Vraag nr. 159 van 12 april 2001
van de heer JAN LOONES
Doven en slechthorenden – Gebarentalen
Er blijken nogal wat problemen te bestaan in de wereld van de gebarentalen. Zelfs in V l a a n d e r e n zou er een V l a a m s e, een Nederlandstalige en een Belgische gebarentaal bestaan ...
De ontwikkeling van een echte internationale ge-barentaal lijkt nochtans evidente voordelen te bie-d e n . Dergelijke internationale gebarentaal zou niet enkel de communicatie met en onder de slechtho-renden bevorderen, maar zelfs uitkomst bieden voor internationale communicatie, w e r e l d w i j d , onder normaalhorenden.
Nu reeds bestaat er een – uiteraard veel te be-perkte – basiswoordenschat in gebarentaal, w a a r-mee de mens zich verstaanbaar tracht te maken van Noordpool tot Zuidpool.
De ontwikkeling van een ruimere basiswoorden-schat in gebarentaal, aan de hand van universele voorwerpen en begrippen, biedt allicht meer kan-sen dan de Esperanto-p r o j e c t e n , met bovendien het duidelijke voordeel van de uitbreiding naar de categorie van de slechthorenden, enzovoort. 1. Welke initiatieven neemt de minister om de
communicatie onder slechthorenden te verbete-ren ?
2. Welke beleidsvisie wordt gehanteerd m.b. t . d e ontwikkeling van een internationale gebaren-taal ?
3. Is hierbij een rol weggelegd voor Vlaanderen ?
Antwoord
Voorafgaandelijk wil ik enkele opmerkingen maken.
– Zo moet de Vlaamse volksvertegenwoordiger beseffen dat het probleem van de Babylonische spraakverwarring waar hij op alludeert, z i c h binnen de gemeenschap van doven en slechtho-renden zelfs scherper stelt dat hij schetst. Het is immers zo dat, net als bij elke andere taal (!), e r ook vele dialectvormen van de gebarentaal be-staan.
– Dat het wenselijk zou zijn om een gemeen-schappelijke internationale gebarentaal te ont-w i k k e l e n , zal ont-wellicht niemand durven betont-wis- betwis-t e n . De verwijzing van de Vlaamse volksverbetwis-te- volksverte-genwoordiger naar het Esperanto als model-voorbeeld terzake is toepasselijk, maar ik deel op dit ogenblik zijn optimistische visie niet dat het ene meer slaagkansen zou hebben dan het a n d e r e. Nogmaals : in beide gevallen gaat het om organisch ontwikkeld taalgebruik waarvoor men een kunstmatige taal in de plaats wil stel-len.
– Ik moet de Vlaamse volksvertegenwoordiger ook wijzen op het onderscheid tussen enerzijds "Nederlands (of een andere taal) ondersteund door gebaren" en anderzijds gebarentaal als volwaardige taal. Dat zijn twee totaal verschil-lende zaken.
– Als slotopmerking – vooraleer zijn eigenlijke vragen te beantwoorden – wil ik de V l a a m s e volksvertegenwoordiger en collega-volksverte-genwoordigers die interesse tonen voor deze p r o b l e m a t i e k , erop attenderen dat er ook doven zijn die geen voorstander zijn van gebarentaal, maar kiezen voor spraakafzien of liplezen, d a n wel voor andere oplossingen voor hun commu-n i c a t i e s t o o r commu-n i s, bijvoorbeeld eecommu-n cochleaire im-p l a n t . Het im-probleem is bovendien ook heel an-ders voor doof geworden personen, dan voor doof geboren personen, en uiteraard nog heel anders voor slechthorenden.
Dit maar om te zeggen dat een simpele oplos-sing – hoe verleidelijk ook voorgesteld – niet steeds de juiste, laat staan de beste oplossing is. Graag ga ik in op de drie vragen die de V l a a m s e volksvertegenwoordiger mij voorlegde.
1. Het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap (Vlaams Fo n d s, VFSIPH) opende enkele jaren geleden al in het kader van zijn inclusieve beleidsvoering een dossier over telefoonbemiddeling voor doven en slechthorenden.
Het meest tastbare resultaat daarvan is het in-tussen gerealiseerde project Teletolk V l a a n d e-ren.
Het zogeheten doventolkbesluit laat bovendien toe om doventolken in te zetten in de arbeids-en leefsituatie van de dove of zwaar slechtho-rende persoon.
Het Vlaams Fonds streeft dus niet enkel naar communicatie onder de slechthorenden onder-l i n g, doch tracht tevens de communicatie te be-vorderen tussen doven of slechthorenden en ho-renden.
2. Op dit ogenblik is er nog geen uitgetekende be-leidslijn betreffende het al dan niet ontwikkelen van een internationale gebarentaal.
Als Vlaamse Gemeenschap ontberen wij nog heel wat informatie over de reële behoeften ter-zake van de dovengemeenschap.
In dit verband herinner ik aan een grootschalig studieopzet in het kader van het Programma Beleidsgericht Onderzoek dat eind 1998 werd ingediend bij de diensten van minister- p r e s i d e n t en dat uiteindelijk werd goedgekeurd. Het be-treft meer bepaald een onderzoek inzake door-l i c h t i n g, sensibidoor-lisering en standaardisering van de Vlaams-Belgische gebarentaal.
Ik ben niet op de hoogte van de huidige stand van uitvoering. Wel weet ik dat aanvankelijk ge-pland was om in het kader van een derde onder-zoeksluik onder andere de gelijkenissen en ver-schillen tussen de verver-schillende gebarentaalva-rianten te onderzoeken om wetenschappelijk onderbouwde uitspraken te kunnen doen over zin en onzin van een na te streven standaardge-barentaal.
3. Wij Vlamingen genieten de benijdenswaardige reputatie op internationaal vlak over een sterk taalaanvoelen te beschikken. Ik ben dan ook de mening toegedaan dat, eenmaal de resultaten van dit grote Vlaams onderzoek bekend zijn, d e verzamelde kennis ter beschikking moet wor-den gesteld van het discours op Europees en mondiaal vlak over het nut van een internatio-nale gebarentaal.