Vraag nr. 66
van 14 februari 2003
van de heer JAN VERFAILLIE Woonkwaliteit – West- Vlaanderen
Vlamingen mogen dan al een baksteen in de maag h e b b e n , echt goed wonen doen ze niet. Dit is al-thans de conclusie van het studiewerk dat de On-derzoeksgroep A r m o e d e, Sociale Uitsluiting en de Stad (Oases), verbonden aan de Ufsia, a f l e v e r d e. De woonkwaliteit aan de kust, in de steden en in de verstedelijkte rand blijft ongunstig, w o o n c o d e s en impulsfondsen ten spijt.
We s t-Vlaanderen valt onder het gemiddelde inza-ke positieve woonkwaliteit. Volgens de studie blijkt de woonsituatie aan de Vlaamse kust ongunstig. Ook het arrondissement Veurne en de steden Brugge en Kortrijk scoren slecht.
1. Welke oplossing stelt de minister in het vooruit-zicht om de kwaliteit van de huisvesting in West-Vlaanderen te verbeteren ? Welke initia-tieven neemt hij daartoe ?
2. Ziet de minister mogelijkheden om bijkomende stimuli te geven rond de verbetering van wonin-gen ?
Antwoord
In het algemeen beschikken Vlamingen over goed uitgeruste en comfortabele woningen. Dit bevestgen ook de eerste resultaten van de socio-e c o n o m i-sche enquête van het Nationaal Instituut voor Sta-t i s Sta-t i e k : sinds 1991 zijn er significanSta-t meer wonin-gen die beschikken over het basiscomfort (zoals toilet met waterspoeling 98%, bad of douche 97%, centrale verwarming 71%). Bovendien stelt VRIND 2001 dat, in vergelijking met andere Euro-pese landen, enkel de Denen en de Nederlanders over een groter wooncomfort beschikken. B o v e n-dien is 70% van de Vlamingen eigenaar van een w o n i n g, wat ver boven het Europees gemiddelde uitsteekt.
Ook op decretaal vlak is er de laatste jaren ver-nieuwend gewerkt. De Vlaamse Wooncode wordt erkend als basis voor een efficiënt woonbeleid en kent het recht op menswaardig wonen een centrale plaats toe. Ondertussen (stand van zaken 21 febru-ari 2003) werden 5.578 woningen als ongeschikt en/of onbewoonbaar geïnventariseerd waarvan er ondertussen 42% geschrapt zijn na renovatie.
Dit betekent echter niet dat op vlak van wonen alle problemen van de baan zijn. Er is nog een te groot aantal woningen dat problemen inzake woonkwali-teit vertoont. Vooral op de private huurmarkt be-staat er een ondersegment dat te kampen heeft met een ondermaatse woonkwaliteit.
Bovendien zijn er inderdaad regionale verschillen vast te stellen, waarbij de kust, de steden en verste-delijkte gemeenten in het oog springen. Wa n n e e r men de atlas van de achtergestelde buurten in Vlaanderen en Brussel ter hand neemt, dan zijn de regionale structuren zeer opvallend. In het oosten van Vlaanderen is de woontoestand beter dan in het westen en de grote en regionale steden hebben duidelijk kernen van slechtere woningen.
De Vlaamse overheid beschikt over adequate in-strumenten om de woonkwaliteit te verbeteren – zoals de heffing op ongeschikte en/of onbewoonba-re woningen en kamers. Er werd echter voor geop-teerd om een minimumkwaliteit voor heel V l a a n-deren na te streven, eerder dan een specifiek beleid te voeren naargelang de regionale context.
Dit betekent echter niet dat er geen mogelijkheden werden gecreëerd om lokale probleemsituaties ge-richter aan te pakken. Naast het gewestelijk instru-mentarium is ruimte gelaten voor een gemeentelij-ke invulling, zodat een gedifferentieerd lokaal be-leid mogelijk is. De gemeente heeft immers de keuze om opcentiemen te heffen op de gewestelij-ke heffing of een eigen 'krotreglement' op te stel-len of te behouden. Bovendien kan de gemeente een eigen kamerreglement hanteren met normen die strenger zijn dan in het kamerdecreet.