• No results found

Subcommissie van de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet bestaande uit: mr drs

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Subcommissie van de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet bestaande uit: mr drs"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Advies in de zaak 4481, Lareco Nederland B.V.

Subcommissie van de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet bestaande uit:

mr drs. R.C. van Houten (voorzitter), mr R.E. Bakker, prof. dr. J.A.H. Maks en mw mr M.

Sikkens. De subcommissie werd bijgestaan door dr J.F. Appeldoorn (secretaris).

1. Inleiding en procedure

1. Bij besluit van 29 maart 2005 in zaaknummer 4481 (hierna: het besluit) stelde de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: d-g NMa) vast dat Lareco Nederland B.V. (hierna: Lareco) een inbreuk heeft gemaakt op artikel 6, eerste lid, Mededingingswet (hierna: Mw) en artikel 81, eerste lid, EG.1

2. Op grond van de vastgestelde overtreding van artikel 6, eerste lid, Mw en artikel 81, eerste lid, EG heeft de d-g NMa een boete opgelegd aan Lareco.

3. Lareco heeft op 15 november 2004 aangegeven gebruik te willen maken van de versnelde procedure in de GWW-sector.2

4. Tegen het besluit werd op 4 mei 2005 een bezwaarschrift ingediend.3 Aanvullende gronden werden op 22 augustus 2005 ingediend.4

5. Bij brief van 20 januari 2006 werd aan de partijen en de zaakbehandelaars bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit medegedeeld dat op 23 februari 2006 een hoorzitting zou plaatsvinden door de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet (hierna: Adviescommissie). Op 23 februari 2006 vond deze hoorzitting plaats waarbij de partijen en vertegenwoordigers van de NMa werden gehoord door de subcommissie van de Adviescommissie bestaande uit: mr drs. R.C.

van Houten (voorzitter), mr R.E. Bakker, prof. dr. J.A.H. Maks en mw mr M. Sikkens.

De subcommissie werd bijgestaan door dr J.F. Appeldoorn (secretaris).

6. Het verslag van de hoorzitting werd op 10 april 2006 aan partijen rondgestuurd.

2. Bestreden besluit

7. Het besluit is als bijlage aan dit advies gehecht.

3. Bezwaren en beoordeling Beëindiging versnelde procedure

8. Lareco stelt dat de dreiging van de d-g NMa om de korting van 15% in te trekken zodra Lareco in de bezwaarfase de versnelde procedure alsnog zou verlaten, een voorwaarde behelst die door Lareco nimmer is aanvaard.5

9. Daarnaast zou het vasthouden aan die voorwaarde zijdens de Raad6 in strijd zijn met enkele beginselen van algemeen behoorlijk bestuur en de vigerende beleidsregels.

Door het laatste wordt art. 4:84 Awb overtreden.

1 Prismanummer 4481/4.

2 Prismanummer 4481/1.

3 Prismanummer 4481/6.

4 Prismanummer 4481/23.

5 Paragraaf a3 van de aanvullende gronden.

6 Als rechtsopvolger van de d-g NMa, Wet van 9 september 2005, Stcrt. 2005, 172.

(2)

10. Bovendien zou de onderneming zich met een reformatio in peius geconfronteerd zien, daar zij door het instellen van bezwaar in een slechtere positie kan geraken.

Beoordeling

11. Naar de mening van de Adviescommissie berusten deze standpunten van Lareco op een onjuiste uitleg van de versnelde procedure. Deze kenmerkt zich door het feit dat bezwaarde en de NMa bij overeenkomst hebben bepaald dat de NMa een korting van 15% op de boete zal geven indien bezwaarde afstand doet van enige rechten.

12. Indien Lareco een later stadium alsnog de versnelde procedure wenst te verlaten, moet worden geoordeeld dat zijn rechten van vóór het sluiten van de overeenkomst met de NMa herleven, maar dat daarmee ook de korting van 15% komt te vervallen.

13. Een andere interpretatie van de versnelde procedure zou immers inhouden dat partijen de korting van 15% om niet zouden verkrijgen, daar zij de rechten slechts aanvankelijk afstaan, maar daar later, met behoud van de korting, weer een beroep op kunnen doen.

14. Gezien het bovenstaande faalt eveneens het beroep op art. 4:84 Awb. Anders dan Lareco lijkt te hebben willen betogen vloeit uit artikel 4:84 van de Awb juist voort dat de d-g NMa het bestreden besluit met toepassing van de speciaal voor de versnelde procedure in de GWW-sector opgestelde beleidsregels (kenbaar uit de in aanvulling op de Richtsnoeren Boetetoemeting van 19 december 2001 opgestelde Bekendmaking boetetoemeting aangaande bepaalde mededingingsbeperkende activiteiten GWW-deelsector van 13 oktober 2004) heeft mogen nemen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de d-g NMa van deze toepassing had moeten afzien, is naar het oordeel van de Adviescommissie niet gebleken.

15. Ook het bezwaar aangaande de mogelijke reformatio in peius kan in de ogen van de Adviescommissie geen stand houden, daar Lareco door het instellen van bezwaar naar een andere procedure overstapt. Aangezien die procedure een reguliere procedure is voorzien van alle gebruikelijke waarborgen, geraakt Lareco door het overstappen naar de reguliere procedure niet in een slechtere positie dan wanneer de versnelde procedure niet aanwezig was. Door akkoord te gaan met de versnelde procedure heeft bezwaarde immers aanvaard dat de d-g NMA (en thans de Raad) mag uitgaan van een beperkt beoordelingskader. Dat de Raad bij zijn beslissing op het bezwaarschrift is gehouden tot een integrale heroverweging van het primaire besluit, heeft niet tot gevolg dat het beoordelingskader om die reden zou moeten worden opgerekt tot het toetsingskader dat geldt voor de reguliere procedure. In de bezwaarprocedure staat centraal de vraag of het primaire besluit kan worden gehandhaafd; anders gezegd of dit primaire besluit blijk geeft van een juiste toepassing van de op de versnelde procedure toegesneden beleidsregels. Alleen binnen dat kader blijft de toegezegde korting van 15% behouden. Als de bezwaarde van oordeel is dat zij meer gebaat is bij het volgen van de reguliere procedure, staat het hem vrij daartoe over te gaan. In dat geval verandert het beoordelingskader en zou dit voor de Raad aanleiding kunnen zijn een nieuw primair besluit te nemen, waartegen opnieuw, ditmaal toegespitst op de reguliere procedure, bezwaar openstaat. Dat het resultaat van het alsnog volgen van de reguliere procedure mogelijk ongunstiger uitpakt dan waar de versnelde procedure toe heeft geleid, betekent niet dat bij de besluitvorming op bezwaar in het kader van de versnelde procedure, zoals thans aan de orde, om de namens bezwaarde aangevoerde reden sprake zou zijn van een reformatio in peius.

16. Het bezwaar dient derhalve te worden verworpen.

(3)

Mate van betrokkenheid / Individuele boetetoemeting / Rol overheid / Schade

17. Lareco stelt dat de d-g NMa onderzoek had moeten doen naar de mate van betrokkenheid van Lareco. Een dergelijk onderzoek had aan het licht gebracht dat Lareco minder betrokken is geweest bij het stelsel van vooroverleg zoals omschreven in het rapport.7 Lareco stelt voorts dat de d-g NMa ten onrechte geen rekening heeft gehouden met verschillen tussen regio’s, tussen grote en kleinere werken, tussen openbare en onderhandse aanbestedingen en tussen het grootbedrijf en het MKB, met de rol van de overheid bij de overtredingen van de Mw, met de bewezen deelname van ieder bedrijf afzonderlijk en met de afwezigheid van schade bij de opdrachtgevers.8

Beoordeling

18. De bezwaren lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

19. Lareco heeft door de keuze voor de versnelde procedure afgezien van het recht de essentie van het rapport te betwisten. De bezwaargronden van Lareco zijn echter niet anders dan als een uitdrukkelijke betwisting van het rapport te lezen. De enkele opmerking dat Lareco de essentie van het rapport niet wenst te betwisten vermag hier niet aan af te doen.

20. Bespreking van deze bezwaren acht de Adviescommissie dan ook onverenigbaar met de versnelde procedure.

21. De bezwaren dienen te worden verworpen.

Rol overheid

22. Lareco stelt dat de overheid zelf een rol heeft gespeeld bij de verboden gedragingen, waarmee het gedrag van Lareco minder verwijtbaar zou zijn. De verlaging van het percentage van 12% naar 10% van de aanbestedingsomzet als boetegrondslag zou daarenboven een onvoldoende grote vermindering zijn om recht te doen aan die omstandigheid.9

Beoordeling

23. Naar de mening van de Adviescommissie zou dit bezwaar slechts kunnen slagen indien de NMa bij de verlaging van het percentage haar beleidsruimte op onaanvaardbare wijze zou hebben overschreden. Zulks is echter gesteld noch gebleken.

24. Voorts heeft de NMa door de verlaging in algemene zin rekening gehouden met een verminderde verwijtbaarheid van de onderneming. Voorzover Lareco van mening is dat zij nog minder verwijtbaar heeft gehandeld, behoeft dat individuele bezwaar in de versnelde procedure geen bespreking.10

25. Het bezwaar dient te worden verworpen.

7 Paragraaf a5 van de aanvullende gronden.

8 Paragrafen b1, b2, b3, b9 en b11 van de aanvullende gronden.

9 Paragraaf b2 van de aanvullende gronden.

10 Zie hierboven rn. 19.

(4)

Aanbestedingsomzet 2001

26. Lareco stelt dat de d-g NMa op onjuiste wijze de aanbestedingsomzet 2001 heeft gedefinieerd, daar een andere definitie even verdedigbare, maar lagere boetes tot gevolg zou hebben gehad.11

Beoordeling

27. Naar de mening van de Adviescommissie zou dit bezwaar slechts kunnen slagen indien de NMa bij de verlaging van het percentage haar beleidsruimte op onaanvaardbare wijze zou hebben overschreden. Zulks is echter gesteld noch gebleken.

28. Het bezwaar dient te worden verworpen.

Vergelijking zaak 3183

29. Lareco stelt dat de d-g NMa in de zaak 3183 een hogere korting heeft toegekend dan in het onderhavige, vergelijkbare, geval.12

Beoordeling

30. Met de Raad moet worden geconcludeerd dat de feitelijke omstandigheden in de zaak 3183 dermate verschillend zijn van die in het onderhavige geval, dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet opgaat. Zulks blijkt naar de mening van de Adviescommissie reeds uit de omstandigheid dat het in zaak 3183 ging om een zogenaamd “boven-op-kartel” en niet om een structuurovertreding zoals in het onderhavige geval.

MKB-korting

31. Lareco stelt dat de d-g NMa ten onrechte alleen aan ondernemingen met een groepsomzet van minder dan EUR 10 miljoen in 2001 een korting heeft toegekend.13

32. Naar de mening van de Adviescommissie zou dit bezwaar slechts kunnen slagen indien de NMa bij de verlaging van het percentage haar beleidsruimte op onaanvaardbare wijze zou hebben overschreden. Zulks is echter gesteld noch gebleken.

33. Het bezwaar dient te worden verworpen.

Kosten accountant

34. Lareco stelt dat de d-g NMa ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de kosten van de accountant ten behoeve van het berekenen van de aanbestedingsomzet 2001.14

35. De Adviescommissie is van mening dat de onderneming ten tijde van het maken van de keuze betreffende deelname aan de versnelde procedure op de hoogte was van

11 Paragraaf b3 van de aanvullende gronden.

12 Paragraaf b4 van de aanvullende gronden.

13 Paragraaf b5 van de aanvullende gronden.

14 Paragraaf b6 van de aanvullende gronden.

(5)

de vigerende parameters, waaronder het laten opmaken van een accountantsverklaring.

36. Het bezwaar dient te worden verworpen.

Fiscuskorting

37. Lareco stelt dat de d-g NMa ten onrechte enkel een fiscuskorting heeft verleend aan ondernemingen die clementie hebben aangevraagd.15

.

38. Lareco stelt dat het doorgeleiden van informatie aan de Belastingdienst het onderzoek van de NMa niet kan bevorderen, zodat de NMa dit gedrag dan ook niet kan belonen met een extra korting op de boete, zonder in strijd met de boeterichtsnoeren te handelen.

39. Lareco stelt voorts dat de fiscuskorting een bonus op de clementiekorting is, terwijl voor het verlenen van clementie al volledige medewerking is vereist. De fiscuskorting zou daarmee ook in strijd zijn met de clementieregeling.

40. Lareco verzoekt derhalve om toekenning van de fiscuskorting.

Beoordeling

41. De Adviescommissie stelt vast dat de regeling aangaande de fiscuskorting een begunstigende regeling is, daar ondernemingen een extra korting op de boete kunnen krijgen.

42. Lareco geeft toe dat zij op grond van de geldende beleidsregel geen aanspraak op de korting kan maken. Desondanks eist Lareco om toekenning van de fiscuskorting.

43. De Adviescommissie is van mening dat voor toewijzing van de eis van Lareco het noodzakelijk is dat Lareco bijzondere omstandigheden naar voren brengt die toekenning rechtvaardigen, dan wel kan aantonen dat zij de korting is misgelopen omdat zij door de NMa aangaande de regeling is misleid.

44. Zulks is gesteld noch gebleken, zodat het bezwaar dient te worden verworpen.

Staking van de gedraging

45. Lareco stelt dat de d-g NMa rekening had moeten houden met het feit dat Lareco de gedraging ten tijde van het uitbrengen van het rapport reeds had gestaakt.16

46. In de zienswijze stelt de Raad dat het staken van gedrag dat in strijd is met de Mw normaal gedrag is dat niet behoeft te worden beloond.17

Beoordeling

47. Met de Raad is de Adviescommissie van mening dat het staken van met de Mw strijdig gedrag op zichzelf beschouwd geen korting op de boete rechtvaardigt.

15 Paragraaf b7 van de aanvullende gronden.

16 Paragraaf b8 van de aanvullende gronden.

17 Rn. 77 van de zienswijze.

(6)

48. In dit geval echter speelt dat oordeel geen rol. Het rapport dateert van oktober 2004 en ziet op overtredingen begaan in de periode 1998-2001. De opmerking van Lareco dat ten tijde van het uitbrengen van het rapport de overtreding reeds was gestaakt, kan derhalve niet als boeteverlagende omstandigheid in aanmerking worden genomen.

49. In het licht van bovenstaande moet het bezwaar worden verworpen.

Medewerking aan onderzoek / clementie

50. Lareco stelt dat de d-g NMa het verlenen van clementie in de GWW-sector op een wijze gestalte heeft gegeven die in strijd is met de Richtsnoeren clementietoezegging en het gelijkheidsbeginsel.18

Beoordeling

51. Vast staat dat Lareco een afweging heeft gemaakt waarbij zij de bij haar aanwezige informatie heeft beoordeeld op het hebben van additionele waarde voor het onderzoek van de NMa. Deze afweging heeft geresulteerd in het niet aanvragen van clementie.

52. Naar de mening van de Adviescommissie komt deze afweging, inclusief de daaraan verbonden gevolgen, voor risico van Lareco. Het niet ontvangen van clementie kan derhalve niet aan de Raad worden tegengeworpen, te meer niet nu Lareco tijdens haar afweging heeft nagelaten met de NMa in contact te treden over de nadere toepassing van de clementieregels.

53. Het bezwaar dient dan ook te worden verworpen.

Vervallen toerekening gedraging bij garantstelling moedermaatschappij

54. Lareco stelt dat de d-g NMa ten onrechte de toerekening van de gedraging aan de moedermaatschappij heeft laten vervallen in het geval de moedermaatschappij zich garant heeft gesteld voor de boete.19

55. Daarbij zou de d-g NMa zich onterecht hebben laten leiden door de belangen van het grootbedrijf.

56. Ook zou de d-g NMa een ongerechtvaardigd onderscheid maken tussen holdings en deelnemende ondernemingen, daar de laatste groep ondernemingen zich niet aan het opleggen van een boete kon onttrekken door het stellen van een garantie.

57. Lareco eist dat de toerekening in die gevallen waarin de moedermaatschappij zich niet garant heeft gesteld, wordt ingetrokken.

Beoordeling

58. Voorzover Lareco haar bezwaar namens andere ondernemingen in de bouwsector naar voren wenst te brengen, moet zij volgens de Adviescommissie niet-ontvankelijk worden geacht.

18 Paragrafen c1, c2 en c3 van de aanvullende gronden.

19 Paragraaf b10 van de aanvullende gronden.

(7)

59. Voor het overige moet het bezwaar als een beroep op het gelijkheidsbeginsel worden geïnterpreteerd, waarbij de NMa dit beginsel zou hebben overtreden door onderscheid te maken tussen deelnemende ondernemingen mét en zónder moedermaatschappij.

60. Reeds vanwege dit feitelijke verschil in concernverhoudingen is de Adviescommissie van mening dat een dergelijk beroep niet kan slagen. Niet valt immers in te zien waarom de NMa in twee feitelijk verschillende gevallen niet verschillend zou mogen handelen.

61. Daarnaast is het specifieke bezwaar in randnummer 55 zinledig. De redenering van Lareco komt er immers op neer dat een deelnemende onderneming zich aan oplegging van de boete kan onttrekken, nadat zij zich voor die boete garant heeft gesteld.

62. Het bezwaar dient te worden verworpen.

Slotoverweging

63. Voor zover bezwaren van Lareco niet aan de orde zijn gekomen ontberen zij zelfstandige betekenis dan wel acht de Adviescommissie deze onvoldoende geadstrueerd.

4. Slotsom en Advies

64. De bezwaren dienen te worden verworpen.

Datum: 20 juni 2006

W.g.

Mr drs. R.C. van Houten

Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet – subcommissie zaak 4481 Voorzitter

W.g.

dr J.F. Appeldoorn

Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet – subcommissie zaak 4481 Secretaris

-/-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door aldus voor de B&U-sector de minimale boete niet vast te stellen aan de hand van de laagste opgelegde boetes, zoals dat wel in de GWW-sector is gebeurd, ontbreekt naar

Voor het slagen van dit bezwaar dient Heembouw aan te tonen dat de Raad bij het vaststellen van de Aanbestedingsomzet 2001 zijn beleidsruimte zou hebben overschreden.. Ten aanzien

Daarnaast stelt Higler niet aan verboden vooroverleg te hebben deelgenomen en maakt Higler bezwaar tegen de omstandigheid dat de Raad in het besluit niet ingaat op haar bezwaren

Deze overwegingen en de zienswijze versterken, naar het oordeel van de Adviescommissie, de aannemelijkheid dat de onderneming heeft deelgenomen aan de algemene structuur van

Nu de onderneming ten tijde van de inbreuk 100% van de aandelen hield in de onderneming die betrokken was bij de inbreuk en niet heeft aangetoond dat zij geen feitelijke en

Van Oord is van mening dat het meerwerk niet in de aanbestedingsomzet dient te worden betrokken, daar dit steeds één-op-één met de opdrachtgever zou zijn overeengekomen en

Kindeg stelt dat zij wordt geschaad door de omstandigheid dat de Raad het Ondernemingsbegrip in de Installatie-sector anders heeft gedefinieerd dan in de GWW-sector, met als

8 december 2005, waarin de Raad Hollander in de gelegenheid heeft gesteld redenen te vermelden voor een eventuele verschoonbaarheid van de overschrijding van de bezwaartermijn,