• No results found

Vraag nr. 263 van 23 juni 2000 van mevrouw MARIJKE DILLEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 263 van 23 juni 2000 van mevrouw MARIJKE DILLEN"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 263 van 23 juni 2000

van mevrouw MARIJKE DILLEN Bossen – Gezondheidstoestand

Uit recente gegevens blijkt dat één op vijf bomen in Vlaanderen ernstig ziek is. De aangetaste bomen vertonen zware ontbladeringsverschijnselen. H e t risico bestaat daarenboven dat een groot deel van deze bomen zal afsterven.

Ons land scoort binnen Europees verband niet goed.

1. Heeft de minister kennis van deze ernstige pro-blematiek ?

Wat zijn de oorzaken ?

2. Op welke wijze wordt de problematiek van de zieke bomen aangepakt ?

Is er hiervoor reeds een plan uitgewerkt ? Zo ja, wat houdt het in en wat is de timing terzake ? 3. België scoort op Europees niveau niet goed.

Aan de hand van welke normen wordt dit be-oordeeld ?

Bestaat er overleg binnen Europees verband om dit probleem aan te pakken ?

Heeft de minister kennis van de wijze waarop in de ons omringende landen dit probleem wordt aangepakt ? Zo ja, hoe gebeurt dit ?

Antwoord

1. In uitvoering van EU-verordening 3528/86 be-treffende de bescherming van de bossen in de Gemeenschap tegen luchtverontreiniging, w o r d t sinds 1987 een jaarlijkse inventaris opgemaakt van de gezondheidstoestand van de bossen in het Vlaams gewest. Het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer is als wetenschappelijke instel-ling van de Vlaamse Gemeenschap belast met de uitvoering van deze inventarisatie en staat tevens in voor de rapportering van de resulta-t e n . De resulresulta-taresulta-ten worden verspreid in de vorm van jaarrapporten, artikels en via de pers naar het ruime publiek.

Het doel van deze inventaris is :

– jaarlijks een algemene beschrijving te geven van de gezondheidstoestand van de bossen in het Vlaamse gewest ;

– de gezondheidstoestand van enkele belang-rijke boomsoorten afzonderlijk te bespre-ken ;

– wijzigingen in de bosgezondheidstoestand ten opzichte van voorgaande jaren vast te stellen.

In bijlage 1 is een kort overzicht gegeven van de algemene bosgezondheidstoestand in V l a a n d e-ren.

De beoordeling van de gezondheidstoestand van de bossen gebeurt op basis van een interna-tionaal uniforme methodiek, zoals bepaald in EU-verordening 1696/87, waarbij het bladver-lies en de bladverkleuring van de bomen de be-langrijkste criteria zijn. Deze indicatoren geven een totaalbeeld van de inwerking van verschil-lende factoren op de gezondheidstoestand van de bomen.

Uit de resultaten blijkt dat de bosgezondheids-toestand wordt bepaald door een complex van f a c t o r e n , waarbij insectenaantastingen, s c h i m-m e l i n f e c t i e s, ongunstige weersom-mstandigheden en luchtverontreiniging tot de belangrijkste be-h o r e n . Ook de bosbouwkundige voorgescbe-hiede- voorgeschiede-nis kan hierbij een rol spelen (boomsoortenkeu-ze niet aangepast aan de standplaats, o n a a n g e-paste behandeling, …).

Wat de schade door luchtverontreiniging be-t r e f be-t , blijkbe-t dabe-t direcbe-te schade, dibe-t is rechbe-tsbe-treek- rechtstreek-se beschadiging van het bladweefrechtstreek-sel door hoge concentraties aan polluenten, in het V l a a m s e gewest slechts uitzonderlijk voorkomt en dus een marginale rol speelt (bv. schade door fluor-g a s s e n ) . Luchtverontreinifluor-ginfluor-g veroorzaakt wel indirecte schade door een negatieve beïnvloe-ding van de processen in de bosbodem (verzu-r i n g, uitloging van voedingsstoffen). H i e (verzu-r d o o (verzu-r wordt tevens de gezondheidstoestand van de bomen negatief beïnvloed. De verzwakking van de bomen die hieruit kan volgen, leidt tot een verminderde weerstand tegen klassieke schade-f a c t o r e n , zoals insectenaantastingen, s c h i m m e l-infecties en ongunstige weersomstandigheden. 2. Het onderzoek naar de bosgezondheidstoestand

(2)

weten-schappelijk programma van het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer in. Het werkt hiertoe nauw samen met de afdeling Bos en Groen van het Ministerie van de Vlaamse gemeenschap. Voor het bosbodemkundig onderzoek werken beide overheidsdiensten samen met gespeciali-seerde laboratoria van de Universiteit Gent, d e Katholieke Universiteit Leuven, het Instituut voor Scheikundig Onderzoek en de Bodemkun-dige Dienst van België. Verder zijn er contacten met de Vlaamse Milieumaatschappij en het Vlaams Instituut voor Technologisch Onder-z o e k . Dit onderOnder-zoek maakt deel uit van interna-tionale samenwerkingsprogramma's (zie ook antwoord op vraag 3) en gebeurt volgens inter-nationaal aanvaarde methodes, teneinde de ver-gelijkbaarheid van de resultaten met de overige landen te waarborgen.

De meetnetten in het kader van dit onderzoek omvatten :

– b o s v i t a l i t e i t s m e e t n e t : jaarlijkse inventaris van de bosgezondheidstoestand in het Vlaamse gewest sinds 1987. Het systematisch netwerk van proefvakken in een 4 x 4 km-verband omvat 72 proefvakken met 1.728 bomen ;

– bosbodemmeetnet (sinds 1988) : m e e t n e t met 12 proefvakken verspreid over alle Vlaamse provincies waarin het onderzoek gericht is op de oorzaken van een vermin-derde bosvitaliteit. In dit meetnet worden de depositie van polluenten, de bosbodem, d e groei en voedingstoestand van de bomen, d e b o s g e z o n d h e i d s t o e s t a n d , de vegetatie en de weersomstandigheden doorlopend gevolgd ; – meettoren Brasschaat (sinds 1995) : in het

domeinbos "De Inslag" worden de concen-traties aan gasvormige polluenten (SO2, N Ox,

N H3, O3) permanent gevolgd. ( S O2: z w a v e l

-d i ox i -d e ; N Ox: s t i k s t o f ox i d e n ; N H3: a m m o

-n i a k ; O3: ozon – red.)

Er werd tevens onderzoek verricht naar de mo-gelijkheden voor bekalking van de bossen als mogelijke herstelmaatregel en naar specifieke vitaliteitsproblemen bij soorten als zomereik, grove en Corsicaanse den.

Uit dit en ander aansluitend onderzoek werden een aantal concrete aanbevelingen gedaan naar het bosbeheer. Zo wordt aangeraden de homo-gene naaldboombestanden om te vormen naar

meer gemengde bestanden. Ook voor de loof-boombestanden wordt aangeraden meer secun-daire loofboomsoorten in te brengen, wat aan-leiding moet geven tot een betere humusstruc-tuur in de bestanden. Door deze bosomvorming wordt tevens aan risicospreiding gedaan (meer b o o m s o o r t e n ) . In sterk belaste bosgebieden kan deze maatregel, binnen bepaalde randvoorwaar-d e n , worrandvoorwaar-den gecombineerrandvoorwaar-d met randvoorwaar-de toerandvoorwaar-diening van nutriënten.

Deze bosomvorming vormt één van de hoofdlij-nen in het bosbeleid in het Vlaamse gewest en is ingeschreven in de "Beheersvisie bos" van de afdeling Bos en Groen.

Nutriëntengiften werden tot op heden slechts op beperkte schaal uitgevoerd in de bossen in het Vlaamse gewest. Aangezien deze maatregel tevens ongewenste nadelige gevolgen kan heb-ben (o. a . verruiging van de vegetatie), is een on-genuanceerde toepassing ervan niet wenselijk. Samen met de omvorming dient afgestapt te worden van het kaalslagsysteem waarbij in één enkele handeling alle bomen worden afgevoerd. Verjongingskappen gebeuren beter aan de hand van kleine groepjes, of onder een zogenaamde schermstelling waarbij het kronenscherm pas geleidelijk wordt uitgedund.

Ook dient meer aandacht te worden besteed aan de geregelde dunningskappingen die nood-zakelijk zijn om de structuurontwikkeling en boomsoortensamenstelling te sturen. Bij het uit-dunnen van de bestanden dient erop te worden gelet zoveel mogelijk organisch materiaal in de bestanden te laten (takken, schors, …).

Buiten maatregelen die een bosbeheerder zelf kan nemen, spelen uiteraard ook een groot aan-tal andere factoren een rol, factoren die be-heerst moeten worden teneinde een verant-woorde basismilieukwaliteit te bereiken.

Voor de brongerichte aanpak kan worden ver-wezen naar het verdrag betreffende grensover-schrijdende luchtverontreiniging over lange af-stand (LRTA P ) , dat door België werd onderte-kend in 1982. Teneinde grensoverschrijdende problemen als verzuring en vermesting te be-s t r i j d e n , werden voor verbe-schillende polluenten protocollen bij het LRTAP-verdrag goedge-keurd :

(3)

( S O2) : de doelstelling, een vermindering van

de totale zwavelhoudende emissies met 30 % over de periode 1980-1993, werd behaald ; – het Protocol van Sofia betreffende een

stabi-lisatie van de emissies van stikstofoxides ( N Ox) in 1994 op het niveau van 1987 : d e

stabilisering en zelfs een daling werden vanaf 1995 bereikt (1 jaar vertraging) ;

– het Protocol van Oslo betreffende een ver-dere vermindering van de zwavelemissies (70 % reductie van SO2in 2000, 72 % in 2005 en

74 % in 2010 t.o. v. 1 9 8 0 ) : in 1998 werd reeds een reductie van 75 % ten opzichte van 1980 gerealiseerd ;

– het Protocol van Götenborg van 30 novem-ber 1999 ter bestrijding van verzuring, e u t r o-fiëring en ozon in de omgevingslucht, dat op 4 februari 2000 door België werd onderte-kend en waarvoor de ratificatieprocedure nog moet starten : dit protocol voorziet in verregaande reducties voor SO2(-71,5 %),

N Ox(-46,6 %) en NH3(-31 %) in 2010 ten

opzichte van 1990.

Daarnaast zijn er in het kader van de EU ver-schillende richtlijnen in voorbereiding ter be-strijding van verzuring en vermesting. Ve r d e r bouwend op het Protocol van Götenborg is er bijvoorbeeld de ontwerprichtlijn nationale e m i s s i e m a x i m a , waarin voor België nog ambiti-euzere emissiereducties zijn opgenomen.

Bestaande maatregelen op Europees (brand-s t o f f e n , v o e r t u i g e n , i n r i c h t i n g e n ) , op federaal (brandstoffen en voertuigen) en op gewestelijk vlak (inrichtingen) omvatten onder meer een stapsgewijze verlaging van het zwavelgehalte in de brandstoffen en een verscherping van de N Ox-emissiegrenswaarden voor nieuw op de

markt gebrachte voertuigen. De Europese maatregelen voor inrichtingen (grote stookin-s t a l l a t i e stookin-s, h u i stookin-s v u i l v e r b r a n d i n g stookin-s i n stookin-s t a l l a t i e stookin-s, … ) werden voor Vlaanderen overgenomen in V l a-rem II, dat ook emissiegrenswaarden bepaalt voor andere inrichtingen en sectoren ;

Voor de realisatie van onder meer het Protocol van Götenborg en de richtlijn nationale emissie-maxima zullen verregaande, bijkomende maat-regelen moeten worden gerealiseerd voor de verschillende doelgroepen (landbouw, i n d u s t r i e, huishoudens, transport).

3. Zoals reeds werd vermeld, wordt het bosvitali-teitsonderzoek in het Vlaamse gewest uitge-voerd in EU-verband. Deze EU-actie is op haar beurt te situeren in ruimer Europees verband. Onder VN-vlag (ECE : Europese Economische Commissie) werd in 1985 reeds een internatio-naal samenwerkingsverband in uitvoering van de internationale conventie betreffende de grensoverschrijdende luchtvervuiling. Dit pro-gramma is het "International Cooperative Pro-gramme on the Assessment and Monitoring of Air Pollution Effects on Fo r e s t s " , kortweg het I C P - Forests genoemd. De beoordeling van de gezondheidstoestand gebeurt aan de hand van een internationaal uniforme methodiek, g e-steund op een visuele beoordeling van twee cri-t e r i a , namelijk blad/naaldverlies en blad/naald-v e r k l e u r i n g. In alle landen die meewerken aan het ICP-Forests worden deze criteria gehan-teerd voor de beoordeling van de bosgezond-heidstoestand.

Terreinwaarnemers schatten het blad/naaldver-lies in trappen van 5 %. Wat verkleuring betreft, wordt een indeling in klassen gehanteerd. Bij de rapportering worden de resultaten uitgedrukt als het percentage bomen dat in de respectieve bladverlies- of verkleuringsklasse valt (zie b i j l a-ge 2).

Bomen worden als "beschadigd" genoteerd wanneer ze meer dan 25 % blad/naaldverlies v e r t o n e n . De opname van beschrijvende para-meters levert bijkomende informatie betreffen-de het voorkomen van kroonsterfte, w a t e r-s c h e u t e n , vorr-st- en exploitatier-schade, i n r-s e c t e n-aantastingen en schimmelinfecties.

Overleg over deze problematiek vindt zowel plaats in EU-verband (o. a . het Permanent Bos-bouwcomité en de Scientific Advisory Group), als op niveau van de VN.

Vertegenwoordigers van de administratie en het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer zijn ver-tegenwoordigd in deze overlegorganen.

(4)

op-g e r i c h t , dat als taak heeft de op-geop-gevens van het grootschalig bosbodemkundig onderzoek op Europees niveau te verzamelen. Dit centrum wordt gefinancierd door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (Instituut voor Bos-bouw en Wi l d b e h e e r ) , de Europese Unie en de Verenigde Naties. In mei 2000 werd in Gent de zestiende Task Force Meeting van het ICP-Fo-rests georganiseerd, waaraan vertegenwoordi-gers uit dertig landen deelnamen.

Uit het overleg in deze fora blijkt dat in de ons omringende landen net zoals in V l a a n d e r e n zowel brongerichte als effectgerichte maatrege-len ter bestrijding van verzuring en vermesting worden genomen (cfr. antwoord op deelvraag 2).

Bijlage 1 : Beknopt ov e r z i cht van de resultaten van de bosvitaliteitsinventaris 1999 in het Vlaamse ge -west

Algemeen

21,9 % van de bomen wordt als "beschadigd" be-s c h o u w d : 21 % vertoont matig bladverliebe-s, 0,7 % sterk bladverlies en 0,2 % is afgestorven. Abnormale bladverkleuring wordt bij 5,6 % van de bomen waargenomen.

Ten opzichte van 1998 blijft het aandeel beschadig-de bomen vrijwel stabiel. Van beschadig-de gemeenschappe-lijke bomen was in '98 21,9 % beschadigd, in '99 22,1 %. Het aandeel bomen met abnormale ver-kleuring daalt van 6,1 % naar 5,7 %.

Loofbomen

Het percentage beschadigde loofbomen bedraagt 22,8 %. Het aandeel abnormaal verkleurde loofbo-men is 6,5 %. In vergelijking met 1998 is er een af-name van het percentage beschadigde loofbomen met 1,6 % punten. Het aandeel gemeenschappelij-ke bomen met verkleuring stijgt van 5,9 % naar 6,6 %.

Naaldbomen

Bij de naaldbomen is 20,2 % van de bomen be-s c h a d i g d . 3,7 % van de kronen vertoont abnormale v e r k l e u r i n g. In tegenstelling tot de loofbomen is er een merkbare toename ten opzichte van de voor-gaande inventaris. Het aandeel gemeenschappelij-ke beschadigde bomen stijgt van 16,4 % naar 20,6 % . Het percentage verkleuring daalt daarentegen van 6,5 % naar 3,8 %.

Tabel 1. Procentueel verdeling van de steekproefbomen per blad-/naaldverliesklasse in 1999

Soort Gezond Risicobomen Beschadigd Beschadigd

(0-10%) (11%-25%) Matig Sterk Dood Totaal

(5)

Bijlage 2 : Visuele beoordeling van de gezo n d h e i d s -toestand

De doorslaggevende factor bij het bepalen van de gezondheidstoestand is de bladbezetting van de boomkroon.

Het bladverlies wordt door de waarnemers in trap-pen van 5 % geschat. Bomen met maximum 10 % bladverlies worden als gezond beschouwd. K r o n e n met 11 à 25 % bladverlies worden als risicoboom aangeduid en in een waarschuwingsklasse onderge-b r a c h t . Vanaf meer dan 25 % onderge-bladverlies is er spra-ke van beschadigde bomen. Bomen met matig bladverlies (tot en met 60 %) zijn licht beschadigd ; bomen met ernstig bladverlies (meer dan 60 %) zijn ernstig beschadigd. Dode bomen worden in de hoogste bladverliesklasse ondergebracht.

Voor de bladverkleining worden dezelfde klasse-grenzen gehanteerd. Men spreekt van abnormale verkleuring wanneer de verkleuring meer dan 10 % van de boomkroon beslaat.

Tabel 1. Indeling in blad-/naaldverliesklassen en verkleuringsklassen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naar aanleiding van deze maatregelen en naar aanleiding van de advertentiecampagne rond af- v a l p r e v e n t i e, die is gevoerd in het kader van de M B O, is er wel reactie

Zijn er reeds initiatieven genomen, eventueel in samenwerking met de minister van Binnenland- se Aangelegenheden die bevoegd is voor de ste- den en gemeenten, om een grotere

– de stad Antwerpen met 381.519 aandelen ; – de gemeente Aartselaar met 283 aandelen ; – de gemeente Bornem met 100 aandelen ; – de gemeente Duffel met 100 aandelen ; – de

In 1998 werden, op een totaal van 7.879 behan- delde aanvragen, 6.709 premies voor loopbaan- onderbreking in de privé-sector toegekend.. In 1999 werden, op een totaal van 13.238

Vanaf de inwerkingtreding van dit laatste besluit op 1 april 1998 konden de aanmoedigingspremies voor deeltijds werken nog uitsluitend worden toegekend op basis van

De controle nopens de regelgeving op het aan- brengen van publiciteit langs gewest- en auto- snelwegen wordt uitgevoerd door wegenwach- ters tijdens hun inspectieronden1.

Onderzoeksopdracht uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Bos en Groen, door Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, Vere- niging voor Bos

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, Rapport IBW Bb R 2004.06. Baeté, H., Christiaens, B., De Keers-mae- ker, L., Esprit, M., Van