• No results found

Beslissing op bezwaar C-Amsterdam | Commissariaat voor de media

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Beslissing op bezwaar C-Amsterdam | Commissariaat voor de media"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Beslissing op bezwaar

Kenmerk: 861512 / 863743

Betreft: Beslissing op bezwaar tegen het besluit van 14 juli 2020 met kenmerk 800837/856850 inzake de aanwijzing van Stichting Publieke Omroep Amsterdam (hierna: POA) als lokale publieke media-instelling voor de gemeente Amsterdam en de afwijzing van de aanvraag van Stichting Toon Beeld Lokale Omroep Amsterdam (h.o.d.n. en hierna noemend: C-Amsterdam) om als lokale publieke media-instelling voor de gemeente Amsterdam te worden aangewezen.

Het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat),

gezien het besluit van 14 juli 2020 met kenmerk 800837/856850,

gezien het daartegen bij brief van 25 augustus 2020 ingediende bezwaarschrift,

gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb),

gelet op het bepaalde in de artikelen 2.61 tot en met 2.69 van de Mediawet 2008,

overweegt als volgt:

___________________________________________________________________________

A. Verloop procedure

1. Bij besluit van 14 juli 2020 (kenmerk 800837/856850) heeft het Commissariaat POA aangewezen als lokale publieke media-instelling voor de gemeente Amsterdam voor de periode van 26 januari 2019 tot 26 januari 2024 en de aanvraag van C-Amsterdam om als lokale publieke media-instelling voor de gemeente Amsterdam te worden aangewezen, afgewezen.

2. Tegen dit besluit heeft C-Amsterdam bij brief van 25 augustus 2020 bezwaar gemaakt.

3. Het Commissariaat heeft de bij het besluit van 14 juli 2020 betrokken partijen uitgenodigd voor een hoorzitting.

4. Bij brief van 16 oktober 2020 heeft C-Amsterdam aanvullende stukken ingediend.

5. Bij brief van 19 oktober 2020 heeft de gemeente Amsterdam een schriftelijke reactie op het bezwaar gegeven.

6. Het Commissariaat heeft het bezwaar op 26 oktober 2020 tijdens een digitale hoorzitting behandeld. Tijdens deze hoorzitting zijn C-Amsterdam, POA en de gemeente Amsterdam verschenen. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt. Dit verslag is als bijlage 2 bij deze beslissing op bezwaar gevoegd.

(2)

Opbouw beslissing op bezwaar

7. De beslissing op bezwaar heeft de volgende opbouw. Hierboven is al ingegaan op het verloop van de procedure (A). Hieronder wordt eerst verwezen naar het juridisch kader (B) en ingegaan op de ontvankelijkheid van het bezwaar (C). Vervolgens worden het bezwaar (D) en de overwegingen van het Commissariaat weergegeven, waarbij op relevante punten ook zal worden ingegaan op de standpunten van POA en de gemeente Amsterdam (E). Ten slotte wordt ingegaan op de openbaarmaking (F) en volgt de beslissing op bezwaar (G).

B. Juridisch kader

8. Voor de relevante juridische bepalingen wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze beslissing op bezwaar.

C. Ontvankelijkheid bezwaar

9. Het bezwaar is tijdig ingediend en voldoet aan de overige eisen die de Awb hieraan stelt.

Het bezwaar is daarom ontvankelijk en op grondslag daarvan vindt een volledige heroverweging van het bestreden besluit plaats.

D. Bezwaren

10. C-Amsterdam betoogt dat het Commissariaat ten onrechte tot het besluit is gekomen om POA aan te wijzen als lokale publieke media-instelling voor de gemeente Amsterdam en om haar aanvraag af te wijzen. Hiertoe voert C-Amsterdam, samengevat weergegeven, het volgende aan.

11. C-Amsterdam stelt allereerst dat het Commissariaat ten onrechte heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) voldoende inspanningen heeft geleverd om het samengaan van POA en C-Amsterdam te

bevorderen. Wat betreft het door de gemeenteraad gegeven voorkeursadvies, voert C-Amsterdam aan dat het Commissariaat zich er onvoldoende van heeft vergewist dat dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Voorts stelt C-Amsterdam dat het Commissariaat bij het overwegen van dit voorkeursadvies onterecht een terughoudende positie heeft ingenomen. Tot slot stelt C-Amsterdam dat het Commissariaat ten onrechte geen zwaarwichtige redenen heeft gezien om van het voorkeursadvies af te wijken.

E. Overwegingen Commissariaat

12. Ingevolge artikel 2.61 van de Mediawet 2008 kan het Commissariaat voor de verzorging van de publieke mediadiensten op lokaal niveau lokale instellingen als publieke

media-instellingen aanwijzen. Voor aanwijzing komen in aanmerking instellingen die voldoen aan de eisen zoals opgenomen in artikel 2.61, tweede lid, van de Mediawet 2008.

Het Commissariaat is voor het nemen van een besluit op een aanvraag op grond van het derde lid van voornoemd artikel verplicht de gemeenteraad om advies te vragen over de vraag of de aanvrager voldoet aan voormelde eisen.

(3)

13. Artikel 2.63, tweede lid, van de Mediawet 2008 schrijft voor dat per gemeente slechts één lokale publieke media-instelling kan worden aangewezen. Als er meerdere instellingen zijn die voor een bepaalde gemeente als publieke media-instelling willen worden aangewezen en ook voldoen aan bovenvermelde wettelijke eisen, bevordert het college van

burgemeester en wethouders voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is het samengaan van die instellingen.

14. Indien het college van burgemeester en wethouders er niet in slaagt genoemde

instellingen te laten samengaan, vraagt het Commissariaat de gemeenteraad gemotiveerd te adviseren welke aanvrager de voorkeur heeft. Het Commissariaat overweegt dat de gemeenteraad goed zicht heeft op welke instelling naar verwachting de functie van publieke media-instelling in de gemeente het beste kan uitoefenen.

15. Het Commissariaat gaat in het navolgende eerst in op het bezwaar van C-Amsterdam dat de mogelijkheden voor samengaan onvoldoende zijn bevorderd door het college

(onder 1). Daarna zal worden ingegaan op de totstandkoming en de inhoud van het voorkeursadvies (onder 2).

1) Bevorderen samengaan

16. Zowel C-Amsterdam als POA voldoen aan de wettelijke vereisten voor aanwijzing als bedoeld in artikel 2.61, tweede lid, van de Mediawet 2008. Om die reden heeft het college het samengaan van deze instellingen moeten bevorderen, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk was.

17. C-Amsterdam voert in haar bezwaarschrift aan dat het college de mogelijkheden

voor samenwerking onvoldoende heeft onderzocht. Het college heeft die mogelijkheden, aldus C-Amsterdam, na ontvangst van het verslag van de procesbegeleiders namelijk niet verder onderzocht, ondanks dat uit dat verslag volgde dat samenwerking mogelijk was bij additioneel budget en een bepaalde schikking van rollen en verantwoordelijkheden. Daar komt bij dat POA zich volgens C-Amsterdam onvoldoende heeft ingespannen om daadwerkelijk een samenwerking aan te gaan. Het college had POA erop moeten wijzen dat POA waar mogelijk de samenwerking moest aangaan en had eventueel

consequenties moeten stellen aan het weigeren van samenwerking, aldus C-Amsterdam.

18. Uit het voorstel van 2 juli 2019 van het college aan de gemeenteraad volgt dat de wethouder Lokale Media reeds in 2018 C-Amsterdam en POA heeft verzocht een gezamenlijk plan te maken. Beide partijen hebben een viertal verkennende gesprekken gevoerd om te onderzoeken wat de mogelijkheden waren tot samenwerking, waarvan het laatste gesprek plaatsvond onder leiding van een door genoemde wethouder aangestelde externe adviseur. De uitkomst hiervan was dat het niet tot een bundeling van krachten kwam, omdat POA op basis van de gewisselde informatie uiteindelijk de conclusie trok dat samengaan voor haar onwenselijk was.

19. De gemeenteraad heeft het college hierna gevraagd een voorstel te doen ter advisering van het Commissariaat over welke instelling de voorkeur heeft. Het college is vervolgens overgegaan tot het instellen van een onafhankelijke externe adviescommissie om de aanvragen te beoordelen en daarover advies te geven. Op 1 februari 2019 heeft deze commissie een rapport uitgebracht. De commissie adviseerde onder meer om een tussenstap te maken en opnieuw de mogelijkheden tot samengaan te verkennen.

20. In navolging hiervan heeft het college twee procesbegeleiders aangesteld die deze samenwerking nogmaals hebben onderzocht. Uit het door hen opgestelde verslag van 6 juni 2019 volgt naar het oordeel van het Commissariaat dat zij de mogelijkheden om tot

(4)

een concrete samenwerking te komen op uitvoerige wijze hebben verkend. Desondanks heeft dit niet geleid tot een daadwerkelijke samenwerking.

21. Gelet op het voorgaande volgt het Commissariaat C-Amsterdam niet in haar stelling dat het college het samengaan van POA en C-Amsterdam onvoldoende heeft bevorderd in de zin van artikel 2.63, eerste lid, van de Mediawet 2008. C-Amsterdam heeft in haar

bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting onvoldoende gemotiveerd dat, gelet op de genoemde inspanningen, het college de mogelijkheden voor samenwerking onvoldoende heeft onderzocht. Dat het college uiteindelijk niet heeft bereikt dat POA en C-Amsterdam zijn samengegaan, kan niet reeds leiden tot de vaststelling dat het college dit samengaan onvoldoende heeft bevorderd. Hetzelfde geldt voor de stelling dat het college na de verkenning door de procesbegeleiders heeft besloten niet opnieuw een poging tot samenwerking te ondernemen. Artikel 2.63, eerste lid, van de Mediawet 2008 schrijft immers alleen voor dat het college het samengaan van de instellingen moet bevorderen, en niet dat het college dat samengaan moet realiseren. Overigens heeft C-Amsterdam tijdens de hoorzitting van 26 oktober 2020 erkend dat de gemeente, in haar optiek, niet meer had moeten doen op het gebied van het onderzoeken van de samenwerking.

22. Voor zover C-Amsterdam meent dat POA zich in dit kader onvoldoende heeft

ingespannen, kan dit, wat hier ook van zij, niet leiden tot het ermee beoogde resultaat, reeds omdat dit niet afdoet aan de inspanningen van het college. Het voorschrift in artikel 2.63, eerste lid, van de Mediawet 2008 is immers niet gericht op de instellingen die een aanvraag hebben ingediend.

2) Voorkeursadvies gemeenteraad

23. Nadat het college had vastgesteld dat het niet mogelijk was om POA en C-Amsterdam te laten samengaan, is de gemeenteraad ertoe overgegaan het Commissariaat te adviseren welke aanvrager de voorkeur heeft. De gemeenteraad heeft in zijn advies van 12 juli 2019 zijn voorkeur uitgesproken voor POA. Dit week af van het advies van de adviescommissie om de voorkeur te geven aan C-Amsterdam (indien de instellingen niet konden

samengaan). Het Commissariaat verzocht de gemeenteraad om die reden, alsmede vanwege door C-Amsterdam aangevoerde punten in haar zienswijze, een aanvullende toelichting te geven op zijn voorkeursadvies. De gemeenteraad gaf op 28 april 2020 een nadere onderbouwing van zijn advies en van de reden waarom zijn beoordeling afweek van het rapport van de adviescommissie.

24. Het Commissariaat dient zich er ten aanzien van een dergelijk voorkeursadvies van te vergewissen dat deze op voldoende informatie berust en op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Gelet op de wetsgeschiedenis (bij artikel 2.61, derde lid, van de Mediawet 2008), de jurisprudentie en de democratische legitimatie van de gemeenteraad, past het Commissariaat echter wel enige terughoudendheid bij de beantwoording van de vraag welke instelling de voorkeur dient te krijgen.1 Het Commissariaat overweegt dat de gemeenteraad goed zicht heeft op welke instelling naar verwachting de functie van publieke media-instelling in de gemeente het beste kan uitoefenen. Het Commissariaat toetst dan ook terughoudend of de gemeenteraad tot zijn voorkeursadvies heeft kunnen komen.2 Voor zover het Commissariaat geen zwaarwichtige redenen ziet om hiervan af te wijken, is het bestendig beleid om het voorkeursadvies te volgen.

25. Volgens C-Amsterdam heeft het Commissariaat zich er ten eerste onvoldoende van vergewist dat het voorkeursadvies van de gemeenteraad op zorgvuldige wijze tot stand is

1RvS 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1049; Rb. Noord Holland 13 maart 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:1796. Vgl.: RvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:650.

(5)

gekomen (hierna onder 2.1). Ten tweede zou het Commissariaat bij het beoordelen van het voorkeursadvies onterecht een terughoudende positie hebben ingenomen (onder 2.2).

Ten derde voert C-Amsterdam aan dat het Commissariaat ten onrechte geen

zwaarwichtige redenen heeft gezien om van het voorkeursadvies af te wijken (onder 2.3).

2.1) Zorgvuldigheid onderzoek gemeente Amsterdam

26. C-Amsterdam stelt dat het Commissariaat zich er onvoldoende van heeft vergewist dat het voorkeursadvies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, en voert daarbij aan dat bij de gemeenteraad sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid. C-Amsterdam onderbouwt dit middels een drietal argumenten.

27. Allereerst stelt C-Amsterdam dat de gemeenteraad ten onrechte het advies van de adviescommissie en de Amsterdamse Kunstraad terzijde heeft geschoven, en in plaats daarvan teveel waarde heeft toegekend aan de conclusie van de procesbegeleiders. Ten tweede zou de gemeenteraad zich genoodzaakt hebben gezien om de voorkeur te geven aan POA, nu bleek dat het merk AT5 en het personeel van POA niet per definitie door C-Amsterdam konden worden overgenomen. Als derde punt voert C-Amsterdam aan dat de gemeenteraad zich genoodzaakt zou hebben gezien om de voorkeur te geven aan POA, omdat reeds aan POA een gegarandeerde subsidie was verleend. Deze argumenten worden hierna achtereenvolgens besproken.

2.1.1) Afwijking adviescommissie en Kunstraad

28. Volgens C-Amsterdam heeft het Commissariaat zich er onvoldoende van vergewist of sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid, aangezien de gemeenteraad ten onrechte zowel het rapport van de adviescommissie (1 februari 2019) als de reflectie hierop van de Amsterdamse Kunstraad (8 februari 2019) volledig terzijde heeft

geschoven. Bovendien stelt C-Amsterdam dat de gemeenteraad bij zijn voorkeursadvies ten onrechte gewicht heeft toegekend aan de constatering van de procesbegeleiders dat er risico’s verbonden zijn aan het aanwijzen van C-Amsterdam als lokale publieke media-instelling. De procesbegeleiders zouden hiermee buiten hun opdracht zijn getreden, omdat zij slechts waren gevraagd de mogelijkheden tot samenwerking te verkennen.

29. Het voorkeursadvies van de gemeenteraad is, aldus de gemeente, gebaseerd op het rapport van de onafhankelijke adviescommissie van 1 februari 2019, het verslag van de procesbegeleiders van 6 juni 2019 en een eigen oordeel. Hieraan lagen ten grondslag de plannen zoals ingediend door POA en C-Amsterdam. Het college heeft de plannen, net als de adviescommissie, getoetst aan de vooraf opgestelde beoordelingscriteria, die bestaan uit formele vereisten op grond van de Mediawet 2008, inhoudelijke criteria en criteria met betrekking tot de governance en bedrijfsvoering.

30. In het raadsvoorstel van 2 juli 2019 heeft het college toegelicht dat met name het verslag van de procesbegeleiders nieuwe informatie en inzichten heeft opgeleverd. Op basis hiervan zag het college aanleiding de eerdere beoordeling door de adviescommissie te bezien in het licht van deze nieuwe informatie. Vervolgens heeft het college de

gemeenteraad geadviseerd om het Commissariaat te adviseren POA aan te wijzen als publieke media-instelling voor Amsterdam. De gemeenteraad heeft hiermee ingestemd.

31. Het Commissariaat volgt C-Amsterdam niet in haar stelling dat het Commissariaat zich er, op basis van het bovenstaande, onvoldoende van heeft vergewist dat het voorkeursadvies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De gemeenteraad heeft deugdelijk

gemotiveerd op basis van welke informatie het de plannen van C-Amsterdam en POA heeft beoordeeld en hoe het de relevante factoren heeft gewogen.

(6)

32. De gemeenteraad heeft hierbij naar het oordeel van het Commissariaat mogen afwijken van het advies van de adviescommissie en de reflectie daarop van de Amsterdamse Kunstraad. Het feit dat de gemeenteraad een adviescommissie heeft benoemd mag er immers niet toe leiden dat de gemeenteraad gehouden is om de aanbevelingen van die adviescommissie over te nemen. De gemeenteraad moet erop toezien dat haar eigen advies op voldoende informatie berust en op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In dit kader is van belang dat de gemeenteraad uitgebreid heeft toegelicht op welke wijze hij alle relevante feiten en omstandigheden heeft gewogen en op basis waarvan zijn beoordeling afwijkt van die van de adviescommissie (en zodoende van de Amsterdamse Kunstraad). Wat dat betreft heeft de gemeenteraad zich bij zijn advies van 12 juli 2019 gebaseerd op bovenvermeld raadsvoorstel van 2 juli 2019, waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de beoordeling van de adviescommissie en die van het college.

Bovendien heeft de gemeenteraad op 28 april 2020 op verzoek van het Commissariaat uitgebreid onderbouwd op basis van welke feiten en/of omstandigheden hij per

beoordelingscriterium afwijkt van de adviescommissie.

33. De stelling van C-Amsterdam dat de gemeenteraad ten onrechte gewicht heeft toegekend aan voornoemde constatering van de procesbegeleiders, maakt het voorgaande niet anders. Wat dat betreft onderbouwt C-Amsterdam onvoldoende op grond waarvan de procesbegeleiders buiten hun opdracht zouden zijn getreden en waarom het hen niet zou zijn toegestaan om op basis van hun waarnemingen aanbevelingen te doen. Uit de door C-Amsterdam overgelegde ‘Opdrachtomschrijving procesbegeleider - onderzoeker’ volgt immers dat de procesbegeleiders in hun eindrapportage aanbevelingen konden opnemen.

Ook als dit anders was geweest, stond het de gemeenteraad in beginsel vrij om dergelijke (gevraagde of ongevraagde) informatie te betrekken bij de totstandkoming van zijn advies.

2.1.2) Overdraagbaarheid AT5 en personeel

34. C-Amsterdam stelt ten tweede dat het Commissariaat zich er onvoldoende van heeft vergewist of sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid, aangezien de

gemeenteraad zich genoodzaakt zag de voorkeur te geven aan POA omdat het merk AT5 en het personeel van POA niet per definitie door C-Amsterdam konden worden

overgenomen.

35. Zoals hiervoor overwogen, heeft de gemeenteraad deugdelijk gemotiveerd op basis van welke informatie het de plannen van C-Amsterdam en POA heeft beoordeeld en hoe het de relevante factoren heeft gewogen. De gemeenteraad heeft voorts op verzoek van het Commissariaat nader toegelicht waarom zijn beoordeling afwijkt van die van de

adviescommissie. Hieruit maakt het Commissariaat op dat de overdraagbaarheid van het merk AT5 en het personeel van POA geen beslissende factor is geweest in de

besluitvorming. Het Commissariaat volgt C-Amsterdam daarom niet in haar bezwaar dat het Commissariaat zich er, op basis hiervan, onvoldoende van heeft vergewist dat het voorkeursadvies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

2.1.3) Verhalen kosten POA en Stichting RTV NH

36. C-Amsterdam stelt tot slot dat het Commissariaat zich er onvoldoende van heeft vergewist of sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid vanwege de subsidierelatie tussen de gemeente en POA. In dit kader voert zij aan dat de gemeente POA een subsidie heeft toegekend voor de duur van tien jaar, te weten van 2012 tot 2022. C-Amsterdam stelt dat de gemeente tot en met 2022 verplicht is de jaarlijkse subsidie door te betalen. Volgens C-Amsterdam zouden POA en Stichting RTV NH (met wie POA samenwerkt) hebben aangekondigd dat zij bepaalde kosten zullen verhalen op de gemeente, indien voorafgaand aan het einde van de subsidietermijn niet POA maar C-Amsterdam als publieke media-instelling zou worden aangewezen. In dit kader verwijst zij naar de brief van 20 februari 2019 van POA aan het college (‘implicaties tienjarige garantie POA’), en

(7)

de brief van diezelfde datum die Stichting RTV NH heeft gestuurd. Het voorgaande zou hebben bijgedragen aan de beslissing van de gemeente om een voorkeursadvies voor POA uit te brengen, aldus C-Amsterdam.

37. De gemeente Amsterdam heeft tijdens de hoorzitting van 26 oktober 2020 toegelicht dat de gemeenteraad heeft ingestemd met een bekostiging van POA voor tien jaar, mits POA gedurende die periode zendgemachtigde blijft. Net als bij andere vergelijkbare

subsidierelaties had deze bekostiging, aldus de gemeente, met inachtneming van een redelijke termijn ook binnen tien jaar kunnen worden stopgezet. Dit zou zijn gebeurd als de aanwijzing van POA was komen te vervallen, zo stelt de gemeente, waarbij zij mogelijk wel frictiekosten verschuldigd zou zijn geweest. Tijdens de hoorzitting heeft de gemeente benadrukt dat deze bekostigingsrelatie noch de brieven van POA en Stichting RTV NH een rol hebben gespeeld bij het uitspreken van haar voorkeur voor POA. Uit de onderbouwing van het voorkeursadvies volgt ook niet dat deze omstandigheden van invloed zijn geweest op de voorkeur van de gemeenteraad. Onder deze omstandigheden ziet het Commissariaat in de enkele stelling van C-Amsterdam onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat bij de gemeenteraad sprake was van (de schijn van)

vooringenomenheid. Het Commissariaat volgt C-Amsterdam dan ook niet in haar bezwaar dat het Commissariaat zich er op grond hiervan onvoldoende van heeft vergewist dat het voorkeursadvies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

2.2) Terughoudende positie Commissariaat

38. Het Commissariaat overweegt dat de gemeenteraad goed zicht heeft op welke instelling naar verwachting de functie van publieke media-instelling in de gemeente het beste kan uitoefenen. Daarom past het Commissariaat enige terughoudendheid bij de

beantwoording van de vraag welke lokale publieke media-instelling de voorkeur dient te krijgen, en toetst het Commissariaat terughoudend of de gemeenteraad tot zijn

voorkeursadvies heeft kunnen komen. C-Amsterdam stelt dat het onderzoek van de gemeente ten aanzien van haar voorkeursadvies niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden.

Om die reden, zo voert C-Amsterdam aan, was de toegepaste terughoudendheid van het Commissariaat niet op zijn plaats.

39. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, volgt het Commissariaat C-Amsterdam niet in haar bezwaar dat het onderzoek door de gemeenteraad onzorgvuldig is geweest. Voorts onderbouwt C-Amsterdam niet waarom de gemeenteraad van Amsterdam in dit geval geen goed zicht zou hebben op welke instelling de functie van lokale publieke

media-instelling in de gemeente Amsterdam het beste kan uitoefenen. Het Commissariaat ziet gelet hierop geen aanleiding om af te wijken van het beleid dat zij een terughoudende positie inneemt bij de beantwoording van de vraag welke lokale instelling de voorkeur dient te krijgen.

2.3) Zwaarwichtige redenen voor afwijking

40. Voor zover het Commissariaat geen zwaarwichtige redenen ziet om af te wijken van het voorkeursadvies van de gemeenteraad, is het bestendig beleid om dit advies te volgen.

C-Amsterdam voert in dit kader aan dat het Commissariaat ten onrechte geen zwaarwichtige redenen heeft gezien om van dit advies af te wijken.

41. C-Amsterdam voert onder verwijzing naar het rapport van de adviescommissie aan dat ervaringen uit het verleden in de beoordeling wel een rol mogen spelen, maar slechts zodanig dat er ruimte blijft bestaan voor het aanwijzen van een nieuwkomer. In dit geval is het zijn van nieuwkomer juist aan haar tegengeworpen, aldus C-Amsterdam. Verder stelt C-Amsterdam dat er geen eerlijk speelveld was door het ontbreken van budget aan de zijde van C-Amsterdam, terwijl POA de aanvraag kon indienen op kosten van de

(8)

gemeente Amsterdam. C-Amsterdam verwijst in dit verband naar de overweging van de Amsterdamse Kunstraad aan de gemeente om, in dit kader, een financiële overeenkomst te sluiten met C-Amsterdam. C-Amsterdam stelt dat het voorgaande in strijd is met het fair play-beginsel, en dat het Commissariaat hier in het bestreden besluit ten onrechte aan voorbij is gegaan. C-Amsterdam voert aan dat dit punt een zwaarwichtige reden op had moeten leveren, op basis waarvan het Commissariaat had moeten afwijken van het voorkeursadvies van de gemeente.

42. De gemeente heeft tijdens de hoorzitting van 26 oktober 2020 toegelicht dat het niet gebruikelijk is een subsidie te verstrekken om tegemoet te komen in de kosten voor het indienen van de aanvraag om (in dit geval) als lokale publieke media-instelling te worden aangewezen. Daarbij is vanuit de gemeente benadrukt dat POA van de gemeente geen extra gelden heeft gekregen voor het indienen van de aanwijzingsaanvraag, hetgeen POA heeft bevestigd. Onder deze omstandigheden volgt het Commissariaat C-Amsterdam niet in haar bezwaar dat er in zoverre geen eerlijk speelveld was dan wel dat in strijd met het fair play-beginsel is gehandeld.

43. Verder heeft C-Amsterdam, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet onderbouwd in hoeverre te weinig ruimte zou hebben bestaan voor het aanwijzen van C-Amsterdam als nieuwkomer. Aan het voorkeursadvies lagen immers ten grondslag zowel de plannen van POA als C-Amsterdam, welke beide (blijkens het bovenvermelde onderzoek) zorgvuldig zijn overwogen en beoordeeld. Gelet hierop, ziet het

Commissariaat onvoldoende grond voor het oordeel dat C-Amsterdam als nieuwkomer geen eerlijke kans zou hebben gekregen.

44. Het Commissariaat volgt C-Amsterdam gelet op het voorgaande niet in haar bezwaar dat een zwaarwichtige reden bestond op basis waarvan had moeten worden afgeweken van het voorkeursadvies van de gemeenteraad.

Conclusie

45. Gelet op het voorgaande acht het Commissariaat het bezwaar van C-Amsterdam ongegrond en ziet het geen aanleiding om het bestreden besluit te herzien.

F. Openbaarmaking

46. Het Commissariaat zal de volledige tekst van het besluit, met uitzondering van de daarin vermelde persoonsgegevens en vertrouwelijke bedrijfsgegevens, openbaar maken door publicatie op zijn website. De publicatie vindt plaats veertien dagen nadat het besluit op de in artikel 3:41 van de Awb voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het

Commissariaat ziet daartoe geen belemmering op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

G. Beslissing op bezwaar

Het Commissariaat:

I. verklaart het bezwaar van Stichting Toon Beeld Lokale Omroep Amsterdam (h.o.d.n. C-Amsterdam) tegen het besluit van 14 juli 2020

(kenmerk 800837/856850) ongegrond;

(9)

II. besluit de volledige tekst van dit besluit, veertien dagen na de voorgeschreven bekendmaking daarvan, met uitzondering van de daarin vermelde

persoonsgegevens en vertrouwelijke bedrijfsgegevens, openbaar te maken door publicatie op zijn website.

Hilversum, 1 december 2020

COMMISSARIAAT VOOR DE MEDIA,

drs. Renate Litjens Jan Buné CBM

voorzitter commissaris

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan de natuurlijke persoon of rechtspersoon wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, daartegen binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is bekendgemaakt, beroep instellen bij de Rechtbank van het arrondissement waarbinnen zijn woonplaats zich bevindt.

(10)

Bijlage 1: juridisch kader

Artikel 2.61 van de Mediawet 2008

1. Voor de verzorging van de publieke mediadiensten op regionaal en lokaal niveau kan het Commissariaat regionale respectievelijk lokale instellingen als publieke media-instellingen aanwijzen volgens de bepalingen van deze paragraaf.

2. Voor aanwijzing komen slechts in aanmerking instellingen die:

a. rechtspersoon naar Nederlands recht met volledige rechtsbevoegdheid zijn;

b. zich volgens de statuten uitsluitend of hoofdzakelijk ten doel stellen het op regionaal respectievelijk lokaal niveau uitvoeren van de publieke mediaopdracht door het verzorgen van media-aanbod dat gericht is op de bevrediging van maatschappelijke behoeften die in een provincie, een gemeente of een deel van de provincie waarop de instelling zich richt leven, en het verrichten van alle activiteiten die nodig zijn om daarmee een publieke taak te vervullen; en

c. volgens de statuten een orgaan hebben dat het beleid voor het media-aanbod bepaalt en dat representatief is voor de belangrijkste in de desbetreffende provincie of gemeente voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen.

3. Aanwijzing geschiedt nadat provinciale staten hebben dan wel de gemeenteraad heeft geadviseerd over de vraag of de instelling aan de eisen, bedoeld in het tweede lid, voldoet.

Artikel 2.63 van Mediawet 2008

1. Als meer dan één lokale instelling in een gemeente aan de eisen, bedoeld in artikel 2.61, tweede lid, voldoet, bevordert het college van burgemeester en wethouders voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is het samengaan van die instellingen.

2. Er kan per gemeente slechts één lokale publieke media-instelling worden aangewezen, waarbij het Commissariaat acht slaat op alle factoren die voor het functioneren van de instelling van belang kunnen zijn.

Artikel 2.65 van Mediawet 2008

1. Een aanwijzing geschiedt op aanvraag, geldt voor vijf jaar en vervalt van rechtswege na afloop van deze periode.

2. Zonodig wijst het Commissariaat de dagen waarop en de uren waarin programma-aanbod van regionale en lokale mediadiensten wordt uitgezonden op de voor de regionale dan wel lokale publieke mediadiensten beschikbare ruimte op een omroepzender.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

herroept het besluit van 20 oktober 2020 (kenmerk 801290/863238) voor zover het besluit ziet op de afwijzing van Stichting Lokale Media Bronckhorst, Lochem en andere gemeenten om

Een commerciële media-instelling is voor elke verkregen toestemming, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de [Mediawet 2008], (…) jaarlijks aan het Commissariaat toezichtskosten

In artikel 17 is bepaald dat een commerciële media-instelling voor elke verkregen toestemming, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Mediawet 2008, jaarlijks aan het

Bij besluit van 14 april 2020 (kenmerk 804292/849120 ) heeft het Commissariaat SGM aangewezen als lokale publieke media-instelling voor de gemeente Zuidplas voor de periode 14

Nu ook overigens niet is gebleken van omstandigheden die tot een verschoonbare termijnoverschrijding leiden, dient het bezwaar tegen het besluit van 1 oktober 2019

KRO-NCRV betoogt aan de hand van meerdere argumenten dat geen sprake is geweest van een (niet toegestane) vermijdbare uiting in de live-uitzending van Jinek. Daarbij legt zij er

Uit artikel 2, tabel 3 van de Bijlage volgt dat een commerciële media-instelling voor het verzorgen van een radio-omroepdienst aan het Commissariaat een (geïndexeerde) bijdrage van

Het Commissariaat komt na heroverweging tot het oordeel dat bij het verzoek om handhaving van artikel 2.1, tweede lid, onder d en e van de Mediawet 2008 ten aanzien van de