• No results found

Vraag nr. 156 van 31 juli 1997 van de heer JAAK GABRIELS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 156 van 31 juli 1997 van de heer JAAK GABRIELS"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 156 van 31 juli 1997

van de heer JAAK GABRIELS

VLIF-rentesubsidies – Herfinancieringsbeperkin-gen

Landbouwers die een lening aangaan, k u n n e n onder zekere voorwaarden een rentesubsidie krij-gen van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds ( V L I F ) . Volgens de hoofdvoorwaarden kunnen enkel land- en tuinbouwers in hoofdberoep deze steun genieten. De aanvragers moeten beroepsbe-kwaam zijn.

De rentesubsidie bedraagt 5 % wanneer de aanvra-ger jonaanvra-ger is dan 40 jaar en als de verrichting plaatsvindt binnen een periode van 2 jaar na de vestiging als zelfstandig land- of tuinbouwer. D e rentesubsidie bedraagt in de andere gevallen 3 %. In beide gevallen dient de begunstigde steeds mini-maal 3 % rente zelf te dragen.

Een voorbeeld.

Indien een landbouwer een lening aangaat tegen een rente van 7,5 %, dan zal hij een rentesubsidie ontvangen van 7,5 % min de 3 % rente die hij minimum zelf dient te betalen, dus 4,5 % in plaats van de maximale 5 %.

De rentevoeten zijn de laatste jaren fors gedaald. Een herfinanciering van hun lopende leningen (bij dezelfde of bij een andere financiële instelling) tegen een soms veel lagere rentevoet dan de oor-s p r o n k e l i j k e, kan voor vele landbouweroor-s pooor-sitieve gevolgen hebben.

Het blijkt echter dat het voor deze landbouwers verboden is om zulke herfinanciering aan te gaan bij een andere financiële instelling dan die waarbij zij de oorspronkelijke lening hebben afgesloten. Zouden zij dit toch doen, dan zouden zij de rente-subsidie van het VLIF verliezen.

Dit betekent dat de betrokken landbouwers als het ware worden gegijzeld door de financiële instelling waarbij zij de oorspronkelijke lening hebben afge-s l o t e n . Deze financiële inafge-stelling heeft enkel baat bij het behouden van de oorspronkelijke hoge ren-t e v o e ren-t . Heren-t VLIF beren-taalren-t ren-toch heren-t verschil ren-tussen de verplichte eigen 3 % en de hogere rentevoet via de rentesubsidie.

Een voorbeeld.

Bij een oorspronkelijke lening tegen 8 % betaalt een landbouwer minimum 3 % zelf en via de rente-subsidie krijgt hij 5 %, hetgeen samen 8 % vormt. Via herfinanciering kan de landbouwer een nieuwe lening tegen 7 % krijgen. De landbouwer betaalt opnieuw zijn verplichte 3 % en het VLIF zou in dit geval nog maar 4 % rentesubsidie moeten betalen. Omdat het de landbouwer verboden is zijn lening te herfinancieren, op straffe van het verliezen van de rentesubsidie, rijft de oorspronkelijke instelling 1 % extra binnen ten nadele van het V L I F, dus de Vlaamse belastingbetaler.

1. Waarom verliest een landbouwer de rentesubsi-die rentesubsi-die hij van het VLIF heeft gekregen, zodra hij met deze lening overstapt naar een andere financiële instelling ? Bestaat hiervoor een con-crete reden ?

Kan dit niet leiden tot totaal onverantwoorde toestanden en bijzonder ergerlijke misbruiken door financiële instellingen, in de praktijk voor-al dan die welke de bevolkingsgroep van de landbouwers als commercieel mikpunt hebben ? 2. Welke financiële instellingen behandelen vooral de dossiers aangaande de leningen voor land-bouwers ? Wat is hun aandeel in de markt van de landbouwleningen ?

3. Heeft de minister reeds maatregelen genomen om aan dergelijke misbruiken ten koste van de Vlaamse belastingbetalende bevolking een einde te maken ? Welke ?

Antwoord

1. Een landbouwer die bij een bank een lening aangaat om zijn kredieten bij een andere bank te vereffenen, verliest de steun van het VLIF op basis van volgende bepalingen in de regelgeving : – § 3 van artikel 12 van het decreet van 22

december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1994, w a a r b i j een Vlaams Landbouwinvesteringsfonds wordt opgericht, stelt:

"Het Fonds stelt financiële hulpmiddelen ter beschikking van de land- en tuinbouwers als-mede van hun verenigingen en coöperaties, ten einde alle verrichtingen te bevorderen die de productiviteit van de land- en tuin-bouwbedrijven verhogen, hun rendabiliteit

(2)

verzekeren en opvoeren, en de kostprijzen verminderen.

Onder verrichtingen wordt verstaan:

a) de investeringsverrichtingen, dat wil zeg-gen verrichtinzeg-gen ten behoeve van de hierboven bedoelde natuurlijke of rechts-personen om goederen van blijvende aard te verwerven, uit te breiden of te verbete-r e n , zoals gverbete-rond, gebouwen en constverbete-ruc- construc-t i e s, meconstruc-t inbegrip van de huisvesconstruc-ting van de exploitant en van zijn gezin, d e b e d r i j f s u i t r u s t i n g, de installaties, m a c h i-n e s, werktuigei-n ei-n materiaal. Op de aai-n- aan-koop van gronden en gebouwen kan dit decreet alleen toepassing vinden, w a n-neer die aankoop noodzakelijk is om de rendabiliteit van het bestaande bedrijf te verzekeren ;

b) de omschakeling van bedrijven ingevolge de gewijzigde economische omstandighe-den ;

c) de installaties van landbouwers en tuin-bouwers ;

d) de verwerking en de commercialisatie van land- en tuinbouwproducten, v o o r n a m e-lijk bij wijze van coöperatie";

– bijlage 3 van het ministerieel besluit van 4 juli 1996 (Belgisch Staatsblad van 18/2/1997) betreffende de steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw, somt con-creet alle verrichtingen op waarvoor steun kan worden verkregen voor verrichtingen die meer dan 2 jaar voor het tijdstip van de aanvraag werden uitgevoerd, laat staan dat een investeringsproject bij een herfinancie-ring niet zelf wordt gefinancierd, maar wel de vereffening van oude schulden.

Omdat bij een eerste benadering van de pro-blematiek inderdaad zou kunnen worden geconcludeerd dat deze houding (het stop-zetten van steun bij herfinanciering) achter-haald is en dient te worden gewijzigd, w e r d aan de administratie de opdracht gegeven na te gaan of het aangewezen is de regelgeving aan te vullen met de bepalingen die het mogelijk maken de VLIF-steun verder te verlenen nadat de kredieten van de betrok-ken landbouwer of tuinder werden overge-nomen door een andere kredietinstelling.

Terzake mogen evenwel geen voortvarende besluiten worden getrokken. Andere aspec-ten van de steunverlening, die hierna worden o p g e s o m d , moeten mee in beschouwing en worden genomen bij de behandeling van de problematiek.

a) Waarborg

De waarborg bij een herfinanciering zonder meer overdragen van de ene bank naar de andere is niet evident. Volgende overwegin-gen illustreren dit.

– De waarborg wordt toegekend aan de financiële instelling en niet aan de land-bouwer of tuinder. Het is de financiële instelling die de waarborgbijdrage betaalt.

– Bij de initiële beslissing wordt de waar-borg toegekend op basis van een omstan-dig onderzoek naar de kredietsituatie van de aanvrager, de omvang van de eigen b o r g e n , een beoordeling van de risico's, de bedrijfsresultaten en ten slotte de regelgeving inzake waarborg zelf. Op het tijdstip van de herfinanciering kan deze situatie gewijzigd zijn, waardoor het ver-lenen van waarborg eventueel niet meer verantwoord is.

– Het nieuwe krediet kan bij de kredietin-stelling die de herfinanciering toestaat in een andere "rang" komen te staan. Aan-gezien de rang van het krediet belangrijk is bij de toewijzing van opbrengsten in geval van uitwinning, houdt een andere rang normaal ook een verschil in op-brengst in.

b) Concurrentieverhoudingen

Met betrekking tot de kredietverlening in land- en tuinbouw mag thans niet worden geconcludeerd dat slechts een paar krediet-instellingen kunnen meespelen in het gebeu-ren en dat de concurgebeu-rentie worden verhin-derd, aangezien :

– de concurrentie tussen de erkende kre-dietinstellingen volledig kan spelen bij het afsluiten van het eerste krediet ; – naar schatting maar 25 % van het krediet

in land- en tuinbouw een of andere vorm van overheidssteun geniet. Er blijft aldus

(3)

op elk moment concurrentie mogelijk rond krediet zonder steun ;

– vastgesteld wordt dat ook kredietinstel-lingen die niet erkend zijn door het V L I F en aldus geen kredieten met steun kun-nen realiseren of overnemen, in beperkte mate actief zijn op de markt van de land-bouwkredieten.

Het kan evenwel niet worden ontkend dat een soepele houding van het VLIF inzake de overdracht van de steun een belangrijke weerslag zou kunnen hebben op de krediet-v e r l e n i n g, omdat de banken een sterke troef verliezen bij onderhandelingen over rente-voetdalingen die contractueel niet gepland waren.

Een andere houding van de banken ten aan-zien van het ganse VLIF-gebeuren kan even-wel vooraf niet worden uitgesloten. C o n c r e e t zou de bank haar houding kunnen herzien m.b.t. :

– de uitbetaling van de steun ; – de prefinanciering van de steun ; – de terugvordering van de steun. c) Administratie

Dit aspect is weliswaar ondergeschikt, m a a r mag niet over het hoofd worden gezien in het kader van een snelle dienstverlening en kostenbeheer (kosten-batenanalyse). H e t verlenen van subsidies is een zeer technische en complexe aangelegenheid, temeer daar de steun veelal gedeeltelijk wordt gefinancierd door de EG op basis van verordening (EG) n r. 950/97 van de Raad van 20 mei 1997 betreffende de verbetering van de doel-treffendheid van de landbouwstructuur. H e t overdragen van VLIF-steun in geval van een herfinanciering zal voor bepaalde dossiers tot onoverzichtelijke toestanden leiden omdat :

– in elk geval eerst een nieuw onderzoek en een nieuwe beslissing nodig zijn (cfr. aspect waarborg) ;

– thans noch het V L I F - i n f o r m a t i c a p r o-gramma noch dat van de banken afge-stemd is op een situatie die overdracht van steun mogelijk maakt ;

– naast het Vlaamse LIF ook het federale LIF betrokken partij kan zijn, met moge-lijk een verschillende opstelling van b e i d e. Het federale LIF was bevoegd tot 31 maart 1992. Bij een geval van herfinan-ciering is de kans groot dat er zowel kre-dieten van voor dit tijdstip als van nadien bij betrokken zijn. Het federale LIF dat "geen enkel nieuw engagement kan aan-gaan" en enkel belast is met de afhande-ling van de lasten van het verleden, z o u een andere houding kunnen aannemen dan het Vlaamse LIF ;

– de houding van de EG als cofinancier van de steun onzeker wordt.

d) Urgentie

Thans rijst het probleem van de herfinancie-ring vooral bij kredieten met een hoge ren-t e v o e ren-t . Concreeren-t gaaren-t heren-t vooral om kredie-ten met steun van het federale LIF. G e z i e n het Vlaams Gewest slechts in een recent ver-leden bevoegd werd en de aanvragen om steun van de laatste jaren reeds werden gekenmerkt door lage rentevoeten (met een belangrijke minderuitgave als gevolg) is het Vlaams LIF, op dit ogenblik althans, niet de belangrijkste obstructiefactor in het gebeu-ren van de herfinanciering.

e) Rentevoeten

Het kan niet worden ontkend dat de vraag van de landbouwers en tuinders naar een herfinanciering met overdracht van de VLIF-steun steeds weer aan de orde is in een periode met lage rentevoeten. Deze houding is begrijpelijk. Er mag evenwel niet worden voorbijgegaan aan de vaststelling dat de betrokkenen zelf, op basis van een aantal overwegingen (o.a. het niveau van de VLIF-steun) op het tijdstip van hun investeringen, een beslissing hebben genomen over de aard van de financiering en hun keuze hebben gemaakt voor een financiële instelling. Som-migen hebben geopteerd voor een lange ren-t e v a r i a b i l i ren-t e i ren-t s p e r i o d e, anderen voor een korte. De laatste groep profiteert nu vlugger van de algemene rentedaling dan de eerste. De situatie zou omgekeerd geweest zijn in geval van een gevoelige renteverhoging. Een wijziging van de houding van het VLIF inzake overdracht van steun zou in die zin discriminerend zijn voor diegenen die

(4)

opteerden voor een korte variabiliteitsperio-de.

2. Er zijn 15 kredietinstellingen erkend om kredie-ten toe te staan met VLIF-steun. Met verwijzing naar het laatste activiteitenverslag van het VLIF voor het werkingsjaar 1996 (bijgevoegd) zijn de 5 voornaamste :

– CERA Bank CV met 57,6 % van de markt ; – Groep Landbouwkrediet met 20,3 % van de

markt ;

– ASLK Bank NV met 8,7 % van de markt ; – Generale Bank NV met 6,7 % van de markt ; – Kredietbank NV met ongeveer 1,5 % van de

markt.

3. Gezien het voorgaande worden geen maatrege-len terzake overwogen.

Strikt genomen is er geen sprake van misbrui-ken omdat de rentevoet van een krediet evenals de rentevariabiliteitsperiode contractueel wor-den vastgelegd bij het afsluiten van het krediet. Wanneer de vastgelegde variabiliteit aanleiding is voor het wijzigen van de rentevoet, w i j z i g t eveneens de rentesubsidie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aan welke firma, instelling en/of studiebureau werden deze opdrachten toegewezen.. Op welke basisallocatie van de begroting wer- den de uitgaven

van de heer JAAK GABRIELS Studieopdrachten – Overzicht Zie :. Vlaams minister van Financiën, Begroting

[r]

De meeste studieopdrachten worden vergund via een contract voor levering van diensten, waarbij de bestaande regelgeving, in het bijzonder de wet op de overheidsopdrachten voor

: Deze vraag werd eveneens gesteld aan de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en

Er kan echter worden opgemerkt dat het in het dossier aanwezig zijn van een bepaald plan van de omgeving, hetzij een door de aanvrager of diens architect opgemaakt plan,

Het verband met de tweede spoorontsluiting van de Antwerpse haven bestaat erin dat het tracé voor deze spoorverbinding wordt gepland in de midden- berm van die verbindingsweg..

– 1 0 0 % van de aanlegkosten als het maximaal gemeten geluidshinderniveau (gevelbelasting) minder dan 65 dba bedraagt of de geluidsweren- de maatregelen onvoldoende