Vraag nr. 45 van 8 februari 2002
van de heer LUCIEN SUYKENS
Commissies voor plaatsnaamgeving – A d v i e s b e-voegdheid
Indien een gemeente een plaatsnaam wil wijzigen c. q . a f s c h a f f e n , moet zij advies vragen aan de Ko-ninklijke Commissie van Advies voor Plaatsnaam-g e v i n Plaatsnaam-g, met provinciale commissies en een centrale b e r o e p s c o m m i s s i e. De betrokken adviezen zijn bindend.
Deze regeling lijkt gericht te zijn op het (culturele) aspect "plaatsnaam", veeleer dan op het toebeho-ren van bepaalde woningen tot de ene, dan wel de andere straat, wat een uitsluitend gemeentelijke bevoegdheid lijkt te zijn.
Zo kan een gemeente bijvoorbeeld woningen her-indelen van de ene naar de andere straat, op basis van een meer logische structuur volgens de ligging van de betrokken woningen. De betrokken straat-namen zelf blijven dan ongewijzigd bestaan.
Toch blijkt er dienaangaande heel wat onduidelijk-heid te heersen.
1. Hoever strekt de concrete adviesbevoegdheid van de betrokken commissies in dit verband ? Beschikken de gemeenten over voldoende rechtszekerheid m.b. t . de grenzen van die be-v o e g d h e i d ? Hoe en waar is die adbe-viesbebe-voegd- adviesbevoegd-heid concreet afgelijnd ?
2. Impliceert de adviesbevoegdheid inzake plaats-namen ook een adviesbevoegdheid inzake her-nummering of herindeling van woningen tussen bepaalde bestaande straten ? Zo ja, op grond van welke regelgeving ?
3. Wat houdt het toezicht op de betrokken advies-commissies concreet in ?
Gaat het alleen om de samenstelling ervan ? Wordt er ook gerapporteerd aan het beleid ? Op welke wijze ? Welk gevolg wordt daaraan g e g e v e n ? Is die rapportage openbaar of alles-zins toegankelijk voor de gemeenten ?
Antwoord
De bevoegdheid inzake plaatsnaamgeving aan stra-ten en pleinen is geregeld in het decreet van 28 ja-nuari 1977 (toen nog een decreet van de Cultuur-raad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap) "tot bescherming van namen van openbare wegen en pleinen". De uitvoering ervan was toevertrouwd aan de (federale) minister van Binnenlandse Z a k e n . Dit decreet werd gewijzigd door het de-creet van 1 juli 1987, waarbij in feite de bevoegd-heid volledig werd overgeheveld naar de V l a a m s e Executieve en meer bepaald naar de minister be-voegd voor Cultuur.
Laat mij vooreerst duidelijk stellen dat het decreet (in artikel 1) bepaalt dat de bevoegdheid tot het toekennen of wijzigen van namen bij de gemeente-raad berust.
Dit decreet organiseert eveneens een "Ko n i n k l i j k e Commissie van Advies voor Plaatsnaamgeving", die bestaat uit één centrale commissie en provin-ciale commissies. De samenstelling van deze com-missies wordt geregeld door het koninklijk besluit van 10 februari 1978, vervangen door het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1997.
Als antwoord op de concrete vragen van de Vlaamse volksvertegenwoordiger kan ik het vol-gende meedelen.
1. Het genoemde decreet bepaalt de bevoegdheid van de Koninklijke Commissie. De provinciale commissies hebben een bevoegdheid van ad-viesverstrekking wanneer het gaat om namen van nieuwe wegen en pleinen. De adviesbe-voegdheid is bindend wanneer het gaat om wij-zigingen van namen. De gemeentebesturen moeten daarbij zorgen voor bekendmaking aan de bevolking en inzonderheid aan de bewoners van de straten en pleinen in kwestie (30 dagen), en ze moeten een gemotiveerd dossier doorstu-ren aan hun provinciale commissie. De commis-sie heeft 30 dagen de tijd om te reageren ; g e-beurt dit niet, dan wordt het advies als positief b e s c h o u w d . De gouverneur kan deze termijn éénmaal met 30 dagen verlengen.
Verder staan in het decreet een aantal voor-schriften en regels die de keuzemogelijkheid voor naamgeving bepalen of aangaan, zoals : geen namen van nog levende personen, v o o r-keur voor lokale geschiedenis en toponymie, e n dergelijke.
2. Aangezien het genoemde decreet enkel betrek-king heeft op het toekennen en beschermen van namen van openbare wegen en pleinen en dit decreet bovendien bepaalt dat alleen de ge-meenteraad bevoegd is, heeft de Ko n i n k l i j k e Commissie terzake geen verdere bevoegdheid inzake straatindelingen en huisnummering. Hier spelen dus enkel de regels van de toezicht-houdende overheden inzake het bestuurlijk op-treden van gemeentelijke overheden.
3. Het decreet voorziet in geen enkele vorm van toezicht van de overheid namens de V l a a m s e r e g e r i n g. Het stelt enkel dat de Ko n i n g, en na de wijziging van het decreet de Vlaamse Executie-v e, de samenstelling en de werking Executie-van de com-missies bepaalt. Het oorspronkelijke koninklijk besluit van 10 februari 1978 werd opgeheven en vervangen door het besluit van de Vlaamse re-gering van 23 juli 1997. Dit besluit bepaalt dat de centrale Vlaamse commissie bestaat uit zes l e d e n , die door de Vlaamse minister bevoegd voor Cultuur benoemd worden voor vier jaar (met hernieuwbaar mandaat). De minister zelf of een door hem aangewezen ambtenaar is v o o r z i t t e r. De zes leden kiezen onderling een o n d e r v o o r z i t t e r. De praktijk is dat de onder-voorzitter de vergaderingen voorzit. De secreta-ris is een ambtenaar door de minister aangewe-zen.
Dezelfde principes gelden ook voor de provin-ciale commissies, met dien verstande dat de voorzitter van rechtswege de provinciegouver-neur of een door hem aangewezen ambtenaar i s. De secretaris wordt eveneens door de gou-verneur aangewezen.
De verslagen van de vergaderingen worden wel aan mijn administratie gerapporteerd, die er enkel akte van neemt. De adviezen, met rede-nen omkleed, worden aan de betrokkerede-nen be-zorgd.