• No results found

De televisie en de ‘mythe van paniek’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De televisie en de ‘mythe van paniek’"

Copied!
166
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De televisie en de

‘mythe van paniek’

Berichtgeving van het NOS Acht-Uur-Journaal over de brand

bij Chemie-Pack in Moerdijk

Naam: Lisanne Roossien, MSc Studentnummer: s1641751 Begeleider: prof. dr. H.B.M. Wijfjes Tweede lezer: prof. dr. M.J. Broersma

(2)

2

Voorwoord

In de lente van 2010 ontstond mijn idee om één onderwerp te kiezen voor de twee mastertheses die ik moest gaan schrijven. De eerste, voor de MSc Sociale Psychologie, was in juli 2011 af. De tweede, voor de Ma Journalistiek, ligt nu voor u. Eén onderwerp voor twee verschillende masters is een hele opgave, want de twee masters liggen wat betreft onderzoeksveld en methode ver uit elkaar. Maar toen tijdens de dodenherdenking op 4 mei 2010 een schreeuw op de Dam mensen opschrikte en de media het voorval al snel ‘paniek op de Dam’ noemde, werd ik aan het denken gezet. Het toeval geschiedde dat ik in de daarop volgende zomer hoorde dat het Nationaal CrisisCentrum (NCC) geïnteresseerd was in onderzoek naar de ‘mythe van paniek’. Op dat moment had ik mijn onderwerp. De Rijksuniversiteit Groningen (RuG) bood mij alle ruimte en daardoor kon ik gaan samenwerken. Uit mijn samenwerking met het NCC volgt nu al dit tweede onderzoek.

Ik wil graag Huub Wijfjes, mijn begeleider vanuit de Ma Journalistiek aan de RuG, bedanken voor zijn goede begeleiding en zijn begrip voor het feit dat het voor mij een hele omschakeling was van statistisch onderzoek naar een kwalitatieve inhoudsanalyse. Daarnaast wil ik het Nationaal CrisisCentrum bedanken voor hun interesse en de kans die zij mij bieden om mijn

onderzoeksresultaten te presenteren. Ook wil ik Theo Verbruggen, Kees van Dam, Arno Vermeulen en Jaap Leemeijer, journalisten bij NOS Nieuws, hartelijk bedanken voor hun medewerking. Zij maakten allen snel tijd voor mij vrij en namen ook alle tijd om openhartig mijn vragen te

beantwoorden. De interviews waren niet alleen nuttig voor dit onderzoek, maar ook erg interessante gesprekken. Tot slot wil ik in dit voorwoord mijn familie en vrienden bedanken voor hun

aanmoediging, support en luisterend oor. In het speciaal mijn vriend. Hij hoorde mijn scriptie verhalen niet alleen steeds aan, maar dacht ook mee als ik vast liep en heeft zelfs menig

hoofdstukken nagekeken en voorzien van tips. Ik beloof jullie allen dat dit mijn laatste masterthese is!

Dit onderzoek is een mooie aanvulling geworden op mijn eerste onderzoek naar de ‘mythe van paniek’ en geeft tevens goed inzicht in het verloop van de brand in Moerdijk en hoe de NOS heeft bericht over deze calamiteit. Ik hoop dat ook deze scriptie veelvuldig gelezen gaat worden en het een bijdrage levert aan de kennis binnen de wereld van de crisisbeheersing over de ‘mythe van paniek’ en de rol van de media.

(3)

3

Inhoudsopgave nog

Samenvatting 5

Abstract 6

Inleiding 7

Hoofdstuk 1: De literatuur over de mythe en rampenjournalistiek 12

1.1. Wat is de ‘mythe van paniek’ 12

1.2. Definities 15

1.3. Rampjournalistiek 16

1.4. Framing 18

1.5. Media-hype 20

1.6. De literatuur en het onderzoek 23

Hoofdstuk 2: Het NOS Journaal 26

2.1. Geschiedenis van het NOS Journaal 26

2.2. Structuur en werkwijze van het NOS Journaal 29 2.3. Journalistieke aanpak en uitgaanspunten van het NOS Journaal 30

2.4. Conclusie over het NOS Journaal 33

Hoofdstuk 3: Brand Chemie-Pack Moerdijk 35

3.1. De dag van de brand 35

3.2. De nasleep 36

Hoofdstuk 4: Inhoudsanalyse van de berichtgeving over de brand 39

4.1. Methode inhoudsanalyse 39

4.1.1. Onderzoeksdesign 39

4.1.3. Steekproef 39

4.1.4. Organisatie en analyse van de data 40

4.1.5. Instrumenten 40

4.2. Resultaten inhoudsanalyse 44

4.2.1. Hoeveel aandacht besteedde het Acht-Uur-Journaal aan de brand

(programmaniveau)? 44

(4)

4

4.3. Conclusie inhoudsanalyse 61

Hoofdstuk 5: Interviews verslaggevers en eindredacteuren NOS 65

5.1. Methode van de interviews 65

5.2. De dag van de brand: hoe gaat de NOS te werk 66

5.3. Effecten berichtgeving op publiek 69

5.4. Was de brand een ramp of misschien een communicatieramp? 74

5.5. Conclusie interviews 76

Conclusie 79

Literatuurlijst 86

Bijlagen

1. Lijst hyperlinks NOS Acht-Uur-Journaal 5 jan 2011-19 jan 2011 2. Protocol 1

3. Protocol 2

4. Analyse bij protocol 1 en protocol 2 5. Protocol 3

6. Protocol Interview Theo Verbruggen, 30 november, Den Bosch 7. Protocol interview Kees van Dam, 30 november, Utrecht

(5)

5

Samenvatting

In deze masterthese is onderzocht in hoeverre het NOS Acht-Uur-Journaal met hun berichtgeving over de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk heeft bijgedragen aan de ‘mythe van paniek’. Het

onderzoek bestond uit twee delen. Het eerste deel was een inhoudsanalyse van de berichtgeving van het NOS Acht-Uur-Journaal in de eerste twee weken na de brand. De inhoudsanalyse was een deels kwantitatief en deels kwalitatieve analyse op programma-, item- en shotniveau. Op basis van deze analyse zijn de eerste drie deelvragen beantwoord. De eerste dag is er veel aandacht besteed aan de brand, maar de hoeveelheid aandacht is na verloop van tijd afgenomen. Op basis hiervan kan je concluderen dat de NOS niet deed aan risico-versterking. De meeste berichtgeving viel in de verdieping/achtergrond-fase van de rampenjournalistiek. Het NOS Acht-Uur-Journaal heeft niet bijgedragen aan een ‘media-hype’. Het meest gebruikte frame is het gevaar voor de gezondheid-frame. Uit de analyse op shotniveau kwam ook de tegenstrijdigheid in wat de autoriteiten zeiden naar voren, dit duidde meer op het gebrek aan communicatie/doofpot-frame. De betekenis van deze frames voor de berichtgeving is dat er nog veel vragen werden gesteld over het vrijkomen van giftige stoffen en of dat gevaarlijk was. Dit had te maken met het feit dat de NOS naar eigen zeggen niet alle antwoorden kreeg en daardoor de vragen bleef stellen. Dit kan de ‘mythe van paniek’ wel in stand houden, omdat het onrust onder de bevolking in stand kan houden. Het tweede deel van het onderzoek bestond uit interviews met verslaggevers en eindredacteuren van het NOS Acht-Uur-Journaal. Op basis hiervan zijn de laatste twee deelvragen beantwoord. De verslaggevers en de eindredacteuren verwachtten zelf geen paniek onder de bevolking. Er wordt op de redactie niet veel gesproken over eventuele gevolgen van hun berichtgeving wat betreft paniek onder de bevolking. Het ontstaan van paniek onder de bevolking door haar berichtgeving is ook geen afweging. De NOS wil betrouwbaar, objectief en onafhankelijke nieuws brengen gebaseerd op feiten. Wel houden de journalisten altijd in de gaten dat zij alleen vertellen wat zij zien en horen en een verhaal niet groter of kleiner maken dan het is. Als antwoord op de hoofdvraag kan gezegd worden dat de berichtgeving van het NOS Acht-Uur-Journaal wel wat heeft bijgedragen aan de ‘mythe van paniek’, omdat een aantal kenmerken van de mythe terug te vinden zijn in de berichtgeving. Deze bijdrage aan de ‘mythe van paniek’ is niet buiten proportioneel. In de conclusie wordt dieper ingegaan op de resultaten en worden zij geïnterpreteerd.

Kernwoorden: mythe van paniek, NOS Acht-Uur-Journaal, crisiscommunicatie, framing, Moerdijkbrand, Chemie-Pack, rampenjournalistiek.

(6)

6

Abstract

In this master thesis I examined the amount to which the reports by the Dutch news bulletin The NOS Acht-Uur-Journaal about the fire at Chemie-Pack in Moerdijk, The Netherlands, contributed to the ‘myth of panic’. The research contained two parts. The first part of the research was a content analysis of the reporting by the NOS Acht-Uur-Journaal in the first two weeks following the fire. The content analysis was conducted at program, item and shot level, partly both quantitative and qualitative. Based on this analysis the first three sub questions could be answered. The first day there was a lot of attention for the fire in the reports, but that amount slowly decreased. Based on this the conclusion can be drawn that NOS did not contribute to risk amplification. Most of the reporting fell in the background-stage of disaster journalism. The NOS Acht-Uur-Journaal did not contribute to a media hype. The most used frame is the public health risk-frame. In the analysis on shot level the contradiction between the comments of authorities also showed, which pointed more in the direction of the lack of communication/cover-up – frame. The meaning of these frames is that the question whether there where toxic substances in the air and if it was dangerous were asked a lot. The reason for this, according to NOS, is that they kept asking the questions because they did not get answers. This can uphold the ‘myth of panic’, because it can maintain turmoil under citizens. The second part of the research contained interviews with reporters and copy editors working at the NOS Acht-Uur-Journaal. Based on the interviews the last two sub questions can be answered. The

journalists did not expect panic among citizens. In the newsroom they did not speak about the effects of their reporting on panic among citizens, it is not a point of consideration. The NOS wants to bring reliable, objective and independent news, based on facts. But the journalists are aware not to make a story bigger or smaller than it really is. The answer to the research question is that the reports by the NOS Acht-Uur-Journaal contributed partly to the ‘myth of panic’, because a couple of the features of the myth can be found in the reports. This contribution to the ‘myth of panic’ is not outside of proportions. The results will be discussed and interpreted in the conclusion of this thesis. Keywords: myth of panic, NOS Acht-Uur-Journaal, crisis communication, framing, Moerdijkbrand, Chemie-Pack, disaster journalism.

(7)

7

Inleiding

Stel je voor. Het is een doordeweekse dag, rond vijf uur. Ergens in de buurt vindt een enorme ontploffing plaats en er ontstaat brand. Vader is thuis en staat in de keuken, de radio hard aan. Moeder zit op de bank te zappen. Dan zendt de radio een extra Journaal uit met het nieuws over de ramp. Vader alarmeert moeder en zij zapt snel naar Nederland 1 of de regionale omroep.

Geschrokken kijken zij elkaar aan, hun dochter is al thuis, maar zoon nog niet. Direct hangen zij aan de telefoon, maar de lijnen zijn overbezet. Dan komt dochter met laptop naar de woonkamer. Zij heeft via Whatsapp, wat via een internet verbinding gaat, al contact gehad met haar broer. Hij is onderweg en bijna thuis. Het nieuws op televisie en radio kan hen nog niet veel vertellen. De dochter volgt ondertussen een live blog, inmiddels opgezet door meerdere nieuwssites. Al snel komt de zoon thuis, met meer informatie. Hij heeft op de fiets namelijk Twitter bekeken op zijn mobiel toen hij de knal hoorde en via Facebook contact gehad met vrienden die vlak bij de ontploffing waren.

Geen onrealistische situatieschets. Als er nu een ramp gebeurt zijn de media er razend snel bij. Niet alleen professionele journalisten doen bericht van de gebeurtenis. Ook via social media als Twitter, Youtube en Facebook worden nieuwsfeiten, geruchten, meningen en ervaringen gedeeld. Er is dus steeds meer en steeds sneller media aandacht voor rampen. De journalistiek produceert tegenwoordig een 24/7 nieuwsstroom en door social media zijn er altijd ooggetuigenverslagen. De aandacht voor rampen is de afgelopen twintig jaar sterk gestegen. En dit heeft gevolgen voor de manier waarop rampen in het nieuws komen. Sinds 1990 is er sprake van ‘rampinflatie’: “een dusdanig verlies aan rationeel-kritische distantie bij dramatische gebeurtenissen dat de rampen intenser en emotievoller lijken, langer lijken te duren en zwaardere politieke en maatschappelijke consequenties lijken te hebben” (Wijfjes, 2002, p.4). Deze veranderingen in berichtgeving over rampen door de jaren heen hebben uiteraard ook consequenties.

Een ramp of een crisis vindt tegenwoordig vaak plaats voor het oog van vele journalisten. De media zijn daarom ook niet meer weg te denken bij crisisbeheersing. Voor veel bestuurders zijn de media de communicatiekanalen om contact te krijgen met de bevolking (Tjeenk Willink, 1997). De media zijn dus een belangrijke factor binnen de crisisbeheersing. De snelheid van de berichtgeving van journalisten en de omvang van een mediacircus kunnen een enorme druk leggen op de overheid. Daarnaast beïnvloedt de berichtgeving van de media de beeldvorming van een ramp of crisis, wat ook weer effect kan hebben op het gedrag van mensen.

(8)

8 waarin feiten worden geplaatst” (Vasterman & Yzermans, 2002, p. 92). Dit gecreëerde beeld door de media over een gebeurtenis hoeft echter niet te corresponderen met de werkelijkheid. De nadruk van media ligt eerder op afwijkende gebeurtenissen en risico’s dan op veelvoorkomende risico’s. Een ongewoon ongeluk waarbij veel doden zijn gevallen zal daardoor veel media-aandacht ontvangen. De hoeveelheid media-aandacht staat echter niet altijd gelijk aan de daadwerkelijke gezondheidsrisico’s (Vasterman, Yzermans & Dirkzwager, 2004). De intensiteit van de berichtgeving kan dit idee wel bij de kijker opwekken en daardoor de risicoperceptie beïnvloeden. Dit komt door de ‘availability heuristic’, een sociaal psychologisch fenomeen (Tversky & Kahneman, 1973). De ‘availability

heuristic’ is een mechanisme dat ervoor zorgt dat men de frequentie van een gebeurtenis inschat op basis van het gemak waarmee een soortgelijke gebeurtenis ingebeeld of herinnerd kan worden. Dus als er veel media-aandacht is voor een zeldzaam ongeluk, kunnen mensen denken dat dit erg vaak voorkomt en de gebeurtenis dus erg gevaarlijk is. Dit kan verklaard worden door ‘Illusory

correlations’. ‘Illusory correlations’ zijn niet bestaande of overschatte verbanden die mensen leggen tussen twee variabelen (Hamilton & Gifford, 1976).

Naast het beïnvloeden van de risicoperceptie van mensen blijkt uit onderzoek dat de media een belangrijke rol spelen bij het in stand houden van onrealistische verwachtingen van het gedrag dat mensen zullen vertonen bij rampen (Tierney, Bevc & Kuligowski, 2006). De meest bekende ‘fout’ die mensen maken bij het inschatten van andermans gedrag bij een ramp of crisis is dat men in paniek raakt (Wenger, Dykes, Sebok, & Neff, 1975). Dit wordt de ‘mythe van paniek’ genoemd en dit begrip staat in dit onderzoek centraal. Uit onderzoek blijkt namelijk dat mensen bij een ramp helemaal niet vaak in paniek raken, maar juist rationeel en kalm reageren (Wenger et al, 1975).

Een recente ramp in Nederland is de brand in het bedrijf Chemie-Pack in Moerdijk op 5 januari 2011. Bij het chemisch bedrijf Chemie-Pack in Moerdijk ontstaat brand waarna de brandweer het probeert te blussen met een deken van blusschuim. Er ontstaat een grote rookwolk die van Moerdijk richting Dordrecht trekt. Ondanks dat er geen gewonden waren koppen de kranten er wild op los. De focus van de media ligt al snel op de verontrusting onder de bevolking. Een paar

voorbeelden van krantenkoppen zijn: “Onrust na brand Moerdijk”, ”ANGSTWOLK” en “Grote onrust om gifwolk: veel last van prikkende ogen en lippen, droge keel en stank” (Vasterman, 2011, online). Deze krantenkoppen suggereren dat men paniek verwachtte onder de bevolking. Er worden immers woorden als ‘onrust’ en ‘angst’ gebruikt. Dit illustreert de ‘mythe van paniek’, de verwachting dat er paniek of op zijn minst onrust ontstaat in reactie op een ramp of crisis.

(9)

9 horen. Het effect is niet minder paniek, maar juist meer. Daarnaast is beperkt informatie geven in deze tijd niet meer houdbaar. De informatiestromen zijn zo snel dat journalisten binnen de kortste keren de informatie hebben achterhaald. Het effect van die informatie is dan volledig uit de handen van de bestuurders, daarnaast zorgt het voor wantrouwen richting de overheid. Ik vraag mij af of de ‘mythe van paniek’ bij deze ramp een rol heeft gespeeld en meer specifiek wat de rol van de media daarbij is geweest. De Moerdijkbrand is een interessante gebeurtenis om te onderzoeken in het licht van de ‘mythe van paniek’, omdat het een recente ‘ramp’ in Nederland is en er veel discussie over is geweest. In hoofdstuk 3 wordt dieper op de brand ingegaan.

In dit onderzoek wordt de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk onderzocht in het kader van de berichtgeving van het NOS Acht-Uur-Journaal. Er is gekozen voor televisienieuws, omdat televisie veel impact heeft doordat het bestaat uit zowel beeld, geluid als tekst. Het NOS Journaal gaat snel live bij een grote nieuwsgebeurtenis. Wanneer er dus een ramp plaatsvindt in Nederland zullen burgers snel even inschakelen op Nederland 1 voor het NOS Journaal. Daarnaast is het NOS Acht-Uur-Journaal het nieuwsbulletin in Nederland met de meeste kijkers (Wijfjes, 2005). In een apart hoofdstuk wordt dieper ingegaan op het NOS Journaal.

In deze scriptie wordt gekeken in hoeverre de berichtgeving van het NOS Acht-Uur-Journaal over de Moerdijkbrand de ‘mythe van paniek’ heeft beïnvloed. In veel wetenschappelijke literatuur over de ‘mythe van paniek’ wordt aangenomen dat berichtgeving door de media van een ramp of crisis de ‘mythe van paniek’ versterkt. In deze masterthese ligt de nadruk dan ook op die rol van de media. De berichtgeving van het NOS Acht-Uur-Journaal wordt gedurende de twee weken na de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk geanalyseerd. Tevens worden de verslaggevers en de

eindredacteuren die werkten aan de berichtgeving over de brand in Moerdijk geïnterviewd. De hoofdvraag van de masterthese is:

HV: In hoeverre heeft het NOS Acht-Uur-Journaal met haar berichtgeving over de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk bijgedragen aan de ‘mythe van paniek’?

Voordat een antwoord geformuleerd kan worden op de hoofdvraag, worden eerst de volgende deelvragen behandeld:

(10)

10 DV3: Wat voor betekenis hebben de frames gegeven aan de berichtgeving van het NOS Acht-Uur-Journaal en wat kunnen de gevolgen van deze berichtgeving zijn geweest?

DV4: Verwachtten de verslaggevers en eindredacteuren van het NOS Acht-Uur-Journaal ten tijde van de berichtgeving over de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk paniek onder de bevolking?

DV5: Hoe werd er tijdens het nieuwsproces op de redactie gesproken over eventuele gevolgen van hun berichtgeving wat betreft paniek onder de bevolking?

In hoofdstuk 1 zal ik het theoretisch kader rondom de hoofdvraag in kaart brengen. Ik begin bij de ‘mythe van paniek’. Wat is het precies en hoe werkt die mythe? Theorieën vanuit de sociale psychologie en eerder gedaan onderzoek zullen hier aan de orde komen. De rampenjournalistiek zal dan in kaart gebracht worden. Ook zullen er belangrijke definities gegevens worden. Vervolgens zal ik het begrip ‘framing’ bespreken. Dit begrip is erg belangrijk in dit onderzoek en is het begin naar de operationalisatie van het onderzoek. Dan zal het begrip ‘media-hype’ aan de orde komen. In de conclusie van dit hoofdstuk zal ik de begrippen aan elkaar rijgen en aangeven hoe zij samenhangen. Tot slot komt de theorie voor de inhoudsanalyse aan de orde. Hierin operationaliseer ik mijn onderzoek op basis van de gegeven literatuur.

Om een goed beeld te krijgen van het kader waarin dit onderzoek plaats vindt wordt in hoofdstuk 2 informatie gegeven over het NOS Journaal en het NOS Acht-Uur-Journaal. Hoe gaan zij te werk, hoe ziet het nieuwsproductieproces eruit, wat is bekend over het NOS Journaal en wat vindt zij belangrijk. Dit hoofdstuk is met name belangrijk bij deelvragen 1, 4 en 5 die meer gaan over het nieuwsproces van het NOS Journaal. Achtergrondinformatie over de organisatie is dan cruciaal.

In hoofdstuk 3 wordt de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk gedetailleerd uiteengezet. Wat is er precies gebeurd, hoe reageerde de overheid hierop, wat zijn de belangrijke onderwerpen in de media geweest en wat is al bekend geworden vanuit de evaluatie. Een goede uiteenzetting van de ramp is nodig voor de inhoudsanalyse ter beantwoording van deelvraag 1, 2 en 3. Het is dan handig om steeds de resultaten van de analyse even naast de gebeurtenissen te leggen. Daarnaast verschaft het hoofdstuk een duidelijk overzicht van de ramp.

Hoofdstuk 4 staat in het teken van de inhoudsanalyse. Dit is een kwantitatieve

(11)

11 gereproduceerd kunnen worden voor vervolgonderzoek. Na de methode worden de resultaten van de inhoudsanalyses besproken en volgt daaruit een conclusie.

In hoofdstuk 5 worden de interviews met de verslaggevers en eindredacteuren van het NOS Acht-Uur-Journaal die betrokken waren bij de berichtgeving over de Moerdijkbrand uitgewerkt. De methode van dit deelonderzoek bestaat uit semigestructureerde interviews. In dit hoofdstuk zullen de deelvragen 4 en 5 beantwoord worden.

Tot slot volgt de conclusie. In de conclusie zullen de resultaten en de antwoorden op de deelvragen worden samengevat en zal de ‘mythe van paniek’ getoetst worden aan de hand van haar kenmerken. Tot slot wordt de hoofdvraag beantwoord. Tevens zullen de resultaten bij het

(12)

12

Hoofdstuk 1:

De literatuur over de mythe en rampenjournalistiek

In veel onderzoeken en artikelen wordt simpel weg aangenomen dat de media een grote rol spelen bij de ‘mythe van paniek’. Het is echter belangrijk om in kader te brengen op wat voor manier de media de mythe kunnen beïnvloeden bij een ramp of crisis. Dit zal in dit hoofdstuk gebeuren aan de hand van de kenmerken van de ‘mythe van paniek’ .

1.1. Wat is de ‘mythe van paniek’

Over de ‘mythe van paniek’ is veel geschreven in wetenschappelijke literatuur (e.g. Wenger et al, 1975; Rodríquez, Trainor en Quarantelli, 2006; Quarantelli & Dynes, 1972; Cocking & Drury, 2005). De meest simpele definitie van de ‘mythe van paniek’ wordt gegeven door Quarantelli & Dynes (1972, p. 67): “The most widespread myth about disasters is the belief that people will panic in the face of great danger”. Over het algemeen verwachten mensen dat paniek de eerste ´natuurlijke´ reactie op een ramp is (Glass & Schoch–Spana, 2002). In paniek vluchten blijkt erg weinig voor te komen in rampsituaties (Wenger et al, 1975). Onderzoek toont aan dat massale paniek in situaties zoals oorlog, bommeldingen, branden en rampen juist erg zeldzaam is (Mawson, 2005). Dit blijkt ook uit

verschillende casestudies van recente rampen.

Een sprekend voorbeeld is 9/11. Zelfs op 11 september 2001 in New York toen twee

vliegtuigen in de Twin Towers vlogen, bleven de mensen kalm (Wessely, 2005). Het gebouw stond in brand, hulptroepen waren nog niet aanwezig, maar de mensen in het gebouw moesten evacueren. Dit gebeurde opvallend geordend en gestructureerd (Wessely, 2005). De rapporten over de

evacuatie suggereren dat men het hoofd koel hield en goed meewerkte (Glass & Schoch–Spana, 2002). Een ander voorbeeld is de Orkaan Katrina die grote delen van New Orleans verwoestte in september 2005. In de media werd een erg negatief beeld van het gedrag van de getroffen bewoners van New Orleans neergezet (Rodríquez, Trainor & Quarantelli, 2006). Er werd verslag gedaan van branden, plunderingen, chaos en geweldig. Alhoewel de focus van de media vooral lag op het antisociale gedrag na de ramp, tonen Rodríquez, Trainor en Quarantelli (2006) juist aan dat de overgrote meerderheid juist prosociaal gedrag vertoonde. De media schepten dus een verkeerd beeld. Ook tijdens de bombardementen in metrostations in Londen in 2005 waren mensen juist beleefder en meer coöperatief dan op een gewone dag in het metrostation (Drury, 2009).

(13)

13 over gedrag van mensen bij rampen. Naast paniek heerst de algemene verwachting dat in reactie op een ramp plunderingen, relletjes, vandalisme en overtredingen zullen ontstaan (Glass & Schoch– Spana, 2002; Wenger et al, 1975). Het tegendeel is waar: mensen neigen na een ramp juist naar adaptief, coöperatief en prosociaal gedrag. Strafbare feiten komen maar zelden voor als reactie op een ramp (Glass & Schoch–Spana, 2002; Wenger et al, 1975).

Een ander component van de ‘mythe van paniek’ is dat de algemene verwachting heerst dat men na een ramp in shock kan raken en daardoor niet meer goed en rationeel voor zichzelf kan zorgen. Weer is het tegendeel waar, veel mensen reageren juist rationeel, weten precies wat ze doen en hun gedrag is aangepast aan de situatie (Wenger et al, 1975). Bij een evacuatie is het grootste probleem dus ook niet het voorkomen van ongeordend in paniek op de vlucht slaande mensen, maar eerder ervoor zorgen dat mensen evacueren. Als mensen meewerken aan de evacuatie verloopt dit vaak rationeel en geordend (Wessely, 2005). Het blijkt echter lastig om mensen te evacueren uit hun eigen huis; zij zitten de crisis soms liever thuis uit (Wenger et al, 1975). In dit geval is zelfs het

tegendeel van de mythe waar; geen in paniek op de vlucht geslagen mensen, maar kalme mensen die willen blijven zitten waar ze zitten, ook als dat gevaren met zich meebrengt.

De ‘mythe van paniek’ leeft onder ‘gewone’ mensen, maar ook onder burgemeesters en journalisten (Roossien, 2011). Deze drie groepen mensen werken samen en beïnvloeden elkaar gedurende een ramp of crisis. Hierdoor blijft de ‘mythe van paniek’ bestaan. Het is een soort vicieuze cirkel. Alleen crisiscommunicatie-adviseurs weten door hun expertise dat het een mythe is. Daarom leeft de ‘mythe van paniek’ niet onder deze professionals (Roossien, 2011). De ‘mythe van paniek’ komt voort uit een soort ‘fout’ in hoe wij de wereld om ons heen begrijpen en verklaren. Vooral onverwachte gebeurtenissen zorgen ervoor dat mensen zich afvragen wat een verklaring voor het gedrag zou kunnen zijn (e.g. Pyszcynski & Greenberg, 1981, zoals in Malle, 2004), doordat het opvallend is, het vaak tegenstrijdig is met de huidige kennis en het relevant kan zijn voor de toekomst (Malle, 2004). Wij gaan opzoek naar zo’n verklaring in het geheugen. Helaas is dit

mechanisme niet perfect. Hierboven is bijvoorbeeld al uitgelegd dat wij een gebeurtenis risicovoller kunnen inschatten dan nodig door de hoeveelheid berichtgeving erover in de media en de ‘fout’ die ons geheugen maakt. Hier zijn vele zogenaamde attributietheorieën binnen de sociale psychologie op gebaseerd.

(14)

14 2009). Het tegendeel blijkt waar: het niet krijgen van informatie versterkt angst. Kennis versterkt juist coping (Wessely, 2005). Terughoudend zijn met informatie uit angst voor paniek blijkt ook tot de ‘mythe van paniek’ te horen. Het effect is niet minder paniek, maar juist meer. Om de

crisisbeheersing in Nederland te blijven verbeteren is het belangrijk om zoveel mogelijk kennis te hebben over dit fenomeen. De resultaten van dit onderzoek worden om die reden ook gedeeld met het Nationaal CrisisCentrum.

Om in dit onderzoek de ‘mythe van paniek’ te kunnen toetsen is het belangrijk om de mythe onder te verdelen in de belangrijkste kenmerken. De belangrijkste kenmerken van de ‘mythe van paniek’ in de media zijn:

1. Er is veel aandacht in de berichtgeving voor de gevolgen van de ramp voor burgers en hun reactie.

2. In de berichtgeving (e.g. voice-over, interviewvragen, quotes, presentatietekst) komen woorden voor die verwijzen naar paniek, onrust, angst etc.

3. De televisie-items over de ramp laten beelden die paniek suggereren zien (e.g. bezorgde mensen, dreigende rook).

4. De verslaggevers en eindredacteur verwachtten tijdens de ramp zelf paniek.

Paniek komt dus weinig voor, toch zijn er uitzonderingen. Mensen in een massa kunnen bijvoorbeeld wel in paniek wegrennen als zij a) de perceptie hebben van een groot fysiek gevaar of een dreiging daarvan en b) er weinig of sluitende vluchtroutes zijn (Mawson, 2005). Dit is breed te vertalen naar de perceptie van gevaar en geen kennis of mogelijkheden hebben om het gevaar uit de weg te gaan. De perceptie van gevaar kan op televisie aangewakkerd worden door bepaalde woorden of zinnen die paniek en gevaar suggereren, zoals sturende vragen (bijvoorbeeld “u zal wel bang zijn”) en het gebruik van zinnen en woorden als ‘paniek’, ‘gevaar voor de gezondheid’ of ‘wantrouwen onder omwonenden’. Ook angstaanjagende shots kunnen de perceptie van gevaar aanwakkeren. Hier wordt in de inhoudsanalyse op shotniveau naar gekeken, want dit kan het ontstaan van paniek wellicht sturen.

(15)

15 Dit kan een Journaal doen door zelf informatie in te winnen en dit te vertellen, maar ook door

experts uit te nodigen en die om uitleg te vragen. Uitleg van een expert over hoe de situatie precies in elkaar zit en wat eventuele risico’s of gevolgen zijn, kan geruststellend werken. Ook kan de presentator of verslaggever informatie geven over waar men terecht kan voor verdere informatie, steun of hulp. Een noodnummer kan bijvoorbeeld gegeven worden. Een andere

geruststellingstechniek kan zijn het verhaal vanuit het perspectief van een vergelijkbaar iemand te vertellen. Zo nodigt het jeugdjournaal wel eens kijkers uit een reactie te geven (e.g. Nikken & Walma van der Molen, 2007). In het geval van een ramp of crisis in het NOS Acht-Uur-Journaal kunnen dit bijvoorbeeld reacties van omwonenden zijn. Dit kan geruststellend werken, doordat de impact en het eventuele risico dan makkelijk te begrijpen en in te schatten zijn.

De ‘mythe van paniek’ kan dus gestuurd worden door het tonen van bepaalde prikkels in het Journaal, zoals paniek suggererende woorden of angstaanjagende beelden. Maar ook door het gebruik van geruststellingstechnieken. Hier wordt later op door gegaan bij de inhoudsanalyse en de interviews.

1.2. Definities

Eerder werd al de definitie van de ‘mythe van paniek’ gegeven: “The most widespread myth about disasters is the belief that people will panic in the face of great danger” (Quarantelli & Dynes, 1972, p. 67). Andere mythes die leven over gedrag bij rampen zijn: de verwachting van plunderingen, relletjes, vandalisme en overtredingen en de verwachting dat men na een ramp in shock kan raken en daardoor niet meer goed en rationeel voor zichzelf kan zorgen (Glass & Schoch–Spana, 2002; Wenger et al, 1975).

Het is van belang om ook het begrip ´paniek´ te definiëren. In deze these wordt de definitie van Mawson (2005, p.96) gebruikt: “The term ´panic´ refers to inappropriate (or excessive) fear and/or flight and highly intense fear and/or flight”. Paniek is moeilijk te identificeren. Vaak gebeurt het achteraf en wordt er een ´label´ geplakt op het geobserveerde gedrag. Hierdoor kan het voorkomen dat rationeel gedrag in een bepaalde situatie later als paniek bestempeld wordt (Mawson, 2005). Naast autoriteiten die na een ramp de gang van zaken bespreken en rapporteren, spelen de media hier een belangrijke rol. Volgens Wenger et. al. (1975) zijn de media de belangrijkste bron voor veel mythes over reacties op rampen.

In deze these wordt gesproken over berichtgeving van een ramp of een crisis. Het is daarom belangrijk om ook duidelijk te definiëren wat onder die begrippen wordt verstaan. De twee

(16)

16 veiligheid. Een ramp kan het leven of de gezondheid van veel mensen schaden, het milieu schaden en voor grote materiële schade zorgen. Het gaat vaak om een korte, hevige gebeurtenis op één plek, waarbij een gecoördineerde inzet van hulpdiensten nodig is (Stichting Nederland Alert, 2011). Een crisis is groter en bestaat vaak uit een serie van gebeurtenissen of rampen. Het treft dan vaak ook een groter gebied en een zware bestuurlijke coördinatie van maatregelen om de crisis te beheersen. Ook is voorlichting nodig. Een crisis tast niet alleen individuen aan, maar ook de openbare orde of de economie. Een voorbeeld van een ramp is de vuurwerkramp in Enschede. Een voorbeeld van een crisis in Nederland is de watersnoodramp (Stichting Nederland Alert, 2011).

Dit zijn echter de officiële definities die gebruikt worden in de crisisbeheersing. In het medialandschap worden begrippen zoals ‘paniek’ en ‘ramp’ natuurlijk niet gebruikt volgens de officiële definities. Journalisten kunnen de begrippen gebruiken, omdat ze lekker ‘bekken’, omdat zij de gebeurtenis als zodanig classificeren of omdat deze begrippen een frame geven waar binnen alle gebeurtenissen een plaats kunnen krijgen. Ongeacht of een gebeurtenis volgens de officiële definitie een ramp te noemen is of niet, als de media dat eenmaal doen dan moet de overheid er toch iets mee.

1.3. Rampenjournalistiek

Bij een ramp of crisis duiken de media vaak direct bovenop de situatie. Hierbij ontwikkelt zich veelal een bepaald patroon. Er zijn drie fasen te onderscheiden (Tjeenk Willink, 1997). In de eerste fase, die zich in de eerste uren na de ramp of crisis voltrekt, willen de media vooral de wie, wat en waar van de gebeurtenis weten en belichten. Primaire gegevens over de gebeurtenis en levendige beelden van de situatie zijn dan het belangrijkst. In de tweede fase is er meer plek voor verdieping.

Achtergronden van de gebeurtenissen worden nu interessant. “Gepoogd wordt de crisis te verbinden met verwante nieuwsthema’s, waarbij de crisis niet langer als een op zichzelf staand fenomeen, maar als onderdeel van een reeks of symptoom van een breder probleem wordt geportretteerd: de

luchtramp die leidt tot discussie over de veiligheid van het vliegverkeer” (Vasterman & Aerden, 1995, zoals in Tjeenk Willink, 1997, p.42). In de derde fase komt de verantwoordelijkheidsvraag aan de orde, waarbij de aandacht verplaatst van de gebeurtenis zelf naar de politieke implicaties van de gebeurtenis.

(17)

17 Doordat de media bericht blijven doen van de gebeurtenissen, creëren zij soms het beeld dat

gebeurtenissen elkaar blijven opvolgen en het probleem toeneemt (Lammers, 2002). Dit is vaak niet het geval, maar dit beeld wordt gecreëerd door de drie fasen die doorlopen worden en de druk op journalisten om steeds weer nieuws te blijven melden, terwijl dit er soms helemaal niet is. De

frequentie, de toon en de definitieprocessen binnen de nieuwsorganisatie kunnen een belangrijke rol spelen bij het labellen van gebeurtenissen als een potentiële ramp of crisis (Tjeenk Willink, 1997). Als er hierdoor grote nieuwsgolven ontstaan gebaseerd op één gebeurtenis of risicofactor dan kan de media een versterkende en aanjagende rol gaan spelen (Vasterman, Yzermans & Dirkzwager, 2004). Dit wordt risico-versterking genoemd. Dit kan er toe leiden dat het publiek denkt dat de hoeveelheid media-aandacht ongeveer gelijk staat aan hoe vaak de beschreven gebeurtenis voorkomt

(Vasterman, 2005). Een gevolg hiervan kan een ‘media-hype’ zijn. Hier wordt later dieper op ingegaan.

Je zou kunnen redeneren dat als journalisten hun werk goed doen, het geen probleem is dat zij grote invloed hebben. Zij hanteren immers professionele standaarden zoals: betrouwbaarheid, eerlijkheid, balans (e.g. hoor en wederhoor), onafhankelijkheid, afstand, relevantie en sociale verantwoordelijkheid (Kovach & Rosenstiel, 1999, 2001 zoals beschreven in Vasterman, 2005). Journalisten zijn ook maar mensen en helaas maken ook zij fouten. Zo hebben media de neiging om de grootte van de schade bij een ramp of crisis in de eerste berichtgeving te overschatten (Wenger, 1980). Dus zelfs als journalisten erg hun best doen om objectief en waarheidsgetrouw bericht te doen van een gebeurtenis is dit onderhevig aan hun eigen interpretatie en inschattingen. Daarmee kunnen zij sociale mythen over gedrag van mensen bij rampen blijven reproduceren (Carey, 1988, zoals in Tjeenk Willink, 1997).

Ondanks dat in de wetenschappelijke literatuur al sinds 1960 bekend is dat paniek vaak geen probleem is bij rampen, wordt er nog veel over bericht (Tierney, Bevc & Kuligowski, 2006). Vooral in de nasleep van 9/11 werd de ‘mythe van paniek’ op verschillende manier versterkt. Volgens Tierney, Bevc en Kuligowski (2006) is er een universeel gebrek aan specialisten bij media op het gebied van individueel, groep en organisatorisch gedrag bij rampen. Dit gebrek aan begrip kan volgens hen een reden zijn dat mythen over gedrag van mensen bij rampen zo’n sterke invloed hebben op

rampenjournalistiek. Dit sluit aan bij de vinding dat onder journalisten zelf ook de ‘mythe van paniek’ leeft (Roossien, 2011).

(18)

18 ‘mythe van paniek’ wordt onderzocht is het niet genoeg om alleen te kijken naar hoe vaak bericht wordt over een ramp, maar ook op wat voor manier. Dit wordt gedaan in de inhoudsanalyse verderop in deze these.

1.4. Framing

De media kunnen een belangrijke rol spelen door de manier waarop zij een gebeurtenis of dreiging van gevaar ‘framen’. Vooral de gekozen feiten en de context waarin deze worden geplaatst, de intensiteit van de berichtgeving en de gekozen woorden zijn van belang (Vasterman & Yzermans, 2002). ‘Framing’ is “the communicative process of highlighting and focusing on certain aspects of reality” (Birkland & Lawrence, 2009, p. 1406). Daarbij valt een onderscheid te maken tussen ‘media frames’ en ‘individuele frames’. Deze frames staan niet los van elkaar, maar kunnen elkaar

beïnvloeden. In het kader van dit onderzoek omtrent televisienieuws ligt de nadruk echter op de ‘media frames’. Een ‘media frame’ is “a central organizing idea or story line that provides meaning to an unfolding strip of events… The frame suggests what the controversy is about, the essence of the issue” (Gamson & Modigliani, 1987, p. 143, zoals beschreven in Scheufele, 1999, p. 4). ‘Individuele frames’ kunnen per persoon verschillen en zijn “mentally stored clusters of ideas that guide

individuals’ processing of information” (Entman, 1993, p. 53, zoals beschreven in Scheufele, 1999, p. 5).

Een ‘media frame’ wordt bewust of onbewust gekozen door de media die bericht doen van een bepaalde gebeurtenis. Om een verhaal in een paar minuten te vertellen in het nieuws, moet immers de kern eruit gepikt worden. Hierdoor is het onderhevig aan selectie en de interpretatie van de journalist. Scheufele (1999) somt vijf factoren op die mogelijk beïnvloeden hoe journalisten een gebeurtenis ‘framen’. Scheufele (1999) noemt op basis van eerder onderzoek als belangrijkste: sociale normen en waarden, organisatorische druk en beperkingen, druk van belangengroeperingen, journalistieke routines en ideologische of politieke oriëntaties van journalisten. Dit kan natuurlijk ontzettend verschillen per journalist en situatie. In hoofdstuk 5 waar de interviews met verslaggevers en eindredacteuren van het NOS Acht-Uur-Journaal aan bod komen wordt hier verder op in gegaan.

(19)

19 Dirkzwager, 2004). De ‘framing’ van Bush die overgenomen werd door de media, bepaalde voor een groot deel hoe er gedacht en gesproken werd over 9/11. Zijn ‘war on terror’ is steeds herhaald.

Ook bij de orkaan Katrina, hadden ‘frames’ duidelijke gevolgen. Nadat de orkaan Katrina in 2005 een groot deel van New Orleans verwoestte, ontstond in de media al snel een ‘plunder-frame’. De nadruk lag op plunderingen en crimineel gedrag in het verwoestte deel (Berger, 2009; Tierney, Bevc & Kuligowski). Uit later onderzoek bleek er nauwelijks geplunderd te zijn. Het ontstaan van dit ‘frame’ is waarschijnlijk te verklaren met de mythen die heersen omtrent gedrag van mensen bij rampen. Zoals eerder al is uitgelegd, is de algemene verwachting die heerst dat in reactie op een ramp er plunderingen, relletjes, vandalisme en overtredingen ontstaan (Glass & Schoch–Spana, 2002; Wenger et al, 1975). Het gebruik van de ‘plunder-frame’ na de orkaan Katrina was niet zonder

consequenties. De politie in het verwoeste gebied reageerde abrupt en soms zelfs gewelddadig. Zes dagen na de storm openden politieagenten het vuur zonder dat zij geprovoceerd werden. Twee mannen overleden, één raakte gehandicapt en nog vier mensen raakten gewond, terwijl zij de verwoeste stad wilden verlaten (Filosa, 2005b, zoals beschreven in Berger, 2009). De aanleiding voor dit gedrag was waarschijnlijk dat de politie overwerkt was, met te weinig personeel was en beïnvloed was door de berichtgeving over plunderingen en chaos, zoals iedereen dat was (Sims, 2007, zoals beschreven in Berger, 2009). De media beïnvloedden dus de reacties op de grond in extreme mate.

Het is niet zo dat de ‘frames’ in de media altijd één-op-één worden overgenomen door het publiek. Dit was te zien bij de schietpartij in op de school Columbine High School in 1999 waarbij 12 studenten om het leven kwamen (Birkland & Lawrence, 2009). De twee meest dominante ‘frames’ in de berichtgeving in de media over Columbine koppelden de schietpartij aan een wapenprobleem en een probleem van de popcultuur (Birkland & Lawrence, 2009). Toch werd dit niet overgenomen door het publiek. The Pew Research Center onderzocht een jaar na Columbine hoe het publiek dacht over de oorzaken van de schietpartij. Zij noemde vooral slechte opvoeding als een oorzaak. Ook

veranderde in de jaren na Columbine de politieke attitudes jegens wapenbezit niet (Birkland & Lawrence, 2009). ‘Media frames’ kunnen ‘individuele frames’ beïnvloedden, maar Price, Tewksbury en Powers (1995, 1996, 1997, zoals beschreven in Scheufele, 1999) vonden in onderzoek dat ‘individuele frames’ niet uitsluitend afhangen van de berichtgeving in de media. “Participants demonstrated a capacity to introduce their own thoughts, going beyond the information provided and drawing out some basic implications on their own” (Price et al, 1997, p.496, zoals beschreven in Scheufele, 1999, p.11).

(20)

20 begrijpen (Malle, 2004). Dit systeem werkt in principe erg goed, aangezien wij goed functioneren in een complexe wereld met veel sociale contacten. Als wij de ander niet zouden begrijpen, zouden deze interpersoonlijke relaties erg moeilijk worden. Dit is te zien bij mensen met een stoornis in het autistisch spectrum. Zij missen een deel van de ‘folk theory of mind and behavior’ en hebben dus meer moeite met het begrijpen en verklaren van andermans gedrag (Malle, 2004). Onze ‘individuele frames’ hangen dus inderdaad niet volledig af van de informatie die wij krijgen via de media. Maar door fouten in de ‘folk theory of mind and behavior’ kan informatie in de media onze ‘individuele frames’ en hoe wij de informatie verwerken wél beïnvloeden. Een belangrijke fout, de ‘availability heuristic’, is in de inleiding al genoemd. De ‘availability heuristic’ is een mechanisme dat ervoor zorgt dat men de frequentie van een gebeurtenis inschat op basis van hoe makkelijk een soortgelijke gebeurtenis ingebeeld of herinnerd kan worden (Tversky & Kahneman, 1973). Dus als een ‘media frame’ keer op keer herhaald wordt, beïnvloed dat wel degelijk hoe vaak wij inschatten dat het voorkomt. Wij kunnen dat immers dan makkelijk herinneren. In het voorbeeld over de orkaan Katrina is dit te zien. De ‘plunder-frame’ werd heel erg veel gebruikt in de media, terwijl dat volledig

onterecht was, er werd namelijk nauwelijks geplunderd (Berger, 2009). Maar de politieagenten gingen het geloven, met alle gevolgen van dien.

Om uitspraken te kunnen doen over het gebruik van bepaalde frames in berichtgeving, moeten de frames geïdentificeerd worden. Dit wordt verderop in deze masterthese gedaan door middel van een kwalitatieve inhoudsanalyse op item- en zelfs op shotniveau. Frames kunnen

geïdentificeerd worden door te letten op de invalshoek van de berichtgeving, welke mensen aan het woord komen, wat het kernthema is van de berichtgeving en wat er gezegd wordt. Maar ook wat in beeld gebracht wordt en hoe dat in beeld wordt gebracht. Ook de opbouw van het item kan wat zeggen over het gebruikte frame. Vooraf zijn de volgende frames opgesteld: ‘gebrek aan

communicatie/doofpot’-frame, ‘gevaar voor de gezondheid’-frame, ‘verantwoordelijkheidsvraag’-frame, ‘paniek/onrust onder de bevolking’- frame en het ‘anders, namelijk..’-frame. De frames zijn opgesteld op basis van informatie over de gebeurtenis, zie daarvoor hoofdstuk 3. Het frame ‘anders, namelijk..’ is opgesteld om tunnelvisie te voorkomen. In de inhoudsanalyse in hoofdstuk 4 wordt onderzocht in hoeverre deze frames gebruikt zijn in de berichtgeving.

1.5. Media-hype

(21)

21 Een ‘media-hype’ is “a media-generated, wall-to-wall news wave, triggered by one specific event and enlarged by the self-reinforcing processes within the news production of the media” (Vasterman, 2005, p.515). Een nieuwsgolf wordt pas een ‘media-hype’ genoemd als het voldoet aan de volgende criteria: één sleutelgebeurtenis; een eensgezinde nieuwsgolf; een plotselinge toename in berichtgeving over vergelijkbare gebeurtenissen en een sterke stijging van thematisch gerelateerd nieuws (Vasterman, 2005). Er moet dus duidelijk een aanleiding zijn, één gebeurtenis die in het nieuws komt. Het volgende criterium is dat er een eensgezinde nieuwsgolf ontstaat, dit betekent dat alle media op een soort gelijke manier en met een soort gelijke frequentie over de

nieuwsgebeurtenis berichtten. Zij gebruiken bijvoorbeeld allemaal hetzelfde frame, besteden op dezelfde momenten weer aandacht aan de nieuwsgebeurtenis en de frequentie neemt eensgezind toe. Het volgende criterium is dat er een plotselinge toename in berichtgeving moet zijn over vergelijkbare gebeurtenissen. Is de sleutelgebeurtenis bijvoorbeeld een vliegtuigcrash, dan komt plotseling iedere noodlanding, crash of vliegtuigongeluk in de wereld in het nieuws. Een noodlanding in Afrika die anders wellicht niet nieuwswaardig genoeg was geweest, is dat nu misschien wel, want vliegtuigongelukken zijn actueel door de sleutelgebeurtenis. Het laatste criterium is dat er een sterke stijging van thematisch gerelateerd nieuws moet zijn. Na een vliegtuigcrash komt bijvoorbeeld ook een item in het nieuws die gaat over de veiligheidsvoorschriften van vliegtuigen en de verschillende soorten vliegopleidingen. Pas als aan alle vier de criteria wordt voldaan is sprake van een ‘media-hype’. Bij een ‘media-hype’ storten media zich dus allemaal op één specifieke gebeurtenis, maar zij hebben ook een versterkende werking.

Tijdens een ‘media-hype’ lijkt de berichtgeving over een bepaald onderwerp een eigen leven te gaan leiden (Vasterman, Yzermans & Dirkzwager, 2004). Er is aandacht voor een specifiek ‘media frame’ binnen de nieuwsgebeurtenis. De media zullen tijdens de hype meer nieuws genereren rond de gebeurtenis. Vergelijkbare situaties worden erbij gehaald, gebeurtenissen uit het verleden worden opgerakeld, er is aandacht voor de achtergrond voor de gebeurtenis, optredens worden geëvalueerd en er is aandacht voor de reacties op de gebeurtenis (Vasterman, 2005). Doordat de gebeurtenis meer aandacht krijgt in de media is de gebeurtenis ook weer meer nieuwswaardig, waardoor andere media ook aandacht zullen gaan besteden aan de gebeurtenis (Vasterman, Yzermans & Dirkzwager, 2004). Alhoewel er zo nu en dan wel andere ‘media-frames’ zullen worden genoemd, zal het belangrijkste ‘media-frame’ zorgen voor de versterking van de nieuwsgolf door steeds op zoek te gaan naar ‘nieuwer’ nieuws.

(22)

22 probleem erger en erger wordt (Vasterman, Yzermans & Dirkzwager, 2004). Dit kan risico-versterking tot gevolg hebben, wat weer kan zorgen voor angst en nieuwe ontwikkelingen zoals het toekennen van gezondheidsproblemen aan de gebeurtenis (Vasterman, Yzermans & Dirkzwager, 2004). Risico-versterking houdt in dat een bepaalde risico uitvergroot wordt en dit kan sociale, politieke en economische consequenties tot gevolg hebben. Mensen hebben namelijk de neiging om de

verklaringen die gegeven worden in de media aan te nemen en te koppelen aan klachten die zij zelf hebben.

Een voorbeeld van een economische consequentie van risico-versterking in de media is de opmerking van Pieter Lakeman in ‘Goedemorgen Nederland’ op 1 oktober 2009 over het omvallen van de DSB bank. Lakeman riep in het ochtendprogramma rekeninghouders op om hun spaargeld weg te halen bij de DSB Bank. Dit nieuws ging een eigen leven leiden en versterkte het groeiende wantrouwen onder de bevolking. Mede door deze opmerking in de media ontstond een bankrun en een tijd later ging de DSB Bank failliet (Televizier.nl, 2009; Wikipedia, 2011). De bankrun is uiteraard niet alleen door de opmerking van Lakeman ontstaan. Er heerste een economische crisis, men was bezorgd en volgde al tijden de media om op de hoogte te zijn van de laatste ontwikkelingen. Toch heeft die ene opmerking in de media een versterkend effect gehad.

Een ander voorbeeld is de ‘Bijlmermeerziekte’. De ‘Bijlmermeerziekte’ ontstond door ‘media-hypes’ gedurende de jaren na het vliegtuigongeluk in twee flatgebouwen in Bijlmermeer in

Amsterdam in 1992. De jaren na de vliegtuigcrash is er veel gespeculeerd in de media. ‘Media-hypes’ doken jaren achter elkaar op rondom een ‘verzwijg/gif-frame’, een frame waarin werd benadrukt dat werd verzwegen dat gif mogelijk de gezondheidsklachten kon verklaren. Tussen 1992 en 1999 steeg het aantal mensen met gezondheidsklachten van enkele tientallen naar zesduizend. Opvallend genoeg meldden steeds na nieuwe media-aandacht nieuwe groepen mensen zich met klachten. Daarnaast verwezen veel slachtoffers direct naar berichtgeving in de media. Dit zijn sterke

indicatoren dat de ‘Bijlmermeerziekte’ helemaal niet veroorzaakt werd door het vliegtuigongeluk of eventueel gif, maar door het effect van de ‘media-hypes’ omtrent het ‘verzwijg/gif-frame’

(Vasterman, Yzermans & Dirkzwager, 2004).

(23)

23 hierbij wordt weer gekeken of er sprake is van een stijging. Op basis van deze analyse kunnen dan conclusies getrokken worden.

1.6. De literatuur en het onderzoek

In dit hoofdstuk heb ik uiteengezet wat de ‘mythe van paniek’ is, welke kenmerken de mythe heeft en wat de begrippen rampenjournalistiek, framing en ‘media-hypes’ betekenen. Daarnaast heb ik enkele belangrijke definities gegeven. De theorieën, genoemd in dit hoofdstuk, vormen een

samenhangend geheel. Samengevat geldt dat als er een ‘media-hype’ ontstaat rondom een ‘paniek-frame’ bij een ramp of crisis, dit de ‘mythe van paniek’ erg zal versterken. Doordat de media er keer op keer aandacht aan besteden en vergelijkbare gebeurtenissen zullen aandragen, denkt het publiek dat het probleem steeds groter wordt. Het meest dominerende frame, bijvoorbeeld het ‘paniek-frame’, zal de leidende rol gaan spelen in de nieuwsgolf. Tegenstrijdige informatie of frames, zoals dat paniek weinig voorkomt (een feit dat experts kennen), zullen weinig aandacht krijgen. Daarom zal men snel denken dat paniek vaak voorkomt bij rampen of crises. De druk op media om continu nieuws te produceren en de concurrentie tussen de vele soorten media zullen er voor zorgen dat men binnen het belangrijkste ‘media-frame’ op zoek zal gaan naar nieuw-nieuws. Ook kan dit resulteren in het overnemen van wat andere media produceren. De ‘mythe van paniek’ wordt weliswaar niet veroorzaakt door de media, maar kan op deze manier wel versterkt en in stand gehouden worden.

De theorie over de ‘mythe van paniek’ en de kenmerken zijn belangrijk voor het gehele onderzoek. De algehele theorie over de ‘mythe van paniek’ is van belang als achtergrond bij het interviewen van de verslaggevers en eindredacteuren. Op basis van deze theorie kunnen interviewvragen worden opgesteld voor de beantwoording van deelvraag 4: Verwachtten de

verslaggevers en eindredacteuren van het NOS Acht-Uur-Journaal ten tijde van de berichtgeving over de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk paniek onder de bevolking? en deelvraag 5: Hoe werd er tijdens het nieuwsproces op de redactie gesproken over eventuele gevolgen van hun berichtgeving wat betreft paniek onder de bevolking? Dit valt samen met het vierde kenmerk van de ‘mythe van paniek’: De verslaggevers en eindredacteuren verwachtten tijdens de ramp zelf paniek. De prikkels die paniek kunnen aanwakkeren en geruststellingstechnieken kunnen een sturende werking hebben op het ontstaan van paniek en op de ‘mythe van paniek’. Dit wordt later gekoppeld aan de resultaten van de item- en shotanalyse.

(24)

24 percentage van het NOS Acht-Uur-Journaal is dat aan de brand besteed wordt en uit hoeveel items dat bestaat. Ook wordt er gekeken waar de items in de uitzending geplaatst zijn. Een opening van het Journaal is doorgaans het belangrijkste nieuws en kort nieuws juist niet. De plek in de uitzending zegt dus wat over hoe nieuwswaardig het NOS Acht-Uur-Journaal de brand die dag vond. En tot slot moet gekeken worden in welke fasen binnen de rampenjournalistiek (de wie, wat, waar-fase;

verdieping/achtergrond-fase; verantwoordelijkheidsvraag-fase) het nieuws zich bevindt. Hiermee kan het eerste deel van deelvraag 1 beantwoord worden: Hoeveel tijd (en aan welke fasen binnen de rampenjournalistiek) besteedde het NOS Acht-Uur-Journaal in haar nieuwsbulletins aan de

berichtgeving over de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk? In hoeverre heeft het NOS Acht-Uur-Journaal bijgedragen aan het ontstaan van een ‘media-hype’? Dit kan een indicatie geven over de mate van risico-versterking en of er een ‘media- hype’ dreigt te ontstaan.

De theorie over framing is belangrijk bij de kwalitatieve inhoudsanalyse. Er zijn verschillende frames opgesteld: ‘gebrek aan communicatie/doofpot’-frame, ‘gevaar voor de gezondheid’-frame, ‘verantwoordelijkheidsvraag’-frame, ‘paniek/onrust onder de bevolking’- frame of ‘anders,

namelijk..’-frame. Vervolgens kan worden gekeken of deze frames ook terug te vinden zijn in de berichtgeving van het NOS Acht-Uur-Journaal over de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk. Hierbij kunnen ook de eerste drie kenmerken van de ‘mythe van paniek’ geïdentificeerd worden: (1) veel aandacht voor de gevolgen van de ramp voor burgers en hun reactie; (2) in de berichtgeving komen woorden voor die verwijzen naar paniek, onrust, angst et cetera en (3) de items over de ramp laten beelden die paniek suggereren zien. De inhoudsanalyse zal plaats vinden op itemniveau en

shotniveau. Op basis van de analyse en de literatuur kan deelvraag 2 beantwoord worden: Welke frames op itemniveau en op shotniveau kan ik herkennen in de berichtgeving van het NOS Acht-Uur-Journaal over de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk? En tevens deelvraag 3: Wat voor betekenis hebben de frames gegeven aan de berichtgeving van het NOS Acht-Uur-Journaal en wat kunnen de gevolgen van deze berichtgeving zijn geweest?

(25)

25 Moerdijk? In hoeverre heeft het NOS Acht-Uur-Journaal bijgedragen aan het ontstaan van een

(26)

26

Hoofdstuk 2:

Het NOS Journaal

In dit onderzoek staat de berichtgeving van het NOS Acht-Uur-Journaal over de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk centraal. Hier is voor gekozen omdat het NOS Journaal het best bekeken televisienieuws is in Nederland en het Acht-Uur-Journaal haar best bekeken bulletin is (Wijfjes, 2005). Daarnaast heeft de NOS een publieke taak en daardoor ook taakbesef, zoals zal blijken uit dit hoofdstuk. Televisienieuws heeft een grote impact door de combinatie van beeld, geluid en tekst. Dit blijkt ook uit het mediagebruikersrapport over 2010 (Veldkamp, 2010). Hierin is getracht een

impactscore te geven aan mediakanalen op basis van het bereik, de informatieve waarde, de geloofwaardigheid en het belang voor de meningsvorming. Het NOS Journaal scoort hier het

allerhoogste op. Wanneer er dus iets gebeurt in Nederland schakelen erg veel mensen in op het NOS Journaal. Het NOS Journaal was het eerste televisiejournaal en heeft de concurrentie van de

commerciële omroep doorstaan. Het staat dus buiten kijf dat het NOS Journaal een erg invloedrijke journalistieke organisatie is die een groot publiek bereikt. Het is daarom belangrijk om in kaart te brengen hoe deze grote nieuwsorganisatie in Nederland bericht doet van de brand in Moerdijk en welke afwegingen hieraan ten grondslag lagen. Een groot bereik brengt immers ook grotere beïnvloeding van het publiek met zich mee.

In 2005 had het NOS Acht-Uur-Journaal een dagelijks bereik van tussen de 1 miljoen en 1,5 miljoen kijkers (Wijfjes, 2005). Maar soms kijken er zelfs vele malen meer mensen. Zo keken er op 18 april 2010 zelfs 3,4 miljoen mensen naar het NOS Acht-Uur-Journaal (Stichting KijkOnderzoek, 2011). Op die dag opende het NOS Acht-Uur-Journaal met het nieuws dat de eerste vrachtvliegtuigen vanaf Schiphol weer vertrokken, maar dat passagiersvliegtuigen nog niet vlogen in verband met de aswolk die na een vulkaan uitbarsting in IJsland over Europa ging (NOS, 2010). Op de dag van de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk werd het NOS Acht-Uur-Journaal door 2,9 miljoen mensen bekeken (Mediacourant, 2011). Ter vergelijking: het half acht-bulletin van RTL Nieuws bereikte die dag een recordaantal kijkers, namelijk 2,3 miljoen. Het NOS Acht-Uur-Journaal is dus na jaren nog steeds het best bekeken televisiejournaal. Ten tijde van het schrijven van deze masterthese, wordt die positie van het NOS Acht-Uur-Journaal steeds onzekerder. Op 16 november 2011 is het half acht-bulletin van het RTL Nieuws voor het eerst beter bekeken dan het NOS Acht-Uur-Journaal (TV Premiere, 2011). Naar het RTL Nieuws keken 1,4 miljoen kijkers en naar het NOS Journaal keken die avond 1,3 miljoen kijkers.

2.1. Geschiedenis van het NOS Journaal

(27)

27 Nederlandse televisiejournaal. Dagbladjournalistiek was tot dan toe het belangrijkste medium voor nieuwsvoorziening (Wijfjes, 2005). Daarnaast had je nog het Polygoon bioscoopjournaal dat werd uitgezonden in de bioscoop voordat de film begon. Het NTS-Journaal werd voornamelijk opgericht om meer aandacht te krijgen voor de avondprogramma’s van de omroepverenigingen. Drie keer per week zond het NTS-Journaal in eerste instantie een nieuwsbulletin uit. Het bulletin om acht uur duurde tot 1975 maar een kwartier, later werd dat 20 minuten en vanaf 1998 duurde een nieuwsbulletin 25 minuten. Van drie bulletins per week is het Journaal uitgebreid tot zo’n 85

bulletins per week in 2004 (Wijfjes, 2005). In de eerste week van januari 2012 werden er zelfs al zo’n 100 bulletins uitgezonden. Dit is inclusief bulletins met gebarentolk (NOS, 2012). Het NTS-Journaal had als taak om de belangrijkste feiten rondom het nieuws te brengen. Duiding en achtergronden werden gegeven door de omroepen. Aan het feit dat het Journaal enorm is uitgebreid en nu ook duiding en achtergrond geeft is al te zien dat het Journaal in de 55 jaar dat het bestaat een enorme ontwikkeling heeft doorgemaakt.

Als we kijken naar de ontwikkeling van het Journaal dan zijn een aantal aspecten belangrijk: de opkomst van concurrentie, politieke, culturele en vooral technologische omstandigheden en de hoofdredacteuren. Het televisienieuws heeft door de jaren heen een enorme groei doorgemaakt. Zo kreeg het NTS/NOS-Journaal directe concurrentie door de opkomst van de commerciële omroep (Wijfjes, 2005). In 1989 startte RTL Nieuws, in 1996 SBS Nieuws en Talpa startte in 2005 NSE (dat een jaar later weer werd geschrapt). Door de groeiende concurrentie moest het Journaal zich aanpassen. Zij deden dit voornamelijk door te groeien op gebied van redactie en aantal nieuwsbulletins, maar ook door het nieuwsproces aanzienlijk te versnellen. Ondanks deze concurrentie is het NOS Journaal steeds goed zichtbaar gebleven in de wereld van het televisienieuws.

In een artikel van Huub Wijfjes (2005) over 50 jaar televisienieuws wordt de driedeling van Jo Bardoel (1996) gebruikt voor het NOS Journaal. Door politieke, culture en technologische

omstandigheden is volgens hem de stijlverandering van het NOS Journaal op te delen in drie stijlen: een filmstijl (tot 1965), een persstijl (tot 1985) en een televisiestijl (in de jaren negentig). Ongeveer de eerste tien jaar van het NTS/NOS-Journaal leek het televisiejournaal erg op het Polygoon Journaal dat vertoond werd in de bioscopen. Het nieuws had veelal betrekking op wat autoriteiten te zeggen hadden of deden. Daarnaast was er plek voor luchtige onderwerpen over bijzondere mensen die niet zozeer aan de actualiteiten gebonden waren. Hard nieuws kwam vooral kant en klaar van

internationale persbureaus en gingen dus vaak over het buitenland. Het Journaal bracht in die tijd feiten, wanneer er duiding nodig was kwamen de omroepen in beeld (Wijfjes, 2005). De

(28)

28 de eerste fase, de filmstijl, was Carel Enkelaar hoofdredacteur. Carel Enkelaar heeft het NTS-Journaal echt neergezet en succesvol gemaakt. Hij begon met een organisatie van vijf personen (Van Liempt, 2005). Het belangrijkste in die periode voor het NTS-Journaal was beter worden dan het Polygoon Journaal. Dit lukte Enkelaar voornamelijk door het gebruik van verslaggevers. In de periode van Dick Simons (vanaf 1963), de tweede hoofdredacteur, ging het een stuk minder goed met het Journaal. Onder Simons versterkte de greep van de omroepen op het Journaal. Dit betekende dat het Journaal alleen de feitelijkheden omtrent een nieuwsgebeurtenis kon geven. De omroepen zorgde voor duiding en achtergrond. Toch is hij de langstzittende hoofdredacteur geweest (elf jaar lang)

In de tweede fase, de persstijl, produceerde het NOS Journaal (vanaf 1969 heette het NTS Journaal het NOS Journaal) steeds sneller en ‘harder’ nieuws. Ook kwam er langzaam iets meer plek voor eigen toelichting. De journalistiek moest kritischer en professioneler worden. Vooral met de benoeming van oud-Brandpunt-redacteur Ed van Westerloo als hoofdredacteur in 1976 versnelde deze ontwikkeling. Van Westerloo bracht achtergrondberichtgeving naar de NOS. Dit was een grote verandering, omdat voorheen de omroepen de achtergrond en duiding gaven en de NOS alleen maar de feitelijkheden. Terugkijkend naar de drie fasen in rampenjournalistiek zou gezegd kunnen worden dat voor de komst van Ed van Westerloo het NOS Journaal met name aandacht schonk aan de wie, wat, waar-fase. Nu kwam er ook plek voor de tweede fase, namelijk verdieping en achtergrond. In de inhoudsanalyse verderop in deze these wordt onderzocht welke van de drie fasen tegenwoordig veel aan de orde komen. De verandering naar meer achtergrond en duiding werd vooral mogelijk door de technologische ontwikkelingen in deze tijd, zoals de komst van de ENG (Electronic News Gathering). Ook ontstond er in deze tijd een internationaal correspondentennetwerk. En daarnaast werd het Jeugdjournaal en het Half-Zes-Journaal gestart (Wijfjes, 2005). Van Westerloo werd in 1985

opgevolgd door Peter Brusse. Brusse slaagde er echter niet in om een aantal veranderingen door de organisatie te loodsen en na twee jaar stopte hij als hoofdredacteur.

In de laatste stijl, de televisiestijl, is het Journaal steeds zelfstandiger en professioneler geworden. Het richtte zich steeds meer op bepaalde kijkersdoelgroepen en er kwam meer nadruk te liggen op emotie. De opkomst van de commerciële televisie heeft dit enorm beïnvloed. Het Journaal is zich in deze laatste periode steeds meer gaan richten op live televisie met meer aandacht voor persoonlijke verhalen en minder voor formele figureren. De uitdaging hierin lag en ligt in het

(29)

29 periode. Nico Haasbroek volgde hem in 1997 op. Haasbroek pleitte voor meer emotie in het nieuws. Dit ‘opleuken’ van het nieuws viel niet bij alle werknemers van het Journaal in goede aarde (Van Liempt, 2005). In 2002 werd Hans Laroes hoofdredacteur van het NOS Journaal. Hij introduceerde het begrip ‘het verbinden van de straat en de staat’, de crossmediale journalistiek en het gebruik van social networks in de journalistiek (Laroes, 2011). Hiermee heeft Laroes de manier van werken van de NOS enorm veranderd. In paragraaf 2.3. wordt hier uitvoerig op ingegaan. Hans Laroes pleitte sterk voor minder autoriteiten in het nieuws en meer de reacties van de mensen op straat. Dit heeft ongetwijfeld ook beïnvloed welke hoofdpersonen een rol spelen in berichtgeving. Komen

autoriteiten aan het woord of deskundigen, betrokkenen of journalisten? Op basis van de invloed van Hans Laroes, nog hoofdredacteur ten tijde van de Moerdijkbrand, is te verwachten dat autoriteiten niet veel aan het woord komen, maar betrokkenen juist wel. De uitgangspunten van de NOS onder Laroes kunnen ook beïnvloed hebben hoe personen door de NOS zijn ondervraagd. In de

inhoudsanalyse verderop wordt dat onderzocht. In 2011 is Laroes afgetreden, Marcel Gelauff volgde hem in juli 2011 op als hoofdredacteur (NOS, 2011).

2.2. Structuur en werkwijze van het NOS Journaal

De NOS als organisatie is onderdeel van de publieke omroep wat betekent dat zij valt onder de Mediawet. In deze wet staat dat de NOS verantwoordelijk is voor “het media-aanbod op het gebied van nieuws, sport en evenementen; het verzorgen van teletekst en het toegankelijk maken van het media-aanbod via alle beschikbare elektronische aanbodkanalen” (NOS, onbekend, online). De NOS heeft van de overheid de taak gekregen om alle inwoners van Nederland onafhankelijk en

betrouwbaar te informeren. Dit doet zij dus via alle mogelijke elektronische aanbodkanalen, dus radio, televisie, maar ook via de site, sociale netwerken en mobiele telefoons.

De NOS is inmiddels uitgegroeid tot een organisatie van meer dan 650 medewerkers in vaste dienst, aangevuld met freelancers. 380 medewerkers daarvan werken voor het nieuws. Verspreid over 25 verschillende landen heeft de NOS 35 correspondenten. Deze medewerkers van de NOS werken sinds 2006 crossmediaal, dus voor meerdere media. De NOS heeft drie afdelingen: NOS Nieuws, NOS Sport en NOS evenementen. NOS Nieuws bestaat weer uit verschillende programma’s. Het belangrijkste programma is natuurlijk het NOS Journaal. Het belangrijkste nieuwsbulletin van het NOS Journaal is het NOS Acht-Uur-Journaal, maar ook om 18.00 uur is er een uitgebreid bulletin. Daarnaast verzorgt het NOS Journaal tussen zeven uur ’s ochtends en middennacht Journaals. Naast het NOS Journaal zendt de NOS op televisie ook het NOS Jeugdjournaal uit en NOS op 3. Het NOS Jeugdjournaal is een dagelijks Journaal wat om 08.45 en 18.45 uur wordt uitgezonden en als

(30)

30 maar niet op kinderen. NOS op 3 zendt uit op televisie en op de radio en heeft als zwaartepunt een website. NOS op 3 maakt veel gebruik van interactie met het publiek door middel van social media. Zo vragen zij vaak de mening van het publiek over een bepaalde nieuwsgebeurtenis (NOS,

onbekend).

De NOS is niet alleen maar op televisie te vinden, maar ook op hun twee digitale themakanalen Journaal 24 en Politiek 24, op de radio, teletekst en op internet. De twee digitale themakanalen zijn te ontvangen via internet en via digitale televisie. Op Journaal 24 is continu het laatste Journaal te zien en worden met enige regelmaat live-uitzendingen uitgezonden. Politiek 24 richt zich met name op de politiek in Nederland en zendt dan ook vaak Tweede Kamer debatten uit.

Op Radio 1 worden dagelijks elk uur NOS Journaal bulletins uitgezonden. In de avond zendt Radio 1 het programma NOS Met het Oog op Morgen uit. Tot slot onderhoudt de NOS op televisie en internet ook nog steeds Teletekst. Hierop wordt dag en nacht het laatste nieuws gepubliceerd. Dit gebeurt ook op internet. Naast het laatste nieuws staan op nos.nl ook veel audio en video

fragmenten en weblogs (NOS, onbekend).

De verslaggevers en redacteuren van het NOS Journaal werken crossmediaal. Zij worden aangestuurd door de chef van de deelredactie. Deze chefs worden weer door de coördinatoren van de deelredacties aangestuurd. De eindredacteur van respectievelijk televisie, internet of radio stuurt vervolgens weer de coördinatoren van de deelredacties aan. Doorgaans worden de verslaggevers op pad gestuurd na een redactievergadering waarin bepaald wordt aan welke onderwerpen die dag aandacht wordt besteed. Het kan zijn dat een verslaggever een item zelf voorbereid, maar meestal gebeurt dat door de redacteuren die de voorproductie verzorgen. Zij zorgen voor een

camerapersoon en facilitaire middelen zoals bijvoorbeeld een satellietwagen waarin ook ter plekke kan worden gemonteerd en waar vandaan de items kunnen worden ingestart. In het nieuwsproces werkt de Haagse redactie natuurlijk veel samen met verslaggevers in Den Haag die ook zelf actief opzoek gaan naar nieuws. De buitenlandredactie werkt met persbureaus en het eigen

correspondentennetwerk. Om dit nieuwsproces vloeiend te laten verlopen wordt er op meerdere niveaus minimaal vijf keer per dag vergaderd (Discussienota NOS-Journaal, 2005, zoals beschreven in Das, 2010). Met als resultaat een 24/7 nieuwsproductie via verschillende (digitale) kanalen van de NOS.

2.3. Journalistieke aanpak en uitgaanspunten van het NOS Journaal

(31)

31 hoofdredactie. Dat veranderde in 2006, alle namen en programma’s bleven hetzelfde maar vielen onder één hoofdredactie: NOS Nieuws (Laroes, 2007). Deze reorganisatie moest leiden tot andere verhalen en tot verhalen op alle, door de digitale techniek mogelijk gemaakte, kanalen. Hierbij hoorde ook een nieuwe journalistieke aanpak en uitgaanspunten. In de discussienota’s ‘Ten Aanval’ (2002) en ‘Hooggeëerd publiek’ (2005) bracht Hans Laroes, toenmalig hoofdredacteur, zijn visie naar buiten.

Hans Laroes was zich van één ding goed bewust: het NOS Journaal is een publieke organisatie en dit schept verplichtingen aan de kijkers (Laroes, 2007). Het NOS Nieuws heeft dan ook tien

publieke beloften geformuleerd; beloften die NOS Nieuws doet aan zijn kijkers. In de beloften zitten de meeste uitgaanspunten alsmede de journalistieke aanpak verpakt (Laroes, 2007, p. 123-124):

1. NOS Nieuws is onafhankelijk van welke politieke en/of andere opvatting dan ook. 2. NOS Nieuws biedt feiten, inzicht en overzicht.

3. NOS Nieuws opereert volgens traditionele journalistieke normen: hoor en wederhoor, respect voor privacy.

4. NOS Nieuws beschouwt de kijker, luisteraar en gebruiker als volwaardig burger, die zelf zijn of haar eigen oordelen vormt, mede op basis van de informatie die NOS Nieuws aanreikt. 5. NOS Nieuws is in selectie, uitwerking, aanpak en toon onbevangen.

6. NOS Nieuws ambieert iedereen te bereiken.

7. NOS Nieuws wil actief zijn op zo veel mogelijk platforms, reageert op en creëert nieuwe toepassingen.

8. NOS Nieuws is transparant: discussieert en legt verantwoording af over keuzes, aanpak en uitwerking, publiceert zijn budget en alle andere relevante gegevens.

9. NOS Nieuws herstelt zijn fouten en beantwoordt reacties.

10. NOS Nieuws laat zich beoordelen door een van de redactie onafhankelijk Ombudsman. Zoals de derde publieke belofte al stelt, is NOS Nieuws ‘ouderwets’ wat betreft sommige

journalistieke normen en waarden. Zij opereert volgens traditionele journalistieke normen. Maar ook NOS Nieuws beseft dat actuele ontwikkelingen de NOS dwingen om mee te gaan met de

veranderingen. Laroes (2007) onderscheidt twee belangrijke ontwikkelingen die volgens hem in de maatschappij spelen: er heerst een gevoel van kwetsbaarheid en onveiligheid onder de burgers en de overheid en de instituties van de staat zijn hun natuurlijke autoriteit kwijt geraakt. Deze

ontwikkelingen spelen in de maatschappij en daar krijgt NOS Nieuws dus ook mee te maken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(Ruilvoet en Investeringen) uitvoerig behandeld. Passen wij de consequenties van deze ontwikkeling op het beeld van het drieledige evenwicht toe, dan zou dit

'Voor zover het onderdeel betoogt dat een gebruikte zaak, waarvan de verkoper weet dat zij met het oog op haar normale bestemming wordt gekocht, onder

Wanneer er wordt teruggegrepen naar op welke wijze er bijvoorbeeld boven het verhaal van Myrthe door Myrthe zelf wordt uitgestegen, middels de implementatie van een proloog

[r]

[r]

Als QR en/of MR niet gestippeld zijn voor deze vraag maximaal 3

[r]

Daarbij is het van belang te onderzoeken of de gevonden resultaten van de ‘Geen Paniek’ cursus ook voor de gehele groep, dus gericht op preventie en behandeling, kunnen