• No results found

Schilders in oorlog en vrede: De weerslag van de Perzische Oorlogen en de Eerste Peloponnesische Oorlog op Attische vaasschilderingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Schilders in oorlog en vrede: De weerslag van de Perzische Oorlogen en de Eerste Peloponnesische Oorlog op Attische vaasschilderingen"

Copied!
113
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SCHILDERS IN OORLOG EN VREDE

De weerslag van de Perzische Oorlogen en de Eerste

Peloponnesische Oorlog op Attische vaasschilderingen

Een geïdealiseerde werkplaats van vaasschilders.

Milaan Torno/H.A. C278, Leningradschilder, 470-450 (ARV 571.73)

Scriptie ter verkrijging van de graad van Master of Arts (MA) in de Griekse en Latijnse

Taal en Cultuur

F.M.A. Broeke BA

Studentnr.: 6381227

Scriptiebegeleider: dhr. dr. Ch.A.M. Hupperts

Tweede lezer: dhr. dr. M.P. de Bakker

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding p.1

Vraagstelling en methodiek p.1

Hypothese p.3

Deel I: De sociale, historische en culturele achtergrond

1 De situatie in Griekenland en Athene, 499 – 445 p. 4 1.1 Een schets van de situatie en de stemming onder de Atheners, 499-479 p. 4 1.2 Een schets van de situatie en de stemming onder de Atheners, 479-445 p. 7

2 De vaasschilders p. 10

2.1 De sociale positie van vaasschilders: de discussie p. 10

2.2 De vaasschilders en de oorlogen p. 11

3 De beschikbare mythologische bronnen van de vaasschilders p. 12

3.1 Literaire bronnen p. 12

3.1.1 Festivals en rhapsodoi p. 12

3.1.2 Het onderricht van vaasschilders: de discussie p. 13

3.2 Andere bronnen p. 14

3.3 Mythologie als parallel voor de historische werkelijkheid p. 15

Deel II: De vaasschilderingen per thema en periode

4 Priamus en Neoptolemus p. 16

4.1 De attestaties in de literatuur van Priamus en Neoptolemus p. 16

4.2 Priamus en Neoptolemus, vóór 499 p. 17

4.3 eidem, 499 – 479 p. 18

4.4 eidem, 479 – 445 p. 21

4.5 In het licht van de gebeurtenissen in 499-445: een interpretatie p. 22 4.5.1 De slachtoffers: Priamus en Astyanax, Deïphobus en Polyxena p. 23

4.5.2 De dader: Neoptolemus p. 24

4.5.3 Oorlog en vrede p. 25

4.5.4 Heilige voorwerpen p. 26

4.5.5 Compositie p. 26

5 Achilles en Troilus p. 28

5.1 De attestaties in de literatuur van Achilles en Troilus p. 28

5.2 Achilles en Troilus, vóór 499 p. 29

5.3 eidem, 499 – 479 p. 31

5.4 eidem, 479 – 445 p. 33

5.5 Achilles en Neoptolemus, Troilus en Astyanax: een probleem p. 33 5.6 In het licht van de gebeurtenissen in 499-445: een interpretatie p. 34 5.6.1 Achilles en Troilus als ἐραστής en ἐρώμενος p. 34

5.6.2 Vaasvorm, functie en schildering p. 35

(3)

6 Achilles en Hector p. 37 6.1 De attestaties in de literatuur van Achilles en Hector p. 37

6.2 Achilles en Hector, vóór 499 p. 40

6.3 eidem, 499 – 479 p. 44

6.4 eidem, 479 – 445 p. 47

6.5 In het licht van de gebeurtenissen in 499-445: een interpretatie p. 47

6.5.1 Spanning, pathos en vervreemding p. 48

6.5.2 De confrontatie van winnaar en verliezer p. 50

6.5.3 Oorlog en familie p. 51

7 Conclusie p. 52

7.1 De frequentie van de vaasschilderingen p. 52

7.2 De verwoesting van een stad en de gruwelijkheden van de oorlog p. 53

7.3 Pathos p. 53

Bibliografie p. 55

Appendix 1: tabellen 1-5 p. 59

Appendix 2: afbeeldingen 1-77 p. 62

(4)

1

Inleiding

De oorlogen tussen de Grieken en de Perzen aan het begin van de 5e eeuw1 zijn van vitaal belang geweest voor het verloop van de Griekse geschiedenis in het algemeen en de Atheense rol daarin in het bijzonder. De Griekse poleis werden door de Perzische invallers gedwongen om tijdelijk af te zien van hun onderlinge conflicten en één front te vormen.2 De Grieken slaagden er niet alleen in om de Perzen uit Griekenland te verdrijven, maar deze overwinning zorgde ook voor een nieuw gevoel van superioriteit, zowel op militair als op cultureel vlak, onder de Grieken. Hierbij moet aangetekend worden dat Athene de stad was die het meeste garen spon bij de overwinningen op de Perzen. Als een van de belangrijkste Griekse coalitiepartners door de leidende rol bij de overwinningen bij Marathon, Salamis en Plataeae werd Athene de ‘primus inter pares’ onder de poleis. Dit resulteerde in een verbond in 477 tussen Athene en de andere poleis: de Delische Bond. De dominante rol van Athene in dit verbond zorgde, naast andere factoren, voor een ongekende toename van rijkdom in de Atheense polis in de eerste helft van de 5e eeuw.

Deze rijkdom en de afwezigheid van een serieuze militaire dreiging resulteerde in een ongekende culturele bloei in Athene. De productie en export van luxeproducten als beschilderd aardewerk nam in deze periode een hoge vlucht. 5e-eeuws aardewerk uit Atheense ateliers is in het hele Middellandse Zeegebied teruggevonden. De schilders van de voorstellingen op dit aardewerk3 konden kiezen uit een grote hoeveelheid onderwerpen voor hun werk: de mythologische verhalen zijn sinds het begin van de vaasschilderkunst een constante bron van inspiratie geweest. Niet alleen konden de vaasschilders kiezen voor een bepaalde mythe, ook konden zij een bepaald moment uit de mythe weergeven, zoals de aanloop naar de climax, de climax zelf of de nasleep ervan.

Vraagstelling en methodiek

In deze scriptie zal ik onderzoeken of er een verband is vast te stellen tussen de historische ontwikkelingen in Griekenland en Athene in de eerste helft van de 5e eeuw, de weerslag van deze ontwikkelingen op de Atheense bevolking in het algemeen en de vaasschilders in het bijzonder en de keuze voor de afbeelding van een bepaald moment van een mythe.4 Om dit te kunnen doen zal ik een drietal kwesties onderzoeken.

I) Ik zal in H.1 een situatieschets geven van de historische ontwikkelingen in Griekenland in het algemeen en in Athene in het bijzonder. Daarbij zal ik aan de hand van de belangrijkste beschikbare primaire literaire bronnen de stemming in Athene tijdens en na de Perzische Oorlogen proberen te weergeven, en tijdens de Eerste Peloponnesische Oorlog, hoewel dit bijzonder problematisch is en met de grootste voorzichtigheid dient te gebeuren.5 Mijn afgebakende periode is 499 (de opstand in Milete

1 Alle aanduidingen van jaartallen en eeuwen zijn vóór Christus, met uitzondering van de datering van afb. 74 en

75.

2 Men mag daarbij niet aannemen dat de Grieken een verenigde natie vormden, zoals Griekenland dat nu is, of

hun eigen belangen op de achtergrond stelden ten gunste van het Griekse belang; zie Herodotus (ed. Godley) 1925, p. xv; Lazenby 1993, pp. 169-170; Osborne 1996, p. 342; Cartledge 2013, pp. 79-81, pp. 102-103, p. 109. Alleen bij directe dreiging vanuit het Perzische rijk stopten de Grieken de onderlinge gevechten en als het mogelijk was werden er nog steeds strafexpedities georganiseerd tegen poleis die verdacht werden van μηδίζειν, het niet optreden tegen of zelfs steun bieden aan de Perzische invallers; zie Brunt 1953, pp. 150-153.

3 Voor het gemak vanaf hier te noemen: (vaas)schilders resp. (vaas)schilderingen. 4

Boardman (Boardman 1975, p. 90 en p. 94) vermoedt een dergelijk verband voor roodfigurig aardewerk, al treedt hij niet in detail. Voor zwartfigurig aardewerk merkt hij op (Boardman 1974, p. 146) dat de Perzische invallen geen merkbaar effect hebben gehad op de productie van (zwartfigurig) aardewerk en de scènes die afgebeeld werden.

5

(5)

2 tegen de Perzische overheersing en de bemoeienis van Athene daarmee, de aanloop naar de Perzische invallen) tot en met 445 (het begin van de vermeende Calliasvrede, een beoogde vrede van 30 jaar).6 Als primaire literatuur gebruik ik boeken V-IX van de Historiae van Herodotus,7 boeken I-II van de

Historiae van Thucydides, de Athenaiōn Politeia van Aristoteles, boeken XI-XII van de Bibliotheca Historica van Diodorus Siculus8 en de Themistocles, Aristides, Cimon en Pericles uit de Bioi van Plutarchus.9 De werken van deze schrijvers zijn namelijk het meest uitputtend over de afgebakende periode en het meest betrouwbaar.10 De Persae van Aeschylus zal ik ook gebruiken, zij het zeer sporadisch vanwege het fictieve genre. Een bron als de Persica van Ctesias is slechts als uittreksel bewaard gebleven en de betrouwbaarheid ervan moet in twijfel worden getrokken.11 De duiding van de stemming zal ik ondersteunen met diverse moderne secundaire literatuur.

II) In H.2 en 3 zal ik onderzoeken wat de rol van de Atheense vaasschilders was in de Perzische Oorlogen en de Eerste Peloponnesische Oorlog. Ook zal ik onderzoeken welke bronnen deze vaasschilders in de periode 499-445 voor hun vaasschilderingen van mythen tot hun beschikking hadden. Ik zal me hierbij richten op primaire literaire bronnen tot 445, zoals epiek en tragedie, maar ook op Attische vaasschilderingen van vóór 499. Daarbij zal ik een overzicht geven van de discussie over dit onderwerp in de moderne wetenschap. Om de omvang van het onderzoek te beperken zal ik mij richten op drie bekende episoden uit de Trojaanse Oorlog die bij vaasschilders een grote populariteit genoten: de moord op Priamus door Neoptolemus, de interactie tussen Troilus en Achilles en de interactie tussen Achilles, (de al dan niet dode) Hector en Priamus. Ik heb voor deze episoden gekozen omdat zij overeenkomen met wat de Atheners in de Perzische Oorlogen is overkomen, namelijk een oorlog die als hoogtepunt het verwoesten van een stad had.

III) In H.4-6 zal ik de Atheense vaasschilderingen12 uit bovengenoemde periode13 met deze drie episoden onderzoeken: ik zal vooral letten op de keuze voor bepaalde momenten en motieven van het verhaal.14 Ook zal ik een overzicht geven van de diverse opvattingen hierover in de moderne wetenschap. Verder zal ik opvallende keuzes voor momenten en motieven proberen te verklaren aan de hand van de stemming in Athene op of na bepaalde beslissende momenten in de Perzische Oorlogen en de Eerste Peloponnesische Oorlog.

6 De Tweede Peloponnesische Oorlog (431-404) heb ik buiten beschouwing gelaten, omdat mijns inziens voor

het beantwoorden van mijn onderzoeksvraag het bespreken van de vaasschilderingen in de periode van de Eerste Peloponnesische Oorlog volstaat.

7

Over de betrouwbaarheid van Herodotus als geschiedschrijver, zie bv. Scott 2005, pp. 1-2, pp. 14-26 en Cartledge 2013, pp. 60-62, p. 145.

8 Idem, maar over Diodorus; zie bv. Green 2006, pp. 34-38

9 De spelling van eigennamen in deze scriptie is zoveel mogelijk de Latijnse spelling; de spelling van de diverse

vaasvormen en namen van vaasschilders is de Griekse spelling; evenals uitsluitend Griekse termen als ‘Herkeios’. Er is echter een onderscheid gemaakt tussen Athena (de godin) en Athene (de stad).

10 Over Plutarchus en Diodorus Siculus moet worden opgemerkt dat zij ruim 500 jaar na de door hen beschreven

gebeurtenissen en personen schreven en bronnen gebruiken die ons niet allemaal overgeleverd.

11

http://www.livius.org/ct-cz/ctesias/ctesias.htm#persian_history; Cartledge 2013, pp. 152-153. Voor een beschouwing van verdere contemporaine bronnen over deze periode, zie Scott 2005, pp. 73-77; Green 2006, pp. 39-47.

12

Gezien de vereiste maximumlengte van deze scriptie is het niet mogelijk om alle vaasschilderingen te onderzoeken. Ik heb gekozen voor de meest representatieve Attische vaasschilderingen en heb de vergelijkbare contemporaine vaasschilderingen en ondefinieerbare scherven buiten beschouwing gelaten.

13 Een mogelijk probleem is de datering van de vaasschilderingen: Robertson is van mening dat een datering op

zelfs tien jaar nauwkeurig problematisch is en hanteert een datering op 25 jaar. Robertson 1992, pp. 41-42. Ik houd in deze scriptie de dateringen in de LIMC aan.

14 Met ‘moment’ bedoel ik de keuze van de vaasschilder voor een weergave van de climax, dan wel voor een

‘ante’- of ‘post-climactisch’ moment, met ‘motief’ welke elementen uit de episode zijn weergegeven, met ‘scène’ de schildering als geheel en met ‘episode’ het verhaal als geheel, bv. de moord op Priamus. Voor het begrip ‘motief’ in deze context, zie Woodford 2003, p. 68.

(6)

3

Hypothese

Ik vermoed dat de vaasschilders en hun opdrachtgevers vlak na de Perzische invallen, na getuige te zijn geweest van de verschrikkingen van oorlog (Athene werd voor hun ogen platgebrand, of ze vochten mee in veldslagen), nadrukkelijk kiezen voor ‘ante-‘ of ‘post-climactische’ momenten en voor minder gewelddadige motieven in hun vaasschilderingen en meer de suggestie daarvan, omdat zij, en, naar ik aanneem, het grootste deel van de Atheners met hen, genoeg hadden van oorlogsscènes en de weergave van geweld. In plaats daarvan kozen zij voor een soort psychologisering van de figuren op hun schilderingen of voor het leggen van nadruk op de gruwelijkheid van de scène door middel van toevoeging, weglating of suggestie van bepaalde motieven. Ook de compositie van de scènes kan onder invloed hiervan door de jaren heen veranderd zijn.

(7)

4

Deel I: de sociale, historische en culturele achtergrond

Hoofdstuk 1 - De situatie in Griekenland en Athene, 499 – 445

De 5e eeuw bevatte diepe dalen en hoge pieken voor Athene, die hun weerslag hadden op de gemoedstoestand van de inwoners. In dit hoofdstuk zal ik de gebeurtenissen in 499-445 op een rij zetten en proberen een schets te geven van de stemming onder de bewoners.

1.1 Een schets van de situatie en de stemming onder de Atheners, 499-479

Tot 499 hadden de Atheners weinig van doen gehad met de Perzen. De Atheners richtten zich vooral op gebeurtenissen in Griekenland, zoals schermutselingen met andere poleis en het doden of verdrijven van tirannen; om de Perzische hegemonie aan de Ionische kust maakten zij zich niet druk.15 In 499 kwam een aantal Griekse koloniën in Ionië aan de Klein-Aziatische westelijke kust in opstand tegen het Perzische bewind. Herodotus beschrijft hoe de Atheners op aansporen van de gewezen tiran van Milete, Aristagoras, graag bereid waren om samen met Eretria een vloot naar de Ionische kust te sturen om de opstandelingen te helpen.16 Ze leken zich te gedragen als diverse naties vlak vóór de Eerste Wereldoorlog: door middel van een ‘frischer fröhlicher Krieg’ zouden de misstanden in Ionië binnen afzienbare tijd rechtgezet worden.17 Een dergelijke houding wijst op een groot zelfvertrouwen van de Atheners.

Aanvankelijk verliep de opstand, en de rol van de Atheners daarin, voorspoedig. De stad Sardes, hoofdstad van de Perzische satrapie Lydië, werd ingenomen en platgebrand, inclusief de tempel van de lokale godin Cybele. Toen de Perzen eenmaal werk maakten van het neerslaan van de opstand, behaalden zij een overwinning op de onderling verdeelde opstandelingen en in 497 sloegen zij de opstand definitief neer. De Atheners hadden hun vloot al eerder teruggetrokken.18

Herodotus beschrijft de geschokte reactie in Athene op het neerslaan van de Ionische opstand en de Perzische maatregelen.19 De stemming onder de Atheners veranderde in drie jaar tijd van vol vertrouwen in eigen kunnen en een goede afloop naar verslagenheid en angst voor een Perzische inval, getuige het feit dat een door Phrynichus opgevoerde tragedie over de val van Milete door het Atheense publiek begroet werd met geweeklaag en Phrynichus zelf een boete kreeg.20 Darius besloot inderdaad

15 Lazenby 1993, p. 40; Osborne 1996, p. 322; Rhodes 2007, pp. 31-32 16

Hdt. Hist. V.97. De mogelijke motieven voor de Atheense deelname aan de opstand zijn de volgende: het zou om een ideologische strijd tussen een autocratische Perzische koning en trotse onafhankelijke burgers gaan (Hdt. Hist. V.37; Lazenby 1993, p. 80; Green 1996, p. 3; Van Hooff 2011, p. 69; Cartledge 2013, p. 75), de Atheners waren verwant met de Ioniërs door de mythische koning Ion (zoals beschreven in de Ion van Euripides; zie ook Arist. Ath. Pol. 3.2. Hornblower 2002, pp. 128-129; Scott 2005, pp. 39-40; Hall 2007, p. 263), of de Atheners waren bang dat hun gewezen tiran Hippias met hulp van de Perzen weer terug zou keren in Athene (Holladay 1978, pp. 179-180).

17

Lazenby 1993, p. 42

18 Hdt. Hist. V.103. How en Wells (How & Wells 1928, p. 60) suggereren dat deze terugtrekking te maken heeft

met een militaire dreiging bij Athene of dat de partijen die aangestuurd hadden op hulp aan Milete hun invloed verloren hadden, maar ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de Atheners tot de conclusie zijn gekomen dat een oorlog met de Perzen niet goed uit zou pakken en zich dus hebben gedistantieerd van de opstandelingen. Wellicht heeft dat te maken met Perzische wraakneming voor de vernietiging van Sardes en de Cybele-tempel en probeerden de Atheners zo hieraan te ontkomen.

19 Hdt. Hist. VI.18-21. Zie ook Else 1975, pp. 41-42; Holladay 1978, p. 182; Frost 1980, pp. 76-77; Favorini

2003, p. 102; Gurd 2004, p. 103

20

(8)

5 in 492 tot een strafexpeditie tegen de Grieken21 en stuurde in 491 gezanten naar de Griekse poleis met het bevel om zich aan hem te onderwerpen. De meeste poleis gaven toe, maar Athene deed dat niet.22 In 490 namen de Perzen de met Athene geallieerde stad Eretria in en brandden de stad en de tempels plat, de beloofde wraakneming voor de eerdere verwoesting van Sardes.23 De ‘furor Persicus’ kwam nu erg dichtbij voor de Atheners en zij leken nerveus te worden.24

De Perzen landden uiteindelijk bij Marathon, waar ze geconfronteerd werden met een voornamelijk Atheense strijdmacht. De Perzen werden verrast door de offensieve tactiek van de Grieken, verloren de slag en werden gedwongen om zich terug te trekken naar Klein-Azië. Een doortastende aanpak in de aanloop naar en tijdens de Slag bij Marathon bleek een succes en leidde tot het besef bij de Grieken dat zij de onoverwinnelijk geachte Perzen wel degelijk aan konden.25

In 486 overleed koning Darius: hij werd opgevolgd door zijn zoon Xerxes. In 481 vertrok Xerxes met een enorme troepenmacht naar Griekenland om wraak te nemen op de Atheners.26 Voor zijn vertrek had Xerxes evenals Darius gezanten naar alle Griekse steden gestuurd met het dwingende verzoek om zich aan hem te onderwerpen. Alleen de Atheners en de Spartanen kregen geen gezanten op bezoek.27 Xerxes liet zelfs bruggen over de Hellespont bouwen voor zijn landleger en een kanaal graven door het schiereiland Athos om zijn vloot veilig daarlangs te kunnen voeren.28

De Grieken hadden met wraak van de Perzen voor de nederlaag in 490 rekening gehouden. De Peloponnesische Bond onder Spartaanse leiding, die in de 6e eeuw was gevormd, werd in 481 uitgebreid tot de Helleense Bond;29 ook hadden de Atheners op advies van het orakel van Delphi en op aandringen van de Atheense legeraanvoerder en leidende politicus Themistocles geïnvesteerd in een oorlogsvloot.30 Ze beëindigden in de jaren 80 eenzijdig alle conflicten met andere Griekse poleis en

21

Diod. Bibl. XII.1.2. In het licht van eerdere veroveringsoorlogen van de Perzen, o.m. in Scythië en de Griekse eilanden voor de Klein-Aziatische kust, mag echter betwijfeld worden of wraak het echte doel was: er lijkt eerder sprake van een voortzetting van een Perzische expansionistische politiek. Deze politiek zou gerechtvaardigd zijn door een eerdere onderwerping van de Atheners aan de Perzische koning, zoals Herodotus beschrijft in Hist. V.73. Zie ook How & Wells 1928, p. 40, p. 57; Lazenby 1993, pp. 42-44, p. 46; Osborne 1996, p. 325; Hall 2007, p. 263; Cartledge 2013, pp. 70-72, p. 74.

22 Hdt. Hist. VI.49. De redenen voor de overgave van de andere poleis waren divers: omkoping, dwang, inname

van de stad, animositeit jegens Athene etc. Zie ook Kraft 1964, pp. 147-148; Gillis 1969, pp. 137-138; Holladay 1978, pp. 175-176; Lazenby 1993, p. 45; Osborne 1996, p. 326.

23 Hdt. Hist. VI.101-102. Eretria lag hemelsbreed 50 km. van Athene en was een belangrijke en goed verdedigde

handelsstad. Zie ook Kraft 1964, pp. 153-156; Lazenby 1993, pp. 47-48; Cartledge 2013, p. 73.

24 Hdt. Hist. VI.105-106, 109: de Spartanen weigerden hulp aan Athene en hoewel de strategoi en het volk

verdeeld leken over de goede afloop van een strijd tegen Perzië, besloten ze toch om ten oorlog te trekken. Zie ook Holladay 1978, p. 177; Lazenby 1993, p. 48, pp. 57-58; Osborne 1996, p. 329; Mangold 2000, p. 147; Scott 2005, pp. 378-381; Hall 2007, p. 264; Van Hooff 2011, pp. 29-30; Hemelrijk 2014, p. 121.

25 Naast tastbare bewijzen van de Griekse superioriteit, zoals de buit die in tempels gewijd werd en de enorme

grafheuvel ter plekke voor de gevallen Atheners, waren er ook legio propagandistische uitingen van het succes zoals epigrammen ter ere van de overwinning en standbeelden van de leiders t.t.v. de overwinning. Zie ook Lazenby 1993, p. 80; Green 1996, pp. 38-39; Osborne 1996, p. 328; Hornblower 2002, p. 18. Ook in de vaasschilderkunst kwamen dergelijke uitingen van superioriteit voor, zoals bijvoorbeeld die op een gehavende kylix (zie voor de in deze scriptie genoemde soorten aardewerk afb. 1) van de prominente vaasschilder Douris (afb. 2).

26 Lazenby 1993, pp. 89-90; Green 1996, p. 66; Rhodes 2007, p. 33 27 Hdt. Hist. VII.133; Diod. Bibl. XI.2.3

28

Hdt. Hist. VII.19-22, 36. Het nieuws over de grootte van het Perzische leger en zijn prestaties moet Athene bereikt hebben en Diodorus (Diod. Bibl. XI.2.4; zie ook Green 1996, p. 53; Hall 2007, p. 264; Cartledge 2013, p. 91) vertelt dat dat ook de bedoeling van Xerxes was. Zie ook Van Hooff 2011, pp. 106-107

29 Brunt 1953 passim; Lazenby 1993, pp. 104-106; Green 1996, p. 69, p. 71; Osborne 1996, pp. 287-291 30

(9)

6 vroegen diverse vrije poleis en kolonies om hulp.31 De Atheners gaven hiermee blijk van strijdlust en vastberadenheid in het aangezicht van een overmacht. Ze moesten geweten hebben dat ze niet konden ontkomen aan een gevecht met de Perzen.

In 480 vernietigde een storm een deel van de Perzische vloot bij Magnesia.32 De Grieken vingen het Perzische landleger op bij een drietal passen bij Thermopylae. Deze slag ging tussen een keurkorps van Spartanen en hun bondgenoten en een Perzische overmacht.33 De Perzische vloot werd bevochten en verslagen bij Kaap Artemisium.34

De Perzen rukten na het oponthoud bij Thermopylae verder op richting Athene. De Atheners verwachtten dat de Griekse strijdkrachten een verdedigingslinie zouden hebben opgeworpen in Boeotië, maar het bleek dat deze linie ten zuiden van Athene, bij de Isthmus, was opgeworpen.35 Dit zorgde ervoor dat Athene onbeschermd lag en dwong de Atheners om de stad te evacueren en de vloot naar Salamis te sturen, waar de Perzische vloot waarschijnlijk zou landen.36 Plutarchus schrijft dat er in Athene goddelijke voortekenen waren dat de stad gedoemd was en dat de Atheners het moeilijk hadden bij de evacuatie van Athene: angst, verbijstering, verdriet en zelfmedelijden overheersten, maar toch ook vastberadenheid om de Perzen tegemoet te treden op het slagveld.37

Hoewel de Perzen Athene zo goed als verlaten aantroffen, weerhield dit hen er niet van om stad te verwoesten.38 De Griekse aanvoerders raakten in paniek bij het horen van de inname van Athene en werden gesterkt in hun besluit om hun verdediging bij de Isthmus te plaatsen, maar Themistocles wist de aanvoerders ertoe te brengen om de verdedigingslinie noordelijker, bij Salamis, te plaatsen.39

De Perzische vloot werd in de baai van Salamis door de Griekse triremen verslagen, waardoor de Perzen werden gedwongen om voorlopig af te zien van verdere acties tegen Athene. Xerxes liet een klein garnizoen achter bij Plataeae en ging zelf terug naar Ionië, de Grieken vol trots en vreugde over

31 Hdt. Hist. VII.145; Plut. Them. VI.3. Zie ook Hall 2007, p. 265

32 Hdt. Hist. VII.188, 192; Diod. Bibl. XI.12.3. Volgens Herodotus zagen de Atheners de storm bij Magnesia als

goddelijke interventie: de goden Boreas en Poseidon steunden de Atheners. Zij moeten dit als morele opsteker hebben ervaren. Zie ook How & Wells 1928, p. 215; Robertson 1992, p. 138; Green 1996, pp. 123-124; Cartledge 2013, p. 97.

33 Hdt. Hist. VII.201-233; Diod. Bibl. XI.4.5. Diodorus (Diod. Bibl. XI.11.5) vermeldt dat de heldendood van

Leonidas en de Spartanen de overige Grieken aanzette tot grotere moed bij latere confrontaties. Het is goed mogelijk dat de Spartanen niet tot doel hadden de Perzen definitief te stoppen, maar om ze zo lang mogelijk op te houden. Dit past namelijk goed in de strategie die de Grieken volgden en al vóór de inval van Xerxes in Griekenland bedacht hadden: de verdediging op de Isthmus versterken en een tegenaanval voorbereiden met een Griekse vloot. Zie ook Jameson 1961, p. 11; Green 1996, pp. 111-143; Cartledge 2013, pp. 95-97.

34

Hdt. Hist. VIII.11-18; Diod. Bibl. XI.12.6. Herodotus en Thucydides zeggen niets over het psychologisch effect van de uitkomst van deze slagen op de Atheners, maar Plutarchus (Plut. Them. VIII.1, IX.1; zie ook Green 1996, p. 146) meldt dat de Atheners die bij Kaap Artemisium de Perzen op zee hadden bevochten, hun terugtocht naar Attica vol trots over hun verrichtingen, met nieuwe, waardevolle ervaring en hoop voor toekomstige zeeslagen aanvingen, hoewel zij net hadden gehoord dat de Spartanen verslagen waren en de Perzen Thermopylae beheersten.

35 Hdt. Hist. VIII.74. Zie ook Green 1996, p. 157 36

Jameson (Jameson 1961, pp. 10-11) beargumenteert dat de evacuatie van Athene plaats vond vóór de Spartaanse nederlaag bij Thermopylae en een voorzorgsmaatregel van Themistocles was. De evacuatie van Athene wijst dan niet zozeer op angst, als wel op een voornemen van de Atheners om alles op alles te zetten en de Perzen op zee te confronteren.

37 Plut. Them. X.1-2 38

Hdt. Hist. VIII.50-53; Diod. Bibl. XI.14.5: de stad werd door een aantal achterblijvers verdedigd, maar de Perzen namen de Akropolis uiteindelijk in, doodden de verdedigers die in de tempels hun toevlucht hadden gezocht en staken alle gebouwen op de heuvel in brand.

39 Hdt. Hist. VIII.56-63; Diod. Bibl. XI.16.3. How en Wells (How en Wells 1928, p. 254) menen echter dat de

(10)

7 hun overwinning achterlatend.40 De Atheners berichtten ook de Spartanen dat die zich weer klaar moesten maken voor oorlog tegen de Perzen, maar deze keer op Griekse voorwaarden.41 De Atheners hadden weer moed gevat na de slag bij Salamis en leken te blaken van zelfvertrouwen.42 Dit wordt ondersteund door het feit dat ze niet wilden onderhandelen met de Perzen en in de aanval wilden gaan. Vanwege de dreiging van het achtergelaten Perzische garnizoen werd Athene in 479 opnieuw geëvacueerd. Dit garnizoen nam inderdaad Athene in, maar trof daar weer niemand aan.43 Uiteindelijk werd het Perzische garnizoen in 479 verslagen door de Grieken onder aanvoering van de Spartanen44 en zo kwam er een einde aan de strafexpedities van de Perzen op Grieks grondgebied. De overwinning bij Plataeae heeft ervoor gezorgd dat er zelfs gedacht kon worden aan een tegenaanval op Perzisch grondgebied. De Atheners die deelnamen aan deze expeditie moeten het gevoel hebben gehad dat de Perzen definitief in het defensief gedrukt waren.45

1.2 Een schets van de situatie en de stemming onder de Atheners, 479-445

De Atheense burgers hebben in 480 en 479 vanaf Salamis ongetwijfeld de rookkolommen van hun door de Perzen in de as gelegde stad kunnen aanschouwen. Het lijdt geen twijfel dat dit voor hen een traumatische ervaring moet zijn geweest,46 maar dit moet in de maanden erna enigszins zijn verzacht door de overwinningen bij Salamis en Plataeae. Dit blijkt uit o.m. de literatuur: in 476 werd de tragedie Phoenissae van Phrynichus opgevoerd, in 472 de Persae van Aeschylus; beide met de Perzische Oorlogen als onderwerp. Slechts een paar jaar na de slag bij Salamis waren deze weergaven van de Atheense overwinning op de Perzen een groot succes, getuige het feit dat Aeschylus de eerste prijs won met de trilogie met de Persae.47

De held van Salamis, Themistocles, liet zich gelden in de Atheense politiek.48 Hij investeerde tijd, geld en moeite in het herbouwen van de stad, ook omdat hij de groeiende invloed van Sparta vreesde; zo zijn in 478 de muren van Athene herbouwd.49 Themistocles maakte zich sterk voor meer privileges voor het gewone volk, wat zorgde voor een opleving van zelfbewustzijn onder de armere burgers.50 Zij hadden immers de triremen geroeid tijdens de Slag bij Salamis.51

40 Diod. Bibl. XI.27.2. Zie ook Lazenby 1993, p. 197; Cartledge 2013, pp. 99-100 41

Hdt. Hist. VIII.144. Zie ook Lazenby 1993, p. 214 en Green 1996, p. 229

42 Lazenby 1993, p. 218

43 Hdt. Hist. IX.3-5; Diod. Bibl. XI.28.5-6

44 Hoewel het moreel onder de Grieken kennelijk niet al te hoog was; zie Cartledge 2013, p. 113. 45

De Spartanen waren het niet met een offensieve strategie eens: een voorbeeld van de verschillende belangen van, en het ontstaan van wrijving tussen, Sparta en Athene in deze periode; zie Green 1996, pp. 283-286.

46 Diod. Bibl. XI.15.2. Zie ook Boardman 1976, p. 15; Lazenby 1993, pp. 260-261; Green 1996, pp. 168-169;

Hemelrijk 2014, p. 130

47

Deze tragedies hadden wellicht ook een politiek doel: door een historisch onderwerp als de Perzische oorlogen op één lijn te stellen met epiek en mythologie, zowel qua thematiek als qua taalgebruik, werd benadrukt wat een grootse prestaties de Atheners hadden verricht. Zie ook O’Neill 1942, p. 427; Else 1957, pp. 42-43; Ferrari 2000, p. 144; Favorini 2003, p. 103

48 Diod. Bibl. XI.41.1-2, al hint Diodorus, met wijsheid achteraf, op gevoelens van grandeur bij Themistocles. 49 Thuc. Hist. I.91-92; Arist. Ath. Pol. XXIII.4; Plut. Them. XIX.1-2; Diod. Bibl. XI.39.1-2, 40.1. Zie ook

Hornblower 1991, p. 137 n. 91.4.

50 Plut. Them. XIX.4. Wellicht zijn dit de maatregelen die Diodorus noemt in Bibl. XI.43.3. Plutarchus vermeldt

niet om welke privileges het ging, maar het is mogelijk dat hij gebruik maakt van een aristocratisch gekleurde bron; zie Frost 1980, pp. 177-178.

51 Ober 1989, p. 83; Hall 2007, p. 270; Rhodes 2009, p. 210; Van Hooff 2011, p. 61-62, 64-65; Cartledge 2013,

p. 84. Zie voor een uitgebreide beschouwing van de bemanning van de triremen Jameson 1961, pp. 12-13 en Jordan, B., ‘The Crews of Athenian Triremes’, in L’Antiquité Classique 1 vol. 69 (2000), pp. 81-101.

(11)

8 De rol van de Spartanen als een van de leidende poleis van Griekenland was vooralsnog zo goed als uitgespeeld.52 Dit gaf de Atheners ruimte om hun ambities, die aangewakkerd waren door de overwinningen in de oorlog tegen de Perzen, de vrije loop te laten. In 478 vormden zij een nieuw militair bondgenootschap, de Delische Bond.53 Er werden onder de Atheense generaal Cimon expedities tegen de Perzen ondernomen54 en ondertussen brachten de Atheners de poleis die onder de Delische Bond en de Atheense dominantie daarin uit wilden komen in het gareel. De expedities tegen de Perzen wijzen op een groeiende macht en een daarbij behorend zelfvertrouwen van de Atheners, die nog versterkt werden door de economische bloei.55

Een nieuwe leidende figuur trad in Athene na de verbanningen van Themistocles in 471 en die van Cimon in 461op de voorgrond.56 Deze Pericles zocht zijn steun bij het volk en liet een aantal wetten goedkeuren, waardoor de invloed van het volk in de politiek zou toenemen.57Geleidelijk werd Pericles de meest vooraanstaande man in Athene, wiens ideeën een gewillig oor vonden in de volksvergadering. Dankzij jaarlijkse herverkiezingen kon hij de leidende rol van strateeg ook behouden.58

Sparta nam begin jaren 60 de rol op zich van voorvechter van de door Athene onderdrukte poleis in de Delische Bond, niet in het minst omdat de Spartanen het militaire overwicht van Athene ter zee als bedreiging voor hun eigen bovenliggende positie in de oorlogvoering te land zagen.59 Dit resulteerde in de een militaire bond onder leiding van Sparta, een nieuwe Peloponnesische Bond. De wrijvingen tussen Athene en Sparta leidden tot de uitbraak van de Eerste Peloponnesische Oorlog. De eerste slag

52 Diodorus (Diod. Bibl. XI.63.1 - 64.1) vermeldt dat de strijd tegen de Perzen zich had verplaatst naar de kust

van Klein-Azië; een aardbeving in Sparta en opstanden in het omringende land dwongen de Spartanen om hun aandacht uitsluitend op hun eigen polis te richten.

53

Thuc. Hist. I.96, 99; Diod. Bibl. XI.47.1-3, 70.3; Plut. Cim. XI.2-3. De oorspronkelijke doelstelling van deze bond was het realiseren van een pan-Helleense strijdmacht tegen een eventuele nieuwe Perzische inval, met een oorlogskas die exclusief voor dit doel gesticht was en op het eiland Delos gesitueerd werd; vandaar de benaming Delische Bond. Uit deze oorlogskas zouden dan triremen voor alle bondgenoten gefinancierd worden, die door diezelfde bondgenoten gebouwd en bemand zouden worden. Als belangrijkste bondgenoot in de Perzische Oorlogen, initiatiefnemer van de bond en machtigste polis in Griekenland kon Athene haar wil opleggen aan de andere poleis, zowel op militair als later op politiek en financieel gebied: de stad nam uiteindelijk, zonder de overige bondgenoten te raadplegen, zelfs genoegen met het afkopen van verplichtingen tot het leveren van schepen en bemanningen voor triremen door de bondgenoten in de Delische Bond en zette uitsluitend Atheners in als bemanningen voor die triremen. Zie ook Brunt 1953, pp. 157-158; Hornblower 2002, p. 14; Rhodes 2007, p. 35; Van Hooff 2011, p. 73.

54 In 475 leidde de Atheense generaal Cimon, zoon van Miltiades, een expeditie naar het noorden, waar hij de

eerder door de Perzen ingenomen steden Eion en Amphipolis veroverde (Thuc. Hist. I.98; Plut. Cim. VIII.2, XII.1, XII.5-XIII.6). Ook werd in 468 de Perzische vloot bij de Eurymedon verslagen en werd er een verdrag getekend waarin stond dat de Perzen zich niet meer de Ionische kust mochten ophouden (Thuc. Hist. I.100.1; Diod. Bibl. XI.60.1 - 62.1). Zie ook Green 2006, p. 124, 223 comm.

55

De oorzaken voor deze economische groei zijn divers: de exploitatie van de zilvermijnen in Laurium, de financiële bijdragen van de bondgenoten in de Delische Bond, de buit van de overwinningen op de Perzen, de belastingen die in de Piraeus werden geheven, et cetera. Boersma 1970, pp. 43-44, p. 52; Sinclair 1988, p. 6, pp. 10-12

56 Plut. Per. VII.2 ; zie ook Ober 1989, pp. 86-91

57 Zo stelde hij de magistratuur open voor een grotere groep Atheners, stelde in onbruik geraakte rechtbanken

opnieuw in en stelde vergoedingen vast voor zitting in de jury bij rechtszaken. Zie Ober 1989, p. 81; Hornblower 2002, p. 146

58

Thuc. Hist. II.65.4-5, 8-9. Thucydides (Thuc. Hist. II.65.9) en Plutarchus (Plut. Per. IX.1) merken echter omineus op dat de Atheners zich meer leken te richten op eigen ambities en rijkdom dan op het welzijn van de stad. Zie ook Rhodes 2009, p. 206

59 Diod. Bibl. XI.27.2-3, XI.50.1-7. De eerste tekenen van deze vrees van de Spartanen waren midden jaren 70 al

(12)

9 tussen Athene en Sparta vond in 460 plaats bij Oenoë en werd gewonnen door de Atheners. In 457 volgde de slag bij Tanagra die door de Spartanen werd gewonnen.60

Bij de Atheners leek het besef te dagen dat ze teveel hooi op hun vork hadden genomen.61 In 451 stonden ze welwillend tegenover een voorstel om een vredesverdrag voor vijf jaar met Sparta te sluiten62 en omstreeks dezelfde periode werd de zgn. Calliasvrede tussen de Delische Bond en de Perzen gesloten.63 In 445 werd er een vrede voor 30 jaar gesloten met Sparta,64 maar Athene was ernstig verzwakt door de oorlogen. Toch heerste er in Athene nog steeds een sfeer van zelfvertrouwen en hoop voor de toekomst.65

60 Plut. Cim. XVII.3; Thuc. Hist. I.108; Diod. Bibl. XI.80.2-6; zie ook Hornblower 2002, p. 33

61 De Atheners hielden zich, naast met oorlog tegen Sparta, bezig met strafexpedities (Diod. Bibl. XII.3.1-4.3; zie

ook Mattingby 1996, p. 169), het ondersteunen van opstanden tegen de Perzen (Diod. Bibl. XI.71.5-6, XI.77.2-6; zie ook Sinclair 1988, p. 7; Osborne 1996, p. 351; Hornblower 2002, p. 33, 35) en met toekomstige expedities tegen Sicilië, Carthago en Etrurië (Plut. Cim. XVIII.5; Plut. Per. XX.2-3; zie ook Hornblower 2002, p. 30; Rhodes 2009, p. 208; Van Hooff 2011, p. 77). .

62 Plut. Cim. XVIII.1; Thuc. Hist. I.112. Diodorus (Diod,. Bibl. XI.86.1, XII.6.1-2) plaatst dit verdrag echter in

454 en spreekt over een hervatting van de vijandelijkheden in 447. Zie ook Pollitt 1992, p. 65; Green 2006, p. 158 n. 323.

63 Diod. Bibl. XII.4.4-6. Er is discussie over het bestaan van dit verdrag, zie bv. Kraft 1964, pp. 158-171;

Mattingby 1996, p. 111 [277], Hornblower 2002, p. 35; Rhodes 2007, p. 35, Van Hooff 2011, p. 74; Murison, C.L., ‘The Peace of Callias: its historical context’, in: Phoenix vol. 25-1 (1971), pp. 12-31 en, hoewel controversieel, Schreiner, J.H., Hellanikos, Thucydides and the Era of Cimon, Aarhus 1997, pp. 70-74.

64 Thuc. Hist. I.115; Diod. Bibl. XII.7 65

Pollitt 1992, p. 64. De Atheners hadden na hun overwinning op de Perzen de meeste openbare gebouwen niet herbouwd. Dit had waarschijnlijk te maken met de zgn. Eed van Plataeae die de strijdende Griekse poleis gezworen hadden, waarin ook de bepaling stond dat hun tempels niet herbouwd mochten worden zo lang de Perzen niet verslagen waren; zie Boersma 1970, p. 51; Pollitt 1992, p. 66. Toen de Calliasvrede gesloten was, voelden de Atheners zich niet meer gebonden aan deze eed; zie Samons 2007, p. 129. De toegenomen rijkdom in Athene (Plut. Per. XII.5-XIII.3; de kas van de Delische Bond had, samen met andere inkomsten zoals interne belastingen en de opbrengsten uit de zilvermijnen van Laurium, voor een enorme rijkdom gezorgd. Zie ook Stadter 1989, pp. 153-154; Van Hooff 2011, p. 74, p. 136-137) zorgde ervoor dat het puin van de gebouwen op de Akropolis geruimd kon worden, en er werd op voorspraak van Pericles besloten tot de bouw van een nieuw Parthenon, als onderdeel van een veel groter bouwprogramma; zie Beard 2010, p. 33.

(13)

10

Hoofdstuk 2 - De vaasschilders

De Atheense pottenbakkers en vaasschilders hebben, zoals alle andere inwoners van de stad, ervaring opgedaan met de Perzen en de oorlogen die Athene met hen heeft uitgevochten. Ook hebben zij deel gehad aan de wederopbouw van de stad en haar groei naar dominantie in Griekenland. In dit hoofdstuk zal ik proberen de sociale positie van de vaasschilders in Athene te schetsen en proberen te bepalen in welke hoedanigheid zij deel hebben gehad aan de oorlogen.

2.1 De sociale positie van vaasschilders: de discussie

Over het leven van vaasschilders is weinig tot niets bekend:66 de enige aanwijzingen zijn de vaasschilderingen die aan hun hand zijn toe te kennen, voorwerpen als wijgeschenken en deductie uit historiografie en edicten.67 Er zijn samenwerkingsverbanden tussen vaasschilders en pottenbakkers bekend en soms verwijzen ze ook naar elkaar,68 maar wie ze waren en tot welke sociale stand ze behoorden etc. is vrijwel onbekend. Soms lijkt de naam van een vaasschilder of pottenbakker een niet-Atheense afkomst te hebben.69 Ook in Athene ongebruikelijke letters in signaturen of inscripties op vazen lijken te wijzen op niet-Atheense oorsprong.70 Er zijn echter ook naamsinscripties op vazen gevonden die suggereren dat de pottenbakkers of vaasschilders burgers waren.71

In de discussie over vaasschilders en hun sociale status heeft Edmond Pottier, de grondlegger van het gezaghebbende Corpus Vasorum Antiquorum, in 1905 gesteld dat de meeste ambachtslieden in Athene in de 5e eeuw metoikoi waren, mensen van buiten de stad die door het gunstige economische klimaat naar Athene getrokken waren of vrijgelaten slaven van buitenlandse afkomst.72 Aan de metoikoi was in de 6e eeuw door de wetgever Solon naturalisatie tot Atheens burger beloofd, mits ze een beroep zouden uitoefenen.73 Robb belicht vooral de politieke invloed van vaasschilders, en die van ambachtslieden in het algemeen, en gaat er dus van uit dat zij burgers waren.74 Boardman stelt dat er aanwijzingen zijn dat pottenbakkers en vaasschilders burgers waren, althans een deel van hen.75 Hupperts zegt dat door de maatregelen van Solon burgers zich qua rijkdom konden meten met de elite en dat dit hun zelfbewustzijn vergrootte.76 Ze kregen toegang tot, of tenminste kennis van, aristocratische cultuuruitingen, zoals symposia.77 Een deel van de pottenbakkers en vaasschilders kon

66 Pottier 1905, pp. 15-16

67 Men bedenke dat volgens schattingen gemiddeld 0,5 tot 2% van de volledige productie van een vaasschilder is

teruggevonden (Stissi 2002, pp. 24-34; Hemelrijk 2009, p. 54; Sparkes 2010, p. 95); ook werden vazen veel minder gesigneerd door de schilder dan door de pottenbakker.

68 Resp. Makron werkte vrijwel uitsluitend samen met de pottenbakker Hieron, de signatuur van Douris is te

lezen op een vaas in een vaasschildering van Onesimos en Euthymides plaagt zijn concurrent Euphronios middels een inscriptie op een vaas. Zie Beazley 1975 p. 140; Boardman 1975, p. 90 en Robertson 1992, p. 43.

69 Douris is een naam van waarschijnlijk Ionische oorsprong, de Amasisschilder werkte vooral samen met de

pottenbakker Amasis, gezien zijn naam van Egyptische afkomst, en Epiktetos was een bijnaam die ‘(pas) verworven’ betekent, typisch voor een slaaf. Pottier 1905, p. 19; Robertson 1992, pp. 137-138; Stissi 2002, p. 115; Hemelrijk 2015, rr. 11-14.

70 Stissi 2002, p. 114

71 Het is niet uit te sluiten dat bv. Epiktetos een burger was die zijn slavennaam heeft aangehouden en de naam

Amasis kan ook afkomstig zijn van een Griekse pottenbakker die in Egypte zijn handel dreef. Boardman 2001, p. 148, 150; Stissi 2002, pp. 111-112.

72 Pottier 1905, pp. 16-19; zie ook Boardman 1974, p. 12; Boardman 1975, p. 9; Raduloviç 2006, p. 29. 73 Plut. Sol. 24; vaasschilders en pottenbakkers behoorden ook tot deze ambachtslieden. Hupperts 2000, p. 220 74 De ambachtslieden maakten deel uit van een sinds de politieke hervormingen van Kleisthenes opgekomen

‘middenklasse’ die bij stemmingen in de volksvergadering een beslissende stem kon hebben. Robb 1994, p. 136

75 Boardman 2001, pp. 143-144

76 Hupperts 2000, p. 223; zie ook Marrou 1948, p. 73; Morgan 1999, p. 59; Stissi 2002, pp. 159-160

77 Dit kan ondersteund worden door ‘zelfportretten’, d.w.z. schilderingen van vaasschilders die deelnemen aan

(14)

11 zich zelfs kostbare wijgeschenken veroorloven. Dit duidt erop dat zij zich als min of meer gelijk aan andere beroepsgroepen zagen en volledig meededen aan de Atheense maatschappij, of in ieder geval die ambitie hadden, wat hun formele sociale status ook was.78

Vaasschilders werkten niet alleen: waarschijnlijk hadden meesters als Makron en Douris de leiding over werkplaatsen waar pottenbakkers, schilders, leerling-schilders, slaven en divers ander personeel meerdere vazen tegelijk fabriceerden.79 Om een werkplaats in stand te houden moesten de vaasschilders zich commercieel opstellen en dus op bestelling of opdracht werken; het is niet goed vast te stellen of zij hun eigen ervaringen en interpretaties in hun werk konden laten terugkomen of de wensen van hun opdrachtgevers in hun schilderingen tot uitbeelding brachten.80

2.2 De vaasschilders en de oorlogen

In de 5e eeuw werd in tijden van oorlog van alle mannelijke inwoners van een stad verwacht dat zij meevochten;81 in welke hoedanigheid hing af van hun sociale klasse.82 In Athene waren metoikoi tweederangs inwoners en hadden niet de voorrechten van Atheners met volledig burgerrecht, maar wel de verplichtingen, zoals militaire dienst nemen.83 Ervan uitgaande dat een vaasschilder zijn carrière begon, of al had, rond dezelfde leeftijd als waarop hij in militaire dienst moest, dus rond zijn 20e, denk ik dat een substantieel deel van de Atheense vaasschilders mee heeft gevochten in de oorlogen.84 Dit is mijns inziens te verklaren vanuit het zakenmodel van een vaasschilder zoals in hoofdstuk 2.1 beschreven: hij trok zelf ten strijde en liet zijn werkplaats over aan een familielid of een hiertoe opgeleide slaaf. Een argument voor deelname van vaasschilders aan de strijd is dat de weinige bekende afbeeldingen van Perzische krijgers op vaasschilderingen uit de periode 490-480, zoals de kylix van Douris (afb. 2), mogelijk gebaseerd zijn op persoonlijke waarnemingen op het slagveld.85

Sparkes (Sparkes 2010, p. 97) dat er een (onbereikbaar) ideaal is afgebeeld. Zie ook Mangold 2000, p. 144; Neer 2002, pp. 96-97

78

Sinclair 1988, pp. 29-30

79 Robertson 1992, p. 160. Pottier (Pottier 1905, p. 39) schat de hoeveelheid personeel in een gemiddelde

werkplaats op ongeveer vijftien tot 25 man, Stissi (Stissi 2002, p. 19-21, p. 95) op ten hoogste tien man in het geval van een kleine familiewerkplaats, al sluit hij grotere werkplaatsen niet uit.

80

Boardman (Boardman 1975, p. 88) meent dat het tot ver na de uitvinding van de roodfigurige techniek voorkomen van zwartfigurige vazen een aanwijzing is voor de conservatieve smaak van opdrachtgevers, niet zozeer van de schilders zelf, maar ook beweert hij (Boardman 1974, p. 197), evenals Hupperts (Hupperts 2000, p. 87) dat de herhaling van een of meer thema’s per vaasschilder wijst op een grote creatieve vrijheid, op een specialisatie van de schilder of op een traditie binnen een werkplaats. Zie ook Hemelrijk 2015, rr. 24-25.

81 De vaasschilders waren als volleerde ambachtslui minimaal van de leeftijd van de epheboi, de adolescentie die

gepaard ging met militaire training en, in de 4e eeuw, expliciet militaire dienstplicht. Marrou 1948, p. 70; Pritchard 2009, pp. 226-227; zie ook Hemelrijk 2009, p. 20

82

Zeugitai (de op een na laagste sociale klasse) konden een hoplietenuitrusting betalen, thetes (de laagste klasse) niet.82 Hupperts (Hupperts 2000, p. 87) zegt dat sommige pottenbakkers en vaasschilders tot de zeugitai behoorden, maar de meeste tot de thetes. Deze laatsten hebben als lichtbewapende infanterie of als roeiers op de triremen meegevochten. Pritchard 2009, p. 228

83 Raduloviç 2006, p. 29

84 Brunt 1953, p. 138; Robertson 1992, p. 138; Lazenby 1993, p. 112; Green 1996, pp. 101-102; Hemelrijk 2009,

p. 88, p. 158. Men bedenke hierbij dat het werk van een aantal vaasschilders aan de hand van diverse stijlkenmerken in vaasschilderingen is te dateren en zelfs de ontwikkeling van de vaardigheden van sommige vaasschilders gedurende hun carrière te reconstrueren is, maar dat dit slechts een vage indicatie geeft van hun geboortejaar. Zie ook Hemelrijk 2015, rr. 33-35.

85 Het is echter niet uit te sluiten dat de kennis van Perzische kledij en wapenrustingen gebaseerd is op de Perzen

die Athene als gezanten bezochten of later plunderden (Hemelrijk 2015, rr. 38-41) of op het aanschouwen van Perzische krijgsgevangenen in Athene of op schilderingen in bijvoorbeeld de Stoa Poikile (zie H.3.2)

(15)

12

Hoofdstuk 3 - De beschikbare mythologische bronnen van de vaasschilders

De vaasschilders baseerden de onderwerpen van hun schilderingen op mythen waarmee zij op verschillende manieren in contact waren gekomen. Sommige bronnen van die mythen zijn ons bekend, andere niet. Ook varieerden de vaasschilders op deze bronnen. In dit hoofdstuk zal ik onderzoeken op wat voor soort bronnen de schilders hun werk baseerden, in welke mate zij zich op deze bronnen baseerden en op welke manier deze tot hen kwamen.

3.1 Literaire bronnen86

De keuze van het onderwerp voor vaasschilderingen door vaasschilders en hun opdrachtgevers wijst op een voorkeur voor mythologie in plaats van recente historie.87 De mythologie kwam op meerdere manieren tot de vaasschilders, waarvan ik de twee meest voorkomende bespreek. Ten eerste voordrachten, bijvoorbeeld tijdens religieuze festivals waarvan het competitief voordragen van epen een vast onderdeel was, maar ook door het circuleren van deze mythen in informele context, zoals vertellingen in familiekring. Ten tweede het onderwijs, dat voor het voldoende vermogende deel van de bevolking toegankelijk was.88

De bronnen voor de Trojaanse Oorlog bestonden niet uitsluitend uit de Ilias en de Odyssee: er zijn veel vaasschilderingen die betrekking hebben op episodes uit de Trojaanse Oorlog die niet in de Ilias of de Odyssee beschreven staan.89 Vaasschilderingen van episoden uit de Ilias zijn vooral gebaseerd op de laatste vijf boeken. De Trojaanse Cyclus90 moet in min of meer complete vorm bekend zijn geweest aan de vaasschilders, gezien hun keuze van onderwerpen; helaas hebben wij nu slechts enkele fragmenten en een samenvatting van Proclus uit de 2e eeuw n.C. over. De schilders kozen vooral voor episoden uit deze Cyclus die gemakkelijk te herkennen zijn: Peleus die met Thetis worstelt, Achilles in gevecht met aanvoerders aan Trojaanse zijde zoals de Ethiopische Memnon, etc.91 De episoden die ik voor deze scriptie heb uitgekozen komen in ruime mate voor op vaasschilderingen.

3.1.1 Festivals en rhapsodoi

Religieuze festivals waren waarschijnlijk een grote bron van inspiratie voor mythologische voorstellingen op vazen, aangezien sommige mythen in grote mate geschilderd worden na de opvoering van een tragedie met hetzelfde onderwerp.92 Vaasschilders hebben deel uitgemaakt van het publiek dat bij de opvoeringen van tragedies tijdens de Grote Dionysia en andere festivals aanwezig was.93 Er zijn veel vaasschilderingen gevonden met scènes uit toneelstukken, of zelfs met een theater in de schildering,94 al moet hierbij aangetekend worden dat het gaat om 4e-eeuwse vaasschilderingen.

86

Onder ‘(literaire) bronnen’ en ‘literatuur’ versta ik in de context van dit onderzoek niet al dan niet fysiek geschreven teksten, maar de mythen waar vaasschilders op welke wijze dan ook mee in contact zijn gekomen.

87 Men bedenke dat de Grieken mythologie zagen als verre historie; zie Else 1975, p. 43 en Boardman 2001, pp.

169-170. Gezien de vraagstelling van deze scriptie zal ik mij uitsluitend richten op mythologische bronnen, i.h.b de Trojaanse Cyclus.

88 Pottier 1905, p. 70; Boardman 1975, p. 231; Small 2003, p. 4; Van Hooff 2011, p. 154-155 89 Burgess 1996, p. 79

90 De Trojaanse Cyclus bestaat uit (naast de Ilias en Odyssee) de Cypria, Kleine Ilias, Aethiopis, Ilioupersis,

Nostoi en de Telegonia. Deze Cyclus is ontstaan in de 8e en 7e eeuw.

91 Boardman 1974, pp. 228-231

92 Pollitt 1972, p. 27; Boardman 2001, p. 211; Woodford 2003, p. 107 93 Shapiro 1994, p. 4

94

(16)

13 Het grootste deel van de tragedies bevatte mythologisch materiaal;95 een aanzienlijk kleiner deel had, zoals in H.3.1 gezegd, een historisch onderwerp.96

Tijdens de Dionysia, maar ook bij tal van kleinere festivals werd op één dag een reciteerwedstrijd georganiseerd, waarbij voordrachten van (delen van) epen door professionele voordrachtskunstenaars, rhapsodoi, werden gehouden.97 Deze voordrachten zijn van groot belang geweest voor de kennis van de Atheense bevolking van de epen.98 Naast rhapsodoi kunnen ook lyrici als Stesichorus de vaasschilders beïnvloed hebben bij de keuze voor bepaalde motieven in hun vaasschilderingen.99 Aangezien vaasschilders, ongeacht hun sociale status, deel uit moeten hebben gemaakt van het publiek bij theatervoorstellingen en openbare voordrachten, denk ik dat dit van grote invloed moet zijn geweest op de onderwerpskeuze voor hun werk, maar ook voor de manier waarop zij die onderwerpen schilderden.100

3.1.2 Het onderricht van vaasschilders: de discussie

Mythologie werd ook behandeld in het onderwijs, maar in hoeverre de vaasschilders daaraan deelnamen, is onderwerp van discussie. Pottier heeft beweerd dat de vaasschilders geen literatuur in de vorm van teksten onder ogen hebben gehad en zelfs niet heel bedreven waren in het schrift, maar alleen in schilderen.101 Over hun onderwijs zegt hij niets. Daarentegen merken Burns en Robb op dat het grootste deel van de Atheense maatschappij in de 5e eeuw geletterd was,102 wijst Marrou op de aanwezigheid van openbaar onderwijs in de 5e eeuw,103 de aandacht die in het onderwijs werd gegeven aan het uit het hoofd leren van literatuur en de interpretatie ervan in de 4e eeuw.104 Morgan en Giuliani zeggen dat onderwijs in de literatuur nog steeds mondeling werd gegeven, de leerlingen de teksten uit het hoofd moesten leren en dat het schrift vooral als hulpmiddel bij juridische zaken en politiek diende.105 Hupperts ziet een duidelijke verandering in de demografie van Athene in de 5e eeuw: de bevolking werd groter onder invloed van de groeiende rijkdom. Meer inwoners hadden daardoor waarschijnlijk toegang tot onderwijs, en daarmee tot literatuur.106 Dit wordt ondersteund door Small: zij zegt dat pseudo-inscripties107 in de 5e eeuw gaandeweg verdwijnen, al wil zij niet concluderen dat dit wijst op een grotere geletterdheid onder vaasschilders en hun opdrachtgevers.108 Boardman,

95 Vaasschilderingen wijken regelmatig af van de overgeleverde teksten. Dit is te verklaren doordat de schilders

gebruik maakten van hun creatieve en dramatische vrijheid (Woodford 2003, p. 108), of het feit dat zij niet zozeer hun schilderingen baseerden op het visuele aspect van tragedies, maar op variaties in de aan hen mondeling overgeleverde mythologie die ook de basis vormde voor de tragedies (Small 2003, p. 78).

96 Men denke aan de in H.1.1 en H.1.2 genoemde tragedies van Phrynichus over de verwoesting van Milete en de

Phoenissae en aan de Persae van Aeschylus. Woodford 2003, p. 142

97

Hargis 1970, pp. 390-391; Burgess 2004, p. 8

98 Hargis 1970, p. 392. Rhapsodoi voorzagen zelfs hun epen van commentaar en interpretaties, of creëerden

eigen werk door combinaties van bestaande epen, zoals Plato (Plato, Ion 530c-d) vermeldt. Zie ook Wiencke 1954, p. 300; Hargis 1970, pp. 395-396.

99

Boardman 1976, pp. 11-13

100 Hierbij moet aangetekend worden dat vaasschilders ook op bestelling werkten en zij dus niet alleen hun eigen

voorkeur voor onderwerpen, maar ook die van hun opdrachtgevers op hun producten verwerkten. Zie Sparkes 2010, p. 122 101 Pottier 1905, p. 36 102 Burns 1981, p. 381; Robb 1994, p. 138 103 Marrou 1948, p. 78; Frost 1980, p. 119 104 Marrou 1948, pp. 248-249 105

Morgan 1999, p. 60; Giuliani 2003, pp. 243-244, p. 246; zie ook Sider 2010, p. 550

106 Hupperts 2000, p. 241

107 D.w.z.: bij vaasschilderingen geschreven letters die niets betekenen. Wellicht waren deze bedoeld om

ongeletterde klanten om de tuin te leiden. Zie ook Robertson 1992, p. 20.

108

(17)

14 Lowenstam en Hemelrijk zeggen dat mythologie voornamelijk op informele wijze onderwezen werd, dat geschreven teksten zeldzaam waren en dat er dus geen vastgestelde versies van mythen waren,109 al acht Boardman het mogelijk dat schilders teksten tot hun beschikking hadden.110 Toch weken vaasschilders regelmatig af van de ons overgeleverde literatuur.111 Wiencke en Hemelrijk zijn van mening dat kunst tamelijk los stond van de literatuur en een eigen, onafhankelijk bestaan daarvan leidde.112

3.2 Andere bronnen

Zoals gezegd in hoofdstuk 1.2 oefende Athene in de 6e en 5e eeuw een grote aantrekkingskracht uit op handwerkslieden van buiten Athene. Zo zijn er stilistische invloeden van Ionische vaasschilders uit de 6e eeuw aan te wijzen in de Attische vaasschilderingen van de 5e eeuw.113 Aangezien een werkplaats voor veel rookoverlast zorgde, bevonden in Athene hun werkplaatsen zich bij elkaar in de wijk Kerameikos, op enige afstand van het centrum. 114 Vanwege elkaars nabijheid moeten de vaasschilders diverse onderwerpen en stijlkenmerken van elkaar geleend hebben.115 Ook waren er bepaalde conventies voor compositie en keuze van personages binnen vaasschilderingen, waar vrijwel alle schilders zich aan hielden om het onderwerp van de schildering duidelijk te maken. 116 Wel probeerde elke schilder variatie in de conventies aan te brengen door de toevoeging van ongebruikelijke, maar passende personages en nieuwe composities.117

In openbare gebouwen bevonden zich schilderingen op houten panelen, of fresco’s.118 De compositie van vaasschilderingen uit de 5e eeuw is mogelijk gebaseerd op deze verloren muurschilderingen.119 Helaas is niet met zekerheid te zeggen of dit soort schilderingen van invloed zijn geweest op vaasschilderingen, aangezien er geen wandschilderingen, of beschrijvingen ervan, uit de eerste helft van de 5e eeuw zijn overgeleverd en de schilderingen uit de tweede helft van de 5e eeuw ons alleen uit beschrijvingen, zoals die van Pausanias, bekend zijn.

109

Hemelrijk 1970, p. 169; Lowenstam 1997, p. 56; Boardman 2001, p. 171; Hemelrijk 2009, pp. 104-105; Hemelrijk 2014, p. 108; Hemelrijk 2015, rr. 26-31

110 Boardman 1976, p. 14

111 Mogelijke verklaringen hiervoor zijn dat de vaasschilders zich gebaseerd hebben op aan hen onderwezen,

maar ons onbekende literatuur (Lowenstam 1997, p. 57), zij zich vergisten in de personages in de literatuur, zij grote creatieve vrijheid hadden, zij te maken hadden met beperkingen als de ruimte op een vaas of de wens van een opdrachtgever, of dat er bepaalde mythologische tradities binnen werkplaatsen waren (Boardman 2001, p. 226; Small 2003, pp. 35-36).

112

Wiencke 1954, pp. 290-291; Hemelrijk 1979, p. 67

113 Boardman 1974, p. 215; Boardman 2001, p. 150, p. 271

114 Boardman 2001, pp. 141-142. De Kerameikos bevond zich bij de stadsmuren en in de nabijheid van water uit

de rivier de Eridanus, zodat er een constante toevoer van water was.

115 Boardman 2001, p. 281; Hemelrijk 2009, p. 49 116 Pottier 1905, p. 96; Boardman 1974, p. 200 117 Boardman 2001, p. 281

118 Boardman 2001, p. 172; Men moet hierbij denken aan mythologische scènes in tempels en aan schilderingen

in de Stoa Poikile van grote schilders als Polygnotus en Micon, die rond 460 de val van Troje en de slagen bij Marathon en Oenoë vereeuwigd hebben. Paus. Per. I.15.1-3; Pottier 1905, p. 8; Shoe Meritt 1970, pp. 256-257; Samons 2007, p. 132

119 Wiencke 1954, p. 304; Castriota 1992, p. 109; Boardman 2001, p. 272; Samons 2007, pp. 132-133; Hemelrijk

(18)

15

3.3 Mythologie als parallel voor de historische werkelijkheid

Het is moeilijk om een verband te leggen tussen veranderingen in mythologische schilderingen en die in historische omstandigheden, aangezien vaasschilderingen in het beste geval op tien jaar nauwkeurig gedateerd kunnen worden Toch is het mogelijk om in het geval van de Perzische Oorlogen een paar algemene conclusies dienaangaande te trekken.

In de architectuur, zoals de in H.3.2 genoemde muurschilderingen,120 maar ook in de literatuur lijkt een dergelijk verband zonder meer vast te stellen:121 uit bv. diverse papyri uit Oxyrynchus, waarin de dichter Simonides na de slag bij Plataeae een vergelijking maakt tussen deze oorlogen122 blijkt dat de Atheners overeenkomsten zagen tussen de Perzische Oorlogen en de Trojaanse Oorlog.

Een groot aantal wetenschappers zegt dat de toename in het aantal vaasschilderingen van de vernietiging van Troje vanaf 490 duidt op een bewust gelegd verband tussen de val van Troje en de inname van Milete en vooral die van Athene.123 De Atheners zagen de overeenkomsten tussen hun eigen (dreigende) situatie en die van de Trojanen, namelijk de verwoesting van de stad en de vernietiging van de bevolking. Deze wetenschappers zeggen echter niets over de frequentie van, of voorliefde voor bepaalde motieven in, vaasschilderingen van bepaalde episoden uit de val van Troje; dit zal in H.4-6 onderzocht worden.

Men moet zeer voorzichtig zijn met het vermoeden van een historische of politieke boodschap in vaasschilderingen,124 aangezien de meeste vaasschilderingen herhalingen van dezelfde episoden zijn125 en een direct verband tussen vaasschilderingen en bepaalde historische gebeurtenissen niet bewezen kan worden. In het beste geval kunnen de frequentie van bepaalde episoden en de weergegeven motieven in een periode gezien worden als een indicatie voor de voorkeur van vaasschilders en hun clientèle, zonder dat aan specifieke gebeurtenissen te verbinden.

120 Woodford 2003, p. 142

121 Shapiro 1994, p. 161

122 West 1993, pp. 6-9; Osborne 1996, p. 328; Cartledge 2013, p. 142-144

123 Boardman 1976, p. 15; Schefold 1989, pp. 283-285; Castriota 1992, p. 99; Ferrari 2000, p. 119-121; Mangold

2000, p. 148; Rhodes 2007, p. 41; Hemelrijk 2014, p. 130

124 Zoals Boardman (Boardman 2001, p. 169) opmerkt: “Social and political image-propaganda […] cannot

lightly be imposed on our record of antiquity, however much the prospect may seduce the historian of ancient society.”

125

(19)

16

Deel II: De vaasschilderingen per thema en periode

Hoofdstuk 4 – Priamus en Neoptolemus

Tijdens de inname van Troje werd koning Priamus door Neoptolemus, de zoon van Achilles vermoord. Vaasschilders hebben deze episode veelvuldig geschilderd in allerlei variaties. Tabel 1 in appendix 1 laat de verdeling van de overgeleverde vaasschilderingen waarop Neoptolemus en Priamus afgebeeld worden per periode zien; de nummering van de vazen correspondeert met die in de LIMC.126 Alle ons overgeleverde vaasschilderingen met deze episode zijn te verdelen in twee categorieën. Categorie 1 bestaat uit vaasschilderingen waarop Priamus bedreigd wordt door Neoptolemus; Astyanax wordt niet afgebeeld. Categorie 2 bestaat uit vaasschilderingen waarop Astyanax wel wordt afgebeeld, hetzij als lijk, hetzij als (levend) wapen voor Neoptolemus.127

4.1 De attestaties van Priamus en Neoptolemus in de literatuur

De dood van Priamus is beschreven in de Kleine Ilias. 128 In dit werk wordt Priamus door Neoptolemus weggesleept van het altaar waar hij zijn toevlucht heeft gezocht en bij de deuren van het paleis gedood. Deze episode kwam ook voor in de Iliou Persis: in dit werk wordt Priamus eveneens door Neoptolemus gedood bij het altaar van Zeus Herkeios, het heiligste deel van het paleis.129 Ook Homerus heeft de dood van Priamus beschreven, maar dit is niet zozeer een beschrijving van het gebeurde, als wel een dreigende voorspelling van de nog levende Priamus over zijn lot met als doel om Hector binnen de muren van Troje te krijgen.130 In deze laatste versie komt Astyanax niet voor, maar wel zijn overige familieleden, inclusief νήπια τέκνα, ‘onmondige kinderen’.131 De bewoordingen van deze passage kunnen vaasschilders hebben geïnspireerd tot het invoegen van Astyanax, de kleinzoon van Priamus, in hun schilderingen. Sophocles en andere tragedieschrijvers hebben tragedies over Priamus geschreven, maar over inhoud noch datering van deze werken is ons iets bekend.132 Bij geen van bovenstaande versies maakt Astyanax onderdeel uit van de episode: in zowel de Kleine

Ilias als de Iliou Persis wordt hij door Neoptolemus resp. Odysseus van de muren van Troje

geworpen.133 Over de leeftijd van Astyanax ten tijde van zijn dood is in de literatuur geen duidelijkheid.134 In de niet-overgeleverde Cypria zou de dood van Astyanax in zijn geheel beschreven kunnen zijn,135 maar van deze episode is geen samenvatting over.

126 LIMC VII.1, pp. 516-520. Alle vaasschilderingen die de LIMC vermeldt als te dateren rond 500, heb ik bij die

van vóór 499 geteld, omdat de mogelijkheid dat zij van voor 500 zijn, even groot is als de mogelijkheid dat ze van na 500 zijn.

127

Mangold 2000, p. 13

128 Paus. Per. X.27.2; zie ook Roscher 1937 III, p. 2948-2949

129 Proclus, Chrestomathia 5.16-25, in West 2003, p. 144; zie ook Roscher 1937 III, p. 2948; Wiencke 1954, pp.

287-288, Woodford 1993, p. 109 en Giuliani 2003, p. 203

130 Hom. Il. X 59-71; De Jong 2009, pp. 291-292; De Jong 2012, p. 76, rr. 74-75n. 131 Hom. Il. X 63; Anderson 1997, pp. 29-31; Burgess 2010, p. 217-219

132 Roscher 1937 III, p. 2949; zie ook Lloyd-Jones, H. (trans. ed.), Sophocles: Fragments, Cambridge 1996, p. 7. 133 Tzetzes in Lyc. 1268, in West 2003, p. 140; Schol. Eur. Andr. 10, in West 2003, p. 148; zie ook Roscher 1937

I.1, p. 660; Gantz 1993, pp. 650-651; Giuliani 2003, p. 203

134 Bij Homerus is hij een παῖς νήπιος, ‘onmondig kind’, dus een baby (Hom. Il. Z 400; zie ook Mota 1957, p.

26), bij Euripides is hij een παῖς, ‘kind’ (Eur. Tro. 713, 719). Hierbij moet aangetekend worden dat deze tragedie in 415 voor het eerst is opgevoerd.

135

(20)

17

4.2 Priamus en Neoptolemus, vóór 499

Categorie 1 wordt gerepresenteerd door een vaasschildering van een lid van de zgn. Drie-Lijngroep (afb. 3). Priamus wordt afgebeeld in een rijk bewerkt gewaad en met lang wit haar en een baard, terwijl hij op het altaar van Zeus Herkeios ligt136 en met zijn rechterarm zijn hoofd beschermt. Neoptolemus nadert hem, dreigend met een speer. Om hem heen staan een of meerdere anonieme vrouwen die, gezien hun armgebaren, Priamus beklagen.137 Alle vaasschilderingen met dit onderwerp uit deze periode zijn qua compositie gelijk aan elkaar behoudens enkele details, en komen overeen met de ons overgeleverde teksten waarin Priamus bij het altaar wordt gedood (zie H.4.1). Ook nadert Neoptolemus op alle vaasschilderingen uit deze categorie en periode van links:138 volgens conventies onder vaasschilders wordt de winnaar van een confrontatie als komend van links geschilderd.139 Categorie 2 wordt gerepresenteerd door een vaasschildering van Lydos (afb. 4). Rechts van, of achter Priamus, die op het altaar zit, staan vrouwen die smekende gebaren maken. Deels achter het altaar ligt een lichaam (zie H.4.3). Priamus kijkt Neoptolemus aan en raakt diens kin aan in een eveneens smekend gebaar. Links van Neoptolemus staan Menelaus en Helena.140 In plaats van een speer gebruikt Neoptolemus het lichaam van Astyanax om Priamus mee dood te slaan. Ons zijn geen teksten overgeleverd waarin hiervan sprake is. Er is echter wel een parallel te vinden voor het motief van een lichaam dat als knots wordt gebruikt: vaasschilderingen van Hercules en de Egyptische koning Busiris tonen Hercules met een lichaam van een dienaar van Busiris, dat hij bij de enkel vastgrijpt terwijl hij dreigend op de koning afloopt.141 Een schildering van de Schommelschilder en te dateren rond 530 (afb. 5) is daar een voorbeeld van. Ook is het mogelijk dat de schilders zich baseerden op schilderingen van het offer van Troilus door Neoptolemus op het graf van Achilles (zie H.5.5).142 Ik denk dat vaasschilders zich bij het schilderen van Priamus en Neoptolemus baseerden op een gebruikelijk motief binnen de vaasschilderkunst van een held die een lichaam als wapen gebruikt tegen een koning. Diverse wetenschappers beweren dat de vaasschilders een gruwelijk element aan hun schilderingen wilden geven door de combinatie van twee generaties van het Trojaanse koningshuis die op hetzelfde moment sterven.143 Deze beweringen vind ik zeer aannemelijk, maar ik zou een combinatie van het eerder genoemde traditie (aangezien dit een niet uit te vlakken element was binnen de werkplaatsen van vaasschilders, zie H.2.1 en H.3.1) en het door bovengenoemde geleerden genoemde ontstaan van een buitengewoon gruwelijk beeld van de moord op twee generaties van het koningshuis van Troje, waarbij de ene generatie als moordwapen voor de andere dient, willen voorstellen als verklaring voor de populariteit van de combinatie. In de 5e eeuw is deze door de

136 Priamus wordt ook zittend afgebeeld, zoals op afb. 4.

137 Vermoedelijk is één van deze vrouwen Hecuba; zie LIMC VII.1, Priamus 88, p. 516; Anderson 1997, pp.

194-195

138

Zie LIMC I.1, p. 92 voor het van links, dan wel van rechts naderen van personen op vaasschilderingen.

139 Matheson 1995, p. 239

140 LIMC VII.1, p. 518. Ik denk dat Menelaus en Helena zijn toegevoegd aan deze afbeelding om de symmetrie

met de vrouwen rechts van Priamus te herstellen.

141 Woodford 2003, pp. 74-76; Giuliani 2003, p. 206 142 Wiencke 1954, p. 299

143 “Therefore [the murder of Priam and of Astyanax] may be portrayed in one stroke (certainly a very original

and forceful rendering) or in some other ghastly way.” (Hemelrijk 1970, p. 169); “[…] the painter achieves a powerful statement with the juxtaposition of the deaths of the oldest and youngest of the royal house of Troy, the annihilation of the family.” (Childs 1991, pp. 35-46); “Employing Astyanax as a weapon against Priam produced an image rich in implications: one single, heartless blow simultaneously extinguishes both the past and future of the doomed city.” (Woodford 1993, p. 109); “Die Verbindung beider Episoden eröffnete allerdings die Möglichkeit, die Dramatik des Geschehens noch weiter zu steigen.” (Giuliani 2003, p. 205).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wellicht begrijpt u, dat ik slechts met grote innerlijke aarzeling de uitnodiging heb kunnen aannemen in uw kring te spreken over het vraagstuk van oorlog en vrede. In de

4p 2 Toon dit (met de bron) aan en geef (zonder bron) een verklaring voor deze eisen.. Het Congres van Wenen luidde een tijdvak van

• Uit deze beschrijving blijkt dat de Franse en Duitse soldaten slachtoffer zijn van de gevechten/hun eigen officieren die hen in de loopgraven houden / de slechte omstandigheden

Zij hebben meer artsen en de hulp van de Zusters van Liefdadigheid, die in ongelooflijke aantallen mee zijn gekomen met de expeditie (er zijn er vijftig uitgezonden). Deze

Deze vredesopera- ties hebben dan ook een enerverend nieuw hoofdstuk aan de militaire geschiedenis van ons land toegevoegd; een hoofdstuk waaraan ik de komende jaren, conform

Klaas beaamt dit en gaat even later door op het thema ‘liefde’, wat een brug blijkt naar vertellen over zijn relatie met zijn vrouw en, via het benoemen van de impact van

dan [zou kunnen afleiden] dat de oude wet de rechtvaardigheid onderricht en het evangelie de waarheid.’ Op een andere plaats *19.* schrijft dezelfde: ‘Zelfs als een christen op

waarop mijn moeder antwoordde: ‘Niets bijzonders, alleen hadden jouw kinderen en mijn kinderen ruzie met onze kinderen.’ De kinderen uit de eerste huwelij- ken van mijn