• No results found

DRUKPROEF. De oorlog in mij. De oorlog in mij.indd :23. eerste proef

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DRUKPROEF. De oorlog in mij. De oorlog in mij.indd :23. eerste proef"

Copied!
160
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

De oorlog in mij

DRUKPROEF

(2)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

Meld je aan voor onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van de nieuwste boeken van Ambo| Anthos uitgevers via

www.amboanthos.nl/nieuwsbrief.

DRUKPROEF

(3)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

Baruch Kojocaru

De oorlog in mij

Een bijzonder levensverhaal

~

Barbara Bulten

Ambo| Anthos Amsterdam

DRUKPROEF

(4)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

[fsc-logo plaatsen – drukker]

Dit boek is gebaseerd op de herinneringen van Baruch

isbn 978 90 263 4780 1

© 2019 Barbara Bulten Omslagontwerp Marry van Baar Omslagillustratie © Jake Olson / Trevillion Images

Foto auteur © Ruud Pos Foto Baruch Kojocaru © Barbara Bulten

Verspreiding voor België:

Veen Bosch & Keuning uitgevers nv, Antwerpen

DRUKPROEF

(5)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

Opdat we niet zwijgen

DRUKPROEF

(6)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6

7

DRUKPROEF

(7)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

Voorwoord

Het was maart 2018 toen ik Baruch Kojocaru voor het eerst ontmoette. Ik was namens de gemeente Amster- dam als communicatieadviseur betrokken bij een groot eenzaamheidsproject. Hierbij werkte ik samen met een groep kunstenaars die eenzame ouderen in de stad op allerlei mogelijke manieren portretteerden. Een van de kunstenaars, Hester van Hasselt, kwam via het buurt- huis in de Amsterdamse wijk de Pijp bij Baruch terecht.

Ze besloot een paar verhalen te bewerken die Baruch had geschreven om kinderen op scholen over zijn jeugd in de oorlog te kunnen vertellen. Tijdens een avond over eenzaamheid in cultureel centrum Pakhuis de Zwijger droeg ze er een voor. Baruch zong die avond een Jiddisch lied. Na afloop ging ik naar hem toe en vertelde hem dat hij me diep geraakt had met zijn stem. ‘Vroeger zong ik nog veel mooier,’ reageerde hij nuchter, ‘maar ik ben blij dat je het mooi vond.’

DRUKPROEF

(8)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

Het was net of ik een oud familielid tegenkwam, ie- mand van wie ik niet wist dat hij bestond. Zelf kom ik uit een Joodse artistieke familie uit Berlijn. Mijn opa en oma waren een paar jaar voor de oorlog met hun zoon naar Nederland gekomen omdat ze in Duitsland niet meer mochten werken. Mijn oma had haar papieren vervalst en zo overleefde mijn grootouders de oorlog in Bilthoven. Over afkomst werd niet gesproken. Dat ge- heim mocht absoluut niet naar buiten.

Na die avond duurde het nog een halfjaar voordat ik Ba- ruch weer terugzag. Hij wilde graag dat iemand hem hielp bij het uitwerken van de verhalen die hij in het Hebreeuws had geschreven. Week na week ging ik bij hem langs om te horen over zijn jeugd, de tijd in de oor- log, maar ook over de roerige periode erna. Door de uit- gebreide gesprekken die we voerden over zijn leven, kwamen er steeds meer herinneringen bij Baruch naar boven, reizen terug in de tijd naar plekken waar hij soms liever niet meer kwam. ’s Nachts droomde hij opeens weer over zijn moeder. Ik stelde hem voor om nog veel meer verhalen over zijn leven op te schrijven en er een boek van te maken. Ondanks de pijn die de gesprekken soms teweegbrachten bij Baruch, aarzelde hij niet. We voelden beiden de urgentie om zijn bijzondere levens- verhaal met anderen te delen. Samen zijn we aan de slag gegaan om het boek te verwezenlijken. Zijn verhalen en

DRUKPROEF

(9)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

de urenlange gesprekken zijn de inspiratie geweest. Het is geschreven vanuit het hoofd van Baruch, zodat u als lezer hopelijk het gevoel krijgt dat u zelf bij hem aan ta- fel zit.

Lieve Baruch, wat ben ik je dankbaar dat je je verhalen met mij hebt willen delen en mij zo openhartig over je leven hebt verteld. Ik hoop dat jouw levensverhaal veel mensen inspireert.

Barbara Bulten

DRUKPROEF

(10)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6

7

DRUKPROEF

(11)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

Proloog

Baruch Kojocaru, geboren in 1932, woont midden in de Amsterdamse Pijp in een van de bredere straten. Op de stoep staat zijn rode Canta waarmee hij nog steeds zijn geliefde theaters bezoekt. Binnen is het warm en gezel- lig. De woning hangt vol met kleurrijke kunstwerken en een bonte verzameling foto’s van zijn familie. Herin- neringen aan zijn bewogen leven. Bij elke foto weet Ba- ruch een verhaal te vertellen. Er hangen ook zeker acht portretten van hem, gemaakt door kunstenaars en foto- grafen, die laten zien dat hij een mooie, charismatische man was. Charme die hij op zijn zevenentachtigste nog altijd heeft. ‘Kijk dat schilderij heb ik zelf gemaakt,’ zegt hij trots. ‘En hier speelde ik mee in de voorstelling Anate- vka.’ Baruch is altijd goed gekleed met mooie truien en goed zittende (spijker)broeken. Zijn lange grijze haar zit in een staart. Buiten draagt hij altijd een hoed.

In de zijkamer heeft hij zijn bibliotheek. ‘Hier staan

DRUKPROEF

(12)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

boeken in vijf talen. Ik heb ze allemaal gelezen. Er komt steeds meer literatuur bij. Ik struin graag oude boek- winkeltjes af. Ik hou er niet van om boeken te lenen in de bibliotheek, want als ik het werk echt mooi vind, doe ik er liever geen afstand meer van.’

Vijf maanden lang kom ik iedere week bij hem langs.

De kamer ruikt heerlijk zoet naar de tabak van zijn pijp.

Beleefd als hij is, steekt hij nooit zijn pijp op als ik er ben. Ik neem plaats op een krukje aan een klein donker houten tafeltje met een wit gehaakt kleedje erop en Ba- ruch begint te vertellen.

Vooral in het begin kostte het me moeite om hem te begrijpen. Soms tot ergernis van Baruch.

‘Telkens als bij simhes in de mishpoge hem traaf dacht ik waar is de vrolike jonge geblevn’, zegt Baruch, terwijl hij vertelt over zijn oudste broer Itzik.

Het woord mishpoge, wat familie betekent, ken ik uit een liedje van de Amsterdam Klezmer Band, maar ik snap verder niet helemaal wat Baruch bedoelt. ‘Wat be- doel je precies? Simhes zijn feestjes?’ vraag ik.

‘Maar dat vertel ik je toch net!’ zegt hij geïrriteerd.

Gelukkig ben ik snel gewend geraakt aan zijn manier van praten en herken ik de typische zinsopbouw van een familielid van mij uit Israël.

In het smalle keukentje grenzend aan de kleine bos- achtige tuin weet hij de lekkerste soepen te maken. Ie- dere keer krijg ik een andere voorgezet. Joodse penicilli-

DRUKPROEF

(13)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

ne (kippensoep), erwtensoep, borsjtsj, pompoensoep en mijn favoriet: uiensoep.

‘De truc is er een beschuitje in te leggen met een plak kaas erover die smelt in de oven,’ legt Baruch uit. De pretlichtjes in zijn ogen beginnen te gloeien. ‘Dat heb ik geleerd van een Franse chef-kok met wie ik ooit iets had.

‘Hij heeft mij de heerlijkste recepten geleerd.’

Terwijl ik de soep eet, kletsen we wat over een film die ik pas heb gezien en het boek van Murat Isik dat hij aan het lezen is. Hij toont me een foto van twee prachtige sjabbatkandelaars. ‘Dit geloof je niet, maar ze zijn van mijn ouders geweest en blijken nog altijd in mijn fami- lie te zijn. Een kleindochter van mijn oudste halfbroer Leon heeft me vorig jaar gevonden via Facebook. Ze stuurde me deze foto. Deze zinken kandelaars hebben een heel bijzonder verhaal. Mijn moeder heeft ze gekre- gen van haar grootmoeder toen ze voor de eerste keer trouwde. Iedere vrijdag op sjabbat stak ze twee kaarsen aan en deed een gebed. Dat was voor mij als kind de mooiste avond van de week. Naast de sjabbatkaarsen die symbool staan voor de ouders, brandde ze ook zes dikke kaarsen van verschillende formaten, eentje voor elk kind dat nog thuis woonde. Op een avond vroeg ik waarom die kaarsen niet allemaal even lang waren. Haar antwoord weet ik nog precies: “Het leven van een mens is net als een kaars, langzaam brandt het op. De langste kaars staat symbool voor jou omdat jij de jongste bent.

DRUKPROEF

(14)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

Met Gods hulp zal jij het langste leven van ons alle- maal.” Ze heeft gelijk gekregen.’

‘Hoe zijn de kandelaars bij je achternichtje in Israël terechtgekomen?’ vraag ik.

‘Toen mijn ouders in de oorlog noodgedwongen hun huis moesten verlaten, heeft mijn moeder de twee kan- delaars aan een christelijke buurman in bewaring gege- ven. Hij beloofde ze na de oorlog terug te geven. Na de bevrijding gingen mijn ouders terug naar Botosani. In hun huis woonden andere mensen, maar de buurman was er nog. Ze vroegen hem of hij de kandelaars nog be- zat. Die had hij wel, maar hij wilde ze pas teruggeven als ze hem vijftig lei betaalden voor al die jaren dat hij ze had bewaard. Geschokt betaalde mijn moeder het be- drag. Dit was het enige wat ze nog had van vroeger.’

Even valt Baruch stil. ‘Jaren later toen mijn ouders naar Israël vertrokken wilde mijn moeder de kandelaars in haar bagage stoppen. Ze mochten maar veertig kilo per persoon meenemen en zink bleek verboden te zijn om uit te voeren. Vlak voor vertrek kon ze de kandelaars nog net afgeven bij de vrouw van Leon, het oudste kind van mijn moeder uit haar eerste huwelijk. Een paar ja- ren later vertrok Leon met zijn gezin ook naar Israël.

Zink mocht inmiddels worden ingevoerd en ze namen de sjabbatkandelaars mee. Mijn achternicht vertelde dat de kandelaars bij haar grootouders altijd een ereplek hadden gehad. Zij had de kandelaars op haar beurt ge-

DRUKPROEF

(15)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

erfd toen haar grootmoeder op negentigjarige leeftijd overleed.’

‘Heb je de kandelaars na de oorlog ooit in het echt ge- zien, Baruch?’ vraag ik.‘Ja, dat was tijdens mijn laatste trip naar Israël in september 2018. Ik ben bij mijn ach- ternicht op bezoek gegaan. Speciaal voor mij stak ze de sjabbatkaarsen aan, net zoals mijn moeder dat deed. Ik kreeg tranen in mijn ogen en werd overvallen door heimwee. Het was lang geleden dat ik zo naar mijn ou- ders en het leven van voor de oorlog heb verlangd.’

DRUKPROEF

(16)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6

7

DRUKPROEF

(17)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

1

Mijn oudste zuster Sjndale

Ik ben geboren in 1932 in de Roemeense stad Botosani.

De precieze datum weet ik niet zeker. Als kind zei ik: ‘In februari op Poerim.’ Maar op de geboorteakte die vele jaren later in Israël is opgemaakt staat 2/12, omdat ze daar de data omdraaien. In Nederland werd dat 2 de- cember en dat is blijven staan. Ik ben de jongste, de ben- jamin, van een groot gezin met dertien kinderen. Zeven jongens en zes meisjes in totaal. Mijn moeder heeft ze niet allemaal gebaard. We waren een wat je tegenwoor- dig ‘samengesteld gezin’ noemt.

Mijn vader is in 1886 geboren in een kleine sjtetl in Rusland. Na een pogrom tegen de Joden verloor hij zijn moeder en zijn familie verhuisde naar Roemenië. Ze vestigden zich in Botosani. Dat was voor die tijd een re- delijk grote stad waar veel Joden woonden. Het waren arme vrome Joden. Mijn vader was de oudste van het ge- zin. Hij had vier broers en een zuster.

DRUKPROEF

(18)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

Mijn moeder werd geboren in het Oostenrijkse We- nen in een rijke rabbijnenfamilie. Ze vertelde vaak dat ze in haar kinderjaren alleen maar mannen met baarden had gezien. Haar opa kreeg een baan als rabbijn in Boto- sani aangeboden en zo verhuisde de hele familie naar Roemenië.

Op haar vijftiende leerde ze een buurjongen kennen, mijn vader. Ze werden verliefd en hoewel ze nog jong wa- ren, wilden ze graag met elkaar trouwen. Maar omdat mijn vader uit een arbeidersfamilie kwam en mijn moe- der uit een rijk rabbijnengezin, was dat niet mogelijk.

Haar vader gaf daar geen toestemming voor. ‘De hemel zal huilen om zo’n huwelijk,’ had hij gezegd. Mijn moe- der kon hem zo mooi nadoen als ze hierover sprak. Ze werd op haar zeventiende uitgehuwelijkt aan een ortho- doxe man die ze niet kende en van wie ze niet hield. Al snel kregen ze een zoon. Haar man was soldaat in de Eer- ste Wereldoorlog en sneuvelde aan het front. Daarna leer- de mijn moeder een nieuwe man kennen, een schoenma- ker, die haar slecht behandelde. Hij was geestesziek en werd opgenomen. Mijn moeder is kort daarna geschei- den, maar bleek zwanger van hem te zijn.

Ook mijn vader werd uitgehuwelijkt. Op zijn eenen- twintigste trouwde hij met een vrouw van zijn stand. Ze kregen twee zonen en twee dochters. Zeven jaar later brak de Eerste Wereldoorlog uit en toen Roemenië be- sloot zijn neutraliteit op te geven moest mijn vader in

DRUKPROEF

(19)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

dienst. Als soldaat vocht hij in de loopgraven aan de kant van de geallieerden. Thuis werd de vrouw van mijn vader ziek en ze overleed. Zo was mijn vader na zijn te- rugkeer uit de oorlog weduwnaar met vier kinderen.

Mijn moeder was inmiddels ook alleenstaand met een kind en zwanger van de tweede. De zoon die werd geboren kreeg als enige haar achternaam. Kort daarna overleed haar vader aan kanker. Niets weerhield de twee eens zo verliefde buurkinderen ervan om eindelijk met elkaar te trouwen. Samen kregen ze nog drie zonen en vier dochters en zo werden we een gezin met dertien kinderen. Mijn moeder sprak van huis uit Duits en daarom werden we tweetalig opgevoed.

Als mijn vader thuiskwam uit zijn werk vroeg hij steevast: ‘Vertel eens, is er vandaag nog iets gebeurd?’

waarop mijn moeder antwoordde: ‘Niets bijzonders, alleen hadden jouw kinderen en mijn kinderen ruzie met onze kinderen.’ De kinderen uit de eerste huwelij- ken van mijn ouders heb ik niet goed gekend, die wa- ren allemaal volwassen en het huis al uit toen ik gebo- ren werd.

Toen ik een peuter was verhuisden we naar een groot huis dat mijn vader zelf had laten bouwen. Het had vier slaapkamers, een woonkamer, een grote keuken en er waren acht trappen. Als dikkertje had ik moeite met traplopen en schuifelde op mijn billen van tree naar tree, tot grote hilariteit van de anderen. De oudste van

DRUKPROEF

(20)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

‘onze’ kinderen heette Sjndale, wat ‘mooie’ betekent in het Joods. Ze was klein en sierlijk, met sensuele lippen.

Mijn moeder had altijd veel aandacht voor Sjndale en daar was ik een beetje jaloers op. Ze was een van een tweeling, haar tweelingbroer was overleden vlak na de geboorte. Mijn moeder vertelde me dat zij, doordat ze de helft van een tweeling was, alles slechts half had. ‘Sjn- dale heeft een halve ziel, daarom is ze langzamer dan wij.’ In mijn ogen was ze altijd perfect, haar schoonheid was volmaakt.

Sjndale was pas zestien toen ze in verwachting raakte.

Niemand wist van wie. Het was een tragedie in onze fa- milie, de hele Joodse gemeenschap sprak er schande van.

Ik wist niet wat er aan de hand was, maar op een dag huilde Sjndale van de pijn. Mijn moeder en mijn zusters waren met haar in een van de slaapkamers.

Ik vroeg: ‘Waarom huilt Sjndale?’

Mijn moeder antwoordde: ‘Ze heeft buikpijn van de bonensoep die ze gisteren at.’

Na enkele uren stopte het huilen van Sjndale en hoorde ik het gekrijs van een baby.

Een paar weken lang was het rustig in huis, heel rus- tig. Behalve mijn moeder keek niemand naar de baby om. Ik begreep niet waarom. Ze was zo’n mooi, sierlijk, klein meisje, waarom was niemand blij met haar? Enke- le weken later was het Jom Kipoer (Grote Verzoendag), dat is de heiligste dag voor ons Joden. Mijn hele familie

DRUKPROEF

(21)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

ging naar de synagoge, behalve ik. Als jongetje van am- per zes jaar, moest ik helemaal alleen thuis blijven om op de kleine baby te passen.

Het meisje lag te slapen in haar wiegje, maar zodra ie- dereen weg was begon ze te huilen. Ik nam haar in mijn armen en probeerde een lolly in haar mondje te stoppen om haar te troosten. Toen ze bleef blèren, kwamen bij mij ook de tranen. Het maakte me zo verdrietig.

Pas twee uur later was mijn moeder weer thuis. Ze trof me aan op de bank met de baby in mijn armen, alle- bei huilend.

Tot op heden weet ik niet wat er daarna gebeurd is.

Mijn moeder gaf de baby een zuigflesje met thee en toen sliep ze in. Ze is nooit meer wakker geworden. Niemand praatte daarna nog over die kleine, mooie baby. Ook Sjndale heeft er nooit meer over gesproken.

Ik ben de kleine baby nooit vergeten. Vele tientallen jaren later kreeg ik onenigheid met mijn moeder omdat ik wilde scheiden van mijn toenmalige vrouw.

‘Je bent niet goed bij je hoofd,’ schreeuwde ze tegen me. ‘Je bent de jongste van alle kinderen en niemand van hen is gescheiden. Dat kan echt niet!’

‘Jij bent anders ook geen heilige,’ zei ik boos. ‘Ik her- inner me nog dat meisje van Sjndale, wat heb je haar toen te drinken gegeven?’

Mijn moeder verstarde. ‘Waarom vraag je dat?! Je hebt een grote verbeelding, dat heb je altijd gehad. De

DRUKPROEF

(22)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

baby is heilig geboren en heilig gestorven. Alleen heili- gen sterven op Jom Kipoer.’

‘Maar wat heb je haar te drinken gegeven?’ vroeg ik nog een keer. Een antwoord heb ik nooit gekregen.

Ruim een jaar later werd Sjndale op haar zeventiende uitgehuwelijkt aan Melamed, de godsdienstleraar die aan huis kwam om mij en mijn twee jaar oudere broer Shalom de Thora te leren. Ze verhuisden vlak voor de Tweede Wereldoorlog naar het souterrain onder ons huis. Hier was nog een kleine woonkamer, twee slaap- kamertjes en een keuken. Na een jaar baarde ze een zoon. De hele familie was gelukkig.

Sjndale bracht nog vier prachtige zoons op de wereld en overleed in 1959 in Israël aan baarmoederkanker. Ze was pas negenendertig jaar.

DRUKPROEF

(23)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

2

Mijn eigen kleine winterjasje

De eerste zeven jaar van mijn leven had ik het niet slecht thuis als de benjamin. Een paar weken na mijn geboorte in 1932 baarde mijn oudste schoonzuster ook een jon- gen, zodat ik meteen al oom werd. Mijn neefje Simcha en ik zaten op dezelfde school en we speelden samen. Ik voelde me verantwoordelijk voor hem, tenslotte was ik de oudste.

Mijn halfbroers en -zusters waren allemaal al ge- trouwd en woonden met hun gezinnen in andere buur- ten van Botosani. Ze kwamen geregeld op bezoek, voor- al op sjabbat en met feestdagen. Ons huis was altijd vol en gezellig.

Mijn vader was leerlooier van beroep en had zijn ei- gen bedrijf. We waren niet rijk, maar we hadden het goed.

Hoewel mijn moeder religieus was, was ze ook heel modern. Ze las veel boeken van Sjolem Alejchem, Sjo-

DRUKPROEF

(24)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

lem Asch, Itzik Manger en andere bekende Joodse schrijvers. Als klein kind namen mijn ouders me mee naar theater. Ik mocht zelfs een keer meedoen bij een Joods theatergezelschap. Ze speelden Het Offer van Isaak.

In iedere stad hadden ze een kind nodig om twee zinnen voor te dragen. Mijn moeder had geregeld dat ik Isaak mocht zijn. Ik weet nog precies dat ik in het Jiddisch moest zeggen: ‘Papa, hier is het vuur en hier is het hout, maar waar is het offerdier?’ Vanaf die dag wist ik dat ik later toneelspeler wilde worden.

Alles veranderde toen de troepen van de Duitse Wehr- macht op 1 september 1939 Polen binnenvielen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog koos Roemenië de kant van de Duitsers in de strijd tegen de Russen. Maar al in 1937 had het land antisemitische maatregelen ingevoerd. Zo werd het aantal Joden op universiteiten, hogescholen en over- heidsinstanties beperkt en het staatsburgerschap van Jo- den die geen Roemeens spraken ingetrokken. Vanaf au- gustus 1940 werden ook huwelijken tussen christenen en Joden verboden.

In september 1940 kwam generaal Ion Antonescu aan de macht. Hij gedroeg zich als een dictator en werkte sa- men met de fascistische organisatie De IJzeren Garde.

Als trouwe bondgenoot van nazi-Duitsland speelde Roemenië een grote rol in de Holocaust en onderdrukte en vermoordde vele Joden.

Ook in onze kleine sjtetl werd de rust wreed ver-

DRUKPROEF

(25)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

stoord. Eerst namen de Duitsers ons huis in en werden we verbannen naar het souterrain. In de rest van ons huis kwamen Duitse soldaten te wonen. Direct boven ons hoofd. Geleidelijk werden een heleboel dagelijkse dingen verboden voor ons Joden. Het Joodse ziekenhuis werd gesloten en er kwam een avondklok. Na vijf uur mochten we niet meer de straat op. Alleen de Joodse school was nog open.

Het is moeilijk voor te stellen hoe arm wij van de ene op de andere dag werden. Joden mochten geen fabrie- ken meer bezitten en de leerfabriek van mijn vader werd geconfisqueerd. Omdat de Duitsers niet wisten hoe ze de fabriek moesten runnen, werd mijn vader in de be- gintijd van de oorlog verplicht er te blijven werken te- gen een hongerloon. We leefden opeens met zijn achten in een paar kleine kamertjes met een keuken. In het sou- terrain was een groot raam direct aan de straatkant. Hier sliep ik in een bed samen met mijn jongste broer en zus.

Op een nacht werden we wakker van het geschreeuw van dronken Duitse soldaten. Ik wilde net rechtop in bed gaan zitten om te vragen aan mijn moeder wat er aan de hand was, toen het raam werd stukgetrapt. We zaten helemaal onder het glas. Vlug verstopte ik me in een kast. De soldaten trapten de deur in en begonnen met onze spullen te gooien. Lachend sloegen ze vervol- gens de spiegel van onze prachtige antieke kast stuk al- vorens ze weer vertrokken.

DRUKPROEF

(26)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

De volgende dag maakte mijn moeder van een laken een gordijntje om voor de kast te hangen zodat je de ka- potte spiegel niet meer kon zien. Het raam werd dicht- getimmerd met oude planken. Vanaf dat moment had- den we ook overdag nauwelijks licht meer.

In de winter van 1940, ik zat toen in de tweede klas op school, werd ik plotseling ziek. Ik had hele hoge koorts. Wat mijn moeder ook aan huismiddeltjes pro- beerde, de koorts bleef maar stijgen. Naar het zieken- huis kon ik niet, want voor Joden waren ziekenhuizen niet meer toegankelijk en geld voor een dokter hadden we niet.

Mijn moeder smeekte een oude jeugdvriend die arts was om hulp. Hij stelde vast dat ik buiktyfus had. Een gevaarlijke ziekte, die meteen gemeld moest worden aan de gezondheidsdienst omdat het zo besmettelijk was, maar mijn moeder viel op haar knieën en smeekte haar vriend: ‘Alstublieft, meld het niet, anders nemen ze mijn kind mee en zien we hem nooit meer terug’.

De arts antwoordde: ‘Goed, ik zal melden dat hij aan reuma lijdt, maar hij moet wel geïsoleerd worden van de andere kinderen en in bed liggen. Ik kom elke week met medicijnen tot hij weer beter is.’

Achter de kachel was een kleine ruimte waar mijn moeder de pannen had opgeslagen. Ze haalde die leeg en maakte er een provisorische bedstee van met oude kussens en een zelfgemaakt gordijntje ervoor. Daar lag

DRUKPROEF

(27)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

ik negen weken geïsoleerd van de anderen. Ik zag alleen mijn moeder.

Na wat een eeuwigheid leek, verklaarde de dokter me weer beter. ‘Maar,’ zei hij, ‘de kleine Baruch kan nog niet naar school. Als hij nu naar school gaat merken ze dat het geen reuma is geweest, want daarvan word je niet mager en zwak. Hij heeft frisse lucht nodig. Jullie moeten nu een aantal weken iedere dag met hem gaan wandelen, zodat hij weer een beetje kleur op zijn gezicht krijgt.’

Wandelen klonk mij fijn in de oren, maar dat pakte anders uit. Het was midden in de winter en ijskoud. Er lag een dik pak sneeuw en ik had geen winterjas.Geluk- kig bedacht mijn oudste broer wiens zoon even oud was, een oplossing. ‘Simcha heeft een winterjas waar- mee hij elke dag naar school gaat, van acht uur ’s och- tends tot twaalf uur ’s middags. Als een van jullie na schooltijd naar mijn huis komt om het jasje te lenen, kan Baruch het ’s middags aan tijdens het wandelen.

Zorg wel dat het jasje op tijd terug is, zodat mijn zoon het de volgende ochtend weer aan kan naar school.’

En zo geschiedde. Eén van mijn broers of zusters haalde het jasje, een tweede ging met mij wandelen en een derde bracht het jasje terug. Maar al snel begonnen ze te balen van de hele rompslomp voor die verwende Baruch. Ze maakten er dagelijks ruzie om. De een had huiswerk, de ander was gisteren al gegaan.

En ik maar huilen: ‘Jullie moeten het jasje halen,

DRUKPROEF

(28)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

want ik wil gezond en sterk worden zodat ik weer naar school kan.’

Zo ging het iedere dag weer. Tot op een middag mijn moeder tegen me riep: ‘Jij blijft hier!’

Ik dacht dat ik gestraft zou worden, omdat ze vond dat ik iets had uitgespookt en begon te huilen. ‘Mame, ik heb niets gedaan, ik ben niet stout geweest’, waarop mijn moeder kalm antwoordde: ‘Nee, je hebt niets ge- daan, maar je blijft hier.’ Ik zag dat ze uit een la een cen- timeter en een groot blad papier pakte. Ze legde alles op onze grote tafel en met de centimeter begon ze me op te meten, mijn lengte, mijn hals, mijn nek, mijn armen.

Alles. Ze zette de maten op papier en begon te knippen met de schaar.

‘Mame, wat ben je aan het doen,’ vroeg ik, ‘wat maak je voor me van papier?’‘Een verrassing,’ zei mijn moe- der. Toen deed ze de mooie grote klerenkast open en haalde er haar bontjas uit, die ze van haar oma had ge- kregen. We wisten hoe dierbaar deze jas voor haar was.

Ze droeg hem alleen op feestdagen. Ze begon de voering uit de jas te halen. Ik keek haar vragend aan. Ze bracht haar vinger naar haar mond ten teken dat ik stil moest zijn. Terwijl ze bezig was, viel ik in slaap op mijn stoel.

De volgende dag toen we aan tafel pap zaten te eten, begonnen mijn broers en zusters weer te ruziën: ‘Wie gaat er vandaag het jasje ophalen en wie gaat er wande- len met de verwende Baruch?’

DRUKPROEF

(29)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

‘Niemand,’ riep mijn moeder.

Ik begon te huilen, want zonder jasje kon ik niet wan- delen en ik wilde niets liever dan weer gezond worden.

‘Je gaat wandelen,’ antwoordde mijn moeder rustig.

Ze opende de grote deur van de chique kledingkast en pakte er een klein jasje uit. Het was marineblauw met geel gestreepte vierkanten erop. Zoiets moois had ik nog nooit gezien. Ik trok het direct aan en het paste pre- cies. Trots liep ik langs al mijn broers en zussen om te laten zien hoe prachtig het was. Nog nooit had ik iets nieuws gehad. Ik droeg altijd de kleren die mijn broers te klein waren geworden. Een naaimachine hadden we niet, dat was alleen voor rijke mensen. Mijn moeder had het met de hand genaaid. Ze had er de hele nacht aan ge- werkt.

Door de oorlog is het kleine jasje verloren gegaan, maar ik draag het altijd in mijn herinnering. In de loop van mijn leven heb ik veel kleren kunnen kopen. Ik heb kleren gedragen van dure ontwerpers, gemaakt van zij- de, bont en leer, maar nooit ben ik zo gelukkig geweest als toen met het kleine winterjasje dat mijn moeder met de hand had genaaid uit de voering van haar kostbare bontjas.

Soms loop ik langs een etalage en als ik iets donker- blauws met gele strepen zie, slaat mijn hart een slag over. Dan denk ik weer aan het kleine winterjasje.

DRUKPROEF

(30)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

3

Berl de kvatter

In de maanden die volgden werden de regels voor Jood- se inwoners van Botosani steeds strenger. We mochten nog maar een paar uur per dag naar buiten. Alle Joden in de stad moesten op hetzelfde tijdstip boodschappen gaan halen. Er was steeds minder te eten. Mijn moeder stuurde mij en mijn twee jaar oudere broer Shalom er regelmatig op uit om brood te halen. Dan stonden we twee uur in de rij en als we eindelijk aan de beurt waren, was het brood al op.

De enige van de familie die nog goede zaken leek te doen tijdens de oorlog was mijn halfbroer Berl. Zijn naam betekent beer en zo was hij ook: groot en sterk. Berl was de oudste zoon van mijn vader uit zijn eerste huwelijk en mijn kvatter, peetvader. De kvatter heeft de eervolle taak het baby’tje vast te houden tijdens de brit mila, de besnij- denis, acht dagen na zijn geboorte. Vaak hebben peetva- ders en petekinderen een sterke band, maar bij ons was

DRUKPROEF

(31)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

dit niet het geval. Berl kwam bijna nooit langs.

Hij was getrouwd met Tiwie, de mooiste vrouw uit de straat. Ze hadden twee dochters. Berl was rijk geworden dankzij zijn eigen winkel in lederwaren. Het gerucht ging dat hij en zijn vrouw handeldreven met de Duit- sers. Berl was een van de weinige Joden in Botosani die nog altijd zijn eigen huis en winkel bezat.

Bij ons thuis was niet alleen gebrek aan eten, maar ook aan hout om het souterrain te verwarmen. Mijn va- der vroeg of Shalom en ik met een leeg mandje langs Berl wilden gaan om te vragen of ze ons wat brandhout konden geven. Het was erg koud buiten en de wande- ling duurde langer dan we dachten. Verkleumd kwa- men we aan bij hun huis aan de andere kant van de stad.

We wilden net het hek van de voortuin open doen toen Berl kwam aangesneld.

‘Wat moeten jullie?’ snauwde hij ons toe.

Ik werd bang van hem en durfde niet te antwoorden.

‘Vader vraagt of jullie een beetje hout voor ons heb- ben,’ stotterde Shalom.

‘Zeg tegen je vader dat ik voor mijn kinderen zorg en dat hij moet zorgen voor zijn eigen kinderen,’ riep hij uit. Direct draaide hij zich om, liep terug naar binnen en smeet de voordeur hard dicht. De galm van de klap klonk nog na in de straat.

Verbouwereerd liepen we het hele eind weer terug naar huis.

DRUKPROEF

(32)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

Mijn moeder was niet verbaasd toen ze ons met lege handen aan zag komen. ‘Ik zei toch dat Berl ons niet zou helpen,’ hoorde ik mijn moeder tegen mijn vader zeg- gen. ‘Je had Shalom en Baruch nooit naar hem toe mo- gen sturen.’

Die avond aten we het laatste beetje pap op wat er nog was en gingen we direct na het eten naar bed. Het was te koud om op te blijven.

De volgende morgen werd er al vroeg bij ons aange- klopt. Moeder deed open. Het was Tiwie. Ze vroeg of ze binnen mocht komen met de kinderwagen. Tiwie sloeg de deken in de wagen open. Verbaasd keek ik naar wat er in zat. De kar lag vol met hout en etenswaren: aardappe- len, brood en zelfs melk.

‘Wat fijn dat jullie ons toch willen helpen,’ zei mijn moeder tegen haar.

‘Ik doe dit stiekem,’ antwoordde Tiwie terwijl ze schichtig om zich heen keek. ‘Je kent Berl, hij is koppig en wil niemand helpen behalve zijn eigen gezin. Ik heb hout en eten uit ons huis gestolen om naar jullie te brengen. Als Berl erachterkomt, wordt hij vast ontzet- tend kwaad. Zeg alsjeblieft niets.’

Mijn moeder omhelsde Tiwie en die middag was het weer lekker warm in huis.

DRUKPROEF

(33)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

4

Ondergedoken bij het echtpaar Grigo- rescu

Het moet de winter van 1941 geweest zijn. Soldaten met geweren waren ons huis binnengevallen en hadden mijn vader, oudere broer en zwager meegenomen. Alle mannen van boven de veertien jaar moesten mee. Men zei dat ze naar een werkkamp waren gebracht. Hetzelf- de gebeurde bij alle Joodse huizen in ons stadje.

Korte tijd later kwam er een melder in onze straat. In die tijd bestond er nog geen radio, een krant was te duur en veel mensen waren analfabeet. Als de overheid wat te melden had, stuurden ze een man met een trommel. Hij ging de straten langs en trommelde de mensen bij el- kaar. Dan las hij het nieuws aan iedereen voor. Wij kin- deren maakten van zijn komst altijd een groot spel. We liepen achter hem aan, straat in straat uit, en deden hem net zo lang na totdat we het nieuws uit ons hoofd ken-

DRUKPROEF

den.

(34)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

Op een dag liep de melder met zijn grote trommel door ons straatje. ‘Tam tam tarra tam tam tam,’ klonk het luid. Een paar keer achter elkaar, totdat alle mensen uit hun huizen kwamen en zich om hem heen schaarden.

Toen de hele straat vol stond, pakte hij een groot blad pa- pier en las voor: ‘Alle Joden uit deze straat moeten zich morgenvroeg om tien uur verzamelen op het kerkplein.

U mag niet meer meenemen dan een fles water en een bundel van twee kilogram per persoon. Het huis moet schoon achtergelaten worden en goed afgesloten zijn.’

Die avond naaide mijn moeder voor elk kind dat nog thuis woonde een rugzak van oude jute zakken waarin ruwe suiker had gezeten. Een klein formaat voor mij en mijn broer Shalom en grotere exemplaren voor mijn vier oudere zusters. Ze stopte er eten, water en wat war- me kleren in.

De volgende ochtend begonnen we al vroeg aan onze wandeling naar het kerkplein. De kerk stond naast een synagoge en daarom noemde we het plein ook wel syna- gogeplein. We moesten zeker twee uur lopen en wilden absoluut niet te laat zijn. Het was nog pikkedonker bui- ten. Mijn moeder liep voorop, achter haar mijn zusters en tot slot Shalom, met mij aan de hand. Allemaal met onze eigen rugzak op.

‘Goed vasthouden,’ had mijn moeder tegen hem ge- zegd, ‘Baruch is de kleinste en als je zijn hand loslaat, ra- ken we hem kwijt.’

DRUKPROEF

(35)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

Zo liepen we door de ons zo bekende straten, niet we- tende wat ons te wachten stond.

Voor tienen kwamen we aan op het kerkplein. Daar stonden massa’s mensen. Er zaten een heleboel oudere mannen, vrouwen en huilende kinderen op de grond.

Tussen al die mensen lag ook een dode vrouw, haar li- chaam zat onder het bloed. We werden vreselijk bang.

Duitse en Roemeense soldaten hielden hun geweren op ons gericht.

Moeder, die nooit de moed verloor, keek naar ons om en riep: ‘Achter mij aan, kinderen, hierheen.’

We liepen naar een hoek van het plein, waar nog een plek vrij was en ploften daar neer op de grond. Uren gin- gen voorbij. We zaten dicht tegen elkaar aan gedrukt om warm te blijven. Tegen de avond maakte moeder de bundels open om ons wat eten te geven. Ondanks de kou vielen we van uitputting in slaap.

Het was nog donker toen we geschreeuw hoorden:

‘Opstaan, allemaal opstaan, in de rij!’ Zo vormde zich een lange rij van vele honderden mensen. Het bevel klonk: ‘Lopen! Allemaal lopen!’ En zo vertrokken we, mijn moeder, mijn zusters, Shalom en ik.

‘Goed vasthouden,’ herhaalde moeder een paar keer,

‘we mogen niemand verliezen.’

Zo waren we dagenlang onderweg: ruim vijfhonderd vrouwen, oude mannen en kinderen. Er lag een dik pak sneeuw en het was ontzettend koud. We liepen in een

DRUKPROEF

(36)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

rij, als een eindeloze slang. De inhoud van de rugzak slonk met de dag, tot er geen eten meer over was. Toch leek het of de tas steeds zwaarder werd. De banden sne- den in mijn schouders, maar ik deed de tas geen seconde af.

Wat er daarna is gebeurd, weet ik niet meer precies, maar na lange tijd lopen door de ijzige kou raakten mijn hand en de hand van Shalom waarschijnlijk verstijfd van de kou. Hij liet me los zonder dat te voelen en ik viel in de sneeuw, bewusteloos. De lange rij liep door zonder acht op mij te slaan.

Pas de volgende middag werd ik weer wakker. Ik bleek in een warm bed te liggen met zachte witte lakens. Bo- ven mijn hoofd zag ik twee oude mensen. Ze stelden zich voor als meneer en mevrouw Grigorescu.

De oude vrouw had een bord met warme soep in haar hand. Met een lepel probeerde ze wat soep in mijn mond te stoppen, maar ik was in paniek en begon te schreeu- wen: ‘Waar ben ik, waar is mijn moeder, waar zijn mijn zusters en mijn broer?’

De man deed voorzichtig zijn hand op mijn mond en fluisterde: ‘Stil, rustig, je bent hier veilig. We zullen je niet verraden.’ Toen ik kalmer werd, legde hij uit: ‘Ik heb je vanochtend vroeg gevonden toen ik naar mijn werk ging. Je lag bedekt met sneeuw en was half bevro- ren. Op je rug zat deze tas,’ en hij wees naar de rugzak

DRUKPROEF

(37)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

naast mijn bed. ‘Hij was drijfnat, maar we hebben hem gedroogd bij het haardvuur, samen met het setje kleren dat erin zat. Ik kon je daar niet laten liggen en heb je naar ons huis gebracht. We hebben de hele nacht ge- hoord hoe jullie door de straten liepen. Je mag hier blij- ven. We zullen je niet verraden.’

Ik viel in slaap en toen ik wakker werd vertelde hij verder. ‘We hebben geen kinderen,’ zei hij. ‘Je kunt hier blijven tot je ouders terugkomen. Maar het is wel ge- vaarlijk. Alle buren weten dat we kinderloos zijn en zo- dra ze jou zien, zal een van hen je verraden. Je mag nooit naar buiten gaan. Hij sloeg een kruis en fluisterde: ‘En God zal ons allemaal helpen.’

Toen ik uit mijn warme bed kwam, legde hij uit: ‘Je weet dat wat we doen gevaarlijk is, niet alleen voor jou, maar ook voor ons. Af en toe komen er hier mensen op bezoek. We moeten iets afspreken. Als mijn vrouw of ik je een teken geven, moet je je verstoppen.’ Hij liet me zien waar. Onder de houten trap die naar de slaapkamer leidde was een driehoekige deur met daarachter een hok met lege flessen, een bezem, blikken en emmers. ‘Als wij een kruis slaan, kruip je snel daarin en sluit je de deur van binnen af.’

Het echtpaar Grigorescu zorgde voor mij alsof ik hun ei- gen kind was. Ze waren heel lief. Ik kon mevrouw Grigo- rescu niet verstaan omdat ze alleen Hongaars sprak,

DRUKPROEF

(38)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

maar gelukkig kon meneer Grigorescu wel Roemeens.

Eten kreeg ik genoeg, maar ik was eenzaam en mocht de deur niet uit. De eerste weken had ik veel heimwee en vroeg ik vaak naar mijn familie, maar behalve dat ze naar een werkkamp waren gebracht, wist meneer Grigorescu me niets te vertellen. ’s Nachts sliep ik met mijn rugzak naast me, het enige wat me nog deed denken aan thuis.

Soms dacht ik erover om naar buiten te rennen, zodat ik opgepakt zou worden en naar het kamp gestuurd waar mijn moeder en mijn broer en zusters ook zaten.

Toen ik meneer Grigorescu over mijn plannetje ver- telde, reageerde hij rustig maar ferm: ‘Baruch, dat is niet slim. Hoe weet je of je bij hen in het kamp terecht zal komen? Misschien sturen ze je naar een andere plek.

Hier ben je veilig. De oorlog zal vast niet lang meer du- ren. Hou nog even vol.’

Ondanks hun goede zorgen bleef ik lusteloos en droe- vig. Er waren geen kinderen om mee te spelen of boeken om te lezen in een taal die ik kende. Ik had op mijn vijfde jaar al leren lezen van mijn zuster Rifka, maar dat was in het Roemeens en de Grigorescu’s hadden alleen boeken in andere talen. Hoewel ik genoeg at, bleef ik maar afval- len.

Meneer Grigorescu nam vanuit zijn werk vaak een ca- deautje voor me mee om me op te vrolijken. Dan maakte hij tijdens zijn lunchtijd een poppetje van hout voor me of een paardje.

DRUKPROEF

(39)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

Op een dag kwam meneer Grigorescu van zijn werk met een kartonnen doos. ‘Hier heb je een vriendje om mee te spelen,’ zei hij.

Ik opende de doos en tot mijn verbazing zag ik een klein zwart hondje. Thuis hadden we nooit huisdieren gehad en ik was niet zo’n dierenvriend, maar de manier waarop het beestje me aankeek deed mijn hart sneller kloppen.

‘O, wat een mooie Fekete!’ riep mevrouw Grigorescu uit.

Ik keek haar vragend aan.

‘Fekete betekent zwart in het Hongaars,’ legde me- neer Grigorescu uit en zo kreeg het hondje de naam Fe- kete.

Het echtpaar liet Fekete twee keer per dag naar bui- ten, maar binnen was hij van mij alleen. Ik mocht het hondje eten geven en hij sliep iedere nacht in mijn bed aan het voeteneind. We werden onafscheidelijk.

Af en toe kwamen er mensen op bezoek. Dan verstop- te ik me urenlang in het hok tot de oude man op de deur klopte en zei: ‘Kom eruit kind, alles is weer goed.’Maar op een dag liep dat anders. Hij klopte op het raam en sloeg een kruis. Snel schoot ik mijn hok in en deed de deur goed op slot. Ik hoorde geschreeuw in het Duits, het kapotslaan van glas, harde laarzen op de trap, naar boven en weer naar beneden. Ik hield uit alle macht mijn adem in. Opeens was het stil. Ik wist dat als ik ge-

DRUKPROEF

(40)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

luid zou maken, ik mezelf zou verraden. Krampachtig probeerde ik niet te huilen, maar langs mijn tong voelde ik de zoute tranen in mijn mond glijden. Plotseling klonk er een harde klap. Het deurtje werd opengetrok- ken en ik werd het huis uit gesleept.

Buiten stonden twee wagens met paarden ervoor. Fe- kete keek me aan en begon te blaffen. Ze gooiden me in een van de wagens. Daarna werden de twee oude men- sen naar buiten gesleept en in de andere wagen gegooid.

Met de wagen brachten ze me naar het politiebureau.

Daar moest ik een nacht in de cel doorbrengen. Slapen deed ik niet. Ik was vreselijk bang en dacht aan mijn rugzak van thuis die al die tijd bij me was geweest. De hele nacht hoorde ik Fekete in de verte blaffen.

De volgende dag werd ik met paard en wagen naar het station gebracht. Daar stond een trein met veewagons.

Op het perron zag ik Fekete opnieuw. Ik wilde naar hem toe, maar werd bij mijn arm gepakt en naar een van de wagons gesleept. De schuifdeur ging open en ik werd naar binnen gegooid.

De wagon bleek volgepropt met honderden mensen, oude mannen, vrouwen en huilende kinderen. De trein had speciaal nog even op mij gewacht. We stonden op elkaar gedrukt zoals sardientjes in een blik. Er was geen raam, geen zuchtje frisse lucht. Ik weet nog goed dat het zomer was, het was heel heet.

Na een lang fluitsignaal begon de wagon te rijden. Ik

DRUKPROEF

(41)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

hoorde Fekete weer blaffen, maar ook hij kon niets meer voor me doen.

Zo reden we eindeloos in het donker. We konden bij- na niets zien. Als iemand bewusteloos raakte, bleef die- gene tussen de anderen ingeklemd staan. Mensen be- gonnen in hun broek te plassen en te poepen, de stank was verschrikkelijk. We klopten als gekken op de wan- den, maar er was niemand die luisterde naar ons gehuil en geschreeuw. Uiteindelijk sprak niemand meer. Gek genoeg hoorde ik Fekete alsmaar blaffen, alsof hij al die tijd op het dak van de wagon zat.

Toen de trein eindelijk tot stilstand kwam, was ik alle besef van tijd kwijt. Hadden we uren gereisd of dagen?

Ik was zelfs een tijd bewusteloos geweest. De schuifdeu- ren gingen open. Ach, wat heerlijk was die frisse lucht.

We kropen uit de wagons en kregen een bevel: ‘In de rij, allemaal in de rij, en lopen!’ In de wagons lieten we tientallen dode mannen, vrouwen en kinderen achter.

Dit was het werkkamp Transnistrië, werd me verteld.

Ik liep in een rij achter al die mensen en huilde van de honger en van de pijn in heel mijn lijf. Ik was tien jaar

DRUKPROEF

oud.

(42)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

5

Mijn aankomst in Transnistrië

We stonden met honderden mensen voor de poort waar- op met grote ijzeren letters geschreven stond: arbeit macht frei.

Om ons heen liepen tientallen soldaten die hun ge- weren op ons gericht hielden. ‘Uitkleden, allemaal uit- kleden!’, schreeuwde een van hen.

We keken elkaar aan en vlug deden we onze kleren uit, vrouwen, mannen en kinderen. We stonden alle- maal door elkaar. Alleen als je een onderbroek droeg, iets wat in die tijd een luxe was, mocht je die aanhou- den.

Met zijn tienen moesten we naakt door de poort naar binnen, daar stond een Duitse officier in een prachtig grijs uniform met gouden strepen op zijn schouders.

Op zijn hoofd had hij een officiersmuts en in de rechter- hand een dirigentenstokje.

Ieder van ons moest in zijn blootje voor hem gaan

DRUKPROEF

(43)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

staan. Met zijn kleine stokje maakte hij een gebaar, soms naar rechts, soms naar links. Het viel me op dat alle mensen die naar rechts moesten er nog goed uitzagen.

Links stonden de mensen die er duidelijk slechter aan toe waren.

Toen ik met mijn kleine blote lijfje voor de grote offi- cier kwam te staan, strekte ik me zo lang mogelijk uit. Ik mocht niet laten blijken dat ik bang was en duwde mijn borst recht vooruit.

Hij leek even te aarzelen, maar met zijn stokje maakte hij het teken naar rechts.

Ik kleedde me vlug aan en werd naar barak 17 ge- bracht.

Barak 17 was ongeveer zestien vierkante meter groot.

Hier sliepen zestig vrouwen en kinderen in stapelbed- den die tegen de muur stonden. Er waren drie kleine ra- men en aan een van de muren hingen drie wastafels waar een uur per dag koud stromend water uitkwam.

Angstig kwam ik de barak binnen. De vrouwen daar begonnen direct vragen te stellen: ‘Wie ben je? Waarom ben je alleen? Uit welke stad kom je?’

Huilend vertelde ik mijn verhaal, hoe mijn broer mijn hand had losgelaten en ik verloren was geraakt in de sneeuw, en over de twee oude mensen bij wie ik in huis had gewoond.

Plotseling kwam er een oude vrouw naar mij toe die mij aandachtig aankeek en vroeg: ‘Je naam is Baruch? Je

DRUKPROEF

(44)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

komt uit Botosani? Ik ken jou! Ik woonde niet ver van jullie vandaan. Jouw moeder, broer en zusters zijn hier in het kamp, ik denk dat ze in barak negen zijn.’

Het duurde even voordat het tot me doordrong: mijn moeder, broer en zusters leefden nog!

Ik wilde niets liever dan direct naar barak negen lo- pen, maar de vrouwen vertelden me dat dat levensge- vaarlijk zou zijn. In het kamp mocht je niet zomaar rondlopen.

Om me toch naar mijn moeder te brengen, bedach- ten de vrouwen een plan. Toen het donker was liepen twee van hen stiekem met mij tussen de barakken door om me naar nummer negen te brengen. Daar stond een raampje open. Zachtjes fluisterden ze mijn moeders naam en duwden me vlug door het raampje naar bin- nen.

Van blijdschap viel mijn moeder flauw. Toen ze weer bijkwam, begonnen we elkaar te zoenen en te huilen.

‘Baruch je leeft!’ riep ze uit. ‘Toen we erachter kwamen dat je broer je niet meer vast had, was je nergens meer te vinden. Ik had niet gedacht je ooit nog terug te zien.

Wat ben ik blij!’

Ik omhelsde mijn moeder, zoende haar en zei: ‘Maak je geen zorgen, Mame, ik ga niet zo snel dood.’ Terwijl de tranen over mijn wangen biggelden, vertelde ik alles wat me was overkomen. Mijn moeder hield me vast en begon huilend te bidden.

DRUKPROEF

(45)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

Die nacht sliep ik weer naast mijn moeder, maar ik was nog niet veilig. De volgende morgen zouden we bij het appel geteld worden en dan waren we in de barak met één kind te veel. Daarom werd vanuit onze barak een an- dere jongen, die geen ouders meer had, naar nummer 17 gebracht. Zo kon ik gelukkig weer samen zijn met mijn moeder, zusters en twee jaar oudere broer Shalom.

Het hele kamp was omheind met een hek van prikkel- draad van vijf meter hoog. Buiten het prikkeldraad stond om de paar meter een hoge toren, waar soldaten met machinegeweren de wacht hielden. In het kamp stonden vijftig woonbarakken. Daarnaast was er een ba- rak voor de ziekenboeg, eentje diende als keuken en er was een schaisbarak.

In het kamp werd alles heel strak geleid. Iedere mor- gen moesten we allemaal stipt om zeven uur naar bui- ten, zestig mensen voor elke barak. Het duurde precies vijftien minuten tot we allemaal geteld waren. Geen se- conde langer of korter.

Eerst kregen we dan wat te eten. Ons rantsoen in de ochtend bestond uit een klein stukje brood en iets wat koffie werd genoemd. Wat het was weet ik niet, maar het was vreselijk smerig.

Daarna werden we verdeeld in groepen van acht en liepen we naar ons werk, begeleid door twee soldaten met geweren. Iedereen moest werken. Samen met ande-

DRUKPROEF

(46)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 20 1 2 3 4 5 6 7

re kinderen moest ik helpen bij het aanleggen van we- gen. In het Duits werd geschreeuwd wat we moesten doen. Omdat ik als een van de weinigen Duits sprak, legde ik het zo goed mogelijk uit aan de anderen.

Precies om twaalf uur ’s middags werden we weer naar het kamp gebracht. Dan hadden we een uurtje pauze en aten we warme drab dat leek op soep. Als je ge- luk had zaten er een of twee bonen in.

Stipt om één uur brachten de soldaten ons weer terug en werkten we door tot zeven uur ’s avonds.

In het begin was ik vreselijk bang. Als ik een soldaat zag, begon ik te trillen. Als iemand me iets vroeg, durfde ik niets anders te zeggen dan ‘Ja, meneer. Nee, meneer.’ En dan was ik nog bang dat ik iemand niet op de juiste ma- nier aansprak en een klap zou krijgen.

’s Avonds in de barak was er vaak ruzie. Mensen wilde zich wassen in het uurtje dat er water uit de kraan kwam. Ook je kleding moest je dan schoonmaken zodat het ’s morgens weer droog was. Je had immers alleen de kleding die je aanhad, verder niets. In de eerste periode probeerden we dat nog goed te doen, maar uiteindelijk wasten we ons niet meer.

Na een tijdje verdween de angst. Gek genoeg wen je aan alles. Zelfs als ik klappen kreeg, voelde ik dat haast niet meer. Maar de dood lag altijd op de loer. Transnis- trië was geen vernietigingskamp, er waren geen gaska-

DRUKPROEF

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The aim of the study was to determine, evaluate, and improve the management and control of asthma in primary health care clinics in Potchefstroom, an entity of the Dr Kenneth

Zowel jonge als oudere kinderen praten het vaakst met hun moeder (van wie één verslaafde) over de problemen. Een verschil is dat oudere kinderen in tegenstelling tot

Zo krijgen de kinderen geen kans om ruzie te maken.. Stel duidelijke regels over het omgaan met

ƒ Quasi even sterk erkennen de jonge moeder en de jonge vader dat ze niet genoeg met de kinderen bezig zijn, dat ze graag lessen hadden gekregen (maar minder dan de andere

„Ik wil niet langer bang zijn, maar moedig.” Ali en alle andere kinderen roepen de andere landen op om het geweld in hun land te stoppen.. „Zodat we weer naar school kunnen

Het probleem van Sidonie, zo bedacht ik tijdens onze tocht door de Morvan, is dat ze niet zelf kan opkomen voor haar rechten en haar welzijn. Ze is daarvoor afhankelijk van de