• No results found

Hoofdstuk 5 – Achilles en Troilus

5.5 Achilles en Neoptolemus, Troilus en Astyanax: een probleem

Bij een aantal vaasschilderingen is niet geheel duidelijk welke episode er is afgebeeld.245 Een krijger die een jongen aan zijn been richting een altaar zwaait of sleept, kan zowel duiden op Neoptolemus die Astyanax doodt, als op Achilles die Troilus vermoordt.246 Diverse onderzoekers hebben echter een parallel tussen de dood van Astyanax en die van Troilus in vaasschilderingen vastgesteld: het gaat in beide gevallen om een krijger die een jongen doodt, al dan niet voor de ogen van een oude man.247 Sommige vaasschilders hebben deze overeenkomsten opgemerkt en op creatieve wijze een verband gelegd, zoals blijkt uit een schildering op een reeds in H.4.2 besproken amphora van Lydos uit midden 6e eeuw. Aan de ene kant van de amphora heeft hij de moord op Priamus geschilderd (afb. 4), op de andere kant de moord op Troilus (afb. 40). Sommige vaasschilders echter hebben op hun schilderingen de dood van Astyanax en die van Troilus vermengd, wellicht zelfs doelbewust.248

Bij wijze van voorbeeld bespreek ik de schildering van een anonieme schilder uit ca. 500 (afb. 41). Mangold is van mening dat het hoofd dat de krijger in zijn hand houdt dat van Astyanax is en de

240 Robertson 1990, p. 68

241 Voor zover er schildmotieven op het schild te zien zijn, zijn deze toepasselijk voor de episode, omdat zij

geassocieerd worden met jagen of vluchten. Op een amphora van de Schilder van München 2332 (afb. 36) is Troilus gekleed in oosterse kledij en heeft Achilles een schildmotief van een dreigend kijkende hond, wolf of zwijn, op een pelike van de Schilder van Louvre G231 (afb. 37) en op een fragment van een schaal van de Pistoxenosschilder (afb. 38) heeft hij een pegasus als schildmotief, en op een lekythos van de Nikonschilder (afb. 39) een ineengedoken leeuw.

242 LIMC I.1, p. 88

243 www.beazley.ox.ac.uk/record/8CFDAF1B-D951-4F2A-B64E-0AE997B6B3F3; Mota 1957, p. 36 244 Zie ook Mota 1954, pp. 36-37

245

Door het ontbreken van onderscheidende motieven of simpelweg vanwege het feit dat de schildering beschadigd is.

246 Zie Mangold 2000, p. 29-33 voor een uitgebreide bespreking van een dergelijke ambigue schildering. 247 LIMC VIII.1, p. 92; Carpenter 1991, p. 20-21; Anderson 1997, pp. 193-194; Mangold 2000, p. 14 248

34 krijger dus Neoptolemus moet zijn.249 Ik denk dat de krijger zeker Neoptolemus is, maar in plaats van Astyanax houdt hij wel degelijk het hoofd van Troilus vast. In de overgeleverde literatuur is namelijk nergens sprake van een onthoofding van Astyanax door Neoptolemus; ook op vaasschilderingen wordt dit niet afgebeeld. Een duiding van de oude man op het altaar zou ook een priester van Apollo kunnen zijn die zijn altaar probeert te beschermen, maar gezien de conventie van het afbeelden van Priamus op een altaar, ben ik het met Mangold eens dat de man Priamus voorstelt. Ik denk dat de schilder de twee verhalen heeft vermengd (doelbewust of niet) en de moord op Astyanax heeft laten samenvallen met die op Priamus (zie H.4.1) en de dood van Troilus impliceert door het afgehouwen hoofd. Dit is niet verwonderlijk, aangezien Achilles en Neoptolemus vader en zoon waren en nagenoeg dezelfde rol in het Griekse leger vervulden, zij het niet tegelijkertijd.250

5.6 In het licht van de gebeurtenissen in 499-445: een interpretatie

Er zijn duidelijke pieken te zien in de frequentie van schilderingen van categorie 1 en 2 t.o.v. categorie 3. De meest opvallende piek is te zien in de vaasschilderingen van categorie 1 en 2 van vóór 499. Maar liefst 65 van de in totaal 73 vaasschilderingen beelden deze twee categorieën af, waarbij categorie 2 met 45 exemplaren het best vertegenwoordigd is. Op 55 van deze 65 vaasschilderingen is Polyxena afgebeeld, op tien niet. In de periode 499-479 is er een bescheiden piek te zien in categorie 1 en 2: acht vaasschilderingen van de elf, waarbij wederom de versie met Polyxena met zeven exemplaren het best vertegenwoordigd is. Uit de periode 479-445 zijn vaasschilderingen van categorie 1 niet overgeleverd, maar met acht van de in totaal negen exemplaren met deze episode lijkt categorie 2 de meest geliefde scène. Na 445 lijkt de belangstelling voor de Troilusepisode verdwenen: er zijn geen vaasschilderingen uit deze periode bekend.251

De hinderlaag en achtervolging van Troilus zijn prospectieve elementen: een Griek wist dat deze gevolgd werden door de dood van Troilus en dus impliceerden de hinderlaag en achtervolging moord. Ik denk dat men tot de 5e eeuw geen moeite daarmee had, maar dat onder invloed van de ervaringen in de Perzische Oorlogen en de Eerste Peloponnesische Oorlog de behoefte aan gewelddadigheden, impliciet of expliciet, op vaasschilderingen sterk afnam. Het is opvallend dat Polyxena op het grootste deel van de vaasschilderingen uit categorie 1 en 2 is afgebeeld. Ik denk dat de schilders hiermee extra pathos wilden creëren door te verwijzen naar haar dood op het graf van Achilles, die zelf ook het einde van de Trojaanse Oorlog niet zou halen.

5.6.1 Achilles en Troilus als ἐραστής en ἐρώμενος

Hupperts merkt pieken op in de frequentie van vaasschilderingen met homoseksuele verleidingsscènes, al betreft het geen specifieke mythes. Hij plaatst deze pieken in 530-510 en 480- 470.252 Ook constateert Hupperts dat deze scènes na 450 niet meer voorkomen. Deze pieken en breuk komen redelijk overeen met de hierboven door mij beschreven pieken en breuk in vaasschilderingen van de Troilusepisode. Ik denk dat voor de pieken ook een erotische verklaring moet worden gezocht, temeer omdat in de Oudheid in geschreven bronnen een erotisch motief in deze episode is vastgesteld (zie H.5.1): het beeld van de volwassen krijger die een jongen achternazit doet denken aan de relatie

249 Mangold 2000, pp. 22-23

250 Voor een vergelijkbaar, zij het minder problematisch geval, zie Childs 1991, pp. 34-35 over een schildering

van een lid van de Leagrosgroep uit 550-500 (Achilles 382). De identificatie van de episode op deze vaasschildering is m.i. eenduidig vanwege de drievoet achter het altaar, die ondubbelzinnig op Apollo wijst en de episode dus als de moord op Troilus identificeert.

251 Op vaasschilderingen uit Apulië en Campanië uit de 4e eeuw komt de Achilles en Troilus-episode nog wel

voor. LIMC I.1, pp. 78-79, 86 en 89; Robertson 1990, p. 68

252

35 tussen ἐραστής en ἐρώμενος in het Athene van de 6e en 5e eeuw. Het erotische motief wordt zelfs expliciet gemaakt: op een schildbandreliëf uit begin 6e eeuw uit Olympia (afb. 42) staat Achilles op het punt om Troilus te doden op het altaar waarop zich ook een haan bevindt, en op een schaal van de C-schilder uit ca. 560 (afb. 43) staat onder de paarden van Troilus een haas afgebeeld. Beide dieren zijn typische erotisch bedoelde geschenken van een man aan een jongen.253

Ik vermoed dat de pieken verklaard kunnen worden aan de hand van de stemming die in Athene heerste vóór en na de Perzische Oorlogen, aangezien het opvallend is dat:

1. de vaasschilders vóór 499 in grote mate dit hele verhaal schilderen, zij het in (behoudens een enkele uitzondering) gestandaardiseerde vorm;

2. in de periode 499-479 dit verhaal ook in dezelfde vorm geschilderd wordt, maar er toch vaasschilders zijn die op inventieve wijze extra pathos aan hun schildering geven, zoals de Brygosschilder (afb. 30), Makron (afb. 31) en Onesimos (afb. 32)

3. de vaasschilders na 479 weer terugkeren naar de gestandaardiseerde vorm zonder veel variatie. Uitgaande van bovenstaande constateringen denk ik dat de vaasschilders in de periode 499-479 onder invloed van de (dreigende) oorlog met de Perzen meer oog kregen voor de dood van Troilus in het bijzonder en de ellende van de oorlog in het algemeen, en minder voor het erotische aspect van de Troilusepisode. Na de Perzische Oorlogen en tijdens de vestiging van de Atheense hegemonie in de jaren 470 is de behoefte aan pathos weg en schilderen de vaasschilders weer de gestandaardiseerde versie van de episode, maar deze heeft aan populariteit ingeboet ten opzichte van de periode vóór 499. Er lijken duidelijke parallellen met het gebruik van pathos in de Priamus en Neoptolemusepisode te zijn (zie H.4.5): in beide episoden wordt vóór 499 een redelijk gestandaardiseerde versie geschilderd en in de periode 499-479 wordt de frequentie minder, maar de pathos groter.

5.6.2 Vaasvorm, functie en schildering

Er zijn in totaal 91 vaasschilderingen bekend met de Troilusepisode. Van deze 91 schilderingen staan er 26 op hydriai:254 een relatief groot deel. Ik vermoed dat de vaasschilders niet zozeer gekozen hebben voor de afbeelding van de Troilusepisode op hydriai vanwege een parallel van dit verhaal met hun eigen tijd, maar meer vanwege het feit dat dit verhaal geassocieerd wordt met water uit een bron vanwege Polyxena. Zij staat namelijk op alle 26 hydriai afgebeeld, behalve op Achilles 348: deze laatste vaasschildering is de enige hydria uit de periode 479-445 met deze episode. De functie van de hydria wordt dus gekoppeld aan de schildering erop en ik denk dat er niet meer achter gezocht moet worden dan dat.

Zestien van de 91 vaasschilderingen met deze episode zijn te vinden op lekythoi.255 Lekythoi werden vanaf de 5e eeuw geassocieerd met begrafenissen.256 Hoewel het aantal lekythoi niet buitengewoon groot is in verhouding met het totaal aantal vaasschilderingen met de Troilusepisode, valt het mij op dat op tien van die zestien lekythoi de achtervolging van Troilus door Achilles is afgebeeld. Wellicht heeft dit te maken met het feit dat alle hoofdpersonen uit deze episode uiteindelijk een tragische dood sterven en wilden de vaasschilders een verband leggen tussen deze tragiek en de (ontijdige?) dood van

253 LIMC I.1, p. 90; Schefold 1978, p. 206; Carpenter 1991, p. 20; Gantz 1993, p. 598; Hupperts 2000, p. 217 254 Een hydria is een waterkruik, voorzien van twee handvatten aan weerszijden en een handvat daar tussenin.

Zie tabel 3 voor een compleet overzicht van schilderingen met deze episode op lekythoi, hydriai, en overig aardewerk.

255 Een lekythos is een hoge, smalle kruik met een brede schenkmond, die bedoeld was om olie in te bewaren. 256 Lekythoi werden gebruikt als grafgift of als container voor olie om de overledene mee in te oliën;

36 degene voor wie de lekythos werd gemaakt. De schilders zouden voor de achtervolging kunnen hebben gekozen om het thema ‘dood’ niet al te expliciet weer te geven, aangezien in de periode 499- 479 de dood en de ellende van de oorlog alom vertegenwoordigd waren. Omdat het te beschilderen oppervlak van een lekythos relatief klein is maar lekythoi en deze episode toch kennelijk aan elkaar gerelateerd waren, hebben de schilders gekozen voor het weglaten van bepaalde personen uit de episode, bijvoorbeeld voor Polyxena op afb. 39.

5.6.3 Een interpretatie van kleding, houding en gezichtsuitdrukking

Op de meeste vaasschilderingen met deze episode is Troilus naakt afgebeeld. Soms is hij gekleed in een χιτωνίσκος257 maar soms ook in Thracische kledij.258 Achilles daarentegen is zonder uitzondering in wapenrusting afgebeeld. Ik denk dat dit te maken heeft met een contrast dat de vaasschilders wilden weergeven tussen Achilles als krijger en Troilus als ongewapende jongeman. Een dergelijk contrast is al in de vaasschilderingen van vóór 499 te vinden: Troilus wordt naakt, of slechts gekleed in een χιτωνίσκος, afgebeeld en al zijn angst en paniek zijn duidelijk zichtbaar (bv. afb. 27a); Achilles wordt als het ware als een anonieme moordenaar geportretteerd:259 dit bereiken de schilders simpelweg door hem met een gezichtsbedekkende helm af te beelden.

Het zijn echter wederom de grote schilders uit de periode 499-479 die deze mogelijkheid tot contrast tot het uiterste benutten. Op de vaasschildering van de Brygosschilder (afb. 30) is het gezicht van de in wapenrusting gestoken Achilles weliswaar niet bedekt, maar zijn woest bebaarde gezicht is uiterst verbeten. Het is een scherp contrast met het gezicht van de in slechts een Thracische mantel geklede Troilus, die de toeschouwer vanonder een kort blond kapsel recht aankijkt. Op de schildering van Makron (afb. 31) is het gezicht van Achilles helaas niet bewaard gebleven en het gezicht van Troilus zwaar beschadigd. Ik denk echter dat het gezicht van Achilles ook (deels) onzichtbaar is geweest en dat Troilus, die de beschouwer ook recht aankijkt, een verbaasde of verschrikte uitdrukking moet hebben gehad. De schildering van Onesimos (afb. 32) is wel compleet. Het gezicht van Achilles is op zowel de tondo als op de buitenkant goed zichtbaar en heeft in beide gevallen een verbeten uitdrukking. Ook Onesimos heeft ervoor gekozen om op de tondo Troilus de beschouwer recht aan te laten kijken. Dit, gecombineerd met de handgebaren van Troilus, levert een uitermate pathetisch beeld op omdat de beschouwer bij de schildering betrokken wordt.

Op de schilderingen uit de periode 479-445 is deze dramatiek verdwenen. De vaasschilders richten zich niet meer op het dramatisch weergeven van houdingen en gezichtsuitdrukkingen, maar keren terug naar de gestandaardiseerde afbeelding zonder veel pathos (zie H.5.6), zoals de schildering van de Schilder van München 2332 (afb. 36).

Ik denk dat de verklaring voor de hierboven ontwikkelingen dezelfde is als in de Priamus en Neoptolemusepisode (zie H.4.5.1 en 4.5.2): de schilders leggen vanuit persoonlijke motieven de focus op het slachtoffer van een ongelijke ‘strijd’, de weerloosheid van het slachtoffer en de woestheid van de aanvaller.

257

Achilles 297, 304, 307, 337, 341, 368 en 370

258 Achilles 338, 339, 342, 344, 345 en 347. De LIMC typeert de kleding van Troilus “Trakisch” of

“orientalisch”.

259 Zie Schefold 1978, pp. 205-206. Schefold noemt het uiterlijk van Achilles “dämonisch”, maar dat lijkt mij

37