• No results found

De CPN in relatie tot Moskou 1945-1949. Een analyse van de publieke opstelling van de CPN ten opzichte van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog in vergelijking met de CPSU.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De CPN in relatie tot Moskou 1945-1949. Een analyse van de publieke opstelling van de CPN ten opzichte van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog in vergelijking met de CPSU."

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De CPN in relatie tot Moskou 1945-1949

Een analyse van de publieke opstelling van de CPN ten opzichte van

de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog

in vergelijking met de CPSU

1. CPN en kolonialisme Bent le Duc (10003461)

2. CPSU en Indonesië

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 1

1. Communistische Partij Nederland; Internationaal communisme 5

en anti-kolonialisme

2. Communistische Partij van de Sovjet-Unie en Indonesië 21

3. Opstelling CPN in De Waarheid in vergelijking met de CPSU 41

Conclusie 61

(3)

Inleiding

De West-Europese communistische partijen bevonden zich in een lastige positie na de

Tweede Wereldoorlog. Door de intrede van de Koude Oorlog werden zij in toenemende mate

afgeschilderd als een vijfde colonne en door hun steun voor dekolonisatie maakten zij zich

niet populair onder grote delen van de bevolking, die mede door de recente oorlog sterke

nationalistische gevoelens koesterde waarin de overzeese gebieden een prominente rol

speelden.

1

De leus ‘Indië verloren, rampspoed geboren’ is kenmerkend voor deze angst die

leefde onder grote delen de bevolking. Ook de CPN kreeg te maken met deze vijfde colonne

ideologie; de partij werd door politieke tegenstanders afgeschilderd als een verlengstuk van

Stalin.

2

In literatuur over het communisme in de twintigste eeuw werd in de vorige eeuw

vaak gesproken over de zogenaamde ‘communistische monoliet’ van na de Tweede

Wereldoorlog. Dit beeld van het internationale communisme, dat ten tijde van de Koude

Oorlog is ontstaan, veronderstelt dat de communistische wereld één groot, wereldwijd

bolwerk was, onder leiding van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (CPSU) vanuit

Moskou.

3

Hoewel dit denkbeeld inmiddels is verworpen door het vakgebied, is nog altijd niet

duidelijk hoe ver de invloed van de CPSU op specifieke communistische partijen wel ging,

met name in de periode 1945-1950. In de huidige historiografie, onder aanvoering van de

Russische historica Larissa Efimova, is momenteel de leidende visie dat de CPSU slechts

advies gaf aan andere communistische partijen in plaats van instructies.

4

Uit recente literatuur blijkt dat deze stelling nog niet door alle historici is opgepakt en

dat de uitlopers van het monolithisch denken nog altijd een stempel drukken op de

literatuur. Zo schrijft bijvoorbeeld de Nederlandse historicus Bossenbroek in zijn werk Fout in

de Koude Oorlog, Nederland in tweestrijd 1945-1989 uit 2016 over ontwikkelingen in de

relatie tussen de CPN en de CPSU nog het volgende: “het was ook eigenlijk al jaren geen

zelfstandige partij meer, maar louter een afdeling van de Komintern, Stalins lange arm” en

1 G. Verrips, Dwars, duivels en dromend. De geschiedenis van de CPN 1938-1991 (Amsterdam 1995), p. 254-256. 2 M. Bossenbroek, Fout in de Koude Oorlog. Nederland in tweestrijd 1945-1989 (Amsterdam 2016) p. 86, J.W. Stutje, De man die de weg wees. Leven en werk van Paul de Groot 1899-1986 (Amsterdam 2000) p. 126 en Verrips, Dwars, duivels en dromend, p. 225.

3 Zie onder meer; M.J. Selverstone, Constructing the Monolith. The United States, Great Britain, and

International Communism 1945–1950 (Harvard 2009).

4 K. Hack en G. Wade, ‘The origins of the Southeast Asian Cold War’. In: Journal of Southeast Asian Studies, 40(3), (Oktober 2009) p. 441-448, aldaar p. 443.

(4)

“Aan de internationale status van de CPN veranderde dat niets. Ze was en bleef een

onderafdeling van het Cominform (de opvolger van de Comintern), strak aan de leiband van

Moskou.”

5

Een mogelijke verklaring voor dergelijke uitspraken in de recente historiografie

rond de Koude Oorlog die op verouderde aannames gebaseerd lijken te zijn, zou kunnen zijn

dat er al geruime tijd geen nieuwe academische werken zijn gepubliceerd over de

communistische beweging van Nederland in de twintigste eeuw.

In het verleden zijn enerzijds verschillende werken verschenen van ex-CPN leden die

bepleiten dat de CPN geheel zelfstandig opereerde. Zij stelden dat de koers van de CPSU

scherp in de gaten werd gehouden, maar dat de CPN uiteindelijk haar eigen afwegingen

maakte.

6

Een interessante stelling uit deze hoek komt van Joop Morriën, oud-CPN lid en

voormalig specialist van de CPN op het gebied van Indonesië. Volgens hem was de inzet van

de CPN op een gemenebest structuur in Indonesië het directe gevolg van de laatste

instructies van de Comintern. Morriën meent verder ook dat verondersteld mag worden “dat

er toch nog sprake van overleg of consultatie inzake belangrijke vraagstukken is geweest” na

1943.

7

Anderzijds is er literatuur verschenen waarin een beeld werd geschetst van de CPN

die aan de leiband van de CPSU liep. Onder leiding van de ‘stalinistische’ CPN-voorzitter Paul

de Groot zou zij klakkeloos het beleid vanuit Moskou hebben aanvaard en opgevolgd.

8

Historicus R.N. Tannahill schetst in zijn werk -The communist parties of Western Europe. A

comparative study- de CPN tot 1925 als loyaal volger van de Sovjet-Unie en stelt dat van

1925 tot na de Tweede Wereldoorlog “the Dutch Party was little more than a noisy mimic of

Moscow”.

9

Het meest recente werk met betrekking tot de CPN, de biografie van Paul de

Groot door historicus Jan Stutje, uit het jaar 2000, geeft zijdelings al een meer genuanceerd

beeld over de relatie tussen de CPN en de CPSU. Hoewel in dit boek geen directe uitspraken

worden gedaan over de invloed van de CPSU op de Nederlandse communistische beweging

blijkt uit de context dat van een leiband geen sprake was.

10

Volgens Efimova blijkt uit

archiefstukken dat de CPN en Moskou het vrij vaak oneens waren in de periode van 1945 tot

5 Respectievelijk M. Bossenbroek, Fout in de Koude Oorlog, p. 110 en p. 111. 6 J. Morriën en G. Verrips.

7 J. Morriën, Indonesië los van Holland. De CPN en de PKI in hun strijd tegen het Nederlandse kolonialisme (Amsterdam 1982) p. 113.

8 A.A. de Jonge, W. Gortzak, R.N. Tannahil en recentelijk nog M. Bossenbroek.

9 R.N. Tannahil, The communist parties of Western Europe. A comparative study (Londen 1978) p. 69. 10 Stutje, De man die de weg wees, onder meer; p. 286-288.

(5)

1948, terwijl er ook dikwijls overeenstemming was. Zij meent zelfs dat; “It should be stressed

at the same time that the Dutch Communists were not puppets or blind tools of Moscow.”

11

Dit onderzoek richt zich op de vraag hoe de relatie tussen de CPN en CPSU direct na

de Tweede Wereldoorlog omschreven kan worden. Vanwege het beperkte aantal bewaard

gebleven brieven en verslagen uit de desbetreffende periode valt deze niet te beantwoorden

op basis van dergelijke archiefstukken in het CPN archief. Hoewel het waarschijnlijk is dat de

drie Russische archieven waar de documenten van de CPSU zijn ondergebracht meer

informatie bevatten, ligt onderzoek hiernaar buiten de mogelijkheden van dit onderzoek.

12

Waar in dit onderzoek voor is gekozen, is om de publieke opstelling van de CPN in de periode

van 1945 tot en met 1949 te analyseren en te vergelijken met de internationale politieke

koers van de CPSU in dezelfde periode. De publieke opstelling van de CPN is in dit onderzoek

hoofdzakelijk gebaseerd op haar dagblad De Waarheid en in mindere mate op uitlatingen van

de CPN in de Staten-Generaal.

Uit praktische overwegingen is ervoor gekozen het onderzoek te beperken tot een

van de hoofdthema’s van de CPN in de desbetreffende periode; de Indonesische

Onafhankelijkheidsoorlog. De toenemende interesse van de CPSU in de Indonesische kwestie

in de periode 1945-1948, de rol van de Indonesische Communistische Partij (PKI) en de

positie van de CPN in dit conflict, maken het een interessante casus voor de bestudering van

verhoudingen binnen het internationale communisme. Dit zowel in het algemeen als

specifiek voor de verhoudingen tussen de CPSU en de CPN. De Indonesische

Onafhankelijkheidsoorlog was immers, naast het Marshallplan, een van de grootste thema’s

in de relatie tussen de CPN en de CPSU .

13

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt; Hoe valt de

relatie tussen de CPN en de CPSU te omschrijven op basis van de opstelling van de CPN ten

opzichte van de Indonesische kwestie in haar dagblad De Waarheid in vergelijking met het

beleid van de CPSU?.

14

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zal eerst een beeld worden geschetst van

de algemene geschiedenis van de CPN in relatie tot anti-kolonialisme en het internationale

communisme. Hierbij zal de relatie van de Franse Communistische Partij (PCF) met de CPSU

11 L. Efimova, ‘Who gave instructions to the Indonesian communist leader Musso in 1948?’ In: Indonesia and

the Malay World, vol. 31(90), (2003), p.171-189, aldaar p. 186.

12 Russische Staatsarchief van Contemporaine Geschiedenis (RGANI), Russische Staatsarchief van Sociale en Politieke Geschiedenis (RGASPI) en het Staatsarchief van de Russische Federatie (GARF).

13 J. Morriën, Indonesië liet me nooit meer los. Vijftig jaar antikoloniale strijd (Amsterdam 1995) p. 2-5. 14 C. Kennedy-Pipe, Stalin’s Cold War. Soviet strategies in Europe 1943-1956 (Manchester 1995), p. 192-197.

(6)

kort worden geanalyseerd om meer aanknopingspunten te bieden in de analyse van de

relatie tussen de CPN en de CPSU. Vervolgens zal de buitenlandpolitiek van de CPSU, in het

algemeen en specifiek met betrekking tot de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog,

zorgvuldig uiteengezet worden. In het laatste hoofdstuk zal de eerder vastgestelde informatie

worden verbonden met de opstelling van de CPN in het dagblad De Waarheid. Door te

analyseren welke opstelling wanneer en door welke partij voor het eerst werd ingenomen,

valt meer te zeggen over de relatie tussen beide partijen. Hoewel door middel van deze

indirecte onderzoeksmethode het niet mogelijk is om definitieve conclusies te trekken, kan

door de analyse van de publieke opstelling van de CPN binnen de literatuur over de CPN en

de CPSU te plaatsen, het onderzoek wel nieuwe inzichten opleveren en een meer

genuanceerd beeld creëren van de relatie tussen de CPN en CPSU.

.

1. De CPN; internationaal communisme en

anti-kolonialisme

(7)

Inleiding

Communisme en anti-kolonialisme lijken onlosmakelijk met elkaar verbonden; imperialisme was volgens Lenin immers de hoogste vorm van kapitalisme.15 Begin twintigste eeuw werd onder toezicht

van de Comintern de League against Imperialism opgericht, die onder meer openlijke kritiek uitte op de Nederlandse koloniale autoriteiten.16 Desondanks hebben communistische partijen zich in de

eerste helft van de twintigste eeuw op verschillende, niet per definitie negatieve, manieren opgesteld ten opzichte van koloniale verhoudingen. Een voorbeeld hierbij is de opstelling van de Portugese Communistische Partij in de jaren dertig. Deze wijzigde, aldus historicus José Neves, uit zorgen over “the loss of governmental control over the African colonial territories and fearing a possible

transference of the Portuguese colonies to Nazi Germany”, haar opstelling van resoluut antikoloniaal naar ‘progressief’ imperialistisch. Dit hield in dat zij imperialistisch beleid steunde zolang dit beleid leidde tot economische en politieke ontwikkeling van de kolonie.17

Hoewel de CPN zich nooit heeft uitgesproken voor het behouden van Nederlands-Indië als Nederlandse kolonie was ook haar opstelling niet altijd als resoluut antikoloniaal te omschrijven.18

Om de invloed van de CPSU op de wijzigingen van de antikoloniale opstelling van de CPN, specifiek met betrekking tot de Indonesische archipel tussen 1945 en 1950, te achterhalen is het noodzakelijk om de voorgeschiedenis van deze houding te bestuderen. Door een actuele en objectieve

geschiedenis van de CPN in relatie tot het anti-kolonialisme te schetsen, op basis van bestaande literatuur, wordt in dit hoofdstuk de basis gelegd voor de analyse van de opstelling van de CPN met betrekking tot de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. Door deze informatie vervolgens te vergelijken met de ontwikkeling van de antikoloniale opstelling van enkele andere Europese communistische partijen kan de aannemelijkheid van CPSU inmenging worden getoetst.

1.1

Geschiedenis van de CPN tot 1945

In 1909 verliet David Jozef Wijnkoop de fractie van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) en werd hij oprichter en voorzitter van de, op een meer strikt theoretisch en communistisch kader

15 V.I. Lenin, Imperialism. The highest stage of capitalism (Sint-Petersburg 1917).

16 V. Kuitenbrouwer, ‘Propaganda that Dare not Speak its Name’. In: Media History, vol. 20(3), (2014), p. 239-253, aldaar 242.

17 J. Neves, ‘The role of Portugal on the stage of imperialism. Communism, nationalism and colonialism 1930 – 1960’ In: Nationalities Papers, vol. 37(4), (2009), p. 485-499, aldaar p. 485-468.

(8)

gebaseerde, Sociaal-Democratische Partij (SDP).19 Na de ontwaking van revolutionaire krachten in

Duitsland en Rusland herdoopte de SDP zich in 1918 tot de Communistische Partij Nederland.20 Al op

1 oktober 1913 publiceerde De Tribune, het partijblad van de SDAP waarvan de leiding ook naar de SDP was overgestapt, een artikel van Wijnkoop met de titel ‘Indonesië, los van Holland’. Volgens Wijnkoop was de vorming van een zelfstandig Indonesië een essentiële ontwikkeling. Tijdens de verkiezingen van 1918, die voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis een communistische partij in de Tweede Kamer brachten, werd deze leus eveneens opgenomen tezamen met de eis van het ‘volledig en vrije recht op zelfbeschikking voor alle overzeese bezittingen en koloniën’.21 Een jaar later

werd de Derde Communistische Internationale, oftewel de Comintern, opgericht in Moskou door Lenin. De SDP voegde zich bij deze organisatie en aanvaardde daarmee de strikt hiërarchische structuur met aan het hoofd de CPSU. Een vereiste voor dit lidmaatschap was een naamswijziging naar Communistische Partij Holland (CPH); in 1935 zou zij zich omdopen tot de CPN.22

De partij van Lenin kreeg door middel van de Comintern uitzonderlijk veel zeggenschap over het beleid van de andere communistische partijen, inclusief de CPH en haar beleid op het gebied van antikolonialisme.23 Topfuncties in het Politiek Bureau en het secretariaat van de CPH werden slechts

vervuld na goedkeuring van de kandidaat door de leiding van de Comintern en tientallen kaderleden werden naar de Internationale Lenin School in Moskou gezonden voor scholing in theorie en tactiek. Interessant detail is dat ook Paul de Groot in 1930 pas na intensieve bemoeienis van de Comintern-leiding werd toegelaten tot het CPH-secretariaat.24 Ook de opstelling van de CPH ten opzichte van de

communistische opstand in Nederlands-Indië van 1926 werd door de Comintern vormgegeven; de CPH-leiding verklaarde, geïnstrueerd door de Comintern, dat de bloedige gebeurtenissen het

resultaat waren van provocaties aan overheidszijde. Enkele maanden later publiceerde de Comintern echter een beleidsstuk met betrekking tot Nederlands-Indië, waarin werd gesproken van een

‘revolutiepoging’ en kreeg de voorloper van de CPN de wind van voren voor de eerdere publicatie.25

Dat er sprake was van een ‘ingenious network of communist, sponsored by the Sovjet Union’, zoals de Nederlands-Indische overheid beweerde, lijkt dan ook een overdrijving van de werkelijkheid.26 Door

politieke strijd in de top van de Comintern en de CPSU was er in de jaren twintig vaak geen

19 G.R. Voerman, De meridiaan van Moskou. De CPN en de Communistische Internationale 1919-1930 (Groningen 2001) p. 28.

20 E. Hansen, ‘Crisis in the Party. "De Tribune" faction and the origins of the Dutch Communist Party 1907-9’ In:

Journal of Contemporary History, vol. 11, (1976), p. 43-64, p. aldaar 43.

21 J. Wolff, ‘Onze antikoloniale traditie en de strijd in Indonesië’ In: 60 jaar CPN. 60 Jaar strijd voor vrede,

democratie en socialisme. Cahiers 1. Over de geschiedenis van de CPN. Hoofdred.: Communistische Partij

Nederland (Amsterdam 1980), p. 20.

22 A.A. de Jonge, Het communisme in Nederland. De geschiedenis van een politieke partij (Den Haag 1972), p. 34.

23 Voerman, De meridiaan van Moskou, p. 72. 24 Verrips, Dwars, duivels en dromend, p. 3-9. 25 Verrips, Dwars, duivels en dromend, p. 10.

(9)

overeenstemming tussen de verschillende communistische partijen.27 Na de miscommunicatie tussen

de CPH en de CPSU in 1926 conformeerden de Nederlandse communisten zich aan de nieuwe lijn van de Comintern die in toenemende mate door Stalin werd vormgegeven.28

De Comintern en Stalin zijn niet weg te denken uit de beleidsvoering van de CPN vanaf 1928 tot aan 1940. Ondanks dat Lenin zich in zijn testament ronduit negatief had uitgelaten over Stalin, trok deze na een felle strijd met Trotski gedurende de jaren twintig, de macht binnen de CPSU naar zich toe. In 1928 had Stalin de ‘Trotskisten’ definitief verslagen en stond Stalin soeverein aan het roer van de Sovjet-Unie.29 De politiek van Stalin vertaalde zich na de politieke uitschakeling van Trotski, die

in 1927 werd geroyeerd als partijlid en in 1929 verbannen, nog directer naar de beleidslijn van de Comintern. Uit communicatie tussen de CPH en de Comintern blijkt de invloed van de Comintern op de vormgeving van de anti-kolonialistische opstelling van de CPH in de periode van 1928 tot en met 1935. Een telegram van de Comintern-leiding aan de CPH op 13 augustus 1933 luidt bijvoorbeeld: ‘Organiseer acties tegen de arrestatie van Soekarno en voor zijn vrijlating, met inachtneming van zijn verkeerde politiek’.30 Daarnaast pleitte de CPN, geïnstrueerd door de Comintern, tot aan 1935 onder

meer voor een gemeenschappelijk front tussen de arbeiders van Nederland en Nederlands-Indië.31

Nadat Hitler in 1933 aan de macht was gekomen in Duitsland presenteerde de Comintern in 1935, tijdens het Zevende Wereldcongres, een nieuwe globale strategie voor het internationale communisme. Deze strategie had grote invloed op de anti-kolonialistische houding van

communistische partijen wereldwijd. De Comintern drong er bij de communistische partijen op aan samen te werken met sociaaldemocratische partijen en de anti-imperialistische toon te matigen om zodoende tot een betere verstandhouding te komen met westerse democratieën om een blok te kunnen vormen tegen het fascisme.32 De CPN volgde deze instructies naar de letter; in 1937

veranderde zij de naam van haar dagblad van De Tribune naar Het Volksdagblad omdat deze naam “minder de herinnering oproept aan de broederstrijd tussen socialisten”, aldus de CPN.33 De

toenadering tot de sociaaldemocraten is, ondanks de inspanningen van de CPN, nimmer van de grond gekomen. 34 Dat de CPN zich aan de instructies van de Comintern hield ten aanzien van het afzwakken

van de anti-imperialistische strijd, blijkt uit de resultaten van het CPN-congres van 1938. Hier besloot de CPN om de sinds 1914 gevoerde leus ‘Indonesië los van Holland – nu’ los te laten, omdat dit volgens haar het Japanse ‘fascisme’ in de kaart zou spelen. Ter vervanging introduceerde de CPN de

27Op basis van: Voerman, De meridiaan van Moskou. 28 Voerman, De meridiaan van Moskou, p. 186. 29 Ibidem, p. 185.

30 Verrips, Dwars, duivels en dromend, p. 34. 31 Ibidem, p. 23-24.

32 Ibidem, p. 20-21. 33 Ibidem, p. 10.

34 G.R. Voerman, ‘To be or not to be? De verhouding tussen communisme en sociaal-democratie in Nederland’, In: Politiek en cultuur, (1994), p.25-30, aldaar p. 25.

(10)

meer gematigde leus: ‘Democratie in een met Nederland verbonden Indonesië’, welke slechts in de meest nauwe uitleg als anti-imperialistisch bestempeld zou kunnen worden.35

Deze terughoudendheid in het veroordelen van het imperialisme kende ten tijde van de Tweede Wereldoorlog haar hoogtepunt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren de CPSU, de Comintern en de CPN volledig gericht op het bestrijden van de fascistische krachten.36 Vanaf

22 juni 1941 was de grootste zorg voor de communistische wereld het voortbestaan van de Sovjet-Unie. Dit was de dag waarop Nazi Duitsland unilateraal het Molotov-Ribbentrop Pact opzegde en Operatie Barbarossa inzette in haar poging de Sovjet-Unie te overmeesteren. Imperialisme en dekolonisatie zijn woorden die niet of nauwelijks terug zijn te vinden in de communistische media gedurende de Tweede Wereldoorlog. Alle beschikbare middelen werden ter beschikking gesteld voor de oorlogsinspanning en kritiek op de westerse bondgenoten anders dan oorlogsgerelateerd, werd niet wenselijk geacht.37 Een voorbeeld hiervan is de reactie van verscheidene staatsmedia in de

Sovjet-Unie op een politieke kwestie tussen Groot-Brittannië en Indiase nationalisten in 1942. Op het moment dat de Britse regering de onafhankelijkheidseis van enkele Indiase nationalisten naast zich neerlegde, reageerden zij met sympathie voor de Britse opstelling.38

De Comintern werd in 1943 door Stalin ontbonden waarmee het afstemmen van het beleid tussen de CPSU en andere communistische partijen lastiger werd. De reden hiervoor was volgens de uitvoerende commissie van de Comintern dat lokale omstandigheden te verschillend waren om hiervoor algemeen beleid vast te stellen. Daarnaast was de commissie van mening dat de lokale communistische partijen inmiddels voldoende krachten hadden om op eigen benen te staan.39 De

ontbinding van de Comintern had voor de CPN op dat moment geen ingrijpende gevolgen. Zij had haar handen vol aan het vele verzetswerk en was niet bezig met internationale politiek. De CPN week dan ook niet af van de vooroorlogse politieke lijn. De CPN hield zich op de vlakte over de

onafhankelijkheidswens van Indonesië en trachtte nog altijd samen te werken met de sociaaldemocraten.40

De Tweede Wereldoorlog was een keerpunt voor de CPN. Het vele verzetswerk van de communisten leverde de CPN respect op onder grote delen van de bevolking; de afgezwakte houding tegenover de sociaaldemocraten en de Indonesische onafhankelijkheid maakte haar meer

toegankelijk. 41 Daarnaast is het waarschijnlijk dat de ontbinding van de Comintern, de CPN na de

oorlog gedeeltelijk bevrijdde van haar imago als verlengstuk van Stalin. Historicus A.A. de Jonge

35 De Jonge, Het communisme in Nederland, p. 63. 36 McLane, Soviet strategies, p. 249.

37 Ibidem, p. 249-250. 38 Ibidem, p, 249.

39 https://www.marxists.org/history/international/comintern/dissolution.htm, geraadpleegd op 01-05-2018. 40 Zie hoofdstuk 3.

41 W. Gortzak, Kluiven op een buitenbeen. Kanttekeningen bij enige naoorlogse ontwikkelingen van het

(11)

noemt verder ook de gestegen prestige van de Sovjet-Unie in het Westen als mogelijke verklaring voor de grote toename in steun voor de CPN vlak na de oorlog. In elk geval behaalde de CPN, zoals eerder al vermeld, meer dan 10 procent van de stemmen in de verkiezingen van 1946.42 Dit maakte

de CPN, in elk geval in haar eigen ogen, een reële kandidaat-regeringspartij. Formateur Louis Beel van de Katholieke Volkspartij (KVP) wenste de communisten echter niet te spreken en al snel kwam een regering tot stand met deelname van de KVP en de PVDA.43

De CPN bleef daarmee in de oppositie, waar zij bovenal een bijdrage aan de wederopbouw van Nederland trachtte te leveren. Het luidde een nieuw tijdperk in voor de CPN, dat volgens historicus De Jonge een geheel eigen plaats in de geschiedenis van de CPN inneemt.44 Wat deze

periode onderscheidt van de voorgaande periode is dat de CPN zich niet langer afzette tegen de natie, tegen godsdienst, tegen het koningshuis en zij tegelijkertijd aanbood om samen te werken met andersdenkenden.45 De nieuwe denkbeelden van de CPN ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog,

haar gewijzigde positie in de Nederlandse samenleving en haar veranderde relatie met de Sovjet-Unie vertaalden zich volgens historicus Klaas Stutje echter niet onmiddellijk naar een meer

anti-imperialistische houding. Volgens hem was “de leidraad van de communisten in Nederland en Indonesië (..) het zoeken naar een compromis met de 'nationale, democratische krachten'. 46

Samenwerking met de PvdA zou deze opstelling niet opleveren. De voorganger van de PvdA, de SDAP, had in september 1945 nog verklaard; “Hoe zou de Nederlandse sociaaldemocratie kunnen besluiten tot samenwerking met een partij, die zo slaafs aan een vreemde mogendheid gekoppeld is, dat zij bij iedere wending in de Russische politiek automatisch van koers verandert?”.47

Uit bovenstaande valt te concluderen dat de CPN in de periode tot en met 1942 aantoonbaar veel waarde hechtte aan instructies vanuit de Comintern. Het anti-kolonialistische beleid werd met name in de periode 1928 tot 1940 nauwkeurig afgestemd met de Comintern. Gezien deze

voorgeschiedenis is het aannemelijk dat de CPN, ondanks de ontbinding van de Comintern, ook na de oorlog samenwerking met de CPSU heeft gezocht. Een analyse van literatuur over de CPN in de naoorlogse periode, specifiek in relatie tot de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog, zal meer aanknopingspunten opleveren om de relatie tussen de CPN en de CPSU in deze periode te kunnen beschrijven.

42 De Jonge, Het communisme in Nederland, 91. 43 Ibidem, p. 92.

44 Ibidem, p. 93.

45 Verrips, Dwars, duivels en dromend, p. 223.

46 Zie hoofdstuk 3, analyse van publieke opstelling CPN en Stutje, De man die de weg wees, p. 270-271. 47 Verrips, Dwars, duivels en dromend, p. 225.

(12)

1.2

CPN-beleid Indonesië; secundaire literatuur

De opstelling van de CPN ten opzichte van de Indonesische onafhankelijkheidswens direct na de Tweede Wereldoorlog was volgens bestaande literatuur terughoudend. Verrips meent bijvoorbeeld, gebaseerd op de herinneringen van diverse partijbestuurders, dat de CPN zich van 1945 tot en met 1947 doelbewust terughoudend opstelde omdat zij constateerde dat er onder de bevolking weinig steun was voor oppositie op dit vlak. De partij zou zich om die reden beperkt hebben tot verzet tegen de uitzending van dienstplichtigen.48 Uit de biografie van De Groot door Stutje blijkt dat de

CPN-voorzitter had ingezet op deze politiek nadat hij een prominente Franse communist, Jacques Duclos,

(13)

had geraadpleegd over diens opstelling inzake Indo-China in oktober 1945. 49 Duclos had op zijn beurt

enkele maanden daarvoor een ontmoeting met Stalin gehad. 50 Het is daarom waarschijnlijk dat De

Groot op de hoogte was van de politieke lijn van de CPSU met betrekking tot koloniale bezittingen. Uit een rede van De Groot voor de partijraad rond dezelfde tijd blijkt dat De Groot nog weinig vertrouwen had in een zelfstandig Indonesië: “Ten eerste moeten wij duidelijk uitspreken dat wij zijn voor het behoud van de band tussen Indonesië en Nederland. Indonesië los van Holland betekent op het ogenblik vast aan Engeland”.51 Ofwel, zoals historicus Stutje het formuleert: “Blijkbaar verkoos

men een Nederlands imperialisme boven dat van Engeland of de Verenigde Staten”.52 Ook uitte De

Groot in deze rede zijn twijfels over de belangrijkste leiders van de Indonesische revolutie. Over president Soekarno zei hij dat deze “had meegewerkt aan het wereldfascisme” door zijn

samenwerking met de Japanners en vicepresident Hatta noemde hij “een Trotskist, vijand van de Sovjet-Unie en al voor de oorlog een agent van Japan”.53

Ondanks dat De Groot na de oorlog het voorzitterschap had weten te bemachtigen, waren veel prominente partijleden uitgesproken critici van De Groot.54 Het gevolg hiervan was dat de

Stalinistische politiek van De Groot niet altijd werd uitgedragen door de CPN. Zo trok bijvoorbeeld de toenmalige woordvoerder van de CPN op het gebied van Indonesië, Roestam Effendi, in het

allereerste debat over Indonesië in de Tweede Kamer, op woensdag 17 oktober 1945, fel van leer tegen de opstelling van de Nederlandse regering. Deze wenste niet te onderhandelen met Soekarno. Effendi was van mening dat Soekarno brede steun genoot en de vertegenwoordiger was van een volksbeweging. Daarnaast sprak hij zich uit tegen het Japanse, Britse, Amerikaanse en Nederlandse imperialisme in Indonesië.55 Deze relatief felle antikoloniale opstelling was geheel niet in lijn met de

politiek van De Groot. Effendi was dan ook een uitgesproken tegenstander van De Groot.56

Verrips beweert dat de uitlatingen van De Groot bewijs zijn voor het behouden van een consequente koers door de CPN ten aanzien van de Indonesische kwestie van 1945 tot en met 1949. De CPN zou gedurende deze gehele periode, vanaf de bevrijding van Nederland tot met het formele einde van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog in 1949, hebben vastgehouden aan haar beleid van een internationalistische aanpak die hoofdzakelijk gericht was op de heroprichting en groei van de Indonesische Communistische Partij.57 Verrips gaat met zijn stelling voorbij aan de ontwikkelingen

in het beleid van de CPN in de tussenliggende periode. Onder meer de komst van de Koude Oorlog en

49 Stutje, 266.

50 I. Cornelissen, Paul de Groot staatsvijand nr. 1 (Amsterdam 1996) p. 86. 51 Verrips, Dwars, duivels en dromend, p. 261.

52 Stutje, De man die de weg wees, p. 267. 53 G. Verrips, Dwars, duivels en dromend, 261. 54 Cornelissen, Paul de Groot, p. 86-87.

55 Statengeneraal.nl, geraadpleegd op 30-11-2017, vergadering van woensdag 17 oktober 1945, p. 99-102. 56 Stutje, 138.

(14)

de veranderende politieke situatie in Indonesië hebben immers aanzienlijke invloed gehad op het beleid van de CPN.58

In september 1947 werd het Communistisch Informatiebureau, de Cominform, opgericht door de CPSU en zes Europese communistische partijen. Hoewel de CPN officieel lid was van de Cominform was de partij groot voorstander van de organisatie; De Groot sprak uit dat de Cominform was opgericht om "een einde te maken aan de wanordelijke toestand dat iedere communistische partij op eigen houtje opereert.”59 Aan de basis van de Cominform lag een gewijzigde beoordeling van

de internationale situatie ten grondslag. De door de oorlog verzwakte Europese landen waren in deze visie marionetten geworden van de Verenigde Staten en de sociaaldemocratie een agent van het Amerikaanse imperialisme. In plaats van samen te werken met de socialisten moest men voortaan de confrontatie aangaan.60

De kloof tussen de communisten en de rest van Nederland werd vanaf de tweede helft van 1947, niet op de laatste plaats door de CPN zelf, groter dan ooit. De oppositie tegen het Marshallplan, de onverdeelde steun voor de communistische opstand in Tsjecho-Slowakije, het niet veroordelen van politieke schijnprocessen in Hongarije, Bulgarije en Tsjecho-Slowakije en haar opstelling inzake de Berlijn-crisis van juli 1948 plaatsten de CPN lijnrecht tegenover elke andere Nederlandse partij.61

Pogingen tot toenadering richting de PvdA op het gebied van Indonesië werden definitief afgebroken na de eerste militaire actie van 21 juli 1947. De strijd van de CPN tegen de sociaaldemocratie werd in alle hevigheid hervat.62 In haar dagblad De Waarheid publiceerde de CPN op 8 juni 1948 zelfs een stuk

waarin zij de PvdA-voorzitter ervan beschuldigde ‘de komende man der nazi’s’ te zijn geweest.63

Tegelijkertijd werd er van overheidswege besloten tot actieve bestrijding van de CPN. Aanhangers van de CPN werden geweerd uit vertrouwensfuncties en er werd gewerkt aan een ontwerp wetsvoorstel om lidmaatschap van de CPN en aan haar verwante organisaties, strafbaar te stellen. Twee CPN-wethouders werden uit het dagelijks bestuur van de Gemeente Amsterdam verwijderd en de CPN-fractie werd buiten belangrijke Vaste Commissies gehouden, zoals die voor Defensie en Buitenlandse Zaken. Verder werden tal van maatregelen ingevoerd om communistische propaganda te dwarsbomen en spande de Rijksvoorlichtingsdienst zich in voor de verspreiding van anticommunistische propaganda.64

58 Zie Hoofdstuk 2 en 3.

59 Stutje, De man die de weg wees, p. 276. 60Ibidem, p. 276-277.

61 De Jonge, Het communisme in Nederland, p. 94.

62 G. Voerman, ‘A drama in three acts. The relations between communism and social democracy in the Netherlands since 1945’, In: Journal of Communist Studies, Vol. 6(4), (1990), p.103-123, aldaar 110-111. 63 De Waarheid, 08-06-1948, “Hatta-Van Mook”.

(15)

Opvallend genoeg kwam de ‘definitieve breuk met de sociaaldemocratie’ in 1947, zoals beschreven door Verrips en De Jonge65, voor de CPN reeds in juli, vóór de oprichting van de

Cominform. Al op 28 september sprak De Groot zich op een partijbestuurszitting uit tegen de PvdA en haar beleid ten opzichte van Indonesië: “Zonder de hulp van de sociaaldemocratie zou onze eigen reactie (‘antirevolutionaire stroming’, red.) geen koloniale oorlog kunnen voeren en zou de reactie internationaal geen oorlog tegen de Sovjet-Unie kunnen voorbereiden. Wij kunnen onder deze omstandigheden niets anders dan stelling nemen tegen de PvdA.”66 Tegelijkertijd was er niet direct

sprake van een andere opstelling van de CPN met betrekking tot de Indonesische Kwestie. Verrips stelt dat de CPN zich ook na de eerste ‘politionele’ actie, de Nederlandse militaire aanval op de Republiek van 21 juli 1947, doelbewust op de achtergrond hield “vooral omdat moest worden geconstateerd dat er onder de bevolking weinig steun voor oppositie was te vinden”.67 Afgezien van

deze uitspraak van Verrips is in de literatuur weinig aandacht voor de opstelling van de CPN na de eerste militaire actie; De Jonge gaat er zelfs geheel aan voorbij.68

De oprichting van de Cominform viel samen met de toenemende grip van De Groot op de CPN. Al voor de oorlog had De Groot zich proberen te ontdoen van leden die in zijn ogen niet loyaal genoeg waren aan zijn stalinistische politiek.69 In het najaar van 1947 verklaarde De Groot op een

vergadering van het Politiek Bureau van de CPN dat “er van de krant geen snars deugde”. Hierop werd besloten hoofdredacteur Koeijemans te vervangen door Fred Schoonenberg, een lid uit het kamp van De Groot. Onder zijn leiding werd de redactiestaf grondig gezuiverd en werden enkele ‘loyale’

medewerkers benoemd. Al in december werd bekend dat De Groot zelf het hoofdredacteurschap op zich zou nemen en Schoonenberg zou optreden als zijn plaatsvervanger.70 Uit deze gang van zaken

blijkt de macht van De Groot binnen de CPN aan de vooravond van de Koude Oorlog.

De intrede van de Koude Oorlog had grote consequenties voor de CPN en haar Indonesië-beleid in 1948. Het stemmenpercentage van de CPN daalde bij de verkiezingen in 1948 van 10,7 procent naar 7,7 procent en de situatie in Indonesië verslechterde in korte tijd op drastische wijze. 71

In de zomer van 1948 zond de CPSU, na overleg met de CPN in Praag, oud-PKI-lid Musso naar

Indonesië. Het doel was om de PKI onder leiderschap van Musso, met instructies vanuit Moskou, een meer invloedrijke rol te laten spelen in de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Tijdens het overleg in mei 1948 werd tevens besloten tot een koerswijziging; de communisten zouden niet langer aandringen op het handhaven van een staatkundig verband en de instemming met ‘Linggadjatti’ en

65 Ibidem, p. 251-254 en De Jonge, Het communisme in Nederland, p. 90-92. 66 Verrips, Dwars, duivels en dromend, p. 254.

67 Ibidem, p. 256.

68 De Jonge, Het communisme in Nederland, p. 96. 69 Stutje 143 en 148.

70 Gortzak, Kluiven op een buitenbeen, p. 61. 71 Verrips, Dwars, duivels en dromend, p. 261.

(16)

‘Renville’ werd erkend als een misrekening. Tegelijkertijd sloot De Groot, namens de CPN, een geheim akkoord met Musso over wederzijdse voorkeursposities tussen Nederland en Indonesië in

toekomstige betrekkingen.72 De opzet mislukte echter door het conflict tussen nationalistische en

communistische troepen dat 18 september 1948 rond Madioen uitbrak.

Welke partij verantwoordelijkheid draagt voor het geweld rond Madioen staat tot op heden ter discussie.73 Aanhangers van de nationalisten beweren dat communistische elementen onder

leiding van PKI-leider Musso, een communistische opstand uitriepen met als doel de omverwerping van de nationalistische regering. De CPN heeft, na aanvankelijk de gebeurtenissen als een door de communisten geleide opstand te beschrijven, altijd volgehouden dat het conflict het resultaat was van provocaties door nationalistische milities, onder directe instructies van Hatta en Soekarno.74 De

schuldvraag zal hier niet behandeld worden gezien de complexiteit van dit vraagstuk en tevens omdat het antwoord hierop niet relevant is voor dit onderzoek. Om die reden is gekozen voor de hantering van de term ‘Madioen-affaire’ in tegenstelling tot ‘Madioen-provocatie’ dan wel ‘Madioen-opstand’. Over de uitkomst van het conflict is echter geen discussie mogelijk: de PKI werd verboden en

gedecimeerd, haar rol in de Indonesische revolutie was uitgespeeld en vrijwel het gehele PKI-bestuur werd geëxecuteerd.75 De communistische wereld, inclusief de CPN, werd gedwongen zich aan te

passen aan de nieuwe situatie in Indonesië.

De houding van de CPN na de Madioen-affaire was voornamelijk gericht op het bestrijden van informeel imperialisme door de Verenigde Staten en Nederland, dan wel door andere westerse en kapitalistische mogendheden. Deze houding, die neerkwam op een felle veroordeling van de nationalistische leiders van de Republiek, leidde ertoe dat de CPN zich irrationeel voordeed in de ogen van niet-communistisch Nederland.76 Zij liet geen gelegenheid voorbijgaan om af te geven op de

‘Hatta-kliek’ en Soekarno door het slijk te halen; een opstelling die andere Nederlandse politieke partijen sinds 1945 hadden uitgedragen. Onder leiding van De Groot stemde de communistische fractie in december 1949 tegen het Nederlands-Indonesische akkoord over de soevereiniteits-overdracht.77 De rede van De Groot in de Tweede Kamer op 9 december 1949, tijdens de laatste

vergadering over de soevereiniteitsoverdracht, geeft een helder beeld van de opstelling van de CPN ten opzichte van de Indonesische kwestie en het Nederlandse kolonialisme eind 1949. De Ronde Tafel Conferentie (RTC) van eind 1949, waar vertegenwoordigers van de Indonesische Republiek en de Nederlandse overheid de onafhankelijkheid van Indonesië verder uitwerkten, was volgens de

CPN-72 Efimova, ‘Who gave instructions’, p. 185-168. 73 Ibidem, P. 172.

74 Stutje, De man die de weg wees, p. 276-279. 75 Ibidem, 279 en 281-282.

76 De Jonge, Het communisme in Nederland, p. 96. 77 Verrips, Dwars, duivels en dromend, p. 261.

(17)

voorzitter namelijk “een poging om wat langs politionele weg niet bereikt kon worden met andere middelen te proberen”.

Om die reden betekenden de besluiten van de RTC volgens De Groot dan ook “niet alleen geen nationale zelfstandigheid voor Indonesië, maar beoog(d)en integendeel door het verdelen van de krachten van het Indonesische volk juist de heerschappij van een verkapt kolonialisme te

versterken”. De Groot noemde de RTC verder een “geraffineerde politiek” ter versteviging van de greep van het imperialisme op Indonesië, maar hield nog wel een slag om de arm door te stellen dat de uitkomst van de RTC in elk geval neerkwam op “de verscherping van de Indonesische uitbuiting”.78

Opvallend is dat, zoals blijkt uit de woorden van De Groot, de CPN de Republiek Indonesië eind 1949 nog altijd erkende en de wettigheid van de nationalistische regering niet in twijfel trok. Deze houding wist De Groot te verenigen met de afkeer van de communisten jegens Hatta en Soekarno door te stellen dat deze leiders de Republiek in werkelijkheid verafschuwden. De Groot hield de Kamer voor dat “de voormalige agenten van het Japanse fascisme en de huidige agenten van het Amerikaanse fascisme, (..) slechts (hebben, red.) medegewerkt aan die republiek om haar van binnenuit te kunnen ondermijnen.”79

Met het wegvallen van de Indonesische kwestie nam ook het contact tussen de CPSU en de CPN af. Volgens Verrips duurde het vijf jaar voor er weer regelmatig communicatie met de CPSU tot stand kwam.80 De restanten van de PKI hergroepeerden zich onder leiding van Tan Ling Djie en

keerden begin 1950 terug in de Indonesische politiek. In de publieke opstelling kwam de nadruk van de nieuwe PKI weer op parlementaire bezigheden te liggen in plaats van op revolutionaire retoriek en wapens. Op de achtergrond werkte de partij echter, in overleg met de Communistische Partij van China (CCP), aan het hergroeperen van haar strijdkrachten en de oprichting van een bevrijdingsleger. Uit een document waarin Stalin commentaar gaf op het partijprogramma van de nieuwe PKI blijkt dat de leider van de Sovjet-Unie het niet eens was met deze strategie. Bij het voorstel tot omverwerping “of the domination of the inner reactionairies who are serving the imperialists” plaatste Stalin bijvoorbeeld in de kantlijn “wrong!”.81 Uit een rede van De Groot op 9 december 1949 in de Tweede

Kamer blijkt dat de CPN op de hoogte was van de nieuwe koers van de PKI en hier juist wel mee instemde: “zij (de PKI, red.) aanvaarden de fantoom-Staat der Republiek Indonesia Serikat niet en zetten hun strijd voort tegen deze nieuwste camouflage van het Amerikaans-Nederlandse koloniale bewind.”82

78 Handelingen Tweede Kamer, 09-12-1949. Geraadpleegd op https://www.statengeneraaldigitaal.nl/ 79 Ibidem.

80 Verrips, Dwars, duivels en dromend, p. 262.

81 L.M. Efimova, ‘Stalin and the Revival of the Communist Party of Indonesia’, In: Cold War History, vol. 5(1), (2005), p. 107-120, aldaar p. 109-112.

(18)

1.3

Vergelijking anti-imperialisme met de PCF

Duidelijk is geworden hoe de anti-imperialistische opstelling van de CPN in de periode van 1945 tot en met 1949 tot stand is gekomen en op welke momenten deze veranderde. Indien de CPSU geheel of gedeeltelijk verantwoordelijk was voor de veranderingen in de anti-imperialistische houding van de CPN, is het aannemelijk dat soortgelijke ontwikkelingen waarneembaar zijn bij andere West-Europese communistische partijen in dezelfde periode. Om deze reden is het interessant om stil te staan bij de ontwikkelingen in de anti-imperialistische houding, en de verklaring hiervoor, van andere West-Europese communistische partijen. Deze informatie kan helpen bij het beoordelen van bevindingen in de vergelijking van De Waarheid met de opstelling van de CPSU. Waren bepaalde veranderingen ingegeven door Moskou of plaatselijke politieke omstandigheden? Omdat een analyse van het beleid van alle West-Europese communistische partijen buiten de mogelijkheden van dit onderzoek ligt, is ervoor gekozen om er één specifieke partij uit te lichten; de Communistische Partij Frankrijk (PCF).

De PCF, welke grote electorale successen kende in de naoorlogse periode, is in deze context een van de partijen die uitzonderlijk geschikt is om te vergelijken met de CPN. Naast het feit dat zij vóór de Tweede Wereldoorlog, evenals de CPN zeer loyaal was aan de CPSU, had ook de PCF te maken met koloniaal beleid van haar moederland. Frankrijk was immers een van de grootste

(19)

echter dat het beleid van de PCF, gericht op het vormen van een gezamenlijk front met andere linkse partijen, wél slaagde en de partij hierdoor in de eerste naoorlogse Franse regering wist plaats te nemen.83 Doordat de PCF destijds een regeringsakkoord heeft gesloten, is haar dekolonisatiebeleid

meer overzichtelijk en gemakkelijk te analyseren.

Een kort overzicht van de algemene ontwikkelingen in de communistische wereld in West-Europa aan het begin van de twintigste eeuw zal dit beleid in perspectief plaatsen. Voor vrijwel elke communistische partij in West-Europa geldt dat zij vanaf het Vijfde Comintern Congres in 1924 onder strikte supervisie van de CPSU kwam te staan. Evenals in het geval van de CPN werd het beleid van deze partijen tot in de details door de Comintern vormgegeven.84 Hoewel historicus Neal Tannahil

stelt dat de CPN in de periode tussen 1924 en 1940 ‘uitzonderlijk’ loyaal was aan de CPSU, was er geen enkele Europese communistische partij die ten tijde van de Comintern afwijkend beleid voerde.85 Vanaf 1928 spraken West-Europese communistische partijen gezamenlijk in termen van de

‘klasse tegen klasse’ ideologie en in 1935 zochten zij alle toenadering tot de sociaaldemocratie in pogingen een breed links front te creëren. Ook verdedigden zij alle het Nazi-Sovjet Pact in 1939.86

Maar ook na het einde van de Tweede Wereldoorlog zijn er veel overeenkomsten te vinden tussen de verschillende West-Europese partijen ten opzichte van het imperialisme. De positieve opstelling van de CPN ten opzichte van de door de regering voorgestelde Gemenebest-structuur, zoals beschreven door Morriën87, zien we bijvoorbeeld ook terug bij de communistische partijen van Groot-Brittannië

en Frankrijk.88

Na de Tweede Wereldoorlog pleitten de Franse communisten voor de afschaffing van de bestaande koloniale relaties en de vervanging hiervan door de oprichting van de ‘Franse Unie’; een samenwerkingsverband tussen metropool en koloniën op basis van vrijwillige deelneming. Vanuit het idee dat nationale bevrijding vooraf moest gaan aan maatschappelijke revolutie steunde de PCF de eis van de Franse koloniën voor het recht van zelfbeschikking en zelfstandigheid.89 Tegelijkertijd stond

zij er echter op dat dit niet per definitie hoefde te leiden tot een scheiding tussen de koloniën en Frankrijk. Publiekelijk nam de PCF de stelling in dat volledige onafhankelijkheid voor de koloniën niet wenselijk was in de context van de naoorlogse internationale politieke omstandigheden. Dit was volgens de PCF enerzijds omdat de koloniën economisch konden profiteren van coöperatie met Frankrijk, en anderzijds omdat zij nog niet genoeg ontwikkeld zouden zijn om hun zelfstandigheid te

83 M. Adereth, The French Communist Party. A critical history (1920-84) from Comintern to 'the colours of

France' (Manchester 1984), p. 139-141.

84 Voerman, De meridiaan van Moskou, p. 218-223.

85 Tannahil, The communist parties of Western Europe, p. 68-70. 86 Ibidem, p. 66.

87 Zie inleiding.

88 D. Sassoon, ‘The rise and fall of West European communism 1939-48’, In: Contemporary European History, Vol. 1(2), (1992), p. 139-169, aldaar p. 145, 147 en 154.

(20)

kunnen verdedigen tegen de ‘expansionistische’ Verenigde Staten.90 Om deze politiek te kunnen

verdedigen was het voor de PCF noodzakelijk dat de koloniën daadwerkelijk uit vrije wil kozen voor de nieuwe ‘Franse Unie’. De PCF wrong zich in vele en lastige bochten om te bewijzen dat dit het geval was. Zo presenteerde zij de Afrikaanse oorlogsbijdrage tegen het fascisme als bewijs voor de loyaliteit van de Afrikaanse koloniën aan Frankrijk en bleek uit publicaties van de PCF op geen enkele manier de onafhankelijkheidswens in de Franse koloniën. 91

In de historiografie rond de PCF wordt deze terughoudende anti-imperialistische opstelling toegeschreven aan de invloed van de CPSU op PCF-voorzitter Maurice Thorez. Historici Annie Kriegel en Stéphane Courtois stellen bijvoorbeeld, op basis van onderzoek in het Russische archief, dat Thorez onder strikte supervisie stond van de Cominform. PCF-partijlid Eugen Fried zou in werkelijkheid de leiding hebben gehad over de partij en richtlijnen van de CPSU hebben doorgespeeld aan Thorez.92 Uit een gesprek tussen Thorez en Stalin in november 1945 blijkt

inderdaad dat de PCF-voorman veel advies van Stalin ontving en dit als instructies leek te

beschouwen.93 Dat Stalin daadwerkelijk instructies gaf aan Thorez in plaats van advies staat echter

niet vast. Er zijn ook aanwijzingen dat de PCF over enige autonomie beschikte. De CPSU greep bijvoorbeeld niet in bij de hoog oplopende partijtwisten tussen een prominent PCF-lid, André Marty, en voorzitter Thorez.94

Nadat op 5 mei 1947 de PCF-ministers door minister-president Ramadier uit de Franse regering werden gezet, verwisselde de PCF niet per direct de terughoudende anti-imperialistische houding voor een campagne tegen het Franse kolonialistische beleid.95 Op een partijcongres van de

PCF in juni ging een meerderheid van de leden ervan uit dat de partij spoedig weer zou terugkeren in de regering. Om deze mogelijkheid open te houden hield de PCF zich op de vlakte over de koloniale verhoudingen en ook het Marshallplan werd in eerste instantie lauw ontvangen door de PCF.96 Pas

enkele weken na de oprichting van de Cominform op 5 oktober 1947 is een wending in de beleidslijn van de PCF waarneembaar. Vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen introduceerde de PCF de

Two-Camp doctrine aan de kiezer.97 Tot aan de ontbinding van de Cominform in 1956 zou de PCF zich laten

leiden door de Cominform.98

90 Ibidem, p. 144-145

91 J. Giblin, ‘The image of the loyal African during World War II and its postwar use by the French Communist Party’, In: Canadian Journal of African Studies, Vol. 14(2), (1980), p. 319-326, aldaar p. 324-326.

92 Op basis van: A. Kriegel en S. Coutois, Eugen Fried le grand secret du PCF (Parijs 1997).

93 I. Wall, ‘The PCF, Stalinism, and the Cold War’, In: The Romanic Review (2001) p. 13-24, aldaar p. 19. 94 Ibidem, p. 20.

95 Adereth, p. 145-146.

96 R. Tiersky, French communism 1920-1972 (New York 1974), p. 161.

97 I. Wall, French communism in the era of Stalin. The quest for unity and integration 1945-1962 (Londen 1983) p. 61-62.

(21)

1.4

Conclusie

Uit de geschiedenis van de CPN van voor de Tweede Wereldoorlog blijkt dat de CPN, evenals andere West-Europese communistische partijen, langzaam maar zeker onder strikte supervisie van de CPSU kwam te staan. Ondanks dat de Comintern werd ontbonden in 1943 is het aannemelijk dat partijen zoals de CPN en de PCF na de oorlog nog bijzonder loyaal waren aan de CPSU. Veel partijleden waren immers slechts benoemd na goedkeuring van het secretariaat van de Comintern. Uit algemene ontwikkelingen blijkt dat direct na de oorlog de CPN en de PCF inderdaad vasthielden aan de Comintern-politiek; terughoudend anti-kolonialisme en toenadering tot de sociaaldemocraten. Zo blijkt uit de literatuur dat zowel de PCF als de CPN geïnspireerd waren door Moskou om de ‘Gemenebest’-strategie uit de tijd van de Comintern te handhaven.

Uit de bestaande literatuur komt niet naar voren dat Moskou deze loyaliteit verlangde noch dat zij dwingende instructies gaf. Zowel de CPN als de CPN hadden een overtuigd Stalinistische voorzitter die ernaar streefde in een goed daglicht te staan bij de CPSU. Zowel in het geval van de PCF als de CPN mengde de CPSU zich niet in interne conflicten om de Stalinistische voorzitters te

beschermen. En hoewel rond Thorez vermoedens zijn dat hij werd gestuurd door Moskou, is hier geen overtuigend bewijs voor. In het geval van De Groot zijn hier in zijn geheel geen aanwijzingen voor. In 1949 steunde De Groot zelfs, in tegenstelling tot Stalin, persoonlijk de door de CCP geïnspireerde gewelddadige strategie van de PKI.

In de analyse van het CPN- en PCF-beleid met betrekking tot respectievelijk Nederlandse en Franse koloniale bezittingen komt naar voren dat het anti-imperialistische beleid van beide partijen in de eerste plaats verband leek te houden met landelijke politieke omstandigheden. In het geval van de PCF hield de partij bijvoorbeeld vast aan de mogelijkheid tot regeringsdeelname nadat de CPSU

(22)

toenadering tot de sociaaldemocratie had afgekeurd. De CPN brak juist met de PVDA voor de oprichting van de Cominform. Deze aanwijzingen dat de CPSU zich niet intensief met het CPN-beleid bezig hield dienen verder ondersteund te worden. Een vergelijking van het CPSU-beleid met de opstelling van de CPN is op zijn plaats.

2.

CPSU en Indonesië

Inleiding

Om de relatie van de CPN met de CPSU aan de hand van de publieke opstelling van de CPN, specifiek met betrekking tot Nederlands-Indië tussen 1945 en 1949, te kunnen vaststellen, is het van belang om de positie van de CPSU ten opzichte van de Indonesische kwestie te analyseren. Door middel van deze analyse is het immers mogelijk om de overeenkomsten en verschillen tussen de CPSU en de CPN op dit dossier aan te geven en daarmee verdere uitspraken te doen over de invloed van de CPSU op de CPN. Door een aantal factoren en gebeurtenissen in Indonesië die van groot belang zijn geweest voor de CPSU en door haar opstelling inzake de Indonesische kwestie tussen 1945 en 1949 te analyseren, wordt de basis gelegd voor een vergelijking met de opstelling van de CPN op deze vlakken. Het gaat hierbij om factoren en gebeurtenissen die tevens bepalend zijn geweest voor het wereldwijde communisme dan wel een grote invloed hebben gehad op de zienswijze op de

Indonesische kwestie van de CPN.

Een korte inleiding op het Sovjet-buitenlandbeleid in deze periode is op zijn plaats om deze factoren te kunnen plaatsen in een breder perspectief. De Sovjet-Unie had met haar zeer substantiële bijdrage aan de Tweede Wereldoorlog een grote indruk achtergelaten bij het westerse publiek en de beleidsmakers van de geallieerden.99 Het achtergestelde en nauwelijks geïndustrialiseerde Rusland

was in staat gebleken om met massale kwantitatieve oorlogsvoering de Duitse oorlogsmachine tot stoppen te dwingen en vervolgens te vernietigen. Hoewel westerse leiders zich ervan bewust waren

(23)

dat de Sovjet-Unie nog altijd achterliep qua modernisatie en technologie had zij zich gevestigd als wereldmacht. Tegelijkertijd bereikte de steun voor het communisme in West-Europa, zoals eerder vermeld, een hoogtepunt vlak na de oorlog. Deze gunstige positie voor de Sovjet-Unie en het communisme werd door Stalin echter niet ingezet om het imperialisme te bestrijden. De nadruk in het buitenlandbeleid van de Sovjet-Unie kwam in de kern neer op versterking van haar positie in Oost-Europa en het onderhouden van de fragiele banden met de westerse bondgenoten.100

Communisme in West-Europa en westers imperialisme waren van minder belang voor de CPSU. Enkele historici, zoals Adereth, menen bijvoorbeeld dat de PCF en de Italiaanse Communistische Partij op instructie vanuit Moskou hebben afgezien van een poging tot revolutie in de periode 1944-1945 en ook de aanvankelijk afzijdige opstelling van de Sovjet-Unie ten opzichte van de

dekolonisatieproblematiek is bewijs voor deze stelling.101

Dit buitenlandbeleid van de Sovjet-Unie van vlak na de oorlog zou echter in korte tijd grote veranderingen ondergaan. Tussen 1945 en 1949 was de wereld verdeeld in een kapitalistisch- en een communistisch kamp. Zowel de CPSU als de CPN waren genoodzaakt passend beleid te ontwikkelen voor de veranderende omstandigheden. De ontwikkelingen in de opstelling van Moskou richting de geallieerden, de veranderende visie van de CPSU op antikolonialisme en de plaats van Indonesië in het buitenlandbeleid van de Sovjet-Unie zijn de terreinen waarop de verschillen en overeenkomsten met het beleid van de CPN getoetst kunnen worden. Door op chronologische wijze een zo helder mogelijk beeld te scheppen van het Sovjet-beleid ten opzichte van Indonesië tussen 1945 en 1949 is het mogelijk dit beleid te vergelijken met de keuzes van de CPN in haar publieke opstelling.

100 V.A. Kivelson en R.G. Suny, Russia’s empires (New York 2017), p. 314. 101 Adereth, The French Communist Party, p. 127.

(24)

2.1

Zuidoost-Azië buitenlandbeleid CPSU 1945-1949

Hoewel de relatief goede band tussen de Sovjet-Unie en de westerse bondgenoten na de Tweede Wereldoorlog van korte duur zou blijken, lag dit niet direct aan meningsverschillen op het gebied van imperialisme. De Sovjet-Unie stelde zich terughoudend op tegenover de pogingen van de westerse grootmachten om de koloniale banden met hun overzeese gebieden te hervormen. Groot-Brittannië en andere kolonialistische grootmachten kregen in de naoorlogse wereld, zowel lokaal als

internationaal, in toenemende mate kritiek te verduren op hun koloniale heerschappij. Onder meer uit angst voor de Amerikaanse publieke opinie begonnen zij vanaf 1945 een ‘charm offensive to present imperial rule as a beneficent partnership to promote democracy and development among ‘backward’ peoples.’102 De voorstelling van imperialisme als een soort ‘liefdadigheidsproject’, dat

slechts ter ondersteuning van minder ontwikkelde gebieden gezien zou moeten worden, reikte tot aan de League of Nations en vanaf 1945 tot aan de Verenigde Naties. Hoewel de term mandaat-gebieden door de VN werd vervangen door trusteeships, veranderde dit aan de feitelijke situatie weinig.

De Sovjet-Unie sprak zich niet uit tegen dit pro-imperialistische beleid in de Veiligheidsraad. Uit een publicatie over een koloniale kwestie in Moirovoe Khoziaistvo i Mirovaia Politika103, destijds

het belangrijkste binnenlandse tijdschrift over het buitenlandbeleid van de Sovjet-Unie, eind 1945, blijkt dat de Sovjet-Unie het trusteeship-model van de Verenigde Naties als een goed alternatief zag voor koloniën om volledige onafhankelijkheid te verkrijgen.104 De motivatie voor de Sovjet-Unie om

het trusteeship-model te steunen is niet geheel duidelijk maar het is waarschijnlijk dat Stalin hiertoe besloot met het oog op zijn eigen geopolitieke belangen. De Sovjet-Unie was immers al sinds de jaren

102 J. Darwin, After Tamerlane. The rise and fall of global empires 1400-2000 (London 2007), p. 431. 103 Vertaling: Wereldeconomie en Wereldpolitiek.

(25)

twintig bezig geweest met het verkrijgen van indirecte zeggenschap over landen in haar directe omgeving, met name in Oost-Europa.105

Naast de eigen imperialistische belangen van de Sovjet-Unie en het feit dat Stalin de

geallieerden niet voor het hoofd wilde stoten, was het sentiment in Moskou dat de Verenigde Staten, gezien haar anti-kolonialistische retoriek, zelf de westerse landen tot concessies zou dwingen. Tegelijkertijd geloofden “the leading Soviet diplomats involved in policy planning” – Maksim Litvinov, Ivan Maisky en Andrei Gromyko – dat de strategische belangen van de Sovjet-Unie grotendeels overeenkwamen met die van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Dit optimisme was gedeeltelijk gebaseerd op een andere kijk op de westerse democratische landen, die door de Tweede

Wereldoorlog werden gezien als “staunch opponents of German Fascism and Japanese militarism and respectful of the USSR’s newly gained status, interests, and rights.”106 Dit beeld zou door de intrede

van de Koude Oorlog drastisch veranderen. Voornamelijk vanwege geopolitieke overwegingen werd, in het licht van de Sovjet-‘dreiging’, door president Truman besloten dat de Verenigde Staten de vernieuwde imperialistische houding van zijn bondgenoten niet veroordeelde.107

De intrede van de Koude oorlog zorgde voor een omslag in het buitenlandbeleid van de Sovjet-Unie ten opzichte van het kolonialisme. De eerste veranderingen in dit beleid, die te herleiden zijn tot de toenemende geopolitieke spanningen tussen de westerse machten en de Sovjet-Unie, dateren van begin 1946. Dit blijkt onder meer uit een nadere analyse van de opstelling van de Sovjet-Unie in de Verenigde Naties in 1946. Spanningen tussen de Sovjet-Sovjet-Unie en de kapitalistische

grootmachten waren al vanaf de oprichting van de Veiligheidsraad op 17 januari 1946 aanwezig. In de eerste week van haar bestaan ontving de raad een klacht van Iran aan het adres van de Sovjet-Unie over aanwezige activiteiten van Sovjet-soldaten in haar territorium; binnen twee dagen diende de Sovjet-Unie vrijwel precies dezelfde klacht in over Britse troepen in Griekenland.108

Gedurende 1946 veranderden de spanningen in regelrechte conflicten. Uit de verslagen van de vergaderingen in de Veiligheidsraad blijkt dat begin 1946 de relatie tussen Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie aanzienlijk verslechterde en dat de Amerikanen in deze periode hierbij vooral

toeschouwers waren.109 Pas vanaf augustus 1946 begon ook de relatie tussen de Sovjet-Unie en de

Amerikaanse delegaties in de Verenigde Naties barsten te vertonen. Een poging van de Sovjet-Unie om een militaire basis te openen in de Turkse Bosporus leidde tot de eerste confrontatie tussen de twee supermachten. De Sovjet-Unie bond uiteindelijk in, maar pas nadat de Amerikaanse president

105 Kivelson en Suny, Russia’s empires, p. 314.

106 V.L. Pechatnov, ‘The Soviet Union and the world 1944–1953’, In: The Cambridge history of the Cold War, ed. M.P. Leffler en O.A. Westad. vol.1, (2010), p. 90-111, aldaar p. 92.

107 Darwin, After Tamerlane, p. 436-437.

108 K. Alenius, ‘Cold War propaganda getting started. Soviet rhetoric in the UN Security Council during the Iran Crisis of 1946’, In: Valahian Journal of Historical Studies, vol. 14, (2010), p. 143-162, aldaar p. 144.

109 E. Johnson, ‘Early indications of a freeze: Greece, Spain and the United Nations 1946-47’, In: Cold War

(26)

Truman een vliegdekschip naar de regio had gezonden.110 Vanaf de herfst van 1946 begon de

delegatie van de Sovjet-Unie in de Veiligheidsraad zich kritischer op te stellen ten opzichte van het westerse imperialisme. Duidelijk is dat deze vertegenwoordigers hiertoe overgingen om weerstand te bieden tegen het westerse blok en de belangen van de Sovjet-Unie veilig te stellen. Om deze reden is het belangrijk de veranderingen in het beleid van de Sovjet-Unie ten opzichte van de Indonesische Republiek niet in regionale- maar voornamelijk in globale ontwikkelingen te zoeken.

De Sovjet-houding ten opzichte van Zuidoost-Azië in het algemeen ontwikkelde zich van 1945 tot de herfst van 1947 langzaam doch gestaag van terughoudend in het veroordelen van

imperialistische krachten naar het steeds krachtiger steunen van revolutionaire onafhankelijkheids-bewegingen.111 Een voorbeeld van deze aanvankelijke terughoudendheid is de opstelling van de

Sovjet-Unie ten opzichte van de Indonesische kwestie eind 1945. Over de onafhankelijkheids-verklaring van de Indonesische nationalisten liet de Sovjet-Unie zich niet direct uit. Pas op

21 januari 1946, in reactie op de klacht van Iran in de Veiligheidsraad over Sovjet-troepen op haar grondgebied, uitte Oekraïne, dat behoorde tot de Sovjet-Unie maar in bezit was van een eigen zetel in de Veiligheidsraad, kritiek op de aanwezigheid van Britse troepen in Indonesië.112 Deze hadden op

verzoek van de Nederlandse regering de taak op zich genomen de Japanse soldaten te ontwapenen en de orde te handhaven. De aanklacht was echter voornamelijk gericht tegen Groot-Brittannië en niet tegen Nederlands imperialisme. Eind 1946 trok Groot-Brittannië zijn troepen weliswaar terug uit Indonesië maar nam desondanks de kritiek van de Sovjet-Unie op de westerse imperialistische machten toe.113 Hierbij dient opgemerkt te worden dat de Sovjet-Unie weinig zeggenschap had over

de Aziatische communistische partijen in de periode 1945-1950 en dit ook niet ambieerde. Historicus Efimova, een autoriteit op het gebied van relaties tussen de CPSU en Aziatische communistische partijen in deze periode, stelt dat “although Southeast Asian communists were eager to get more assistance from the USSR, (..), the USSR refrained from this and did not even maintain regular ties with Southeast Asian communist.”114

Vanaf begin 1947 kwamen de Sovjet-vertegenwoordigers in de Verenigde Naties in

toenemende mate in conflict met de Amerikaanse delegatie, bijvoorbeeld in de gesprekken over de Griekse Burgeroorlog.115 Mede door de terugtrekking van de Britse troepen uit Indonesië in

november 1946, verschoof de nadruk in het buitenlandbeleid van de Sovjet-Unie van kritiek op Brits

110 P.C. Avey, ‘Confronting Soviet power. U.S. policy during the early Cold War’, In: International Security, vol. 36(4), (2012), p. 151-188, p. aldaar 172.

111 McVey, The soviet view of the Indonesian revolution, p. 24.

112 A.M. Taylor, Indonesian independence and the United Nations (Ithaca, N.Y. 1960) p. 14. 113 Alenius, ‘Cold War propaganda getting started’, p. 145-146.

114 L.M. Efimova, ‘Did the Soviet Union instruct Southeast Asian communists to revolt? New Russian evidence on the Calcutta Youth Conference of February 1948’ In: Journal of Southeast Asian Studies, vol. 40(3), (2009), p. 449–469, aldaar p. 468.

(27)

beleid naar politieke aanvallen op de Verenigde Staten. Door de toenemende conflicten tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie op geopolitiek gebied werd in Moskou met meer belangstelling naar Zuidoost-Azië gekeken. De Verenigde Staten bleken terughoudender in het steunen van koloniën in hun strijd tegen de Europese overheersers dan de communisten hadden gedacht. De Amerikanen toonden meer coulance voor hun imperialistische bondgenoten en minder bereidheid tot erkenning van onafhankelijkheidsbewegingen.116

In 1947 begon de CPSU, mede dankzij de aankondiging van het Marshall-plan, deze opstelling van de Verenigde Staten te plaatsen in een informeel imperialistisch kader.117 De CPSU was ervan

overtuigd dat de Verenigde Staten vreesden dat de koloniale massa’s zich niet meer zouden laten ‘uitbuiten’ door de Amerikanen nadat zij zich hadden ontdaan van de imperialistische overheersers. Om die reden zouden de Verenigde Staten het koloniale bewind van de Europese imperialistische machten willen gebruiken om de koloniën financieel te overheersen. Vanuit deze visie was de CPSU ervan overtuigd dat de Amerikanen de imperialistische krachten onvoorwaardelijk steunden en daarom de Veiligheidsraad buiten kwesties betreffende dekolonisatieproblematiek trachtten te houden.118 Dit was voor de Sovjet-Unie reden om zich te profileren als de ‘ware’ redder van de

koloniale volkeren en de anti-kolonialistische houding te verscherpen.

Verschillende ontwikkelingen in 1947 gaven vervolgens invulling aan deze nieuwe

antikoloniale impuls. Een van deze factoren was de breuk van de Sovjet-Unie met de strategie om communistische partijen in haar invloedssfeer aan te sporen tot het vormen van brede volksfronten. Dit hield in dat communistische partijen werden geacht verbindingen aan te gaan met socialistische partijen om meer invloed te kunnen uitoefenen op beleid van het desbetreffende land. Zoals in het vorige hoofdstuk naar voren is gekomen werden de communistische partijen in Europa door de toenemende polarisatie en ideologische conflicten met socialistische krachten in 1947 gedwongen afscheid te nemen van deze ‘volksfronten’-tactiek in Europa.119 In mei 1947 werden zowel de Franse-

als de Italiaanse communistische partijen uit hun respectievelijke regering gezet.120 De uitsluiting van

de West-Europese communistische partijen tezamen met de veranderde Sovjet-interpretatie van het Amerikaanse buitenlandbeleid leidden ertoe dat de Sovjet-Unie koos voor een agressievere

diplomatieke benadering van de imperialistische krachten. De Cominform werd in september 1947 opgericht om een blok te kunnen vormen tegen het imperialisme en in dit overlegorgaan werd besloten dat communistische vrijheidsstrijders niet langer zouden moeten samenwerken, met name vanuit een onderdanige positie, met niet-communistische partijen.121

116 McLane, Soviet strategies in Southeast Asia, p. 144. 117 Kennedy-Pipe, Stalin’s Cold War, p. 107-109.

118 McVey, The soviet view of the Indonesian revolution, p. 22. 119 Pechatnov, ‘The Soviet Union and the world 1944–1953’, p. 105. 120 Urban, Moscow and the Italian communist party, p. 216.

(28)

Een andere ontwikkeling die bijdroeg aan de heroverweging van de ‘volksfronten’-strategie door de Sovjet-Unie was de opmars van Mao in China. Lange tijd had Stalin zijn opties in China opengehouden door nauwe contacten te onderhouden met beide kanten in het Chinese conflict.122

Deze terughoudendheid in het steunen van de Chinese Communistische Partij was in lijn met de algemene sceptische houding van de Sovjet-Unie ten opzichte van het potentieel van de

communistische bewegingen in Azië voor 1947. Lokale communisten waren naar Stalins zin te onvolwassen en te onafhankelijk om te kunnen vertrouwen. Op instructie van Stalin trachtte de CPSU haar Aziatische kameraden af te remmen; zij moesten revolutionaire doelen vermijden, zich

concentreren op nationale bevrijding door samenwerking met socialistische partijen en niet te hard van stapel lopen.123

Deze opstelling van de Sovjet-Unie ten opzichte van de communistische bewegingen in Zuidoost-Azië veranderde echter ingrijpend vanaf eind 1947. De voornaamste reden voor deze omslag was de ongekende populariteit van het communisme in China en de successen van Mao’s troepen in hun strijd tegen de nationalistische Kuomintang van Chiang Kai-shek. Het feit dat Mao dit succes behaalde noch door samenwerking met socialistische partijen noch door zich te matigen in de revolutionair communistische retoriek deed de Sovjet-Unie twijfelen aan de eigen terughoudende strategie.124 De CPSU sprak niet openlijk haar waardering uit voor de aanpak van de Chinese

communisten; een gezaghebbend communistisch regime in China zou de invloed van Moskou op de communistische bewegingen in Zuidoost Azië aantasten.125 Desondanks adviseerde Moskou de

toepassing van de Chinese strategie van een revolutie volledig op basis van communistische strijdkrachten vanaf 1948 aan andere communistische partijen in Azië. Zoals historicus Charles McLane het formuleert: “If the Russians could hardly express these possibilities aloud in 1948 and 1949, they were still real enough to stimulate new thinking about Moscow’s colonial strategies.”126

Deze koloniale strategieën waren tot halverwege 1947 gericht op het vormen van brede volksfronten die niet per definitie onder communistische leiding dienden te staan, participatie in de lokale politiek en vreedzame nastreving van communistische revolutionaire idealen. Mao toonde echter aan dat de communisten sterk genoeg waren om zelfstandig de onafhankelijkheidsstrijd te leiden en de nationalisten te verslaan met een gewelddadige opstand om zo een communistisch bewind te installeren. Vanaf eind 1947 werden de Zuidoost-Aziatische communistische partijen dan

121 H.A. Poeze, ‘The Cold War in Indonesia 1948’, In: Journal of Southeast Asian Studies, vol. 40(3), (2009), p. 497–517, aldaar p. 502.

122 W.I. Cohen, The New Cambridge History of American Foreign Relations. Volume 4: challenges to American

primacy. 1945 to the present (Cambridge 2013), p. 27.

123 Pechatnov, ‘The Soviet Union and the world 1944–1953’, p. 108. 124 McVey, The soviet view of the Indonesian revolution, p. 33.

125 K. Moore en D.C. Lewis, ‘Globalization and the Cold War. The communist dimension‘, In: Management &

Organizational History, vol. 5(1), (2010), p. 5-17, aldaar p. 9.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

eensgezind optreden voor concrete vraagstukken. Eigenlijk werd die weg al ingeslagen in de voorbereiding van het laatste congres en het bepaalde ook de toonzetting op het

Telkens weer en bij alle mogelijke gelegenheden werd, in de afgelopen maanden van de zijde der Regering verzekerd, dat zij er de hoogstè prijs op stelde, dat

- Het is onduidelijk welke inventarisatiemethode gevolgd wordt: op welke manier de trajecten afgebakend worden en welke kensoorten (gebruikte typologie) specifiek worden

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Dergelijke inbedding (a) onderstreept de relevantie van integriteit in het dagelijkse werk, (b) draagt bij aan verdere normalisering van het gesprek over integriteit, (c) kan