• No results found

3. Opstelling CPN in De Waarheid in vergelijking met de CPSU

3.6 Richting Indonesische onafhankelijkheid

In het laatste jaar van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd, 1949, waren er relatief weinig veranderingen in de publieke opstelling van de CPN ten opzichte van Indonesië. Hoewel de stelling dat Hatta zou zijn overgelopen werd afgezwakt, bleef De Waarheid erbij dat de Indonesische minister- president geheime afspraken met Nederland en de Verenigde Staten had gesloten, ten koste van de Indonesische bevolking. Over het algemeen werd door de CPN significant minder gesproken over de ‘Hatta-kliek’, zowel in de Tweede Kamer als in De Waarheid, dan in 1948. De opstelling van de CPN ten opzichte van de VN en de Commissie van Goede diensten werd daarentegen juist feller. Vanaf eind december 1948 nam De Waarheid meerdere berichten over van Sovjet-staatsmedia waarin deze commissie het moest ontgelden.261 Met name vanaf 15 maart 1949 nam deze kritiek drastisch toe. De

CPN was tegen de deelname van de Commissie van Goede Diensten aan de Ronde Tafel Conferentie die rond deze periode werd voorbereid. De CPN was van mening dat de CGD op de hand was van de Verenigde Staten en de Republikeinse leiders zou dwingen tot het ondertekenen van een ongunstig akkoord voor Indonesië.262 Aan de andere kant meende de CPN dat wanneer Soekarno en Hatta vrij

konden spreken, zij nog een rol konden spelen in de Indonesische regering. Dit blijkt uit de woorden van Paul de Groot in de Tweede Kamer: “Wanneer Hatta en Sukarno werkelijk naar Djocja gaan, wat ik eerst nog moet zien, dan zou er inderdaad een mogelijkheid zijn opnieuw een Republikeins bewind op te bouwen.”263

Na de succesvolle besprekingen over het laatste staakt-het-vuren tussen Nederland en Indonesië eind juli kwam definitief een einde aan deze nog enigszins neutrale opstelling van de CPN. Meerdere berichten in De Waarheid over de rol van Hatta in de totstandkoming van het akkoord maakten dit duidelijk aan het Nederlandse publiek.264 Deze opstelling ten opzichte van de

nationalistische leiders verscherpte nog verder nadat De Waarheid op 20 augustus bevestiging kreeg dat Sjarifuddin en Suripno enkele maanden daarvoor, in gevangenschap van de Republiek, waren geëxecuteerd. Na de bekendmaking van dit nieuws werd de RTC door de CPN nog feller bestreden in zowel De Waarheid als in de Tweede Kamer. De redactie van De Waarheid ging zelfs zover om te

261 Delpher, De Waarheid, 27-12-1948, “Prawda zegt: Amerikaanse reactie moedigt Den Haag aan” en 15-03- 1949, “S.-U. tegen deelneming UNCI aan Ronde Tafel”.

262 Delpher, De Waarheid, 09-05-1949, “Hatta-groep wil Republiek uitleveren”. 263 Handelingen Tweede Kamer, 17-05-1949, Paul de Groot. Geraadpleegd op https://www.statengeneraaldigitaal.nl/

264 Delpher, De Waarheid, 03-08-1949: “Hatta met Nederlanders tegen vrijheidsstrijders” en “Hatta’s rol” en 05-08-1949: “Nederland financiert Hatta-regering”.

impliceren dat er Amerikaanse geheim agenten aanwezig waren bij de RTC-vergaderingen in Namen, België.265

Het nieuws dat tot deze nieuwe agressie in de publieke opstelling van de CPN had geleid, had echter geen invloed op de beslissingen van de CPN. De verwerping van de RTC door de CPN had immers al vastgestaan voordat het nieuws over de executies naar buiten kwam. In de laatste Tweede Kamervergaderingen over de RTC pleitte De Groot namens de CPN dat de overeenkomst neerkwam op het camoufleren van koloniale verhoudingen en het overdragen van de controle aan de Verenigde Staten.266 De nationalisten waren definitief verleden tijd voor de CPN; “Hatta en Soekarno, de

voormalige agenten van het Japanse fascisme en huidige agenten van het Amerikaanse fascisme, hebben slechts aan die republiek medegewerkt om haar van binnen uit te kunnen ondermijnen.”267

Zoals uit het eerste hoofdstuk is gebleken, koos de CPN, anders dan de CPSU, voor steun aan de activistische opstelling van de PKI. In De Waarheid is deze steun ook terug te vinden. Paul de Groot schrijft in juni 1949 bijvoorbeeld over de PKI dat deze partij “aan het hoofd van de vrijheidsoorlog” staat.268

Samenvattend was de publieke opstelling van de CPN in 1949 gericht op de wil van het Indonesische volk. Hiervoor werd gekozen aangezien de Republikeinse leiders na de Madioen Affaire hun krediet bij de CPN hadden verspeeld. Zoals door enkele historici gesteld is, was de opstelling van de CPN tegen de RTC niet het directe gevolg van de Madioen Affaire.269 Uit de analyse van de publieke

opstelling blijkt dat deze opstelling pas enkele maanden na de gebeurtenissen in Madioen tot stand kwam en voornamelijk voortkwam uit het kopiëren van de Sovjet-houding in de Verenigde Naties. De CPN zelf hield, ondanks de vele negatieve berichten over de ‘Hatta-kliek’, nog lange tijd de deur op een kier voor de Indonesische nationalisten.

265 Delpher, De Waarheid, 17-09-1949, “Geheime Amerikaanse agenten op RTC?”.

266 Handelingen Tweede Kamer, 07-12-1949. Geraadpleegd op https://www.statengeneraaldigitaal.nl/ 267 Handelingen Tweede Kamer, 09-12-1949. Geraadpleegd op https://www.statengeneraaldigitaal.nl/ 268 Delpher, De Waarheid, 10-06-1949, “Voor vrede in Indonesië”, Paul de Groot.

3.7

Conclusie

Wanneer men de publieke opstelling van de CPN van 1945 tot en met 1949 overziet, zijn hier verschillende interessante conclusies uit te trekken. Ten eerste kan de stelling dat de CPN tijdens de gehele Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog, van 1945 tot en met 1949, dezelfde politiek heeft bedreven aan de kant worden gezet. In zowel de Tweede Kamer als in haar dagblad De Waarheid heeft zij vrijwel elke mogelijke positie op de linkerflank ten opzichte van de Indonesische kwestie ingenomen. De Republikeinse leiders zijn verguisd, gevierd, genegeerd en weer verguisd. De onderhandelingen tussen de Indonesische Republiek en de Nederlandse overheid heeft de CPN gesteund en veroordeeld. Hoewel zij hierbij vaak op één lijn zat met de CPSU, gebeurde dit vaak niet op hetzelfde moment noch in dezelfde bewoording. Alleen begin 1948 was er sprake van intensief contact tussen de CPN en de CPSU met betrekking tot de Indonesische kwestie. De ontmoeting tussen vertegenwoordigers van de PKI, CPN en CPSU in Praag was hiervan het hoogtepunt. Maar uit de analyse van de publieke opstelling wordt duidelijk dat deze betrekkingen al vanaf de zomer van 1948 niet langer even intensief waren als begin 1948. Uit de vergelijking tussen artikelen in De

Waarheid in 1949 en de opstelling van de CPSU inzake de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog

blijkt dat er niet langer sprake was van een eenduidige communistische opstelling.

Een tweede conclusie is dat de CPN niet direct naar aanleiding van de Madioen Affaire een ‘onredelijke’ positie innam ten opzichte van de Indonesische onafhankelijkheid. Uit de analyse van de publieke opstelling blijkt dat de CPN begin 1949 haar kritiek op de ‘Hatta-kliek’ juist weer afzwakte. Het doemdenken van de CPN over de mogelijke economische invloed van de Verenigde Staten, ingegeven door het ontbranden van de Koude Oorlog, op het toekomstig onafhankelijke Indonesië had een grotere invloed op haar stellingname. De CPN was vooral gericht op het buitenboord houden van de Verenigde Staten in Indonesië en was hiertoe desnoods bereid samen te werken met Hatta en Soekarno. Dit blijkt ook uit het feit dat de CPN zich reeds tegen de RTC keerde voordat bekend werd dat verscheidene PKI-kopstukken in republikeinse gevangenschap waren geëxecuteerd.

Conclusie

In de recente historiografie was er sprake van een tweedeling in de benadering van de relatie tussen de CPN en de CPSU in de jaren direct na de Tweede Wereldoorlog. Enkele ex-CPN leden bepleitten dat de CPN geheel zelfstandig opereerde terwijl andere historici een beeld schetsten van de CPN die aan de leiband van de CPSU liep. Het doel van dit onderzoek was om een duidelijker en meer genuanceerd beeld te scheppen van de relatie tussen de CPSU en de CPN in de periode van 1945 tot en met 1949. Door de geschiedenis van de CPN, haar standpunten met betrekking tot de

Indonesische kwestie en haar opstelling in het dagblad De Waarheid te vergelijken met het beleid van de CPSU in deze periode, zijn in dit onderzoek feiten naar boven gekomen die een bijdrage leveren aan de verdere invulling van de relatie tussen beide partijen. Feiten die grotendeels de opvatting van historica Efimova, die beweert dat de CPN geen blinde volgelingen van Moskou waren, ondersteunen.

Uit het onderzoek naar de secundaire literatuur is gebleken dat de CPSU voor de Tweede Wereldoorlog grote invloed had op de West-Europese communistische partijen. Kandidaats-

bestuursleden werden door de Comintern-leiding beoordeeld en het antikoloniale beleid werd door de Comintern bepaald. In 1935 werd dit beleid op het wereldcongres van de Comintern bijvoorbeeld nauwkeurig onderling afgestemd op voordracht van de CPSU en ook de strategie van toenadering tot de sociaaldemocratie werd door de aanwezige partijen overgenomen. De loyaliteit van

communistische leiders zoals De Groot en Thorez, een belangrijke factor in de relatie tussen de CPSU en West-Europese communistische partijen na de oorlog, kan gedeeltelijk verklaard worden door de verhoudingen uit de Comintern-periode.

Hoewel de voortzetting van het voormalig Comintern-beleid na de oorlog past in de toenmalige strategie van de Sovjet-Unie zijn er, in het geval van de CPN, geen aanwijzingen dat dit geschiedde op basis van directe instructies van de CPSU. Met name partijsecretaris De Groot was groot pleitbezorger voor de samenwerking met de sociaaldemocratie en een terughoudend anti- imperialistische houding van de CPN, maar ondanks dat hij constant werd afgeluisterd door de BVD zijn er geen aanwijzingen dat De Groot voor de verkiezingen van januari 1946 in contact stond met het Kremlin.270 Uit de vergelijking met de PCF blijkt dat de voortzetting van deze strategie

waarschijnlijk te wijten is aan de gesprekken tussen Stalin en de Franse communisten, die op hun beurt weer met De Groot spraken. Gezien de verhoudingen in de communistische wereld voor de oorlog en de overeenkomsten in het beleid van de CPN en PCF na de oorlog, is de meest

aannemelijke verklaring dat deze partijen slechts het voorbeeld van de Sovjet-Unie volgden. Dit beeld

wordt ondersteund door de verschillen tussen de CPN en de CPSU die, ondanks de overeenkomsten in het anti-imperialistische beleid, naar voren komen in de analyse van De Waarheid.

De CPN legde in 1946 in De Waarheid grote nadruk op de PKI en haar positie in de Indonesische politiek terwijl de PKI in de Russische staatsmedia juist niet werd besproken in de periode 1945 – 1946. Dit wijst erop dat er op zijn minst sprake was van enige autonomie voor de CPN. Een soortgelijk verschil tussen beide partijen is ook terug te vinden in de opstelling ten opzichte van de nationalistische leiders Sjahrir en Soekarno. In de Tweede Kamer werden zij door de CPN

verdedigd en in De Waarheid meer dan eens uitzonderlijk positief afgeschilderd, terwijl over deze leiders in de staatsmedia van de Sovjet-Unie in 1946 nog altijd geheel neutraal werd geschreven. Hoewel de stalinistische De Groot zich wel terughoudend opstelde ten opzichte van de Indonesische nationalisten had hij blijkbaar niet genoeg controle over de partij om deze visie op te leggen. Hieruit blijkt dat de CPN op zijn minst ten dele haar eigen politieke lijn ten aanzien van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog formuleerde. Deze lijn was gericht op samenwerking tussen de PKI en de Indonesische nationalisten, met als einddoel een diplomatieke overeenkomst met de Nederlandse staat. De CPSU richtte zich daarentegen in dezelfde periode op succesvolle bemiddeling door de Volkerenbond.

In de periode van 1946 tot aan 1948 veranderde de geopolitieke opstelling van de CPSU ingrijpend. Geopolitieke spanningen, ontwikkelingen in China en revaluatie van Amerikaans buitenlandbeleid door Moskou gaven aanleiding voor een nieuwe strategie van de Sovjet-Unie ten opzichte van kolonialisme en de sociaaldemocratie. Deze nieuwe strategie werd echter niet per definitie opgelegd aan andere communistische partijen. Uit onderzoek van historica Efimova is gebleken dat de Sovjet-Unie geen steun gaf aan Zuid-Aziatische communistische partijen en zelfs geen regulier contact onderhield met deze partijen. Uit de literatuur rond de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog blijkt verder dat ook de PKI tot 1948 weinig contact had met de CPSU.

De indirecte invloed van de CPSU op de CPN nam in deze periode wel toe door de

toegenomen greep van Paul de Groot op de CPN. Hoewel de opstelling van De Waarheid ten opzichte van de Indonesische kwestie nog altijd discrepanties vertoonde in vergelijking met de aanpak van Moskou, was de opstelling van de Tweede Kamerfractie van de CPN, onder leiding van De Groot, wel in lijn met het beleid van de CPSU. Of de CPSU druk uitoefende op De Groot om in lijn van Moskou te blijven is niet bekend.

De invloed van de CPSU op de CPN en de PKI bereikte in januari 1948 een hoogtepunt. In een opvallende breuk met het door Efimova beschreven beleid van Moskou ten opzichte van

communistische bewegingen in Zuid-Azië in deze periode besloot de CPSU vergaand advies te verlenen aan de PKI. In overeenstemming met de CPN werd besloten om oud PKI-leider Musso naar Indonesië te sturen om de PKI meer in lijn van de Two-Camp doctrine te krijgen. Tegelijkertijd werd

hoofdredacteur Koeijemans van De Waarheid vervangen door De Groot om zo een meer stalinistisch geluid te kunnen verkondigen. Uit de publieke opstelling van de CPN begin 1948 blijkt dat er

afspraken waren gemaakt tussen de CPN en de CPSU over de berichtgeving met betrekking tot de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog.. De ontwikkelingen rond de stad Madioen in de zomer van 1948, ten gevolge van de inmenging van Moskou, waren echter zowel door de CPSU als de CPN niet voorzien. De Madioen-affaire betekende, zo blijkt uit de analyse van de publieke opstelling van de CPN, het begin van het einde van het intensieve contact tussen de CPN en de CPSU met betrekking tot de Indonesische kwestie.

Na de Madioen-affaire was Stalin van mening dat de heropgebouwde PKI zich moest toeleggen op parlementaire activiteiten en zelfbezinning. De CPSU sprak zich uit tegen de uitkomst van de Ronde Tafel Conferentie, maar niet door middel van een veto en de staatsmedia in de Sovjet- Unie betitelden Soekarno pas in september 1949 als ‘verrader van het volk’. De CPN trok daarentegen direct fel van leer tegen deze overeenkomst en de nationalistische leiders van de Indonesische Republiek, die zij direct na de Madioen-affaire hadden verketterd. Het feit dat de PKI, onder invloed van de Chinese Communistische Partij, een meer revolutionaire koers bleef varen, werd door De Groot geprezen in de Tweede Kamer. Hiermee streek De Groot tegen de haren van de CPSU in. Gezien de geschetste relatie tussen de CPN en de CPSU tussen 1945 en 1949 is het onwaarschijnlijk dat de CPN met opzet afweek van het beleid van de CPSU ten opzichte van de Indonesische kwestie. Om die reden is het aannemelijk dat de communicatie over de Indonesische kwestie afnam en de CPN daardoor weer een eigen Indonesische politiek formuleerde.

De conclusie van dit onderzoek is dan ook dat het waarschijnlijk is dat de CPN zelf haar beleid en opstelling ten opzichte van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog formuleerde. Onder meer door de rol van De Groot waren deze vaak geïnspireerd op de ideeën van Stalin. Vlak na de oorlog werkte De Groot aan het verstevigen van zijn positie binnen de CPN en was er, gezien de aanwijzingen in de publieke opstelling, weinig invloed van de CPSU op de CPN. In 1947 lijkt de CPN zich uit eigen beweging, meer te conformeren aan de beleidslijn van de CPSU, maar deze invloed werkte niet door op De Waarheid, waarschijnlijk omdat De Groot op dat moment nog niet genoeg invloed had op de redactie van het dagblad. Begin 1948 nam De Groot de taak van hoofdredacteur op zich. Vanaf dat moment volgde de CPN de CPSU op de voet qua beleid en publieke opstelling ten opzichte van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. Gezien de enkele subtiele maar cruciale verschillen in de publieke opstelling was de CPN nog altijd meer autonoom dan voor de oorlog. Na de Madioen-affaire lijkt de communicatie tussen de CPN en de CPSU over Indonesië te zijn gestopt. De CPN was radicaal tegen RTC terwijl CPSU wel tegen was maar geen veto uitbracht. Ook steunde de CPN het door de CCP vormgegeven partijprogramma voor PKI terwijl Stalin dit programma afwees. De conclusie is daarom dat de invloed van de CPSU op de CPN zich alleen indirect via De Groot uitte op initiatief van

De Groot; de CPSU leek, los van de Indonesische kwestie, niet uitzonderlijk veel interesse te hebben in de CPN.