• No results found

'La sanglante question de l'Alsace-Lorraine'. Patriottisch pacifisme en la revanche in Frankrijk, 1871-1905

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'La sanglante question de l'Alsace-Lorraine'. Patriottisch pacifisme en la revanche in Frankrijk, 1871-1905"

Copied!
135
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘La sanglante question de

l’Alsace-Lorraine’

Patriottisch pacifisme en la revanche

in Frankrijk, 1871-1905

Martijn Batenburg

Scriptie Onderzoeksmaster Geschiedenis Begeleider: Niek Pas

Tweede lezer: Natalie Scholz Universiteit van Amsterdam Maart 2015

(2)

Titelcitaat: Jules Guesde, Le socialisme au jour le jour (Parijs 1899) 435-436.

Afbeelding: Jean-Jacques Henner, L'Alsace. Elle attend (1871). De gegoede burgerij van Thann, een stadje in de Elzas, gaf in 1871 opdracht aan de kunstenaar Henner om dit schilderij te maken als cadeau voor Léon Gambetta, die in datzelfde jaar was gekozen als hun vertegenwoordiger in de Chambre des députés. De boodschap aan Gambetta was duidelijk: hoewel we officieel geen onderdeel meer zijn van Frankrijk, verwachten we wel dat u ons vertegenwoordigt en u zich inzet voor onze hereniging met Frankrijk. Het werk hangt momenteel in het Musée national Jean-Jacques Henner te Parijs.

(3)

‘La sanglante question de l’Alsace-Lorraine’

Patriottisch pacifisme en la revanche in Frankrijk, 1871-1905

Inhoudsopgave

Inleiding 1

1. Ontluikend pacifisme, 1871-1882 13

1.1 Elzas-Lotharingen in het Franse natieverhaal 13

1.2 Een kwestie van overleven 17

1.3 Les Soirées de Médan 29

1.4 De socialistische wederopstanding 37

2. Pacifistische groei, 1882-1894 42

2.1 Mentaal of feitelijk revanchisme 42

2.2 ‘Opposer le cri de revanche’ 48

2.3 De uitwassen van dienstplicht 56

2.4 ‘La République socialiste’ 67

3. Pacifistisch hoogtij, 1894-1905 79

3.1 De Dreyfus-affaire en het revanchisme 79

3.2 Een humanitair-pacifistische doorbraak 84

3.3 De teloorgang van pacifistische literatuur 97

3.4 Socialistische volharding 105

Conclusie 116

Bibliografie 124

Literatuur 124

(4)

1

Inleiding

‘Le noble pays de France, comme disaient nos aïeux, a été dépouillé de deux provinces, qui sont restées françaises de cœur et qui doivent le redevenir de fait. Il est impossible à la démocratie française d’accepter cette mutilation.’1 Deze woorden schreef de socialist Jean Jaurès ruim vijftien jaar na de Frans-Duitse oorlog in de krant La Dépêche de Toulouse. Elzas en Lotharingen, les sœurs perdues, waren sinds het verlies van de oorlog geen onderdeel meer van Frankrijk, maar hadden juist door de “amputatie” een prominente plaats ingenomen in het Franse nationale verhaal. In de jaren volgend op de Franse-Duitse oorlog was een toekomstige herovering van Elzas-Lotharingen een centraal onderdeel van het Franse nationalisme geworden. Het revanchisme werd vormgegeven: de natie diende zich collectief in te zetten voor de voorbereiding en uitvoering van de aanstaande oorlog voor de herwinning van de provincies.

De woorden van Jaurès zijn opvallend. Zijn uitspraak over het herwinnen van Elzas-Lotharingen lijkt in eerste oogopslag te strijden met zijn socialistische principes, want lag zijn loyaliteit als socialist niet enkel bij de internationale arbeidersklasse? Jaurès was één van de voornaamste Franse socialisten van de Derde Republiek, maar desalniettemin een pleitbezorger van een Europa verdeeld in natiestaten. De Franse natiestaat kon volgens hem enkel compleet zijn met Elzas-Lotharingen binnen haar grenzen. Jaurès’ socialisme en zijn overtuiging dat Elzas-Lotharingen tot de Franse natiestaat behoorde brachten hem tot een prangend dilemma. Als socialist was Jaurès namelijk pacifist. Hij veroordeelde het voeren van agressieve oorlogen voor territoriale expansie en het faciliteren van staande legers, aangezien beide enkel zouden leiden tot de onderdrukking van de arbeidersklasse. Het gewapende conflict waarvan het revanchisme uiting, kon hij zodoende enkel verwerpen. Toch was de patriot Jaurès, zoals blijkt uit het citaat, niet bereid om de verloren provincies op te geven. De vraag rijst welk alternatief hij voor la revanche voor ogen had.

Het is een misvatting om pacifisme in Frankrijk tussen 1871 en 1914 op te vatten als de antithese van patriottisme. Sterker nog, ze gingen opvallend vaak hand in hand. Gerenommeerde historici als Michel Winock, Eugen Weber, Raoul Girardet en Henk Wesseling hadden deze conclusie reeds getrokken, en recenter onderzoek naar Frans en

1 Jean Jaurès, ‘Paix et revanche’, La Dépêche de Toulouse, 31 décembre 1887. Tekst is integraal opgenomen

in Œuvres de Jean Jaurès. Textes rassemblés, présentés et annotés par Max Bonnafous. Pour la paix I, Les

(5)

2 Europees pacifisme heeft deze stelling enkel versterkt.2 In 1991 heeft Sandi E. Cooper haar studie naar pacifisme in Europa gepubliceerd onder de treffende titel Patriotic pacifism.3 Hoewel de historica naar heel Europa heeft gekeken, gaan de titelwoorden evengoed op voor het pacifisme in Frankrijk. De historici Paul B. Miller, Roger Chickering, Elizabeth Propes en Sophie Lorrain hebben zich in hun studies tot Frankrijk gewend en trokken vervolgens overeenkomstige conclusies.4 Hoewel de Franse pacifistische beweging altijd buiten lands-grenzen probeerde te reiken en opereerde in een Europees internationaal netwerk van pacifistische bewegingen, concluderen al deze historici dat de beweging in essentie Frans bleef, Europa vanuit een Franse invalshoek benaderde en de prioriteit legde bij het welzijn van de eigen natie.

Historici mogen dan tot de consensus zijn gekomen dat patriottisme en pacifisme verenigbaar waren in de Derde Republiek, veel Fransen trokken destijds een geheel andere conclusie. De tegenstanders van de pacifisten beschuldigden hen juist van antipatriottisme. Gedurende de Boulanger- en Dreyfus-affaires bereikte de onenigheid tussen de pacifisten en veel van hun landgenoten tweemaal een hoogtepunt. In de late jaren tachtig presenteerde de populistische generaal en politicus Georges Boulanger zich als “ware patriot” en bepleitte hij een gewapend conflict om Elzas-Lotharingen, waardoor hij al snel de bijnaam général

Revanche verkreeg. Patriottisme werd geïdentificeerd met Boulangisme, waardoor de

pacifistische reactie erop vervolgens werd weggezet als onpatriottisch.5 Een kleine tien jaar later werd in de Dreyfus-affaire duidelijk dat het leger zich buiten het republikeinse staatsbestel om trachtte te bewegen. De Republiek en het leger bleken geen eenheid meer te vormen, maar juist in veel opzichten elkaars opponenten te zijn. In het publieke debat werden de Dreyfusards geassocieerd met militarisme en Dreyfusards met pacifisme en anti-militarisme. De anti-Dreyfusards beschuldigden de Dreyfusards dan ook dikwijls van

2 Zie voor de belangrijkste werken: Henk Wesseling, Soldaat en krijger. Franse opvattingen over leger en oorlog, 1905-1914 (Assen 1969); Michel Winock, Nationalisme, antisémitisme et fascisme en France (Parijs

1982); Eugen Weber, The nationalist revival in France, 1905-1014 (New York 1980 [1968]); Girardet, Raoul, Le

nationalisme français, 1871-1914 (Parijs 1966). 3

Sandi E. Cooper, Patriotic pacifism. Waging war on war in Europe, 1815-1914 (Oxford 1991).

4

Zie voor hun belangrijkste conclusies: Paul B. Miller, From revolutionaries to citizens. Antimilitarism in France,

1870-1914 (Duke University Press 2002); Roger Chickering, Imperial Germany and a world without war. The peace movement and German society, 1892-1914 (Princeton 1975); Elizabeth Propes, 'Re-thinking

antimilitarism. France 1898-1914', Historical Reflections, 37:1 (Lente 2011) 45-59; Sophie Lorrain, Les pacifistes

franҫais et allemande pionniers de l’entente franc-allemande, 1870-1925 (Parijs 1999).

5 Voor een integrale en goede behandeling van de Boulanger-affaire, zie: William D. Irvine The Boulanger affair reconsidered. Royalism, Boulangism, and the origins of the radical right in France (Oxford 1989). Zie verder

voor de verhouding tussen nationalism en Boulangisme: Zeev Sternhell, ‘The political culture of nationalism’, in: Robert Tombs, Nationhood and nationalism in France. From Boulangism to the Great War, 1889-1918 (New York 1991) 22-38; en Winock, Nationalisme, antisémitisme et fascism, 16-22.

(6)

3 antipatriottisme en kosmopolitisme.6 De pacifisten die zich hierdoor gekrenkt voelden reageerden door zich juist te presenteren als werkelijke patriotten, alleen dan op hun eigen wijze. Hun pacifistische patriottisme koppelden zij aan hun interpretatie van het republikeinse gedachtegoed. De pacifisten zagen in de leuze liberté, égalité et fraternité ruimte voor hun eigen identiteit.

De beschuldiging van onpatriottisch gedrag jegens de pacifisten is weinig verbazingwekkend. In het Franse nationale denken tussen 1870 en 1914 was patriottisme sterk verbonden met het revanchisme. In de eerste jaren na de Frans-Duitse oorlog en het verlies van Elzas-Lotharingen werd in Frankrijk het hogere doel van de revanche geformuleerd. Het revanchisme werd niet specifiek toegeëigend door linkse en gematigde republikeinen, of juist rechtse monarchisten en Bonapartisten; het werd veeleer verheven tot een nationaal doel. De gedachte van vergelding vormde zelfs een unificerende factor in een hopeloos verdeeld politiek landschap, waardoor links en rechts nog een zeldzame overeenstemming vonden. Het Franse leger – als instituut – en een toekomstige revanche – als ideaal – representeerden samen de hoop op de hereniging met de provincies en nationale eenwording.7 De wens tot herovering was dusdanig sterk aanwezig in de Franse maatschappij dat de nationalist en monarchist Charles Maurras het revanchisme zelfs ‘la véritable reine de France’ noemde. Historicus Girardet heeft, in navolging van Maurras, het gedachtegoed in 1966 nog omgedoopt tot ‘la déesse Revanche’.8

Voor patriottische pacifisten vormden het revanchisme een welhaast onoplosbaar probleem. De vredelievende en internationale boodschap van de pacifisten was vanwege het revanchisme niet te verenigen met het dominante patriottisme in de Franse samenleving. Het betogen van pacifisme werd door velen immers als een feitelijke opgave van Elzas-Lotharingen ervaren, en was de definitieve opgave van Elzas-Lotharingen niet een antipatriottische daad

pur sang? Als het niet geoorloofd zou zijn om de Franse toekomst van Elzas-Lotharingen met

militair ingrijpen te verzekeren, hoe moest haar toekomst dan verzekerd worden? Kon de Franse toekomst van deze provincies dan überhaupt nog verzekerd worden? De aanhoudende spanning eiste van de pacifisten dat zij ofwel geweldloze oplossingen zouden aandragen om de provincies alsnog te kunnen heropnemen in de natiestaat, ofwel dat zij Elzas-Lotharingen

6

Voor een recente en uitstekende bespreking van de Dreyfus-affaire, zie: Ruth Harris, The man on Devil’s

Island. Alfred Dreyfus and the affair that divided France (Londen 2010). Zie ook Propes, 'Re-thinking

antimilitarism’ voor de gevolgen van de affaire op het denken over antimilitarisme.

7

Zie voor degelijke overzichten: Wesseling, Soldaat en krijger, 5-18, en hoofdstuk III van Jean-Jacques Becker en Stéphane Audoin-Rouzeau, La France, La nation, la guerre, 1850-1920 (Parijs 1995) .

8 Girardet heeft in zijn Le nationalisme français een heel hoofdstuk gewijd aan Elzas-Lotharingen genaamd ‘La

(7)

4 buiten de toekomst van de Franse natiestaat zouden plaatsen. Waar lag het uiteindelijke primaat; bij internationale stabiliteit en vrede of bij hernieuwde nationale eenheid?

De aanwezigheid van een evidente spanning tussen het revanchisme en het pacifisme is door menig historicus geconstateerd, maar zelden op een integrale en bevredigende wijze bestudeerd. Dit steekt sterk af tegen de veelgehoorde en mijns inziens terechte opvatting dat de kwestie Elzas-Lotharingen het voornaamste probleem vormde voor het uitdragen van de pacifistische boodschap in Frankrijk. Ofschoon er zijdelingse opmerkingen zijn gemaakt over de houding van enkele pacifisten in de kwestie Elzas-Lotharingen, ontbreekt er nog altijd een bredere studie. Het dichts in de buurt komt een studie van Michael Clinton, maar hij concentreert zich daarin slechts op een kleine groep binnen één pacifistische stroming, waarover ik later zal uitwijden.9 In mijn onderzoek zal ik op een uitvoerige wijze de verschillende standpunten van diverse pacifisten over de kwestie Elzas-Lotharingen in kaart brengen en analyseren.

Het voorliggende onderzoek naar de omgang van patriottische pacifisten met de kwestie Elzas-Lotharingen kan ook een bijdrage leveren aan de begripsvorming omtrent spanningen tussen internationale en nationale idealen en doelen. De Franse pacifisten streefden internationale stabiliteit, vrede en verbroedering na, maar trachtten zich tegelijkertijd als patriotten te profileren die de Franse nationale idealen niet wilden verloochenden. Hoewel ik in dit onderzoek enkel naar de spanning tussen nationale en internationale doeleinden van de Franse pacifisten zal kijken, zal deze historische casus inzichten verschaffen die perspectief kunnen bieden in de studie naar andere gevallen waarin irredentisme – want dat is het revanchisme in essentie – in conflict kwam met het streven naar internationale stabiliteit en vrede.10

In de historiografie wordt vaak onderscheid gemaakt tussen pacifisme en antimilitarisme. In dit onderzoek heb ik echter gekozen om antimilitarisme als een vorm van pacifisme te behandelen. De termen pacifisme en antimilitarisme, concludeert ook historicus Paul Miller, worden regelmatig inwisselbaar gebruikt en vrijwel elke historicus hanteert zijn eigen definities.11 Zo gebruikt Henk Wesseling de beide termen inconsequent, en stelt hij in zijn inleiding dat ze ‘te vaag en te weinigzeggend’ zijn ‘om met vrucht te kunnen worden gehanteerd’.12 Elizabeth Propes definieert antimilitarisme als ‘first and foremost what the

9

Michael Clinton, '"Revanche ou relèvement". The French Peace movement confronts Alsace and Lorraine, 1871-1918', Canadian Journal of History, 60 (December 2005) 431-448.

10

Onder irredentisme wordt verstaan het streven om delen van andere staten waarin natiegenoten wonen middels verovering of politiek handelen onder te brengen in de eigen natiestaat.

11 Miller, From revolutionaries to citizens, 8-9. 12

(8)

5 name said: being opposed to militarism’ en noemt vervolgens bijvoorbeeld een man als de jonge Clemenceau een antimilitarist. Dit is opvallend omdat de consensus luidt dat hij juist een pacifist was en geen antimilitarist.13 Veelzeggend is ook dat Jean Jaurès door Jean-Jacques Becker een pacifist wordt genoemd, terwijl Miller hem een antimilitarist noemt, zonder dat duidelijk wordt waarop zij hun keuzes baseren.14 Roger Chickering, ten slotte, kiest er bewust voor Jaurès niet expliciet te categoriseren.15 Met andere woorden: de grens tussen de beide groepen lijkt niet strak getrokken. Historica Sophie Lorrain heeft de moeilijkheden in de definitiekwestie herkend: ‘Il faut prendre garde’, stelt zij, ‘de ne pas céder à une définition trop nominale du pacifisme’.16

Hoe de twee stromingen zich tot elkaar verhouden is onderwerp van de nodige discussie, maar desalniettemin lijkt er consensus te zijn over het voornaamste onderscheid tussen pacifisme en antimilitarisme. Zowel hedendaagse historici als Fransen destijds stellen dat de antimilitarist het uitbannen van oorlog onmogelijk acht zonder de algehele opgave van legers, terwijl de pacifist gelooft dat, om stabiliteit te garanderen, eerst oorlogen uitgebannen moeten worden voordat legers kunnen worden afgeschaft. In andere woorden: de vraag is of de afschaffing van legers een mogelijke consequentie is ván, of juist een voorwaarde vóór het einde van oorlogsvoering.17 Hoewel deze vraag het stellen waard is, is haar antwoord voor mijn onderzoek weinig relevant. Beide groepen zagen zich immers opgezadeld met hetzelfde gewapende conflict dat ingebed was in het revanchisme. Om niet te verzanden in gecompliceerde terminologie acht ik zodoende mijn keuze legitiem om iedereen die op basis van vredelievendheid ageerde tegen oorlog als pacifist te benoemen en te behandelen.

Antimilitaristen zal ik dus niet apart aanduiden, wel zal ik onderscheid maken tussen verschillende soorten pacifisten. Dit onderzoek zal ik structuren aan de hand van drie soorten pacifisme die historicus Wesseling heeft gedefinieerd. Hij heeft in zijn inmiddels klassieke studie Soldaat en krijger drie vormen van pacifisme onderscheiden in de periode vanaf de Frans-Duitse oorlog tot circa 1905. Hij spreekt van de ‘humanitair-pacifistische ideologie’, de ‘burgerlijke afkeer’ en tenslotte de ‘socialistische verwerping’.18 Hoewel andere historici deze

13

Propes, 'Re-thinking antimilitarism’, 49 en 54.

14 Miller, From revolutionaries to citizens, 8-10. 15

Chickering, Imperial Germany and a world without war.

16

Sophie Lorrain, Les pacifistes franҫais et allemande pionniers de l’entente franc-alllemande, 1870-1925 (Parijs 1999).

17 Zie bijvoorbeeld: Alistair Horne, The French army and politics, 1870-1970 (London 1984), 18-19; Miller, From revolutionaries to citizens, 8-10; Wesseling, Soldaat en Krijger, 43.

18 In het eerste hoofdstuk van Soldaat en krijger wijdt Wesseling een aantal pagina’s aan pacifisme en

antimilitarisme in de Derde Franse Republiek. Hierin maakt hij het onderscheid tussen de drie stromingen. Zie pagina’s 18 t/m 41.

(9)

6 categorieën minder scherp van elkaar afbakenen, herkennen ze meestal wel hun aanwezigheid.19

De humanitair-pacifistische ideologie – in de meeste Angelsaksische literatuur aangeduid als bourgeois pacifism – grijpt terug naar idealen van onder andere Victor Hugo en andere pacifisten die zich bewogen in de periode vóór de Frans-Duitse oorlog. Hoewel er reeds langer pacifistische activiteit was, vond pas vanaf het einde van de jaren zestig de vorming plaats van georganiseerde bewegingen. In 1866 vestigden zich de twee voornaamste vredes-organisaties: de Ligue internationale et permanente de la paix (LIPP) en de Ligue internationale

de la paix et de la liberté (LIPL).20 Door de uitkomst van de oorlog zagen de leden van de beide organisaties zich veroordeeld tot de kwestie Elzas-Lotharingen, die zijzelf overigens ook direct omdoopten tot het voornaamste obstakel voor duurzame vrede en stabiliteit in Europa. Tussen 1871 en 1914 zouden nog vele nieuwe bewegingen ontstaan, maar ze zijn lang niet allemaal even invloedrijk geweest. Het humanitair-pacifisme werd hoofdzakelijk gedragen door een aantal individuen waarvan Frédéric Passy (LIPP), Charles Lemonnier (LIPL), Gaston Moch (LIPL) en Paul Henri d’Estournelles de Constant (onafhankelijk) de invloedrijkste figuren zijn geweest. Dit heeft mij ertoe gebracht om Wesselings humanitair-pacifistische ideologie voornamelijk aan hand van deze heren te behandelen. Ook zal ik aandacht besteden aan Ernest Renan, die wellicht minder energie en tijd heeft besteed aan de pacifistische beweging dan zijn hierboven genoemde tijdgenoten, maar vanwege zijn reputatie wel invloedrijk is geweest.

Wesselings tweede groep, de burgerlijke afkeer, heeft zich in tegenstelling tot het humanitair-pacifisme vrijwel niet gemanifesteerd in politieke pamfletten of organisaties, maar is bovenal een literaire en culturele beweging. Wesseling en Paul Miller laten de burgerlijke afkeer betrekkelijk laat in deze periode beginnen. Beiden noemen ze de publicatie van Abel Hermants roman Cavalier Miserey uit 1887 als beginpunt van een serie pacifistische literaire werken. De reeks laten ze doorlopen tot Louis Lamarque's Un an de caserne uit 1901.21 In deze romans en novelles worden oorlog en het leger als verwerpelijk omschreven. Schrijvers als Hermant en Lamarque zetten zich bovendien af tegen militaristische idealen en de dominante normen en waarden in het Franse leger. Er mag op worden gewezen dat deze generatie

19

De eerdergenoemde Miller, Becker, Audoin-Rouzeau en Winock spreken in hun werken over dezelfde groepen als Wesseling. Zie bijvoorbeeld Miller, From revolutionaries to citizens, 13-32.

20

Clinton, 'Revanche ou relèvement’, 431-448; Chickering, Imperial Germany and a world without war. In paragraaf 1.2 zal ik terugkomen op het onderscheid tussen beide organisaties.

21

Wesseling, Soldaat en Krijger, 25-33; en Miller, From revolutionaries to citizens, 18-21. Ook andere historici beginnen bij Hermant, zie bijvoorbeeld: Horne, The French army and politics, 27. Albert Schinz sprak in 1919 al over dezelfde classificatie in 'Le roman militaire en France de 1870 à 1914', PMLA, 34:1 (1919) 30-59, aldaar 32-34.

(10)

7 schrijvers voornamelijk uit jongemannen bestond die de Frans-Duitse oorlog niet bewust hadden meegemaakt. Zij waren veelal net vóór, tijdens of na de oorlog geboren. De enige militaire ervaring die zij hadden opgedaan was hun dienstplicht, waaraan ze weinig mooie herinneringen hadden overgehouden. Bovendien waren ze niet opgegroeid met Elzas-Lotharingen als werkelijk onderdeel van het land, maar veeleer als mentale realiteit van de Franse natie die via onderwijs, politiek, media en familieverhalen in leven werd gehouden. Een belangrijk onderscheid dat Wesseling en Miller maken tussen enerzijds de humanitair-pacifisten en socialistische humanitair-pacifisten en anderzijds de cultureel-literaire humanitair-pacifisten, luidt dat deze laatste groep zich niet als patriotten profileerden. Zij zouden geen belang hebben gehecht aan patriottisme. Ik zal aantonen dat de twee historici dit onderscheid onterecht hebben aangebracht.

Miller noemt Zola’s La Débâcle uit 1892, een roman over de Frans-Duitse oorlog en de Parijse commune, een keerpunt in het Franse denken over het revanchisme. Het werk zou een ‘national taboo’ hebben doorbroken door het Franse leger en zijn rol in de Frans-Duitse oorlog te bekritiseren.22 Ik ben echter van mening dat Zola en bevriende schrijvers het leger al tien jaar eerder aan de schandpaal hadden genageld. In 1880 werd onder de redactie van Zola de bundel van oorlogsnovelles Les soirées de Médan gepubliceerd.23 Naast Zola hebben ook de beginnende schrijvers Huysmans en Maupassant novelles in de bundel laten opnemen. Het succes van Maupassants novelle Boule de suif betekende zelfs zijn nationale doorbraak als schrijver. De Frans-Duitse oorlog had de Médanistes – de groep werd al snel vernoemd naar de bundel – gedesillusioneerd achtergelaten. De werken laten de ware aard van oorlog zien: ronduit ellendig en weinig heroïsch. De novelles waren lastig te verenigen met het patriottisme waarmee de revanche-gedachte gepaard ging, aangezien de auteurs oorlog als een bij uitstek te vermijden catastrofe presenteerden. Dit lijkt mij genoeg reden om de burgerlijke afkeer in dit onderzoek, in tegenstelling tot Wesseling en Miller, in 1880 te laten beginnen in plaats van 1887.

De derde groep van pacifisten die Wesseling onderscheidt bestaat uit de Franse socialisten. De socialistische verwerping van de revanche is echter maar gedeeltelijk interessant voor dit onderzoek, of beter gezegd; slechts een deel van de Franse socialisten zijn hier van belang. De socialisten zijn met betrekking tot de kwestie Elzas-Lotharingen grofweg onder te verdelen in twee groepen. Enerzijds waren er de “internationale” socialisten zoals

22 Miller, From revolutionaries to citizens, 12 en 20.

23 Zola e.a., Les soirées de Médan (Parijs 1880). Naast Zola, Maupassant en Huysmans hebben ook Henry

(11)

8 Gustave Hervé.24 Hij en zijn gelijkgezinden geloofden enkel in loyaliteit aan de internationale arbeidersklasse, waardoor de kwestie Elzas-Lotharingen en het revanchisme al hun relevantie verloren. Zij zagen elke vorm van patriottisme of nationalisme als obstakel voor de aanstaande revolutie.25 Tegenover Hervé stonden personen als Jean Jaurès, Alexandre Millerand en Jules Guesde. Jaurès geloofde, zoals eerder aangegeven, in de verdeling van de mensheid in naties en zag het behoud van de natiestaat als wenselijk en zelfs onvermijdelijk. Voor Jaurès was het toekomstige Europa idealiter verdeeld in harmonieuze socialistische natiestaten en hij zag de hereniging van Frankrijk met Elzas-Lotharingen als essentieel voor een harmonieus Frankrijk en een stabiel socialistisch Europa.26 Enkel deze laatste groep van patriottische socialisten is interessant voor dit onderzoek.

Hoewel de wijze waarop patriottische pacifisten met het revanchisme omgingen dus nog niet uitvoerig of structureel is onderzocht, is er al wel het één en ander over geschreven. De humanitair-pacifisten zijn in deze context echter aanzienlijk vaker besproken dan de twee andere groepen. Onderzoek van Michael Clinton, Sophie Lorrain en Roger Chickering heeft over de humanitair-pacifistische omgang met Elzas-Lotharingen al enige informatie aan het licht gebracht, terwijl over de omgang met de kwestie van de twee andere groepen nagenoeg niets bekend is.27 De hoofdredenen hiervoor zijn begrijpelijk. De humanitair-pacifisten beschreven Elzas-Lotharingen zelf als het voornaamste obstakel voor duurzame Europese vrede, waardoor ze zichzelf noodzaakten om met oplossingen te komen. De patriottische socialisten waren daarentegen met een veel breder socialistisch programma bezig, waarvan de kwestie Elzas-Lotharingen slechts een onderdeel vormde. In tegenstelling tot de humanitair-pacifisten waren zij niet gepreoccupeerd met het revanchisme. De rol van Elzas-Lotharingen in Wesselings burgerlijke afkeer is ten slotte een zaak apart. In tegenstelling tot de twee andere stromingen was zij vooral een culturele en literaire beweging in plaatst van een politieke. Het toekomstbeeld van Elzas-Lotharingen werd in de novelles en romans veel implicieter besproken dan in de redevoeringen en pamfletten van mannen als Passy of Lemonnier, mede omdat ze geen onderdeel vormden van een afgebakende politieke discussie. Expliciete en

24 Hervé zou in zijn latere leven, net als zijn mede-socialist Charles Péguy, zijn socialistische idealen loslaten en

zich ontpoppen als fervent nationalist, en uiteindelijk zelfs nationaalsocialist, maar tot 1905 was van deze omslag nog niets te merken.

25 Zie voor het socialistische antimilitarisme van Hervé: Michael Burt Loughlin, ‘French antimilitarism before

World War I: Gustave Hervé and l’affiche rouge of 1904’, European Review of History/Revue européenne

d’histoire, 19/2 (april 2012) 249-274. 26

Zie naast Wesselings bespreking van de socialistische verwerping ook: Chickering, Imperial Germany and a

world without war, 358-359; en Becker en Audoin-Rouzeau, La France, La nation, la guerre, 222-230; en Michel

Winock ‘Socialisme et patriotisme en France, 1891-1984’, Revue d’histoire moderne et contemporaine, 20 (1973) 376-423.

27 Vooral de volgende werken hebben interessante resultaten opgeleverd: Lorrain, Les pacifistes franҫais et allemande; Clinton, 'Revanche ou relèvement’; en Chickering, Imperial Germany and a world without war.

(12)

9 eenduidige uitlatingen over de toekomst van Elzas-Lotharingen zijn simpelweg eenvoudiger te vinden bij de humanitair-pacifisten en zijn daarom tijdens onderzoeken vaker boven komen drijven.

De wijze waarop in de humanitair-pacifistische ideologie werd omgegaan met het revanchisme kan ik zodoende gedeeltelijk uit secundaire literatuur vernemen. De plaats van het revanchisme in de burgerlijke afkeer en de socialistische verwerping zal ik echter voor-namelijk aan de hand van bronnen onderzoeken. De bronsoorten die ik zal raadplegen voor de humanitair-pacifisten en de socialisten komen in grote mate overeen. Beide groepen spraken zich uit in redevoeringen tijdens bijeenkomsten van de Sénat en de Chambre des députés – onder de volksvertegenwoordigers bevonden zich ook humanitair-pacifisten – maar ook op congressen en universiteiten. Andere bronnen waarin zij hun ideeën betoogden waren opiniestukken in kranten en tijdschriften, pamfletten en zelfs monografieën. De burgerlijke afkeer was zoals gezegd voornamelijk een cultureel-literaire beweging en haar verkondigers gebruikten literaire teksten om hun meningen uit te drukken. Voor deze groep zal ik daarom voornamelijk duiken hun korte verhalen, novelles en romans. Zo nu en dan traden zij ook buiten de fictieve tekst en waagden zij zich aan opiniestukken. Ook een klein aantal van die teksten zal ik behandelen. Een groot deel van de bronnen voor mijn onderzoek naar de humanitair-pacifisten en tevens de cultureel-literaire pacifisten ligt in de site

Franҫois-Mitterrand van de Bibliothèque Nationale de France te Parijs. Voor de socialisten heb ik vooral

de archieven geraadpleegd van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), te Amsterdam, en het Souvarine Institut d’Histoire Sociale (SIHS), te Nanterre.

De periodisering van dit onderzoek loopt van 1871 tot 1905. Drie belangrijke factoren ondersteunen deze tijdsafbakening. Ten eerste maakte het pacifisme in Frankrijk tussen deze twee jaartallen een belangrijke groeiperiode door. In de eerste jaren na 1871 slaat het revanchisme de klok en krijgt het pacifisme weinig ruimte. De populariteit van de pacifistische bewegingen, zoals zal blijken, bevindt zich dan op een dieptepunt. Een kleine dertig jaar later, vanaf de Dreyfus-affaire tot ongeveer 1905, beleeft het Franse pacifisme echter een hoogtepunt.Over hoe invloedrijk het pacifisme werkelijk is geweest bestaat enige discussie. De consensus is dat vanaf circa 1880 de vredesbeweging geleidelijk groeit tot aan 1905. De Dreyfus-affaire is in ieder geval een sleutelmoment. Wesseling noemt de affaire zelfs ‘een grote overwinning’ van het antimilitarisme en stelt vervolgens dat het leek alsof een ‘era van pacifisme’ was aangebroken. Sophie Lorrain deelt deze mening. ‘[L]es observateurs s’accordent’, stelt ze, ‘pour qualifier l’opinion publique française de “pacifique”, voire pour une

(13)

10 partie de “pacifiste”!’28 Vanaf 1905 zou het pacifisme echter weer snel aan invloed inboeten en aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog leek het pacifistische geluid nagenoeg verdwenen. Eugen Weber heeft in The Nationalist Revival overtuigend en helder aangetoond dat vanaf 1905 agressieve nationalistische sentimenten zich weer toenemend manifesteerden in de maatschappij en parallel daaraan de populariteit van het pacifisme afnam.29 Invloedrijke specialisten op het gebied van nationalisme in Frankrijk zoals Michel Winock, Jean-Jacques Becker, Stéphane Audoin-Rouzeau en ook Wesseling hebben deze these overgenomen.30 1905 vormt niet alleen een goed eindpunt voor mijn onderzoek vanwege de afname van de populariteit van het pacifisme in de daaropvolgende jaren, maar eveneens vanwege de relatief afnemende relevantie van de kwestie Elzas-Lotharingen. In dat jaar speelde namelijk de Eerste Marokkaanse crisis tussen Duitsland en Frankrijk. Frankrijk probeerde in Marokko haar koloniale invloedssfeer uit te breiden, maar werd daarin belemmerd door Duitsland. De Duitse Keizer, die zich in de scramble for Africa wilde mengen, was afgereisd naar Marokko om de Sultan diplomatiek te steunen in zijn strijd voor onafhankelijkheid. Een jaar eerder had Frankrijk al l’Entente cordiale gevormd met het Verenigd Koninkrijk – de voorloper van de

Triple entente (1907) – als bondgenootschap tegenover de reeds officieus bestaande Dreibund,

gevormd tussen het Duitse Keizerrijk, Oostenrijk-Hongarije en Italië. Een Europese oorlog hing in de lucht en een pacifistische toekomst werd met de dag irreëler. Lorrain stelt dat tijdens en na de Marokkaanse crisis met een ‘retour en force’ de ‘menace allemande’ en ‘l’antagonisme irréductable entre les deux nations’ weer in de nationale media en politiek werden verkondigd.31 De relevantie van de kwestie Elzas-Lotharingen nam vanaf dit punt af, omdat zij niet meer de meest waarschijnlijke reden leek voor het uitbreken van oorlog, maar slechts één van de vele potentiële oorzaken.

Het laatste hoofdargument voor mijn periodisering betreft het relatieve tekort aan onderzoek naar pacifisme in Frankrijk tussen grofweg de Frans-Duitse oorlog en de Dreyfus-affaire. In verhouding met de periode erna, tussen de affaire en de Eerste Wereldoorlog, is de voorafgaande periode weinig bestudeerd. Menig historicus heeft zich verwonderd over hoe het republikeinse Frankrijk, dat humanistische idealen hoog in het vaandel zou hebben, en waarin

28 Lorrain, Des pacifists franҫais et allemands, 63. Ook Antoine Prost gaat hiermee akkoord. In Republican identities in war and peace (Oxford en New York 2002) stelt hij: ‘At this time France was not nationalist: it was

patriotic and pacific’, zie pagina’s 82-85.

29

Eugen Weber, The nationalist revival in France, 1905-1014 (New York 1980 [1968]).

30 Zie bijvoorbeeld: Becker en Audoin-Rouzeau, La France, la nation, la guerre, 153-156, 218-221; Horne, The French army and politics, 19; Wesseling, Soldaat en Krijger, 18; Michel Winock, Nationalisme, antisémitisme et fascisme en France (Parijs 1982).

31 Sophie Lorrain deelt in haar Des pacifists franҫais en allemande de periode tussen 1871 en 1914 op in drie

(14)

11 het pacifisme een politieke stroming van gewicht was, uiteindelijk met een ongekend enthousiasme in de Eerste Wereldoorlog was beland. De eerdergenoemde werken van Weber, Wesseling en Miller zijn stuk voor stuk onderzoeken die deze radicale omslag analyseren en trachten te verklaren. De periode voorafgaand aan de Dreyfus-affaire wordt in deze onder-zoeken slechts als voorgeschiedenis gepresenteerd. Opvallend is echter dat deze historici consequent aangeven dat het pacifisme niet met de affaire is ontstaan, zoals eerder wel is verkondigd. ‘It does appear’, stelt Miller bijvoorbeeld, ‘that the role of the Dreyfus Affair in the rise of antimilitarism has been overrated by scholars anxious to impose neat historical explanations on the conundrums of the past’.32 Wesseling trekt eenzelfde conclusie. Hoewel volgens hem de affaire het pacifisme wel een enorme impuls heeft gegeven, kan men niet anders dan constateren dat het al veel langer groeide in populariteit.33 Historici erkennen dus dat pacifistische sentimenten aanwezig waren vóór 1900, en eveneens vormend zijn geweest voor het publieke debat, maar ze besteden er weinig tot geen aandacht aan. In mijn onderzoek zal ik me juist richten op de ontwikkelingen in deze voorafgaande periode. Waar de klassieke studies vooral de neergang van het pacifisme in Frankrijk hebben bestudeerd, zal ik de opkomst onderzoeken.

De relevantie van dit onderzoek ligt niet enkel in het opvullen van een historiografische lacune. Zoals aangegeven maakt de Franse pacifistische beweging in mijn onderzoeksperiode een groei door tot een brede stroming. Hoewel de precieze invloed van een sociaal-idealistische beweging als het pacifisme zich lastig laat vaststellen, staat echter vast dat in vergelijking met ander Europese grootmachten in Frankrijk het pacifisme aanzienlijk groter en invloedrijker was. Zo hebben Chickering en Lorrain reeds overtuigend laten zien dat de slagkracht van de Duitse pacifistische beweging in schril contrast stond met de politieke macht van haar Franse tegenhanger.34 Ten tijde van de Dreyfus-affaire bewogen de Franse pacifisten zich niet slechts in de marges van de maatschappij. De prominente plaats die de pacifisten innamen in de maatschappij is terug te zien in de vele posities en onderscheidingen die een man als Passy bemachtigde. Zo werd hij bijvoorbeeld opgenomen in l’ordre national de

la Légion d’honneur.35 Voor beter begrip van het pacifisme als een negentiende-eeuws Europees fenomeen lijkt het me van belang om te achterhalen hoe de grootste pacifistische beweging in Europa omging met het door haarzelf verklaarde voornaamste obstakel: de

32 Miller, From revolutionaries to citizens, 34. 33

Wesseling, Soldaat en krijger, 42-43.

34 Lorrain, Des pacifistes franҫais et allemande, 37-41; en Chickering, Imperial Germany and a world without war, 371.

35

(15)

12 kwestie Elzas-Lotharingen. Vooral omdat de beweging in haar gehele groeiproces genoodzaakt werd om met het revanchisme als kernprobleem te werken.

Het onderzoek is gestructureerd aan de hand van drie hoofdstukken. In elk van de drie hoofdstukken, die elkaar chronologisch opvolgen, zal ik de drie groepen van pacifisten en hun benaderingen van de kwestie Elzas-Lotharingen en het revanchisme afzonderlijk bespreken. Om de bredere geschiedenis niet uit het oog te verliezen zal elk hoofdstuk worden ingeleid met een korte periodeschets en behandeling van ontwikkelingen in Frankrijk en daarbuiten die noodzakelijk zijn voor een beter begrip van het onderzoek.

(16)

13

1. Ontluikend pacifisme, 1871-1882

1.1. Elzas-Lotharingen in het Franse natieverhaal

‘Il n’y a probablement pas de terme qui ait été utilisé plus souvent que celui de Revanche pour décrire l’état d’esprit de la France après sa défaite de 1871’. Met deze woorden openen Becker en Audoin-Rouzeau in hun standaardwerk over Frankrijk en oorlog hun paragraaf ‘l’atmosphère de la revanche’.36 Het eerste decennium na de oorlog van 1870-‘71 is doorslaggevend geweest in de hervorming van het Franse nationalisme. In Jean-Marie Mayeurs artikel Une mémoire-frontière: Alsace, opgenomen in Pierre Nora’s Les lieux de

mémoire, betoogt de historicus dat de provincie vanaf 1871 een belangrijke plaats is gaan

innemen in het nationale geheugen. Hij concludeert terecht dat het verlies van de Frans-Duitse oorlog uitliep op een nationalistische “herbronning” waarin het revanchisme en Elzas-Lotharingen centraal kwamen te staan: 'la drame de la défaite et de l'amputation territoriale conduit le nationalisme français à réaffirmer ses fondements, l'Alsace devient le cœur de la France'.37 Om het ontluikende pacifisme in Frankrijk beter te begrijpen, zal ik in dit hoofdstuk allereerst kort bespreken hoe Elzas-Lotharingen het “hart” werd van Frankrijk.

Bepalende gebeurtenissen voor het ontstaan van het revanchisme vonden plaats in de laatste maanden van de oorlog en direct erna. Zo is er het sprekende voorval van symboolpolitiek die werd gevoerd tijdens een van de eerste bijeenkomsten van de eerste

Assemblée Nationale van de nieuwe Derde Republiek. Een week na hun beëdiging namen de

vertegenwoordigers van Elzas-Lotharingen het woord in de nationale vergadering en verklaarden zij ‘le droit des Alsaciens-Lorrains de rester membres de la patrie française’, waarvoor zij van de overige vertegenwoordigers unanieme steun kregen. Om te zorgen dat de verloren provincies hun stem zouden behouden in de Derde Republiek werd besloten dat de huidige afgevaardigden van Elzas-Lotharingen als senateurs inamovibles tot hun dood of de herovering van de provincies zitting zouden nemen in de senaat. Bovendien werd bepaald dat de Elzas-Lotharingers die voor oktober 1872 naar Frankrijk zouden verhuizen hun Franse nationaliteit konden behouden. Ongeveer honderdduizend Elzas-Lotharingers, bekend als les

optants, maakten van dit recht gebruik en trokken de nieuwe grens bij de Vogezen over.38

De beginselverklaring in de bijeenkomst van de Assemblée Nationale en de daaropvolgende exodus hebben een aanzienlijke invloed gehad op de ontwikkeling van het

36

Becker en Audoin-Rouzeau, La France, la nation, la guerre, 142.

37 Jean-Marie Mayeur, 'Une mémoire-frontière. L'Alsace', in: Pierre Nora, Les Lieux de mémoire. La Nation, II

(Paris 1986) 63-95, voor citaat: 86.

38

(17)

14 revanchisme. Historicus François Caron spreekt terecht over ‘les premiers épisodes du martyrologe Alsacien-Lorrain, qui devait, jusqu’en 1914, hanter les esprits français’.39 Onder deze ‘premiers épisodes’ valt ook het actieve en passieve verzet in de provincies. Overal in Frankrijk waren verhalen te horen over de heroïsche Elzas-Lotharingers die zich onverzettelijk verweerden tegen de bezetter. Hoewel de objectiviteit van de verhalen te betwijfelen valt, hebben historici wel geconcludeerd dat tijdens de oorlog het verzet in steden als Strasbourg, Metz, Phalsbourg en Thionville inderdaad heviger was dan in de rest ven het bezette noorden. De verzetsdaden in Elzas-Lotharingen, stellen Becker en Audoin-Rouzeau, ‘semblent avoir été les plus vigoureuses’. ‘[U]n réveil de l’opinion’, vervolgen de historici, ‘se produit et se traduit par des phénomènes de résistance passive et des actes de résistance de toutes sortes, généralement symboliques, mais qui peuvent aller jusqu’à l’attentat, le sabotage, voire l’émeute anti-allemande.40

In het eerste decennium dat op de oorlog volgde werd het beeld van de opstandige Elzas-Lotharingers en hun “Fransheid” verder versterkt en uiteindelijk geconsolideerd. Dit gebeurde onder andere aan de hand van nationalistische literatuur die vrijwel consequent werd gesitueerd in Elzas-Lotharingen. De historica Elfreida Dubois heeft verschillende literaire werken vergeleken en concludeert dat ze een eenduidig en symbolisch beeld presenteren van de Frans-Duitse oorlog en haar nasleep. In deze nationalistische literatuur staat de “onoorbare” Duitse annexatie immer centraal en worden de Elzas-Lotharingers consequent als heldhaftig, geciviliseerd, standvastig en bovenal als Frans gepresenteerd en sterk gecontrasteerd met onbeschofte en wrede Duitsers.41

Een welbekend voorbeeld van dergelijke literatuur is het korte verhaal La dernière

classe van Alphonse Daudet uit 1873. Hierin wordt verhaald hoe de kleine Elzasser Frantz op

een dag op school komt en tot zijn verbazing merkt dat hij niet alleen met zijn klasgenootjes in het lokaal zit, maar dat ook de volwassenen uit het dorp een plekje hebben gezocht. De leraar opent de les met de mededeling dat hij voor de laatste keer voor de klas zal staan, omdat de Duitsers hebben besloten dat er nog enkel Duits lesgegeven mag worden op de scholen in Elzas-Lotharingen. De laatste dag wordt geheel gewijd aan de Franse taal en zowel kinderen als volwassenen werken ijverig om nog zoveel mogelijk Frans op te steken. Aan het einde van de dag schrijft de leraar in grote letters op het bord ‘Vive la France’.42

39

Franҫois Caron, La France des patriotes, de 1851 à 1918 (Parijs 1985) 230-231.

40 Becker en Audoin-Rouzeau, La France, la nation, la guerre, zie 98-100 en 109-110, voor citaat, zie: 98 41

Elfreida Dubois, ‘Nationalism and the French Novel, 1870-1914’, History of European Ideas 16 (1993) 967-973.

42 Alphonse Daudet, ‘La dernière classe’, in: idem, Contes du lundi (1873). Een ander verhaal in Contes du lundi

(18)

15 Het geconsolideerde en eenduidige beeld van de verloren oorlog, de twee opstandige doch geannexeerde provincies en ten slotte de wrede Duitser, kan met een breed scala aan bronnen woorden aangetoond. Het resoneerde door de gehele maatschappij. Zo werd de herinneringen aan de verloren oorlog en Elzas-Lotharingen bijvoorbeeld geïntegreerd in het curriculum van het basis- en middelbaaronderwijs. Zinnen als; ‘ces provinces (…) voulaient rester françaises’ en ‘l’Allemagne, en annexant malgré elles les populations de Alsace-Lorraine a commis un crime’, waren in vrijwel alle schoolmethodes te vinden.43 Een ander sprekend voorbeeld zijn de Franse landkaarten die in de klaslokalen werden opgehangen. Hierop stonden Elzas en Lotharingen in de rouwkleuren paars en zwart aangegeven. Aan weerszijde van het geannexeerde gebied liep een lijn; de ene om aan te geven waar huidige de grens lag, bij de Vogezen, de andere om te markeren waar de grens behoorde te liggen, bij de Rijn.44

Elzas-Lotharingen kreeg eveneens een speciale rol in het schoolboekje Le tour de la

France par deux enfants. In 1877 werd het boekje uitgegeven en het zou direct uitgroeien tot

provincie en stelt hij dat de mensen er nu ongelukkig zijn, maar nog hoop hebben op een goede Franse toekomst.

43

Jacques en Mona Ozouf, ‘Le thème du patriotisme dans les manuels primaires’, Le mouvement social, 49, La

guerre et la classe ouvrière européenne (oktober-december 1964) 5-31, zie: 26-27.

44 De landkaarten warden eveneens opgehangen om de kinderen simpelweg bekend te maken met het

territoriale gebied van Frankrijk. Een grote groep provinciale Fransen, vooral uit regio’s die lang geïsoleerd waren gebleven vanwege het uitblijven van infrastructurele aansluiting, hadden nog nooit een landkaart van Frankrijk gezien. Zie bijvoorbeeld: Eugen Weber, Peasants into Frenchmen. The Modernization of Rural France,

1870-1914 (Stanford 1976) 335; en Girardet, le nationalisme franҫais, 14-15.

Albert Bettannier, La tache noire (1887). Kennis van het grote verlies van Elzas-Lotharingen werd als onontbeerlijk ervaren om tot vaderlandslievende Fransman op te groeien. Het nationale onderwijs was hier bij uitstek voor geschikt. Het schilderij hangt momenteel in het Deutsches Historisches Museum te Berlijn.

(19)

16 verplichte kost in het basisonderwijs.45 Het sterke patriottistische karakter van schoolboekje werd aangezet met de nodige anti-Duitse trekken. Het boek verhaalt de lotgevallen van de wezen André en zijn broertje Julien uit Phalsbourg, een stad op de grens van Elzas en Lotharingen. Hun wens in hun geliefde vaderland te wonen en Frans te blijven dwingt hen hun huis achter te laten en naar Frankrijk te reizen. In tegenstelling tot volwassen Elzas-Lotharingers hadden de wezen echter niet het recht om de nieuwe Frans-Duitse grens over te steken en voor een toekomst in Frankrijk te kiezen. Vluchten bleek de enige optie.46 Hun vlucht wordt door de streekgenoten beantwoord met respect: ‘Ton frère et toi, (…) vous êtes deux braves enfants, dignes de votre père, dignes de la vieille terre d’Alsace-Lorraine, dignes de la patrie française! Il y a bien des cœurs français en Alsace-Lorraine!’47 Het belang van Bruno’s Le tour de la France ligt vooral in zijn reikwijdte. Het boekje werd door de Franse historici Jacques en Mona Ozouf treffend betiteld als ‘le petit livre rouge de la République’.48 Tussen de publicatie in 1877 en de Eerste Wereldoorlog werd het boekje maar liefst rond de acht miljoen keer verkocht. Door hergebruik op de scholen kan men er vanuit gaan dat nog veel meer scholieren het hebben gelezen. Elke kind, stelt Eugen Weber, kende, las en herlas het boek. Generaties Fransen zijn ermee opgegroeid.49

De oorlogsherinneringen, de “amputatie” en het verzet in Elzas-Lotharingen, die in de media en literatuur werden geaccentueerd, lieten hun sporen na in de Franse maatschappij. De ruime aandacht die aan de sœurs perdues werd besteed in het nationale onderwijs laat daarnaast zien dat het thema onderdeel was geworden van het curriculum en dat elk kind ermee opgroeide. 'As France lost physical control of the region’, concludeert historicus Liard Boswell treffend, ‘paradoxically, popular attachment to this little-known and distant region grew. (…) [Alsace-Lorraine] was transformed into a sentimental homeland of French nationalism'.50

45

G. Bruno, Le tour de la France par deux enfants (Paris 1877) 1.

46

Ibidem, 4-6.

47

G. Bruno, Le tour de la France par deux enfants (Paris 1877) 8.

48 J. en m. Ozouf, ‘Le tour de la France par deux enfants’ in: P. Nora, les lieux de mémoire. I. La République

(Paris 1984).

49 Eugen Weber, Peasants into Frenchmen. The modernization of rural France (Stanford 1976) 335. 50 Liard Boswell, 'From Liberation to Purge Trials in the "Mythic Provinces". Recasting French Identities in

(20)

17

1.2. Een kwestie van overleven

De Frans-Duitse oorlog, het groeiende belang van Elzas-Lotharingen in het nationale verhaal en het ontpoppende revanchisme – het idee dat de hele natie zich moest inzetten voor de voorbereiding op de toekomstige heroveringsoorlog – zorgden voor een afnemende populariteit van het pacifisme en een verzwakking van de slagkracht van de bestaande vredesorganisaties. Wesselings humanitair-pacifistische ideologie, ook wel het bourgeois pacifisme, die zich kort voor de oorlog was gaan institutionaliseren, werd geconfronteerd met deze grote afname van populariteit.51

In 1867 had zowel Frédéric Passy als Charles Lemonnier zijn vredesorganisatie gesticht, respectievelijk de Ligue internationale et permanente de la paix (LIPP) en de Ligue

internationale de la paix et de la liberté (LIPL).52 De twee vredesorganisaties waren van meet af aan de belangrijkste spreekbuizen van het humanitair-pacifisme en bleven dat ook in de naoorlogse jaren. Ze verschilden aanvankelijk enigszins in hun doelen. De LIPL van Lemonnier, zoals de naam van de beweging al gedeeltelijk weggeeft, richtte zich niet enkel op het bewerkstelligen van vrede, maar eveneens op het verzekeren van ‘liberté’. Duurzame vrede en vrijheid konden volgens de LIPL niet zonder elkaar bestaan en om beide te bereiken waren drastische sociale, economische en politieke hervormingen nodig. De beweging profileerde zich aanvankelijk als links-republikeins met een sterke neiging naar het socialisme. Het is veelzeggend dat Lemonnier, hoewel hij Frankrijk als het spirituele thuisland van de LIPL zag en de beweging voornamelijk bestond uit Franse leden, had besloten om het hoofdkwartier in het neutrale Genève te vestigen om conflict met de toen nog keizerlijke autoriteiten in Frankrijk te vermijden. Passy, ondanks zijn eveneens republikeinse overtuiging, was in tegenstelling tot Lemonnier aanzienlijk voorzichtiger. Hij was van mening dat aandacht voor extra of secundaire doelen enkel de uitvoering van de voornaamste taak van zijn LIPP zou bemoeilijken: het realiseren van duurzame vrede. Daarnaast meende Passy dat ideologische en politieke neutraliteit van zijn organisatie essentieel was om een zo breed mogelijk draagvlak te creëren. Door de relatief neutrale houding kon de LIPP, in tegenstelling tot LIPL, wel opereren vanuit Parijs. De relatie tussen de beide mannen was aanvankelijk stroef en koud, maar verbeterde aanzienlijk na de oorlog aanzienlijk.53

51

Miller, Cooper, Clinton en Propes spreken allemaal over Bourgeois pacifism om Wesselings humanitair-pacifisme aan te duiden.

52

Cooper, Patriotic pacifism; Lorrain, des pacifistes franҫais et allemande; Chickering, Imperial Germany and a

world without war.

53 Passy beschrijft in zijn Historique du mouvement de la Paix (Parijs 1904), een geschiedenis van de LIPP, dat

(21)

18 De beide bourgeois organisaties waren gesticht in een periode waarin het humanitair-pacifisme een redelijk draagvlak had verworven in de Franse maatschappij. De institutionalisering volgde op het succes ervan, maar was tevens deels een reactie op toenemende Frans-Duitse politieke spanningen. In de naoorlogse jaren was het humanitair-pacifisme echter alles behalve populair. De Frans-Duitse oorlog en haar gevolgen hadden roet in het eten gegooid. In verschillende terugblikken van Passy op de ontwikkeling van het Franse pacifisme, concludeert hij dat het geheel was ingestort tijdens de oorlog. ‘En 1870, nous sommes une puissance’, maar in 1871, vervolgt de pacifist, ‘tout était à la revanche’.54 Pacifistische sentimenten in de maatschappij moesten plaatsmaken voor het revanchisme. Tijdens en direct na de oorlog raakte Passy’s organisatie nagenoeg onzichtbaar. Met de bredere Franse pacifistische beweging was ook zijn organisatie in de naoorlogse jaren nog maar weinig actief en zelden in de publiciteit. De geschiedenis van het humanitair-pacifisme, concludeert Passy, ‘n’a pas toujours été éclatante’. Gedurende een aantal jaren, vervolgt hij ‘elle s’est constituée à peu près dans l’ombre et sans grande efficacité apparente’. Hoewel meerdere personen hard werk bleven leveren, in een ‘état d’esprit à la fois patriotique et humanitaire’, groeide de beweging nagenoeg niet.55 Een van de weinige tekens van leven is veelzeggend: nog tijdens de oorlog wordt Passy’s Ligue internationale et permanent de la paix omgedoopt tot Société française des amis de la paix (SFAP). ‘Il était impossible’, zo concludeert Passy jaren later, ‘de songer à maintenir sur pied (…) une ligue INTERNATIONALE de la Paix’.56

Het gehekelde internationale element van zijn vredesverbond werd door de nieuwe naam verdoezeld en de nadruk was nu komen te liggen op haar Fransheid. ‘Sous peine d’être considérés comme traîtres à la patrie’, stelt historica Sophie Lorrain treffend, ‘les pacifistes se doivent de trouver un modus vivendi entre leur engagement pour la paix et le respect de leur patrie’.57

Een document waarin de keldering van de populariteit van het pacifisme sprekend naar voren komt is een aanklacht van de Elzasser Frédéric Haas, gericht aan Duitsland in 1872. In zijn L’Alsace-Lorraine, Martyr. Attentat à la morale internationale stelt hij dat het voorheen vredelievende en rechtvaardige Frankrijk de Duitse aanslag op de internationale moraal niet ongestraft voorbij mag laten gaan. Nu Duitsland het recht meent te hebben zomaar de territoriale integriteit van Frankrijk op gewelddadig wijze te schenden, kan de Franse états-unis d’Europe eveneens nadrukkelijk het verschil tussen zijn en Passy’s organisatie. Zie voor een goede

vergelijking tussen LIPP en LIPL van academische hand; Michael Clinton, ‘Frédéric Passy: Patriotic pacifist’,

Journal of Historical Biography, 2 (herfst 2007) 33-62, en ‘”revanche ou relèvement”’. 54

Passy, Historique du mouvement, 25 en 39.

55 Frédéric Passy, Pour la paix. Notes et documents (Parijs 1909) 67-68. 56 Passy, Historique du mouvement, 9 en 39. Cursivering in origineel. 57

(22)

19 natiestaat simpelweg geen pacifistisch ideaal meer uitdragen. ‘Adieu’, stelt Haas, ‘ô espérance de la paix, douce et généreuse illusion, vous ne caressez plus notre âme, hier fatiguée de luttes et de haineuses discordes, mais aujourd’hui avide de sang et de carnage’.58 ‘Le droit de conquête pur et simple’, vervolgt hij, ‘légitime aussi le droit de revanche pure et simple. Zijn conclusie is ontmoedigend; ‘la victoire est l’unique source de la légitimité’.59

Hoewel het humanitair-pacifisme pas op de plaats moest maken, bleek Passy’s organisatie niet geheel monddood. In 1872 pakte Passy de draad weer voorzichtig op en organiseerde hij een bijeenkomst voor de vooroorlogse leden van zijn voor doodverklaarde organisatie. In deze besloten bijeenkomst maakte Passy zijn nieuwe plannen voor de SFAP bekend en riep hij de voormalige leden op om met hem tegen de militaristische stroom van de maatschappij in te gaan. Hij realiseerde dat de vele gebeurtenissen en het lange uitblijven van contact tussen de leden hem verplichtte om ze opnieuw voor zijn zaak te winnen. Waren zij nog wel bereid hem te volgen? De voordracht die hij hield is vrijwel geheel toegespitst op de kwestie Elzas-Lotharingen, want daar lag het probleem van de toekomst.

Geheel in lijn met zijn landgenoten bestempelde Passy in zijn redevoering de amputatie van de provincies als een misdaad tegen de Franse natie. Tegelijkertijd – nog in dezelfde zin – verwerpt hij echter het revanchisme dat aan terrein won. Een revanche, verkondigt hij in zijn toespraak, zal de rol van Elzas-Lotharingen als twistappel en barrière tussen de twee landen enkel versterken. Voor duurzame vrede moeten de provincies juist een brug vormen tussen Frankrijk en Duitsland: ‘L’Alsace et la Lorraine, ces provinces si françaises, mais si ouvertes à l’esprit allemand, semblaient devoir être, pour une politique humane et sage, non-seulement une barrière, mais un trait d’union entre les deux races’.60 Zijn ideeën over de provincies zet hij nog scherper uiteen in een artikel dat hij in hetzelfde jaar publiceerde. In A l’Alsace. Un souvenir et une espérance stelt hij wederom dat Elzas en Lotharingen, die door de Duitsers worden ‘ravagées’ en ‘occupées’, pertinent weer onderdeel van Frankrijk moeten worden, maar ‘pas par ce glaive qui blesse et ne guérit pas’.61 Geweld leidt enkel tot meer geweld.

De inwoners van de provincies deelt Passy bovendien een potentiële voortrekkersrol toe in de Frans-Duitse betrekkingen. Toen hij in 1868 voor de laatste keer in de Elzas was,

58

Frédéric Haas, L’Alsace-Lorraine, martyr. Attentat à la morale internationale (Parijs 1872) 40

59 Ibidem, XXVII. 60

Frédéric Passy, Revanche et relèvement. Travail, justice, arbitrage. Exposé de situation fait aux adhérents de

la Lige internationale et permanente de la paix (januari 1872) 8.

61 Passy, ‘A l’Alsace. Un souvenir et une espérance’, in : L’Offrande à l’Alsace (Parijs 1872). Integraal

(23)

20 betoogt hij, kwam hij een hardwerkend, eerlijk, moedig en geduldig volk tegen met een positief en vredelievend toekomstbeeld. ‘En toi [l’Alsace]’, stelt Passy, ‘semblent s’être concentrés tous les mérites et toutes les vertus’. Als de Elzas dezelfde idealen ook na de oorlog zou blijven verkondigen, dan zou de provincie een leidend licht kunnen zijn voor de twee vijandige staten die erover in conflict liggen: ‘tu semblais placée entre des races aveugles et ennemies, au milieu d’un civilisation hésitante et troublé, comme une lumière, comme un point d’appui et comme un exemple’.62

De vreedzame weg presenteerde Passy niet enkel als humaan en duurzaam, maar ook als de meest realistische en rendabele optie. ‘Il faut voir les choses telles qu’elles sont’, betoogt hij. Materieel is Frankrijk de mindere van Duitsland en economisch gaat het slecht. Bovendien is het spaarzame beschikbare geld broodnodig voor de noodzakelijke economische wederopbouw en zou het achterlijk zijn om het geld in voorbereidingen voor een oorlog te investeren. Daarnaast is het Duitse leger momenteel veel beter uitgerust en gedisciplineerd dan zijn Franse tegenhanger, waardoor er nog jaren nodig zullen zijn om op gelijke voet te komen. De kans dat een revanche tot een tweede nederlaag leidt is volgens Passy waarschijnlijker dan een overwinning. En een tweede nederlaag zou desastreuze gevolgen hebben voor de toekomst van Frankrijk. Met andere woorden: overtuigd pacifist of niet, oorlog is in geen geval een realistische optie. Het verstandigste is om voorlopig enkel te werken aan de ‘régéneration’ van het land. Terwijl de pacifisten werden uitgemaakt voor zuivere antipatriotten, beargumenteert Passy juist het tegenovergestelde en zet zijn alternatief neer als ‘la plus réellement patriotique en même temps que la plus humaine’.63

In zijn betoog besteedt Passy veel aandacht aan de financiële bezwaren tegen een nieuwe oorlog. Hij hoopte zijn positie in het debat met dit rationele argument te versterken omdat revanchisten moeilijk om dit punt heen konden. Reeds in de oorlog publiceerde Passy, via het persbureau van zijn organisatie, een artikel onder de veelzeggende titel Ce que coûte la

paix armée. Hij had op dat moment nog niet genoeg gegevens om een kostenplaatje te

schetsen van de laaiende oorlog, maar wel kon hij aantonen hoeveel geld het staande leger van Frankrijk kostte per jaar waarin er geen oorlog werd gevoerd. Hij kwam uit op ‘588 millions (…) pour une année de paix prévue’, dat gelijk stond aan één derde van de overheidsuitgaven. Hij redeneert dat voor hetzelfde bedrag de regering ook in één jaar 10.000 kilometer spoor had kunnen aanleggen, een groot gedeelte van de gezamenlijke overheidsschulden (twaalf miljard) had kunnen aflossen of aanzienlijke onderwijsverbeteringen had kunnen doorvoeren. Bovendien zou het afbouwen van het leger Frankrijk niet alleen geld besparen, maar ook nog

62 Ibidem, 305. 63

(24)

21 eens opleveren, aangezien vrijkomende arbeidskrachten en materiaal dan in de economie gestoken zouden kunnen worden.64

Passy stelt dat zijn verwerping van het revanchisme ook grote bijval vond in Elzas-Lotharingen zelf. Hij citeert daarbij de Elzasser pastoor en theoloog Frédéric Lichtenberger. Lichtenberger zegt dat ze in de provincies niet nog meer leed, economische rampspoed en onrust kunnen verdragen. De wens van de Elzas-Lotharingers om tot de Franse natiestaat te behoren is groot, maar het voeren van oorlog is niet de manier om dit te bereiken. ‘Il ne fait pas appel à la violence pour redresser le droit’, stelt de pastoor, ‘PLUTOT RESTER ESCLAVES (…)

QUE DE CONVIER L’EUROPE A DE NOUVEAUX MASSACRES’.65 Historicus Michael Burns stelt dat niet

alleen veel achtergebleven Elzas-Lotharingers, maar eveneens hun geëmigreerde provinciegenoten in Frankrijk een revanchistische oorlog wilden vermijden. ‘Having escaped the bombardment of Strasbourg or the invasion of Mulhouse’, concludeert hij, ‘most exiles knew the consequences of militarism, and most aimed to save their homeland without sacrificing their kin’.66

Passy schilderde het revanchisme af als een bodemloze put van ellende, verdriet en vernietiging. Bovendien wordt het oplaaiende revanchisme volgens hem gekenmerkt door zijn irrationaliteit. Hij hoorde enkel ongeremd en emotioneel geschreeuw, maar zag niet in hoe ‘ce terme sonore et vague de REVANCHE’ooit concrete vorm zou kunnen aannemen. Opvallend is echter dat hij zelf niet veel concreter is in het aanbieden van een alternatief voor de revanche. Wel maakt hij duidelijk dat de beslechting van de kwestie Elzas-Lotharingen op juridische basis via een systeem van arbitrage zal moeten plaatsvinden. ‘L’arbitrage’, stelt Passy, is ‘le vrai’ en ‘l’unique remède’.67 Alleen ‘la vraie force’, ‘la force du vrai droit’, kan een einde maken aan ‘à l’esprit de conquêtes’.68 De gruwelen en de destructieve kracht van de Frans-Duitse oorlog zullen, als de gemoederen eenmaal bedaard zijn, het Franse en Duitse volk overtuigen om arbitrage te verkiezen boven een nieuwe oorlog. Verder dan een vage notie van internationale rechtspraak in de vorm van arbitrage komt hij echter nog niet in deze periode. ‘Nous ne méconnaissons rien’, concludeert Passy weinigzeggend over de annexatie, ‘nous n’abandonnons rien, nous n’amnistions rien, nous n’oublions rien’.69

64

Frédéric Passy, Ce que coûte la paix armée (Parijs 1871) 3-7.

65

Passy, Revanche et relèvement, 14-15.

66

Michael Burns, ‘Families and fatherlands. The lost provinces and the case of captain Dreyfus’, in: Robert Tombs, Nationhood and nationalism in France. From Boulangism to the Great War, 1889-1918 (New York 1991) 50-62, aldaar 52.

67 Passy, Revanche et relèvement, zie voor citaten respectievelijk 10 en 17. 68 Passy, ‘A l’Alsace. Un souvenir et une espérance’, 304.

69

(25)

22 Charles Lemonnier – de voorman van de andere grote humanitair-pacifistische organisatie – was na de oorlog net als Passy aanzienlijk minder te horen. Ook hij herpakte zich echter rond 1872 en richtte zich eveneens tot de kwestie Elzas-Lotharingen. Over de Duitse annexatie spreekt Lemonnier even afkeurend als Passy; het is niet meer dan ‘une conquête pure et simple’. Lemonniers hoofdargument om de annexatie te verwerpen is het genegeerde zelfbeschikkingsrecht van de inwoners om hun eigen toekomst te bepalen. Hoewel Lemonnier niet lijkt te betwijfelen dat de Elzas-Lotharingers Frans willen zijn, maakt hij expliciet dat niet Frankrijk, maar de provincies zélf het recht moeten krijgen om te beslissen tot welke natiestaat ze willen behoren: ‘Le droit de leurs populations de disposer d’elles-mêmes, comprimé par la force, persiste’. In slimme retoriek concludeert hij vervolgens dat Frankrijk niet enkel ‘le droit’ maar zelfs ‘le devoir’ heeft om de Elzas-Lotharingers te helpen in de verwezenlijking van hun recht tot zelfbeschikking.70

Net als Passy noemde Lemonnier arbitrage als een middel om de Duitse misdaad recht te zetten. Dit is een onderwerp waarin hij zich in de daaropvolgende jaren zou vastbijten. Waar Passy in deze jaren nog vaag blijft over de realisatie van arbitrage, presenteert Lemonnier relatief snel, doch voorzichtig, een mogelijk plan. Al in 1873 presenteerde hij twaalf punten als richtlijn voor toekomstige arbitrage en enkele jaren later, in 1878, publiceerde hij zijn twaalfpuntenplan onder de titel Formule d’un traité d’arbitrage entre nations. Lemonnier betoogt daarin dat arbitrage de eerst mogelijke stap is richting duurzame vrede. Het systeem vereist enkel de tijdelijke participatie van de natiestaten, zonder permanente opgave van hun soevereiniteit en eigen rechtssystemen. Lemonnier geloofde niet dat de Europese natiestaten al bereid waren om deze zaken definitief in te leveren. Arbitrage presenteert Lemonnier echter als een tussenoplossing, want ‘l’arbitrage ne puisse fonder la paix définitive’. Vanuit arbitrage zou via de geleidelijke ontwikkeling van internationaal recht uiteindelijk gewerkt worden naar een ‘États-Unis d’Europe’, waardoor oorlog haar nut zou verliezen en duurzame vrede gegarandeerd kon worden.71

Het was niet de eerste keer dat Lemonnier sprak over een Europese unie of federatie – “unie” en “federatie” zijn voor Lemonnier synoniemen.72 In 1872 publiceerde Lemonnier al zijn

États-unis d’Europe, dat een gedetailleerde uitwerking was van een plan dat hij met zijn

organisatie al voor de oorlog aan het ontwikkelen was. In hoge mate is het gebaseerd op de

70

Charles Lemonnier, États-Unis d’Europe (Parijs 1872) zie voor citaten respectievelijk 196 en 170.

71

Charles Lemonnier, Formule d’un traité d’arbitrage entre nations (Parijs 1878), zie voor citaten pagina 4, en voor de uitgewerkte arbitrageformule pagina’s 16-24.

72

De ontwikkeling van het plan voor een Europese unie vond o.a. ruimte in het tijdschrijf Etats-unis d’Europe dat al vanaf de oprichting van de LIPL werd uitgebracht, aanvankelijk in het Frans en Duits en later alleen in het Frans. Het werd eerst wekelijks, maar later maandelijks uitgeven. In de oorlog kwam de publicatie echter tot stilstand.

(26)

23 politieke verhoudingen in de Verenigde Staten. In de tekst bekritiseert Lemonnier overigens in enkele woorden zijn mede-pacifist Passy. Hij verwijt Passy het negeren van het feit dat ‘toutes les parties de réforme pacifique se touchent’ en dat duurzame vrede enkel gerealiseerd kan worden ‘par la liberté’. Hoewel Passy het niet openlijk wil toegeven, betoogt Lemonnier, zullen een Europese federatie en internationaal recht uiteindelijk noodzakelijk zijn.73

Bewust dat de gespannen verhouding met Duitsland het plan voor een Europese unie niet populair maakte, anticipeerde hij op een verwachte aanval van nationalisten. Een ‘États-Unis d’Europe’, benadrukt hij met klem, zal niet leiden tot de vernietiging van nationaliteiten en het patriottisme afzwakken. Zijn idee van een dergelijke federatie gaat juist uit van ‘une pluralité de nations’ en ‘une distinction entre les États’. Bovendien, vervolgt hij, zal de unie niet alleen bestaan uit verschillende naties, maar eveneens uit homogene natiestaten. De ‘homogénéité des constitutions particulières de chaque nation’ noemt hij als een vereiste voor de beoogde unie.74 Impliciet, doch duidelijk, benoemt hij hiermee de Duitse “bezetting” van het Franse Elzas-Lotharingen als een obstakel, aangezien hierdoor Duitsland onmogelijk een homogene natiestaat kan zijn. Een Franse hereniging met Elzas-Lotharingen zal dus plaats moeten vinden. Lemonniers verschillende boodschappen leiden tot de volgende in elkaar grijpende conclusies: zonder zelfbeschikking in Elzas-Lotharingen geen homogene natiestaten, zonder homogene natiestaten geen Europese unie, en zonder Europese unie geen duurzame vrede.

Bij een vergelijking van Lemonnier en Passy valt op dat beiden zich niet enkel als pacifist presenteerden, maar evengoed als “ware patriot”. Ze namen bewust maatregelen om te voorkomen dat ze als antipatriot zouden worden weggezet. In navolging van het eerdergenoemde Patriotic pacifism van Sandi Cooper wordt in de historiografie gesproken over patriottistische pacifisme om het patriottisme van Passy en Lemonnier te benoemen.75 Historica Lorrain stelt dat de pacifisten ‘[des] bons patriotes’ waren en ‘loin d’être des sans-patrie’.76 Wat mij opvalt is echter dat ze nog verder gingen dan zich profileren als patriotten, aangezien ze het ook “zogenaamde” patriottisme van de revanchisten ontmaskerden als misleidend. De revanchisten zouden met hun patriottisme Frankrijk alleen nog dichter bij de afgrond brengen, wat onder andere werd beargumenteerd met materiële en economische

73 Lemonnier, États-Unis d’Europe, zie voor citaten respectievelijk 80-81, 108. 74

Ibidem, zie voor citaten respectievelijk 183-84 en 134.

75 De term patriotic pacifism werd door Sandi E. Cooper gemunt in 1991 en is sindsdien overgenomen in de

historiografie.

76

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

C’est le cas de tueries perpétrées contre la population dans les villages de Mbandakani où quinze (15) personnes ont été fusillées avant d’être charcutées

Terres rares ou non, ces minerais ont donc un véritable point commun : ils sont primordiaux pour l’industrie mondiale puisqu’ils sont utilisés sans véritable

Les constructions anarchiques pullulent, les destructions « ciblées » de certains espa- ces ont été dénoncées par certains habitants de Bukavu, la loi du plus fort se porte bien,

Ce qui constitue une violation de l’alinéa 2 de l’article 22 de loi électorale qui stipule qu’une liste présentée par un parti politique, un regroupement

Partis au présent accord : le gouvernement de la République Démocratique du Congo, le Rassemblement Congolais pour la démocratie (RCD), le mouvement de libération

Brants; Geert Huylebroeck zijn we intussen aan de achtste jaargang toe, met weerom een variëteit aan jonge muzikanten en gevestigde waarden, stem en orgel, hedendaagse en

Deze dwaze maagden gedroegen zich, toen zÍ$ iets Blkrogen hadden, alsof ze een overvloed van genegenheid en lrrrl{frlonis bezaten; zÍ$ dachten dat ze zoo goed als

Et cette âme, c'est toi Belgique qui l'as, même avant la France et l'Angleterre, défendue contre la régressive mais formidable Allemagne. Jamais plus grand honneur