• No results found

2.1. Mentaal of feitelijk revanchisme

In het vorige hoofdstuk bleek dat er in het naoorlogse Frankrijk van de jaren zeventig weinig ruimte was voor het publiekelijk belijden van pacifisme. De humanitair-pacifisten zochten naar een modus vivendi voor hun vredesorganisaties, serieuze kritiek uit culturele en literaire kringen werd pas vanaf 1880 geuit en de socialisten zouden zich pas vanaf 1885 mengen in de discussie over het revanchisme en Elzas-Lotharingen. Ook zagen we dat er in het begin van de jaren tachtig sprake was van een keerpunt, zoals de werken van Renan en de Médanisten hebben uitgewezen. Vanaf dat moment lijkt er meer maatschappelijke bijval voor het pacifisme te zijn. Het veranderende maatschappelijke klimaat in de jaren tachtig creëerde een breder potentieel draagvlak voor het pacifisme en maakte een kritische blik op het revanchisme geleidelijk salonfähig. Hieraan liggen mijn inziens drie belangrijke ontwikkelingen ten grondslag, die ik in deze eerste paragraaf kort zal bespreken.

De eerste ontwikkeling betreft het verstrijken van tijd gecombineerd met de ongunstige machtsverhouding tussen de Derde Republiek en het Duitse Keizerrijk. De wonden die de Frans-Duitse oorlog in de Franse samenleving had geslagen waren zeker nog niet geheeld, maar de acute drang om de Duitse overwinning te vergelden was wel enigszins getemperd. Bovendien leken de meeste Fransen het er over eens dat Frankrijk in economisch en materieel opzicht niet in staat was om een succesvolle militaire onderneming tegen het Duitse Keizerrijk te beginnen. Het uitzicht op een revanche was simpelweg niet reëler geworden. Terwijl een nieuwe oorlog voorlopig werd uitgesteld, konden de heftigste emoties langzaam bedaren.

Een bijkomstig probleem was de beperkte beschikbaarheid van het Franse leger. De militaire macht werd grotendeels ingezet voor de uitbreiding van het koloniale rijk in Indochina en Noordoost Afrika. In de historiografie is vaker verondersteld dat de koloniale politiek een bewuste, vanuit de overheid ingezette ‘dérivation’ was van het revanchisme. Het zou een poging zijn geweest om de nationale eer te herstellen zonder een oorlog met Duitsland te riskeren. Kolonisatie, stellen Becker en Audoin-Rouzeau, zou ‘la perte de l’Alsace- Lorraine’ compenseren.145 Franҫois Furet heeft in zijn biografie van oud-premier en onderwijsminister Jules Ferry geconcludeerd dat Ferry in buitenlandse media de kwestie Elzas- Lotharingen presenteerde als ‘le clef unique de toute la politique intérieure de la France depuis 1870’, maar tegelijkertijd in de binnenlandse media het onderwerp schuwde en de

145

43 koloniale successen benadrukte.146 De koloniale politiek resulteerde bovendien in conflicten met zowel Groot Brittannië in Sub-Saharisch Afrika als ook met Italië in de Maghreb. De republikeinse machthebbers vreesden een toekomst waarin Frankrijk met drie van haar buren in oorlog zou zijn en meden daarom mogelijke conflictueuze situaties met Duitsland.147

De revanche bleek dus nog toekomstmuziek. Léon Gambetta heeft in deze tijd zijn fameuze en veelzeggende woorden ‘Pensons-y toujours, n’en parlons jamais’ uitgesproken.148 Hoewel hij aangaf dat de revanche een belangrijk nationaal doel moest blijven, stelde hij dat eindeloze discussies erover tot weinig zouden leiden. Dit betekende echter geenszins dat er niet meer over gesproken zou worden. Sterker nog: Gambetta’s uitspraak is een teken dat iedereen er juist uitvoerig over sprak. De historici Becker en Audoin-Rouzeau maken voor deze periode een treffend onderscheid tussen feitelijk en mentaal revanchisme. ‘Au niveau des faits’, stellen ze, ‘il n’est pas question de revanche. La politique étrangère est celle du “recueillement”.’149 Terwijl in werkelijkheid geen stappen werden ondernomen om de revanche te bespoedigen, bleef de “mentale” verwerping van de revanche voor de meeste Fransen een abjecte en onpatriottische daad. Historicus en Barrès-specialist Zeev Sternhell heeft de ambivalente situatie scherp omschreven: ‘La revanche était surtout un mythe, mais l’opinion publique désirait que ce mythe fut entretenu ou que l’on fît au moins mine de se préparer à la reconquête. (..) les Français se refusaient à entériner un état de fait que consacrait l’humiliation du pays.150 Het idee dat de natie zich moest voorbereiden op een revanche die in een verre toekomst zou plaatvinden, en waarover bovendien geen zekerheid bestond, maakte echter dat een kleine, maar groeiende groep weldegelijk tegen de publieke opinie inging en vraagtekens plaatste bij het revanchistische ideaal.

De tweede ontwikkeling die de voedingsbodem voor het pacifisme vergrootte is de reeds besproken “republikanisering” van de Derde Republiek. De val van de Conservatieve Republiek betekende een grote verandering van het Franse politieke klimaat. Hoewel de geschiedenis van politieke partijen in de Derde Republiek gecompliceerd is, kan hier in het kort worden gezegd dat vanaf begin jaren tachtig de regeringen werden gevormd door de

Republicains modérés – die zich ook wel opportunistes noemden.151 Zij werden aangevoerd

146

François Furet, Jules Ferry. Fondateur de la république (Paris 1985) 62.

147

Caron, La France des patriotes, 374-376.

148

Zie onder andere: Mayeur, ‘Une mémoire-frontière. L’Alsace’, 88; Lorrain, Des pacifistes franҫais et

allemande, 73; en Becker en Audoin-Rouzeau, La France, la nation, la guerre, 155. 149

Becker en Audoin-Rouzeau, La France, la nation, la guerre, 153.

150 Zeev Sternhell, Maurice Barrès et le nationalisme franҫaise (Parijs 1972) 95.

151 Het woord opportunisme heeft heden ten dage een negatieve betekenis, maar was aanvankelijk veeleer

44 door mannen als Léon Gambetta en Jules Ferry. Vanaf de latere jaren tachtig tot aan de Eerste Wereldoorlog werd ook de linksere Parti radical van Clemenceau steeds vaker betrokken bij de coalitieformaties.152

Hoewel de republikeinen aanvankelijk veelal uitgesproken revanchisten waren, zien we dat vanaf de jaren tachtig het revanchisme op gespannen voet kwam te staan met de idealen die ze verkondigden. Liberté, égalité et fraternité werd wederom het devies en daarmee werd een belangrijke plaats weggelegd voor de Franse beschavingsmissie en het politieke humanisme.153 Historicus Antoine Prost stelt dat het republikeinse staatsbestel volgens de republikeinen het enige juiste eindresultaat was van de politieke ontwikkeling van de natiestaat.154 Maar voor het zover was moest Frankrijk als enige Europese republiek een voortrekkersrol in het beschavingsproces vertolken door hun republikeinse gedachtegoed vredelievend uit te dragen. Het gevolg was dat het voeren van oorlog zodoende niet enkel meer gelegitimeerd kon worden met een vergeldingsideaal, aangezien dat juist een “barbaarse” politiek zou betekenen.

Deze spanning zien we bijvoorbeeld terug in ontwikkelingen in het republikeinse onderwijs. Waar voorheen het revanchisme een onderdeel van het curriculum vormde, zien we dat vanaf halverwege de jaren tachtig de meeste leraren zich niet eenduidig meer opstelden ten opzichte van het revanchisme. In een artikel van Jacques en Mona Ozouf over republikeins patriottisme in het onderwijs, concluderen de historici dat in de klaslokalen de “Fransheid” van Elzas-Lotharingen herhaaldelijk werd besproken en bevestigd, maar dat de revanche als onderwerp steeds vaker werd vermeden. In het onderwijs werd stellig onderscheid gemaakt tussen une guerre juste en une guerre criminelle. Waar een guerre juste in het teken stond van ‘la défense des causes sacrées’, vielen veroveringsoorlogen onder des

guerres criminelles. De vraag rees in welke groep een heroveringsoorlog van Elzas-Lotharingen

werd geplaatst. Tot grofweg 1885 was het antwoord hierop duidelijk; une guerre juste, waarvoor als legitimatie de “onweerlegbare” Fransheid en het genegeerde zelfbeschikkingsrecht van de Elzas-Lotharingers werden aangedragen. Na 1885 bleef deze vraag in de schoolboeken echter in toenemende mate onbeantwoord. ‘Quand ils évoquent la question d’Alsace-Lorraine’, stellen de historici, ‘(..) les manuels laissent percer une certain

Republiek, aangezien onder andere de radicalen en socialisten de opportunisten verweten dat ze hun Republikeinse grondbeginselen verloochenden om aan de macht te blijven.

152 Zie voor een overzichtelijk stuk over de machtsverschuivingen onder andere Brown, For the soul of France,

39-58. Voor uitgebreide feitelijke informatie, zie: Histoire de France contemporaine 84-152.

153 Becker en Audoin-Rouzeau, La France, la nation, la guerre, 154-155.

154 Antoine Prost, Republican identities in war and peace. Representations of France in the nineteenth and twentieth century (Oxford en New York 2002) 80.

45 gêne (…). L’Alsace-Lorraine vaut-elle une guerre ? Beaucoup de manuels se gardent d’y répondre’.155

Een laatste ontwikkeling is de veranderende beeldvorming van het Franse leger. Tussen de Frans-Duitse oorlog en grofweg 1885 was het leger nog een nationale bindende factor en eenheidssymbool. Het verlies van de Frans-Duitse oorlog liet een open wond achter en het ideaal van revanche stelde men in uitgesproken militaristische termen voor. Bovendien was de relatie tussen de politieke machthebbers en de legertop goed. Henk Wesseling stelt dat in het patriottisme van de eerste jaren na de oorlog het leger werd verheerlijkt en de republikeinse staatsvorm – zolang zij onder controle was van conservatieven – in militaire kringen werd geaccepteerd en gerespecteerd.156 In dit bondgenootschap tussen leger en staat voorzag men een rol voor het leger als nationale en republikeinse leerschool. De legerhervormingen moesten onder andere zorgen voor de vorming van goede patriotten. Het oorspronkelijke beroepsleger, l’armée de métier, werd omgevormd tot een gedeeltelijk dienstplichtig leger, la nation armée, waardoor elke Fransman zou worden voorbereid op de revanche.157

Vanaf circa 1880 ontstond er echter langzaam frictie tussen de republikeinse elite en de top van het militaire apparaat. Een van de resultaten van de val van de Conservatieve Republiek was dat de adel, monarchisten en het restgroepje van Bonapartisten steeds vaker werden geweerd uit politieke en ambtelijke functies. Het leger, stelt Wesseling, werd vervolgens een ‘uitweg’ en ‘toevluchtsoord voor allen die van weerzin tegen de politiek van de dag en het vigerend regiem vervuld waren’.158 Dit proces versterkte zichzelf doordat conservatieve dominantie in het leger een militaire carrière voor een uitgesproken republikein bijzonder lastig maakte. ‘La vérité’, stelt historicus William Serman, ‘c’est que l’avancement des officiers républicaines reste lente et limité’. Dus terwijl de politieke arena steeds republikeinser werd, nam in de legertop het aantal conservatieven toe.159

Er heerst onduidelijkheid over hoe sterk de antirepublikeinse sentimenten waren onder de beroepsmilitairen, maar historici nemen doorgaans aan dat er in verhouding met de

155 Jacques en Mona Ozouf, ‘Le thème du patriotisme dans les manuels primaires’, Le Mouvement Social, 49. La guerre et la classe ouvrière européenne (oktober-december 1964) 5-31, zie voor de citaten respectievelijk: 30,

25 en 27. Zie voor soortgelijke bevindingen ook Prost, Republican identities in war and peace, 73-92.

156 Wesseling, Soldaat en krijger, 5. William Serman en Jean-Charles Jauffret delen dezelfde opvatting, zie

Serman William, Les officiers franҫais dans la nation, 1848-1914 (Parijs 1892) 51; en 'The army and the appel au soldat, 1874-89', in: Robert Tombs, Nationhood and nationalism in France. From Boulangism to the Great War, 1889-1918 (New York 1991) 238-247.

157 Weber, Peasants into Frenchmen,292-303. Hoofdstuk 17 biedt een mooie analyse van het beoogde en deels

geslaagde doel van de diensplicht.

158 Wesseling, Soldaat en krijger, 12-13.

159 Serman, Les officiers franҫais, 37-39 en 71-73. In 1900 zou bijvoorbeeld 28% van de generaals in het leger

46 totale Franse bevolking inderdaad veel officieren monarchistisch, Bonapartistisch of in een andere vorm anti-republikeins van signatuur waren.160 Niettemin dient hier opgemerkt te worden dat het leger, ondanks alle crises en affaires, steeds loyaal is gebleven aan de Derde Republiek. Menig generaal werd door militaristen als Paul Déroulède aangespoord om een staatsgreep te plegen, maar uiteindelijk is geen van hen daarop ingegaan. De angst dat het leger de stabiliteit van de Republiek in gevaar zou brengen bleek achteraf weinig reëel, maar beïnvloedde desalniettemin de houding van veel republikeinen.161 Alistair Horne stelt terecht dat ‘what the Republican politicians thought and feared’ veel belangrijker was.162 Door enerzijds wishful thinking van een aantal conservatieven en anderzijds het doemdenken van de republikeinen, werd een “verbeelde” interne vijand van de Republiek gecreëerd. Het potentiële gevaar dat republikeins-gezinden zagen in een sterk en conservatief leger voor de republikeinse toekomst, bevorderde de populariteit van het pacifisme.

Het hoogtepunt van de verslechterende relatie tussen het leger en de Republiek in de periode 1880-1895 voltrok zich aan het einde van de jaren tachtig. De charismatische generaal Georges Boulanger kwam toen, nadat hij in 1887 was afgezet als minister van oorlog, aan het hoofd van een antirepublikeinse en populistische beweging te staan die zijn naam zou dragen.163 Boulanger had een indrukwekkende carrière in het leger opgebouwd en was relatief jong generaal geworden. Clemenceau had hem aangedragen als minister van oorlog, aangezien hij dacht Boulanger te kunnen controleren, maar niets bleek minder waar. Hij volgde het gewenste beleid van de regering niet goed op en werd om die reden afgezet. In deze periode was de minister van oorlog naar traditie een generaal, waardoor republikeinse politici vaak grote moeite hadden met het vinden van een “geschikte” republikeinse kandidaat. Door zijn ‘striking good looks’ en ‘dashing manner’, stelt Boulangisme-specialist William Irvine, wist generaal Boulanger nadat hij was afgezet veel Fransen aan zich te binden, zowel binnen als

160 In 1876-78 werd in opdracht van Gambetta een onderzoek verricht waaruit bleek dat 70% van de

legerofficieren "conservatief", "reactionair", "Bonapartistisch" of "royalistisch" waren. De historicus François Bédarida heeft echter in 1964 een onderzoek verricht naar de politieke voorkeur van de officieren in dezelfde periode en kwam tot de conclusie dat 63% zichzelf juist omschreef als "liberaal" of "republikeins". Zie Horne,

The French army and politics, 17, en F. Bédarida, 'L'Armée et la république: les opinions politique des officiers

français en 1876-1877', Revue Historique, n. 232 (1964) 199-64.

161

Zie onder andere Serman, Les officiers français dan la nation, 73 en 227.

162 Horne, The French army and politics, 17. Zie ook Serman, Les officiers français, 73 en 227; en Wesseling, Soldaat en krijger.

163 De historicus Patric H. Hutton geeft treffend aan hoe moderne massapolitiek zijn intrede maakte in

Frankrijk met de opkomst van Boulanger. Zie: ‘The advent of mass politics in France, 1886-1900’, Journal of

47 buiten het leger, die om uiteenlopende redenen ontevreden waren over de huidige maatschappelijke en politieke situatie.164

Boulangers doelstellingen waren breed en vaag: het herstellen van de Franse grandeur, de schoonmaak van het Franse politieke leven en de aanpak van uitbuiting van de gewone burger. Hoewel zijn medestanders verder uiteenlopende ideeën hadden over wat de generaal zou realiseren, zagen zij allemaal in hem de personificatie van het “ware Frankrijk” en de redder van Elzas-Lotharingen. Boulanger meende dat de republikeinse leiders te weinig ondernamen voor de hereniging met de verloren provincies en het herstel van de Franse glorie. Zijn oorlogszuchtige en anti-Duitse retoriek speelde een aanzienlijke rol in zijn populariteit en al snel verkreeg hij de bijnaam général Revanche.165 Frederick Brown heeft hem simpel maar treffend omschreven als ‘France on Horse’. Een veel gezongen versje destijds is veelzeggend: ‘Tu seras plus qu’un roi, tu seras plus qu’un Dieu / Car tu seras la France, O Général Revanche!’.166 De eerder genoemde leider van de Ligue des patriotes Déroulède was

164

William Irvine, The Boulanger affair reconsidered. Royalism, Boulangism, and the origins of the radical right

in France (Oxford 1989) 3. Zie ook zijn artikel: ‘Royalists and the politics of nationalism’, in: Robert Tombs, Nationhood and nationalism in France. From Boulangism to the Great War, 1889-1918 (New York 1991) 108-

120.

165 Irvine, The Boulanger affair reconsidered, 3-6. 166

Geciteerd in: Brown, For the soul of France, 98.

Generaal Boulanger wordt enthousiast onthaald in Clermont-Ferrand, waar hij leiding zou gaan geven aan het dertiende korps van het leger. Een kleine maand eerder had hij zijn ministerpost verloren. 8 juli 1887. Bron: Journal illustré, dimanche 24 juillet 1887.

48 één van zijn belangrijkste bondgenoten. Ook Maurice Barrès – op dat moment nog een opkomende schrijver – ontpopte zich tot een groot aanhanger van de generaal. Uiteindelijk zou Boulangers gelegenheidsverbond imploderen door een gebrek aan cohesie, leiderschap en ideologie. Boulanger pleegde in 1901 uit wanhoop zelfmoord, maar nog kort daarvoor, in de jaren 1888 en 1889, leek het plausibel dat hij een militaire coup zou plegen.167

Het is in deze periode dat een nieuw en rechts nationalisme zich manifesteert. ‘Avec les débuts du mouvement boulangiste’, stelt Raoul Girardet, vormde zich ‘une nouvelle forme de nationalisme’. De Republiek werd door de vertegenwoordigers van dit nieuwe nationalisme verantwoordelijk gehouden voor de verloochening van ‘les grands impératifs nationaux’. Het revanchisme als ideaal, dat de gevestigde republikeinse elite sinds 1871 verkondigde, trachtten zij in hun opkomst te kapen en als politiek wapen te gebruiken.168 Door de stellige verkondiging van het revanchisme door de nieuwe nationalisten, door het onder andere te koppelen aan het Boulangisme, werden de republikeinen langzamerhand huiveriger en voorzichtiger in het bepleiten van de revanche.

De bovengenoemde drie omstandigheden – de irrealiteit van de revanche; de groeiende frictie tussen de republikeinse idealen en het revanchisme; en tenslotte de verslechterende beeldvorming van het leger en haar sympathisanten – zorgden ervoor dat het revanchisme haar rol als nationaal bindmiddel geleidelijk verloor en tegelijkertijd steeds duidelijker een kernonderdeel werd van het rechtse nationalisme. Voor het pacifisme groeide hierdoor de voedingsbodem en kwam de weg vrij voor toenemende kritiek op het revanchisme.

2.2. ‘Opposer le cri de revanche’

‘J’arrive à une période décisive, à celle qui a marqué, dans le mouvement pacifique, une étape sans précédents.’169 Met deze woorden blikte Frédéric Passy terug op zijn leven in de jaren 1881-‘89. Het zou een doorslaggevende periode zijn geweest waarin de vredesbeweging weer invloed kon uitoefenen op politiek en maatschappij. De jaren 1881-‘89 beslaan de tijd die Passy

167

William Irvine heeft veel gedaan om het Boulangisme begrijpelijk te maken en van meerdere kanten te belichten. Voor een bondig en goed leesbaar overzicht is Browns hoofdstuk over het Boulangisme aan te raden: For the soul of France, 81-123. De verwachtingen waren hoog gespannen: monarchisten dachten dat Boulanger een nieuwe restauratie kon realiseren; Bonapartisten hoopten dat hij een telg uit de Bonaparte- familie op de keizerstroon kon zetten of zelf een nieuwe sterke leider zou worden; en linksradicalen geloofden dat hij een egalitaire samenleving zou creëren.

168 Girardet, Le nationalisme franҫais, 16 169

49 als volksvertegenwoordiger in de Chambre des députés heeft gezeten.170 Naar eigen zeggen werd hij daarin aanvankelijk verwelkomd met ‘une certaine défiance’; zijn ideeën werden in eerste instantie niet goed begrepen en al helemaal niet gewaardeerd. Met kleine stapjes en ‘à force de travail’ wist hij uiteindelijk ‘un certain nombre de braves gens’ te overtuigen van het belang van duurzame vrede.171

In de historiografie is duidelijk geworden dat de vredesbeweging in deze periode inderdaad steeds meer medestanders wist te vinden, zowel in politieke als maatschappelijke kringen. De groei van het humanitair-pacifisme blijkt onder andere uit de hoeveelheid kleine pacifistische organisaties die in de jaren tachtig en begin jaren negentig ontstonden. De meeste verenigingen bleven regionaal of lokaal, maar enkele gingen zich ook nationaal organiseren.172 De pacifistische groei blijkt eveneens uit het toenemende aantal humanitair- pacifisten in de opkomende Parti radical van Clemenceau. ‘Both locally and nationally’, stelt Chickering ‘there was widespread interpenetration between the two movements’. De toenadering tussen radicalen en pacifisten werd veroorzaakt door hun gedeelde geloof in de beschavingsmissie van Frankrijk en het belang van duurzame vrede in Europa. De band tussen de humanitair-pacifisten en de radicalen werd nog versterkt tijdens de Boulanger-affaire,