• No results found

Geef om de Jan Eef : perfecte zelforganisatie of een blinde gentrification machine? : In hoeverre draagt de winkelstraatvereniging ‘Geef om de Jan Eef’ bij aan de totstandkoming van een Just City?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Geef om de Jan Eef : perfecte zelforganisatie of een blinde gentrification machine? : In hoeverre draagt de winkelstraatvereniging ‘Geef om de Jan Eef’ bij aan de totstandkoming van een Just City?"

Copied!
103
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Geef om de Jan Eef

PERFECTE ZELFORGANISATIE OF EEN BLINDE GENTRIFICATION MACHINE?

In hoeverre draagt de winkelstraatvereniging ‘Geef om de Jan Eef’ bij

aan de totstandkoming van een Just City?

Anke Rolsma

6068804

23 Juni 2014

(2)

Scriptieproject: Shaping the city from below: Bottom-up Placemaking

Universiteit van Amsterdam

Master Human Geography

Scriptiebegeleider: Dr. ir. C.J.M Karsten

Tweede lezer: C. Lennartz MA

(3)

3

Inhoudsopgave

1. Inleiding pagina 6

2. Theoretisch kader pagina 8

2.1 Gentrification 2.2.1 Gentrification

2.2.2 Commerciële gentrification 2.2.3 De middenklasse

2.2 De zelforganiserende burger

2.2.1 Het proces van zelforganisatie 2.2.2 De uitkomst van zelforganisatie

2.3 De rechtvaardige stad – de Just city

2.3.1 Democratie 2.3.2 Billijkheid 2.3.3 Diversiteit 2.4 Conclusie 3. Onderzoeksmethoden pagina 19 3.1 Onderzoeksvraag 3.2 Deelvragen 3.3 Conceptueel schema 3.4 Onderzoeksmethoden 3.4.1 Deelvraag 1 3.4.2 Deelvraag 2 3.5 Onderzoekseenheden 3.5.1 Deelvraag 1 3.5.2 Deelvraag 2 3.6 Operationalisering kernbegrippen 3.6.1 Het onderzoeksgebied 3.6.2 Deelvraag 1 3.6.3 Deelvraag 2

(4)

4. Onderzoeksgebied pagina 29

4.1 De Baarsjes

4.2 De Jan Evertsenstraat

5. De winkelstraatvereniging ‘Jan Eef’ pagina 35

5.1 Schema en beschrijving betrokken actoren 5.2 De vereniging

5.2.1 Het ontstaan

5.2.2 Visies, motieven & belangen 5.2.3 Communicatie

5.2.4 Werkzaamheden 5.2.5 Financiering 5.2.6 Toekomst

5.3 Bestuursleden van de winkelstraatvereniging 5.4 De Gemeente Amsterdam & Stadsdeel West 5.5 Overige Actoren

5.7 Samenvatting

6. De bewoners en het winkelend publiek pagina 44

6.1 Achtergrondkenmerken van de bewoners en het winkelend publiek 6.2 Houding ten opzichte van de Jan Evertsenstraat

6.3 Betrokkenheid ten opzichte van het project 6.4 Samenvatting

7. De ondernemers pagina 56

7.1 Achtergrondkenmerken ondernemers

7.2 Houding ten opzichte van de Jan Evertsenstraat 7.3 Houding ten opzichte van het project

7.3.1 Voordelen project 7.3.2 Nadelen project 7.4 Samenvatting 8. De opbrengst pagina 66 8.1 Veranderingen in de straat 8.1.1. Fysieke veranderingen

(5)

5

8.1.2 Sociale veranderingen

8.2 Is het project verantwoordelijk voor deze veranderingen?

8.3 Is er een eerlijke verdeling van de voordelen en nadelen over de bewoners en ondernemers

8.3.1 Eerlijke verdeling onder de bewoners 8.3.2 Eerlijke verdeling onder ondernemers

8.4 Samenvatting

9. Conclusie pagina 73

9.1 Democratie 9.2 Diversiteit 9.3 Billijkheid

9.4 Gentrification als het gevolg van de Jan Eef of de Jan Eef als gevolg van gentrification? 9.5 Conclusie 10. Discussie pagina 78 10.1 Discussie 10.2 Aanbevelingen 10.3 Onderzoeksbeperkingen 10.4 Reflectie 11. Literatuur pagina 81 12. Bijlagen pagina 83

(6)

1. Inleiding

In de afgelopen jaren heeft er een verschuiving plaatsgevonden in de verhouding tussen de burgers, de markt en de overheid. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog was de overheid voornamelijk verantwoordelijk voor besluitvormingsprocessen en stedelijk beleid, in de jaren ’80 zien we een verschuiving van een gedeelte van de verantwoordelijkheid naar de markt en nu zijn de bewoners zelf verantwoordelijk (Van Ankeren, 2010). We zijn onderweg van een verzorgingsstaat naar een participatiestaat, waarbij de bevolking meer taken, inspraak en verantwoordelijkheid gaat krijgen. De overheid heeft een stap terug gedaan en de burgers gaan meer richting zelfredzaamheid (Van der Zwaard, 2013). Binnen de stad heeft dit zich vooral geuit in de vorm van bewonersinitiatieven op wijkniveau, gestimuleerd door de invoering van bewonersbudgetten die overheden beschikbaar hebben gesteld (Van Ankeren, 2010).

Aan de ene kant wordt gesuggereerd dat bewonersinitiatieven veel voordelen met zich meebrengen: het leidt tot een toename van sociaal kapitaal en sociale cohesie in de buurt, het brengt economische voordelen voor de overheid en gemeente met zich mee, en daarnaast hebben bewoners meer inzicht in de daadwerkelijke problematiek in de buurt: zij zijn ‘ervaringsdeskundigen’ (Van der Zwaard, 2013). De populaire concepten van de zelfredzame burger (Van der Zwaard, 2013), de zelforganiserende stad (Boonstra, 2011) en participatie van bewoners (Elwood, 2004) lijken de perfecte oplossing te bieden voor huidige vraagstukken binnen stedelijke ontwikkelingen. Aan de andere kant worden er kritische kanttekeningen bij deze nieuwe trend gesteld. Ten eerste zouden bewonersinitiatieven de ongelijkheid in de buurt kunnen vergroten. Vaak is maar een selecte groep bewoners actief binnen een buurtinitiatief, waardoor niet alle buurtbewoners en hun problemen, wensen en behoeften worden gerepresenteerd (Uitermark, 2012). Een tweede kanttekening die wordt gemaakt bij de zelfredzaamheid van burgers gaat over de rol van de overheid. De burgers zijn verantwoordelijk, zelfredzaam en hebben de regie in handen en de overheid heeft hierbinnen enkel een aanvullende positie. Maar volgens Uitermark en Van Beek (2010) leidt het concept van zelfredzaamheid uiteindelijk juist tot een nabijere overheid. De gaten in de organisatie die worden gecreëerd door de overheid worden vaak opgevuld door professionals in plaats van bewoners. Bewonersinitiatieven binnen steden komen vaak voor in buurten die een proces van gentrification doormaken, waarbij de nieuwe middenklasse bewoners zich vaak actief inzetten om het imago van de buurt te veranderen (Benson, 2012).

Fainstein (2010) heeft een kader ontwikkeld waarmee kan worden gemeten in hoeverre bewonersinitiatieven bijdragen aan een ‘just city’, een rechtvaardige stad. Haar theorie over de

(7)

7 rechtvaardige stad geeft inzicht in de context en uitkomsten van bewonersinitiatieven. Hierbinnen spelen drie concepten, namelijk democratie, billijkheid en diversiteit een belangrijke rol. Democratie verwijst naar een open systeem en naar participatie van verschillende categorieën bewoners binnen besluitvorming. Billijkheid duidt op een eerlijke verdeling van de uitkomsten van beleid en projecten, waarbij er meer nadruk ligt op degenen die zonder hulp slechter af zouden zijn. Ten slotte verwijst diversiteit naar een niet geforceerde diverse samenleving, waarbij verschillen tussen groepen worden behouden en niet benadeeld (Fainstein, 2010).

De Geef om de Jan Eef rondom de Jan Evertsenstraat in de Baarsjes is ontstaan als bewonersinitiatief en gaat inmiddels door het leven als winkelstraatvereniging. De straat zat in een proces van verval, als gevolg van meerdere negatieve voorvallen in de buurt. In de 2010 is juwelier de Hund aan de Jan Evertsenstraat overvallen en vermoord. Dit heeft uiteindelijk buurtbewoners bij elkaar gebracht en samen hebben zij dit project gestart. Door middel van verschillende activiteiten, campagnes en investeringen in de sociale en fysieke omgeving wordt geprobeerd om de buurt weer aantrekkelijk te maken (Het Parool, 2011).

Met behulp van de theorie van de rechtvaardige stad kunnen bewonersinitiatieven als de Jan Eef worden gemeten. Is het Geef om de Jan Eef wel een buurtinitiatief die de gehele buurt (en buurtproblematiek) representeert of heeft slechts een selecte bewonersgroep als gevolg van de gentrification de touwtjes in handen? Wat heeft dit project opgeleverd en zijn de uitkomsten eerlijk verdeeld? En hebben de bewoners het echt voor het zeggen of heeft de overheid direct of indirect nog steeds de controle over de buurt? Om hier meer inzicht in te krijgen, is op basis van de ‘just city’ theorie de volgende onderzoeksvraag opgesteld:

“In hoeverre draagt de winkelstraatvereniging ‘Geef om de Jan Eef’ bij aan de totstandkoming van een ‘just city’?”

Leeswijzer

Deze scriptie is opgebouwd uit 10 hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk is het theoretische kader, waarin de kernbegrippen van dit onderzoek en de bestaande literatuur hierover worden behandeld. Het derde hoofdstuk bestaat uit de onderzoeksmethoden, waarin per deelvraag de gebruikte methodologie wordt weergeven. Het vierde hoofdstuk gaat in op het onderzoeksgebied. Vervolgens komen de onderzoeksresultaten, waarbij het vijfde, het zesde en het zevende hoofdstuk antwoord geven op de eerste deelvraag en het achtste hoofdstuk ingaat op de tweede deelvraag. Ten slotte volgen de conclusie, waarin de bovenstaande onderzoeksvraag wordt beantwoord, de discussie, een literatuurlijst en de bijlagen.

(8)

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste theorieën die worden gebruikt in deze scriptie beschreven aan de hand van de bestaande literatuur. Ten eerste wordt gekeken naar gentrification, commerciële gentrification en de opkomst van de middenklasse. Ten tweede wordt er dieper ingegaan op de bewonersinitiatieven. Waarom faalt zelforganisatie de ene keer en waarom is het de andere keer succesvol? Wat zijn de voor- en nadelen van zelforganisatie? Wat is de rol van de overheid in relatie tot bewonersinitiatieven? Deze vragen kunnen worden geanalyseerd binnen het proces van zelforganisatie en de uitkomsten van zelforganisatie. Het proces kan worden bekeken vanuit een microscopische en een macroscopische blik. Zowel de microscopische als de macroscopische blik gaan in op het proces van zelforganisatie: hoe ziet de structuur en het netwerk van zelforganisatie eruit? Dit kan worden gekoppeld aan de begrippen democratie (in hoeverre is er sprake van zelforganisatie zonder overheidsbemoeienis?) en diversiteit (in hoeverre is sprake van een machtsconcentratie en netwerksegregatie binnen zelforganisatie?) van Fainstein. De uitkomsten van zelforganisatie zijn te linken aan het concept billijkheid van Fainstein. Ten slotte wordt deze theorie van de rechtvaardige stad en de drie kernbegrippen (diversiteit, democratie en billijkheid) verder beschreven.

2.1 Gentrification

2.1.1. Gentrification

Uit cijfers van het O en S Amsterdam (2007) is gebleken dat het aantal koopwoningen, ten koste van huurwoningen, in de Baarsjes is toegenomen. Daarnaast is het inkomen gestegen, de veiligheid is verbeterd en het percentage niet-westerse allochtonen is afgenomen. Deze trends in de Baarsjes duiden op een proces van gentrification. Volgens Cloke (2009) wordt onder gentrification een stadsgeografisch proces verstaan, dat bestaat uit twee onderdelen. Het eerste deel is de invasie (of vervanging) van de traditionele, stedelijke, arbeidersklassen in buurten door de middenklasse huishoudens. Het tweede deel is de opwaardering, verbetering en de renovatie van de bestaande woningen, zowel door de nieuwe bewoners als door ontwikkelaars. Ook worden oude, traditionele kleinhandelaren vervangen door nieuwe, moderne boetiekjes, cafés en andere ondernemingen (Cloke e.a., 2009).

De middenklassers, de groep die verantwoordelijk is voor gentrification, werken meestal in de creatieve of business sector in de stad en willen dichtbij hun werk en bij de culturele en entertainment faciliteiten die de binnenstad biedt wonen. Maar buurten in het centrum zijn vaak onbetaalbaar en er is een beperkt woningaanbod. Daarom moest de middenklasse opzoek gaan naar nieuwe

(9)

9 leefmogelijkheden in de stad, dat wordt gestimuleerd door projectontwikkelaars, makelaars en lokale overheden (Atkinson, 2004). De keuze om te wonen in deze binnenstedelijke buurten is naast een strategie van kapitaal ook een keuze voor een bepaalde levensstijl die de identiteit van de nieuwe middenklassers bepaalt (Bridge, 2001). Vaak worden negentiende-eeuwse sociale huurwoningen vervangen door koopwoningen en appartementen. Daarnaast is er ook een trend zichtbaar waarbij oude industriële gebouwen en havenpanden worden omgetoverd in nieuwe, ruimtelijke en dure appartementen (Cloke e.a., 2009). Met deze fysieke veranderingen, veranderen de buurten ook op sociaal vlak. De nieuwe middenklassers investeren in de woningen en de openbare ruimte, waardoor de woningprijzen stijgen. Hierdoor kunnen de voormalige, lagere klassen bewoners de woningen niet meer betalen en trokken weg uit de buurt. Dit leidt vervolgens weer tot een verstoring van het sociale netwerk van de rest van de oorspronkelijke bewoners. Deze processen hebben er uiteindelijk toe bijgedragen dat de oorspronkelijke bewoners, vaak uit een lagere klasse, zich genoodzaakt voelen om te vertrekken uit de buurt en hierdoor wordt de middenklasse dominant in deze voormalige, lage klassen buurten (Atkinson, 2004).

2.1.2. Commerciële gentrification

Naast gentrification van de bewoners in een buurt kan er ook gentrification van de winkels en voorzieningen plaatsvinden. Dit proces wordt commerciële gentrification genoemd. Deze vorm van gentrification uit zich vaak door de afname van traditionele lokale voorzieningen, een lichte toename van grote bekende ketens en aanzienlijke toename van het aantal hoogwaardige boetieks, restaurants en cafés die zich richten op de middenklasse bewoners.

Naast veranderingen in het winkelaanbod, dragen deze retailinvesteringen bij aan veranderingen in de sociale klasse en het etnische karakter van de buurt. Boetieks worden door de media, de overheid en quasi-publieke organisaties gezien als het symbool voor revitalisering van buurten en winkelstraten (Zukin, 2009)

Ondanks de bijdrage aan revitalisering in buurten, kent commerciële gentrification ook een aantal negatieve gevolgen. Ten eerste kan dit leiden tot displacement van oorspronkelijke bewoners. De nieuwe hoogwaardige consumption spaces worden vaak gelinkt aan ‘blanke’ interesses en komen niet overeen met de behoeften van de oorspronkelijke bewoners (Zukin, 2009). Ten tweede kan de vervanging van lokale, traditionele winkels leiden tot een verstoring van de sociale banden in de buurt. Winkels hebben naast hun functie om goederen te verkopen ook vaak ene functie als sociale hangout. Veranderingen in het winkelaanbod, veroorzaakt door gentrification, kunnen als gevolg hebben dat de oorspronkelijke bewoners zich niet meer thuis voelen in de buurt. Dit heeft op lange termijn weer gevolgen voor de buurthechting, dat grotendeels afhankelijk is van sociale contacten (Duyvendak,

(10)

2009). Terwijl contact tussen verschillende culturen vaak wordt vermeden in gentrificationbuurten (Bridge, 2001).Ten derde kunnen de oorspronkelijke bewoners zich niet meer thuis gaan voelen in de buurt, doordat de sense of place van de nieuwe middenklasse bewoners is gaan domineren in de buurt. Maar ondanks deze mogelijke, negatieve gevolgen van commerciële gentrification, wordt dit, in tegenstelling tot gentrification van bewoners, vaak niet als sociaal probleem ervaren. Alle bewoners kunnen namelijk profiteren van de toename van het aandeel hoogwaardige goederen als gevolg van de stijging van het aantal grote ketens en andere veranderingen waarmee commerciële gentrification gepaard gaat, zoals een schonere en veiligere winkelstraat. Deze vorm van gentrification wordt in een voormalige lage klassenbuurt vaak gezien als hoop voor economische groei (Zukin, 2009).

Naast het feit dat het aanbod van de nieuwe hoogwaardige winkels, restaurants en cafés voldoen aan de behoeften van de middenklassers in gentrificationbuurten, speelt het ook een belangrijke rol in de identiteitsvorming van de nieuwe bewoners (Bridge, 2001). Volgens Zukin (2009) worden

gentrification consumption markets gelinkt aan een specifieke manier van het gebruiken van space. Hippy detailhandelaren, tweedehands winkels, ambachtswinkels en boetieks zijn voorbeelden van de

nieuwe consumptiemarkt als gevolg van gentrification. Maar de voedselconsumptie wordt gezien als een belangrijke factor in de identiteitsvorming van de nieuwe middenklasse. Deze groep bewoners heeft voldoende geld, maar weinig tijd, waardoor ze vaker geneigd zijn om buitenshuis te eten. De consumptie van koffie is kenmerkend voor gentrification. Gentrificationbuurten kenmerken zich dan ook door een grootaandeel koffietenten en cafés. Koffietenten waar gentrifiërs gebruik van maken zijn geen onderdeel van grote ketens die landelijk opereren. Naast uiteten gaan, is wat thuis wordt gegeten ook belangrijk voor het vormen van de identiteit van de nieuwe middenklasse. Levensmiddelenwinkels in gentrificationbuurten representeren smaakvolle, hoogwaardige consumptie, variërend van delicatessenwinkels tot biologische, gezonde en verantwoorde foodstores en tot groenteboeren die alleen voedsel verkopen van de hoogste kwaliteit, geproduceerd in lokale, authentieke omstandigheden of juist afkomstig van andere, exotische locaties. Naast ecologische of tweedehands kledingwinkels, biologische restaurants en hippe koffietenten, wordt behandeling van lichaam en geest ook als belangrijk onderdeel van de identiteitsvorming van de middenklasse gezien. Alternatieve therapieën is een goed voorbeeld van gentrification (Bridge, 2001).

2.1.3. De middenklasse

Zoals in de vorige twee paragrafen is besproken, zijn de middenklassers en hun wensen en behoeften dominant geworden in de gentrificationbuurten en in gentrifying winkelstraten. Maar wie zijn de middenklassers eigenlijk en wat zijn hun wensen en behoeften? Deze groep bewoners heeft twee duidelijke kenmerken: ze zijn jong, werkzaam, hoogopgeleid en rijk (Lees, 2008). Middenklassers

(11)

11 worden in de huidige literatuur vaak uitgedrukt als yuppies, young urban professionals, of als yupps,

young urban professional parents (Karsten, 2014). Woningen in het centrum zijn onbetaalbaar

geworden en daarnaast is het aanbod schaars. Daarom zijn de nieuwe middenklasse bewoners zich gaan settelen in opkomende buurten buiten centrum. Middenklassers kiezen hiermee ook voor een bepaalde levensstijl die hun identiteit vormt (Bridge, 2001). Een voorbeeld van een dominante levensstijl onder middenklassers is eco-chic. Eco-chic is volgens Barendregt en Jaffe (2014) “a

combination of lifestyle politics, environmentalism, spirituality, beauty, and health, combined with a call to return to simple living”. Deze nieuwe stroming omvat gezonde, ecologische en eerlijke

consumptie. Deze levensstijl zorgt ook voor een onderscheid tussen de middenklasse en de sociale en economische lagere klassen. Ecologisch burgerschap gaat gepaard met actieve participatie van bewoners (Barendregt, 2014). Zoals eerder al naar voren is gekomen, kenmerkt de middenklasse zich ook door veel buiten de deur te eten en koffie te drinken (Bridge, 2001). Winkels en voorzieningen waarvan de middenklasse gebruik maakt, zijn hip, ecologisch, eerlijk en duurzaam en verkopen unieke, tweedehands en handgemaakte producten (Zukin, 2009).

Volgens Benson en Jackson (2012) gaat gentrification in buurten vaak hand in hand met bewonersinitiatieven vanuit de middenklasse. De gehechtheid aan de buurt van middenklasse bewoners uit zich namelijk op verschillende manieren in verschillende omstandigheden. Uit onderzoek is gebleken dat middenklasse bewoners in sociaal gemixte en gentrifying buurten in de stad zich anders uiten dan bewoners in forensenplaatsen buiten de stad. Bewoners in de eerst genoemde buurten willen het overheersende imago van hun buurt door middel van buurtinitiatieven en andere vormen van zelforganisatie tegenwerken of juist bevorderen, terwijl bewoners uit buiten stedelijke buurten ernaar streven om het rurale idyllische imago van hun dorp te behouden. Het contrast tussen deze twee type bewoners laat verschillende manieren zien waarop ‘plaats’ kan worden uitgeoefend: in binnenstedelijke, gentrifying, sociaal gemixte buurten kiezen de middenklassers voor investeringen in de processen van place-making, de middenklasse bewoners in forensensteden kiezen daarentegen juist voor place-maintenance. Middenklasse bewoners claimen de controle over place in de gentrifying buurten door middel van hun symbolische macht. Dit kan leiden tot uitsluiting van andere, oorspronkelijke bewoners. Place-making kan worden uitgeoefend door middel van activiteiten die de buurt opnieuw maken, variërend van alledaagse praktijken tot gecoördineerde investeringen om de buurt op lange termijn te verbeteren (Benson, 2012).

Nieuwe middenklasse bewoners in gentrificationbuurten zetten zich dus actief in voor buurt, enerzijds doordat dit past binnen hun levensstijl en anderzijds doordat zij het imago van de buurt willen behouden of willen verbeteren (Benson, 2012). Op deze manier kunnen bewonersinitiatieven bijdragen aan processen van gentrification en commerciële gentrification (Deener, 2007).

(12)

2.2 Bewonersinitiatieven

Zoals gebleken is uit de vorige paragraaf gaat gentrification gepaard met zelforganisatie van bewoners in de vorm van bewonersinitiatieven (Benson, 2012). Hieronder wordt het volgende verstaan: “collectieve activiteiten van burgers die zich richten op het verbeteren van de kwaliteit van de buurt op het gebied van leefbaarheid en veiligheid. Bewoners bepalen zelf wat ze willen, hoe ze dat willen bereiken en wanneer ze dat doen. Gemeente en instellingen hebben daarbij een stimulerende, faciliterende of een coproducerende rol” (Denters, 2013, p.7). Zelforganisatie is onderdeel van drie bredere trends. Ten eerste heeft de verschuiving van een verzorgingsstaat naar participatiestaat bewonersinitiatieven gestimuleerd. Ten tweede is het belang van de wijk of buurt toegenomen; problemen worden nu aangepakt op wijk- of buurtniveau. Ten slotte hebben de emancipatie en protest bewegingen in de jaren 70 bijgedragen aan de toename van bewonersinitiatieven. Deze bewegingen pleitte in die tijd voor meer eigen verantwoordelijkheid en minder overheidsbemoeienis, terwijl nu de vraag naar meer verantwoordelijk voor bewoners juist vanuit de overheid komt. De overheid heeft een stap terug gedaan en de burgers gaan meer richting zelfredzaamheid. Burgers in zullen in de gaten moeten springen die een terugtrekkende overheid laat vallen en zodat zij dan zelfredzamer, initiatiefrijker, socialer en zorgzamer worden ten aanzien van hun sociale en fysieke omgeving. (Van der Zwaard, 2013) Uit onderzoek is gebleken dat Nederlanders al vaker vrijwilligerswerk doen dan inwoners van andere West-Europese landen. Veertig procent van de mensen tussen de 15 en 75 jaar is actief als vrijwilliger (Dekker, 2007).

Militant optimisme is een nieuwe trend die zichtbaar is binnen bewonersinitiatieven. Hieronder wordt het volgende verstaan: “het verpakken van maatschappelijke kritiek en politieke eisen in gewone vormen van burgerparticipatie en vrijwilligerswerk” (Van der Zwaard, 2013, p.26). Deze nieuwe ontwikkeling is een reactie op het falen van de overheid en de markt in het produceren van publieke goederen. Hierbij hebben bewoners respect voor de regels en wetten, maar verzetten zich tegen het beleid. Een andere een trend in bewonersinitiatieven is online activisme; hierbij maken mensen gebruik van het internet om zich te in te zetten voor hun buurt (Van der Zwaard, 2013). Bij bewonersinitiatieven kan worden gekeken naar het proces en de uitkomsten van zelforganisatie

2.2.1 het proces van zelforganisatie

"Zoals de overheid of de markt kan falen, zo kan zelforganisatie dat ook” (Uitermark, 2014, p.8). Wat verklaart waarom zelforganisatie in sommige gevallen succesvol is en in sommige gevallen niet? Volgens Uitermark (2014) vereist dat zowel een ‘macroscopische blik’ als een ‘microscopische blik’. Met een macroscopische blik kunnen globale patronen van zelforganisatie worden verklaard en met

(13)

13 een microscopische blik wordt ingegaan op wat er binnen de zelforganiserende netwerken zich afspeelt (Uitermark, 2013).

Macroscopische blik op zelforganisatie

Arme en etnisch gemixte buurten scoren vaak lager dan rijke en homogene buurten op het gebied van zelforganisatie, maar deze verschillen kunnen niet worden verklaard door kenmerken van bewoners. De verklaring van het succes van zelforganisatie ligt eerder op het buurtniveau. Zelforganisatie in een buurt is afhankelijk van de geschiedenis van het buurtactivisme, dat een hecht institutioneel weefsel van bewonersorganisaties kan hebben achtergelaten en wat weer een voedingsbodem vormt voor bewonersinitiatieven. Naast de sociale dimensie is zelforganisatie ook afhankelijk van de financiële kracht van deze netwerken. Naarmate mensen meer zijn toegewezen op de kracht en rijkdom van hun sociale netwerken, zal de ongelijkheid binnen het proces ook toenemen (Uitermark, 2013).

Microscopische blik op zelforganisatie

Naast globale kenmerken van zelforganisatie en de buurt waarin het opereert, is inzicht naar de actoren die binnen de organisatie een rol spelen ook belangrijk om het succes van zelforganisatie te kunnen verklaren. Zelforganisatie bestaat namelijk niet uit mensen die vanzelfsprekend hun rol weten, maar uit botsende karakter en tegengestelde belangen. Organisaties proberen inclusief te zijn, maar het gaat vaak gepaard met uitsluiting, machtsconcentratie en bureaucratisering (Uitermark, 2013). “Zelforganiserende netwerken zijn niet machtsvrij, maar het resultaat van voortdurende onderhandeling” (Uitermark, 2013, p.170. Daarom is het belangrijk om de structuur van zelforganisatie te analyseren. In hoeverre is de macht binnen de organisatie eerlijk verdeeld en in hoeverre er sprake is van segregatie binnen een netwerk, is bepalend voor het succes van zelforganisatie (Uitermark, 2013).

Daarnaast roept de rol van de overheid binnen bewonersinitiatieven ook vraagtekens op. Volgens Uitermark en Van Beek (2010) zijn het de overheid en de professionals binnen onze huidige ‘participatiestaat’ die de participatie voornamelijk “regisseren, controleren en conditioneren”. Als gevolg hiervan wordt het zelfoplossend vermogen van bewoners meer tegengewerkt dan gestimuleerd. Vroeger kwam de inspraak van burgers vooral vanuit hunzelf, nu lijkt het vooral de overheid te zijn die het graag wil zien. Elke gemeente heeft inmiddels een participatiebeleid en door middel van subsidies, particpatiecoaches etc. wil men verschillende doelen realiseren. Maar vaak leiden deze nieuwe technieken “echter niet tot meer of bredere participatie maar vooral tot geregisseerde en geconditioneerde participatie” (Uitermark, 2010). De overheid zou haar beleid moeten aanpassen en bewoners moeten meer initiatief tonen om hun buurt of omgeving te willen verbeteren, zodat dit zou kunnen leiden tot daadwerkelijke participatiestaat, waarin het zelfoplossend

(14)

vermogen van bewoners wordt gestimuleerd en waarin de overheid enkel aanvullende steun geeft (Uitermark, 2013).

2.2.2 De uitkomsten van zelforganisatie

Ondanks dat zelforganisatie van bewoners wordt gezien als de grote belofte en een antwoord op veel stedelijke vraagstukken, zijn er zowel voor- als tegenargumenten hiervoor te benoemen.

Er zijn verschillende motieven die worden benoemd als voordelen van zelfredzame burgers, namelijk het sociale motief, het economische motief, het persoonlijke motief, het complexiteitsmotief, het zingevingsmotief en het onhandigheidsmotief (Van der Zwaard, 2013). Het sociale motief wordt vaak als het belangrijkste kenmerk van zelforganisatie gezien. Zelforganisatie zou namelijk zorgen voor meer sociaal kapitaal in de buurt, wat cruciaal is voor het functioneren van een samenleving. Het economische motief wordt als tweede voordeel gezien: als bewoners zelf zorg dragen voor de sociale en fysieke omgeving, hoeft hier geen gemeenschapsgeld naartoe. Ten derde wordt het persoonlijke motief genoemd: doordat bewoners zich inzetten voor de buurt, ontwikkelen bewoners bepaalde vaardigheden die bijvoorbeeld weer gunstig kunnen zijn bij het zoeken van een baan. Het complexiteitsmotief is het vierde argument wat wordt genoemd als voordeel van zelforganisatie. Hiermee wordt bedoeld dat bewoners ervaringskennis hebben in plaats van enkel dossier- of bestuurlijke kennis. Ten vijfde wordt het zingevingsmotief genoemd, voorheen zochten mensen zingeving in de kerk, nu vinden ze het in het sociale. Ten slotte wordt het onhandigheidsmotief gezien als voordeel van zelfredzaamheid: door te veel overheidsbemoeienis in het verleden zijn bewoners onhandig geworden. Door middel van zelforganisatie kunnen bewoners weer bepaalde vaardigheden ontwikkelen (Van der Zwaard, 2013).

Tegenargumenten voor zelforganiserende bewoners zijn: het is een mooi en naïef verhaal voor bezuinigingen, zelfredzaamheid zou uiteindelijk weer leiden tot een meer betrokken en nabijere overheid, sociale ongelijkheid als gevolg, een onvermogen tot geduld, miskenning van professionals en het verdwijnen van de kritische burger. Het eerste nadeel dat wordt genoemd, is dat zelforganisatie, gestimuleerd door de overheid, een mooie dekmantel zou zijn voor bezuinigingen (Van der Zwaard, 2013). Volgens Uitermark (2012) worden alleen de successen van zelforganisatie benoemd en niet de mislukkingen. Hierdoor krijgt men een vertekend beeld van de mogelijkheden van zelforganisatie. Het tweede nadeel is dat zelforganisatie juist leidt tot een nabijere overheid. Uitermark en Van Beek (2010) laten in hun onderzoek zien dat de plaatsen die vrij komen onder het mom van zelforganisatie vaak worden ingevuld door professionals, wat uiteindelijk een nabijere overheid als gevolg heeft. Een vaak genoemde kritiek op zelforganisatie is de toename van de sociale ongelijkheid. Doordat de overheid eisen stelt aan bewoners over hoe zij zouden moeten participeren, zou dit kunnen leiden tot een

(15)

15 ‘participatie-elite’. Hoogopgeleide bewoners zijn vaak beter in staat om de ruimte die wordt geboden voor bewonersinitiatieven in te vullen. Zij zijn vaker actief en hebben meer kennis, vaardigheden en een geschiktere houding om zichzelf te kunnen organiseren. Met name als een initiatief nieuw is, zijn de competenties waarover hoogopgeleiden beschikken belangrijk. Als vierde kritiekpunt wordt er afgevraagd of men wel het geduld en de tijd heeft om zelfredzaamheid te laten bloeien. Ten slotte wordt meer participatie van bewoners gezien als miskenning van professionals en leidt zelfredzaamheid als overheidsbeleid tot minder kritische bewoners (Van der Zwaard, 2013).

2.3 De rechtvaardige stad – the just city

Zelforganisatie en bewonersinitiatieven kunnen worden bestudeerd binnen de theorie van de rechtvaardige stad van Fainstein. Als gevolg van de de-industrialisatie en mondialisering in de vorige eeuw zijn Westerse steden veranderd: economische groei had een centrale positie in het stedelijk beleid gekregen. Het beleid van de stad stond grotendeels in het teken van het laten toenemen van de waarde van onroerend goed en het aantrekken van bedrijven en toeristen. Als gevolg hiervan werden bepaalde groepen bewoners, bijvoorbeeld lage inkomens- en minderheidsgroepen, benadeeld. Om die reden werd dit type beleidsvoering bekritiseerd en dat heeft geleid tot het model van de ‘Just City’. Fainstein (2010, p.5) defineert de Just City op de volgende manier: “a city in which public investment and regulation would produce equitable outcomes rather than support those already well of”. Fainstein heeft als doel om een stedelijke theorie van ‘justice’ (gerechtigheid) te creëren, om daarmee bestaande en potentiële instituties en programma’s te evalueren. Huidige analyses richten zich vooral op het proces, terwijl er veel meer oog moet zijn voor de context en de uitkomsten hiervan. Justice is volgens haar een alomvattend begrip dat uit de volgende drie kernbegrippen bestaat: ‘equity’, ‘democracy’, ‘diverisity’. Deze begrippen hebben verschillende betekenissen, afhankelijk van de sociale, geografische of historische context waarin het zich voordoet (Fainstein, 2010).

2.3.1 Democratie

Democratie is het geloof in de werkzaamheid van open communicatie waarbij de structurele ongelijkheid en hiërarchie van macht wordt genegeerd. Dus meer macht voor de bewoners, minder macht voor de markt en de overheid, door middel van participatie. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de participatie van bewoners in besluitvorming, en voornamelijk de bewoners die nog niet participeren. Volgens Fainstein (2010) wordt democratie gezien als een middel zichzelf kunnen opleiden en hun eigen belangen leren begrijpen, maar ook als een middel hun burgerschap te uiten. Punten voor het bevorderen van democratie binnen stedelijke ‘governance’ en beleid zijn: de representatie van bewoners die niet in staat zijn om zelf direct te participeren in

(16)

besluitvormingsprocessen en daarnaast moeten nieuwe plannen worden ontwikkeld in overleg met de toekomstige doelpopulatie van een buurt. De toekomstige populatie kan namelijk variëren van de huidige. (Fainstein, 2010).

Het begrip democratie gaat verder dan de deelname aan verkiezingen. Burgerparticipatie speelt hierbinnen een belangrijke rol. Des te sterker de rol van de benadeelde groepen in het formuleren en uitvoeren van beleid, des te beter de uitkomsten worden verdeeld. Dit leidt tot sociale hervormingen die kunnen bijdragen aan een eerlijke verdeling van de uitkomsten van een welvaartmaatschappij. Zonder een herverdeling van de besluitvormingsmacht zal er ook geen goede verdeling zijn van de voordelen ervan. De macht van burgers is gebaseerd op controle over het beleid, zodat ervoor kan worden gezorgd dat het handelen van de overheid iedereen ten goede komt (Fainstein, 2010).

2.3.2 Billijkheid

Billijkheid verwijst naar de distributie van zowel materiële als niet-materiële voordelen die worden geleverd door publiek beleid en niet in het belang zijn van de bewoners die zonder overheid al beter af zijn dan anderen. Het dus het is niet een vereiste dat ieder persoon hetzelfde wordt behandeld, maar dat de behandeling is aangepast per persoon. Er is gekozen voor billijkheid in plaats van gelijkheid, omdat gelijkheid een te onrealistisch, complex en subjectief begrip is in de context van kapitalistische steden. Daarnaast bevat billijkheid eerlijkheid en is daarom een meer geaccepteerd concept dan gelijkheid. Billijkheid kan worden gebruikt om de verdeling van de uitkomsten van programma’s en projecten te meten in termen van wie profiteert ervan en in welke mate? Een ‘billijk’ programma begunstigt de mensen die slechter af zijn meer, dan de mensen die het beter hebben. Uiteindelijk leidt billijkheid in een besluitvorming tot meer gelijkheid. Door middel van billijkheid wordt de nadruk gelegd op de voorraad van betaalbare woningen. Fainstein geeft een opsomming van punten die billijkheid binnen besluitvormingsprocessen, projecten en programma’s zouden bevorderen: nieuwe huisvestingsplannen zouden gericht moeten zijn op het voorzien van fatsoenlijk huis en passende woonomgeving voor iedereen, woningen of bedrijven mogen niet worden verplaatst met het doel om de economische ontwikkelingen te bevorderen, economische ontwikkelingsprogramma’s moeten gericht zijn op de werknemers en kleine ondernemers, megaprojecten zouden directe voordelen voor lage inkomensgroepen moeten bieden en de tarieven voor het lokaal openbaar vervoer zouden laag moeten blijven. Hierbinnen moeten planologen een actieve rol spelen om er voor eerlijke oplossingen voor iedereen te zorgen en het tegenwerken van beslissingen waarvan alleen de rijkere bevolkingsgroepen profiteren (Fainstein, 2010).

(17)

17

2.3.3 Diversiteit

Het derde concept binnen de ‘just city’ theorie is diversiteit, waarbinnen ook oog is voor differentiatie en erkenning van verschillende bevolkingsgroepen. Volgens Young is groepsdifferentiatie een onvermijdelijk en wenselijk aspect binnen moderne sociale processen. Sociale rechtvaardigheid vraagt niet om het wegvagen van verschillen, maar om instituties die reproductie van verschillen promoten en respect heeft voor de verschillen tussen bevolkingsgroepen. Binnen de maatschappij moet sociale differentiatie worden bevorderd zonder dat er sprake is van ‘exclusion’. Groepen moeten zichzelf definiëren en ze moeten niet worden gedefinieerd van buitenaf. “A Just planning and policy must seek out non-exclusionary and non-militarized forms of social control to contain the increasing levels of both personal and institutionalized violence without destroying capacities for empowerment and self-expression” (Fainstein, 2010, p.44). De volgende punten zouden bij dragen aan een de diversiteit binnen een ‘just city’: huishoudens moeten niet worden verplicht om te verhuizen met als doel om diversiteit te verkrijgen of om segregatie tegen te gaan, zonering mag niet worden gebruikt voor discriminerende doeleinden of om ‘inclusion’ te bevorderen, grenzen tussen buurten moet open zijn, publieke ruimten moeten toegankelijk en gevarieerd zijn, het gebruik van de ruimte moet gemixt zijn en autoriteiten moeten groepen die in het verleden gediscrimineerd zijn, helpen bij toegang verkrijgen tot mogelijkheden in huisvesting, educatie en werk (Fainstein, 2010).

Maar deze drie concepten zijn in de praktijk vaak moeilijk te combineren. De begrippen leiden tot onderlinge spanningen, waardoor het onmogelijk lijkt om naast elkaar te bestaan. Met name billijkheid is vaak in conflict met democratie en diversiteit. Bijvoorbeeld meer billijkheid leidt tot minder democratie, en meer democratie leidt tot minder billijkheid. Maar volgens Fainstein moet billijkheid prioriteit hebben boven de andere twee concepten in besluitvormingsprocessen, al is dit afhankelijk van de context waarin de problemen zich voordoen.

2.4 Conclusie

In hoeverre draagt de winkelstraatvereniging Jan bij aan de totstandkoming van een rechtvaardige stad? Om op mijn onderzoeksvraag antwoord te kunnen geven, wordt er gekeken naar het proces en de uitkomsten van de zelforganisatie binnen de winkelstraatvereniging. Bij het proces van zelforganisatie wordt er gekeken naar het netwerk: is er sprake van een gelijke machtsverdeling (democratie) en is er sprake van netwerksegregatie (diversiteit)? En wat is de rol van de overheid hierbinnen? Daarnaast zal worden gekeken naar de uitkomsten van het project. Is er een gelijke verdeling van de voor- en nadelen van het project onder bewoners en is er een verschil tussen de producers (initiatiefnemers) en de consumers (buurtbewoners) van het project (billijkheid)? En is er een relatie zichtbaar tussen het gentrification proces in de straat en de mogelijke verschillen in het

(18)

proces en de uitkomsten? Om hier meer inzicht in te krijgen en uiteindelijk mijn onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, zijn de volgende deelvragen opgesteld:

Proces: “Hoe is de winkelstraatvereniging georganiseerd en wie is erbij betrokken ?”

(19)

19

3. Onderzoeksmethoden

In dit hoofdstuk worden de onderzoekmethoden die zijn gebruikt voor deze scriptie nader toegelicht. De eerste twee paragrafen weergeven de onderzoeksvraag en de twee deelvragen die worden beantwoord door middel van deze scriptie. Ten tweede wordt het onderzoek weergegeven door middel van een conceptueel schema. Daarna volgt een overzicht van de gebruikte methoden, onderzoekseenheden en een operationalisering van de kernbegrippen per deelvraag. In de bijlagen worden de vragenlijsten en enquêtes ondergebracht.

3.1 Onderzoeksvraag

De volgende vraag staat centraal in dit onderzoek:

“In hoeverre draagt de winkelstraatvereniging Geef om de Jan Eef bij aan de totstandkoming van een Just City?”

3.2 Deelvragen

Hieronder volgen de deelvragen die samen een antwoord vormen voor de onderzoeksvraag. De eerste deelvraag is opgedeeld in vier sub-deelvragen, die ieder ingaan op belangrijke actoren die betrokken zijn bij het project. Wegens onvoldoende tijd voor groter onderzoek is gekozen voor een afbakening van deze vier actoren. De tweede deelvraag gaat over de opbrengst van het project. Deze opbrengst is opgedeeld in fysieke en sociale veranderingen.

“Hoe is de winkelstraatvereniging georganiseerd en wie zijn daarbij betrokken?”

- Wie zijn de bestuursleden van de winkelstraatvereniging en wat is hun rol binnen de vereniging?

- Wat is de rol van de gemeente Amsterdam en het stadsdeel West binnen de vereniging? - Wie zijn de bewoners van de Baarsjes en hoe zijn zij betrokken bij de vereniging?

- Wie zijn de ondernemers aan de Jan Evertsenstraat en het Mercatorplein en hoe zijn zij betrokken bij de vereniging?

“Wat is de opbrengst van de vereniging?”

3.3 Conceptueel schema

De belangrijkste kernbegrippen, die naar voren komen in dit onderzoek, staan weergegeven in het volgende conceptuele schema.

(20)

3.4 Onderzoeksmethoden

Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag en deelvragen, is er een case-study gedaan door middel van triangulatie. Ik heb gekozen voor triangulatie, omdat ik maar één case heb en hiermee de kwaliteit van mijn onderzoek kan verhogen (Bryman, 2008). Er is gebruik gemaakt van zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksmethoden. Maar de nadruk van het onderzoek ligt wel op het kwalitatieve gedeelte. De kwantitatieve data is gebruikt om inzicht te krijgen in de achtergrond en de context van de buurt. De kwalitatieve data is gebruikt om antwoord te geven op de bovenstaande deelvragen, om hiermee vervolgens de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. Hieronder volgt een overzicht van de gebruikte methoden per deelvraag.

Voordat de deelvragen worden beantwoord, wordt er eerst een hoofdstuk gewijd aan het onderzoeksgebied (de Baarsjes en de Jan Evertsenstraat). Voor dit hoofdstuk is er gebruik gemaakt van bestaande cijfers van het O en S Amsterdam, de gemeente Amsterdam en van eigen observaties. Tijdens de observaties is er gelet op de sociale en de fysieke kenmerken van de straat. Om deze observaties te visualiseren zijn er ook foto’s gemaakt in de Jan Evertsenstraat en op het Mercatorplein.

Geef om

de Jan

Eef

Proces (diversity &

democracy):

-Betrokken actoren:

- bestuursleden

- gemeente &

stadsdeel

- Bewoners &

winkelend publiek

- Ondernemers

Uitkomst (equity):

- Sociale

verandering

(Buurtniveau)

- Fysieke

veranderingen

(straatniveau)

Gentrification

(21)

21

3.4.1 Deelvraag 1

De eerste deelvraag die wordt onderzocht in deze scriptie is “Hoe is de winkelstraatvereniging

georganiseerd en wie zijn daarbij betrokken?”. Deze deelvraag gaat in op de kernbegrippen democratie

en diversiteit van de eerder benoemde Just City theorie van Fainstein. Met wie er betrokken is bij de winkelstraatvereniging worden de actoren bedoeld die een belangrijke rol spelen binnen de organisatie: de bestuursleden van het project, de gemeente Amsterdam en de betrokken bewoners en ondernemers. Om na te gaan in hoeverre de winkelstraat divers is, is gekeken naar de achtergrondkenmerken, behoeften en wensen van de bewoners, het winkelend publiek en de ondernemers. Daarnaast is gekeken in hoeverre deze overeenkomen met de achtergrondkenmerken, behoeften en wensen van de bestuursleden van het project. Om na te gaan in hoeverre de winkelstraatvereniging democratisch is, is er een netwerkanalyse gedaan, om hiermee de complexe structuren die het gevolg van zelforganisatie zijn, te analyseren (Uitermark, 2014). Hierbij wordt vooral opgelet of er geen sprake is van machtsconcentratie en of bewoners het daadwerkelijk voor het zeggen hebben of dat de gemeente uiteindelijk de touwtjes nog in handen heeft.

Tijdens het veldwerk zijn meer actoren naar voren gekomen, maar wegens tijdgebrek is er niet dieper ingegaan op hun rol binnen het project. Er zijn sub-deelvragen opgesteld om de betrokken actoren in kaart te brengen:

- Wie zijn de bestuursleden van de winkelstraatvereniging en wat is hun rol binnen de vereniging?

Om de mate van democratie binnen de winkelstraatvereniging te meten, is er gekeken naar de macht van de betrokken actoren. Volgens Uitermark (2013) is macht moeilijk te operationaliseren. “Bij zelforganisatie vloeit macht niet voort uit formele autoriteit en staat niet gelijk aan dwangkracht. Macht vloeit voort uit de positie die mensen innemen binnen netwerken” (Uitermark, 2014). Daarom wordt machtsconcentratie in deze netwerkanalyse geoperationaliseerd als knooppunten in het netwerk, die worden gezien als onmisbare schakels. Door middel van deze analyse kan worden gekeken of de macht bij een kleine groep personen ligt of meer verspreid is over een grotere groep. Om de mate van diversiteit binnen het project te meten wordt er gekeken of er sprake is van netwerksegregatie: hiermee wordt bedoeld of mensen met dezelfde achtergrondkenmerken elkaar opzoeken of niet (Uitermark, 2013). Deze vraag is beantwoord door middel van semigestructureerde diepte-interviews met enkele bestuursleden van de winkelstraatvereniging. Ik heb gekozen voor semigestructureerde diepte-interviews, omdat ik nog niet geheel bekend was met het project. Ik heb vooraf enkele vragen en kernwoorden opgesteld, maar daarnaast had ik ook de mogelijkheid om door te vragen op hetgene wat zij vertelden.

(22)

- Wat is de rol van de gemeente Amsterdam en het stadsdeel West binnen de vereniging?

Volgens Uitermark en Van Beek (2010) hebben de overheid en professionals bij zelforganisatie nog steeds de macht in handen. Om te na te kunnen gaan in hoeverre de overheid, in dit geval de gemeente Amsterdam en het stadsdeel West, de touwtjes in handen heeft, is een sleutelinformant van de gemeente Amsterdam geïnterviewd. De sleutelinformant die is geïnterviewd, is de winkelstraatmanager van de Jan Evertsenstraat. Ook hier is gekozen voor een semigestructureerd diepte-interview, zodat er een mogelijkheid was om door te kunnen vragen.

- Wie zijn de bewoners en het winkelend publiek en hoe zijn zij betrokken bij de vereniging?

Om na te kunnen gaan wie de bewoners en het winkelend publiek zijn en wat hun rol is binnen de winkelstraatvereniging, is gebruik gemaakt van 30 straatenquêtes en 171 online enquêtes. Er is gekozen voor enquêtes, om hiermee een groot aantal respondenten te kunnen bereiken en met diepte-interviews was dit helaas niet mogelijk wegens tijdgebrek. In eerste instantie werd gekozen voor enkel straatenquêtes, maar doordat een meerderheid van de respondenten woonachtig was buiten de Baarsjes of onbekend was met de winkelstraatvereniging, is er ter aanvulling gebruik gemaakt van online enquêtes. Deze online enquête is verspreid via de Facebookpagina van de Jan Eef (https://www.facebook.com/geefomdejaneef), die meer dan 7000 volgers heeft. De bewoners en het winkelend publiek zijn gevraagd naar hun achtergrondkenmerken (woonduur, opleidingsniveau, leeftijd, huishoudenssamenstelling, etniciteit en straatnaam) en naar hun houding ten opzichte van de Jan Evertsenstraat en winkelstraatvereniging.

- Wie zijn de ondernemers aan de Jan Evertsenstraat en het Mercatorpleinen hoe zijn zij betrokken bij de vereniging?

Ten slotte zijn ondernemers aan de Jan Evertsenstraat en aan het Mercatorplein een belangrijke actor binnen de winkelstraatvereniging. Bij deze derde sub-deelvraag is gekeken wie de ondernemers zijn en wat hun rol is binnen de winkelstraatvereniging. Er zijn in totaal 63 ondernemers aan de Jan Evertsenstraat en het Mercatorplein benaderd en hiervan waren er 32 bereid om mee te werken aan het onderzoek. De achtergrondkenmerken (uitstraling, locatie, duur) van de ondernemers en hun houding ten opzichte van het winkelgebied en de winkelstraatvereniging zijn naar voren gekomen door middel van de enquêtes. Alle ondernemers in de Jan Evertsenstraat en op het Mercatorplein zijn benaderd.

3.4.2 Deelvraag 2

De tweede deelvraag die is onderzocht in deze scriptie is “wat is de opbrengst van de winkelstraatvereniging?”. Hiermee is bedoeld welke veranderingen heeft de vereniging sinds 2010

(23)

23 teweeg gebracht in en rondom de Jan Evertsenstraat. Deze veranderingen zijn toe te splitsen in veranderingen in de sociale dimensie (in de sociale cohesie en veiligheid) en veranderingen in de fysieke dimensie (in het uiterlijk van de straat en het voorzieningenaanbod). Om na te kunnen gaan in hoeverre de opbrengt van de winkelstraatvereniging billijk is, is er gekeken of er een verschil is tussen de opbrengst van vereniging en in hoeverre dit overeen komt met de wensen en behoeften van de ondernemers en bewoners.

De tweede deelvraag is beantwoord door middel van de eerder genoemde straatenquêtes en online enquêtes met bewoners en de ondernemers. Daarnaast worden cijfers en ontwikkelingen, die zijn voortgekomen uit eigen onderzoek van de vereniging, gepresenteerd.

3.5 Onderzoekseenheden

In deze paragraaf worden de onderzoekseenheden die zijn geïnterviewd beschreven.

3.5.1 Deelvraag 1

De onderzoekseenheden die zijn benaderd voor het beantwoorden van de eerste deelvraag zijn de Baarsjesbewoners (192), de ondernemers in de Jan Evertsenstraat en aan het Mercatorplein (32), bestuursleden van de winkelstraatvereniging (2) en de winkelstraatmanager die werkzaam is voor de gemeente Amsterdam.

3.5.2 Deelvraag 2

De onderzoekseenheden die zijn benaderd voor het beantwoorden voor de tweede deelvraag zijn de al eerder genoemde bewoners van de Baarsjes en de ondernemers aan de Jan Evertsenstraat en het Mercatorplein.

3.6 Operationalisering kernbegrippen

3.6.1 Het onderzoeksgebied

Kenmerken van de Baarsjes en de Jan Evertsenstraat

Kenmerken van de omgeving waarbinnen een project opereert kan verklaren waarom een project succesvol is of niet (Uitermark, 2013). Daarnaast is het de vraag of het project het gevolg is van gentrification of niet. Om hier inzicht in te krijgen, is het belangrijk om een aantal buurtkenmerken en veranderingen sinds 2010 binnen de omgeving van de Jan Evertsenstraat in kaart te brengen.

(24)

3.6.2 Deelvraag 1 Actoren

Er kunnen verschillende actoren binnen de winkelstraatvereniging worden geanalyseerd. Uiteindelijk is er gekozen om dieper in te gaan op vier van de actoren: de bestuursleden, de gemeente Amsterdam, de bewoners en het winkelend publiek.

Democratie

Democratie kan als macht worden geoperationaliseerd. Daarom is gekeken of er sprake is van machtsconcentratie: de mate waarin een of een paar knooppunten onmisbare schakels vormen binnen de vereniging. Daarnaast kan democratie worden gekoppeld aan de rol van de overheid. In hoeverre hebben bewoners en ondernemers daadwerkelijk de regie of speelt de gemeente Amsterdam nog steeds een grote rol hierbinnen? Uit onderzoek van Uitermark en van Beek (2010) is namelijk gebleken dat er niet altijd sprake is van pure zelforganisatie. Door middel van subsidies, coaches en dergelijken heeft de gemeente nog steeds de regie in handen. Daarom is er gekeken in welke mate de gemeente nog steeds controle heeft over de winkelstraatvereniging, in de vorm van financiële steun, voorschriften en/of eisen aan het project, verantwoording vanuit de vereniging en andere vormen van controle.

Diversiteit

Diversiteit kan worden geoperationaliseerd als netwerksegregatie; is er sprake van een kleine harde kern binnen de vereniging met dezelfde achtergrondkenmerken die de regie in handen heeft? (Uitermark, 2013) In hoeverre zijn de achtergrondkenmerken van de bestuursleden hetzelfde als die van bewoners en ondernemers en in hoeverre worden alle bewoners gerepresenteerd binnen de vereniging? Daarom is belangrijk om inzicht te krijgen in de achtergrondkenmerken van bestuursleden, bewoners en ondernemers. Kenmerken van bewoners en bestuursleden die zijn onderzocht zijn: etniciteit, leeftijd, opleidingsniveau, woonduur, adres en huishoudenssamenstelling. Kenmerken van de ondernemingen die zijn onderzocht zijn: duur, locatie en uitstraling. De operationalisering van de achtergrondkenmerken volgt later.

Gentrification

Daarnaast is gekeken naar de relatie tussen zelforganisatie rondom de Jan Evertsenstraat en gentrification. Zijn de bestuursleden van de winkelstraatvereniging en de deelnemers van de activiteiten vooral de gentrifiërs of is er een sociale mix zichtbaar? Middenklasse bewoners in

(25)

25 veranderen door middel van zelforganisatie (Benson, 2012). Achtergrondkenmerken van bestuursleden, bewoners en ondernemers zijn belangrijk om te kijken of de bewoners de gentrifiërs zijn.

Achtergrondkenmerken bewoners

Bij etniciteit is gekeken of de bewoners en bestuursleden van Nederlandse of niet-Nederlandse afkomst zijn. Uit onderzoek is gebleken dat autochtone bewoners zich vaker actief inzetten voor de buurt dan allochtone bewoners (Van der Zwaard, 2013). Daarnaast is gevraagd naar de leeftijd, waarbij ze in de volgende leeftijdscategorieën zijn ingedeeld: 0-24 jaar (kinderen en studenten), 25-49 jaar (bewonersgroep die verantwoordelijk is voor gentrification), 50 – 64 jaar en 65plussers (oudere bewoners). Er is voor deze verdeling gekozen, zodat de gentrifiërs (de categorie 25 tot 49 jaar) kunnen worden onderscheiden van de rest. Ten derde is gevraagd naar het opleidingsniveau van bewoners; hoogopgeleide bewoners zetten zich vaker actief in voor de buurt en dit kenmerk kan worden gelinkt aan gentrification (Van der Zwaard, 2013; Lees, 2008). Ten vierde is gevraagd naar de woonduur van de bewoners. Hiermee kan een link worden gelegd tussen gentrification en de oprichting van het project in 2010. Om die reden is de woonduur ook ingedeeld in 0 tot 5 jaar (woonachtig in de buurt sinds de oprichting), 6 tot 10 jaar en 11 jaar of langer. Verder is de bewoners gevraagd naar hun woonlocatie, zodat kan worden gekeken in hoeverre de woonlocatie van invloed is op de betrokkenheid bij de winkelstraatvereniging. Ten slotte is naar de huishoudenssamenstelling van bewoners gevraagd en deze is ingedeeld in de volgende categorieën: alleenstaand, samenwonend met partner, samenwonend met partner en kinderen, samenwonend met kinderen of anders (bijvoorbeeld thuiswonend). Dit onderscheid is gemaakt doordat verschillende huishoudensamenstellingen verschillende behoeften hebben.

Achtergrondkenmerken ondernemers

Ten eerste is de duur van de onderneming gevraagd. De winkelstraatvereniging is ontstaan in 2010 en door naar de duur te vragen kan er een link worden gelegd met de oprichting hiervan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen 0 tot 5 jaar (sinds de oprichting), 6 tot 10 jaar en 11 jaar of langer. Ten tweede is gekeken naar de uitstraling van de onderneming. Deze uitstraling is van belang voor het onderzoek. Ten eerste omdat de uitstraling kan worden gelinkt aan de behoeften van een bepaalde doelgroep; ecologische restaurants en levensmiddelenwinkels worden bijvoorbeeld gelinkt aan de middenklasse bewoners. Ten tweede omdat de uitstraling van een onderneming kan duiden op een proces van commerciële gentrification; boetieks duiden op een proces van gentrification. Er is onderscheid gemaakt tussen: allochtone en lage klassenuitstraling, middenklasse uitstraling, uitstraling gericht op oudere bewoners en een algemene uitstraling (bijvoorbeeld de Blokker die aan

(26)

de behoeften van alle bewoners voldoet). Ten slotte is de locatie van de onderneming vastgesteld. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen locatie 1 (de Jan Evertsenstraat, gelegen tussen de Admiraal de Ruijterweg en de Molenslootbrug), locatie 2 (de Jan Evertsenstraat tussen de Molenslootbrug en het Mercatorplein) en locatie 3 (het Mercatorplein). Er is tijdens het onderzoek gekozen om onderscheid te maken tussen deze locaties, omdat er een duidelijk verband zichtbaar is tussen de houdingen en meningen van de ondernemers en de locatie van hun onderneming. De locaties zijn terug te zien op de afbeelding 3.1.

3.6.3 Deelvraag 2 Billijkheid

Naast een vergelijking tussen de achtergrondkenmerken van de bewoners en de bestuursleden van de vereniging (het proces), is er ook gekeken naar de sociale en fysieke veranderingen in de straat die mogelijk het gevolg zijn van de inspanningen van de vereniging. Zijn de opbrengsten van het project gelijk verdeeld over de verschillende bevolkingsgroepen of worden er slechts behoeften van een selectieve groep bewoners gerepresenteerd? Er wordt een vergelijking gemaakt tussen:

- De veranderingen die zijn gebleken uit bestaande cijfers en onderzoek;

- De waargenomen veranderingen door bestuursleden van de winkelstraatvereniging en door de gemeente Amsterdam en hun houding ten opzichte van deze veranderingen;

- De waargenomen veranderingen door bewoners en hun houding ten opzichte van deze veranderingen;

- De waargenomen veranderingen door ondernemers en hun houding ten opzichte van deze veranderingen.

Op deze manier is nagegaan of alle wensen en behoeften van alle bewoners wel gerepresenteerd worden in de activiteiten en evenementen van de vereniging. Fysieke veranderingen zijn veranderingen sinds 2010 in het uiterlijk van de buurt en veranderingen in het voorzieningen- en winkelaanbod. Sociale veranderingen zijn veranderingen sinds 2010 in het imago van de buurt, veranderingen in de bevolkingssamenstelling, veranderingen in de veiligheid en veranderingen in de sociale cohesie (betrokkenheid bij de buurt). De veranderingen in de buurt die worden meegenomen in het onderzoek zijn veranderingen tussen nu en 2010. Hiervoor is gekozen, omdat het project sinds 2010 bestaat. Op deze manier is gekeken welke veranderingen zich hebben voorgedaan ten tijde van het project of zijn veroorzaakt door het project of door andere, mogelijke oorzaken zoals commerciële gentrification.

(27)

27

(28)

Gentrification

Gentrification en commerciële gentrification zijn processen die fysieke veranderingen in de Jan Evertsenstraat en sociale veranderingen in de Baarsjes kunnen hebben veroorzaakt. Fysieke veranderingen in de Jan Evertsenstraat en op het Mercatorplein die mogelijk het gevolg zijn van (commerciële) gentrification, zijn de toename van aantal boetieks, winkels, restaurants en cafés gericht op de middenklasse. Daarom is tijdens enquêtes met ondernemers, zoals al eerder is benoemd, gekeken naar de uitstraling (welke doelgroep zij aantrekken) van de onderneming en waargenomen veranderingen in het winkelaanbod. Sociale veranderingen in de Baarsjes die kunnen duiden op gentrification zijn veranderingen in de bevolkingssamenstelling; gentrification leidt tot meer hoogopgeleide, rijkere tweeverdieners in de buurt.

(29)

29

4. Onderzoeksgebied

De Jan Evertsenstraat is een winkelstraat in het voormalige stadsdeel De Baarsjes in Amsterdam-West. De straat loopt vanaf de Sloterplas tot aan de Admiraal de Ruijterweg met in het midden het Mercatorplein. De meeste bedrijvigheid bevindt zich tussen het Mercatorplein en de Admiraal de Ruijterweg. Daarom is dat deel van de Jan Evertsenstraat ook het onderzoeksgebied van deze scriptie. In dit hoofdstuk worden een aantal cijfers, feiten en ontwikkelingen van de straat en de buurt gepresenteerd. Op afbeelding 4.1 is de ligging van de straat aangegeven.

Afbeelding 4.1: Ligging Jan Evertsenstraat (bron: Google maps)

4.1 De Baarsjes

In 1925 is de Jan Evertsenstraat gebouwd (Van de Werf, 2013). Aan het einde van de jaren ’70 was de straat een redelijk stabiele omgeving. De woningen waren in goede staat en op sociaal vlak stond de buurt er ook goed voor. In 1990, toen stadsdeel de Baarsjes werd opgericht, stond de buurt er daarentegen niet meer goed voor; er was veel achterstallig onderhoud en criminaliteit in en rondom de Jan Evertsenstraat. In die tijd voelde 70 tot 80 procent van de bewoners zich onveilig en wilde het liefst weg uit de buurt. Dit was in de periode dat de stadsvernieuwing op gang kwam. Er waren veel goedkope woningen in de buurt, waar de onderkant van de woningmarkt te wonen kwam, namelijk de allochtone bewoners. Daarnaast was er ook een aanzienlijk aandeel junks in de buurt. Maar de buurt viel buiten het stadsvernieuwingsgebied (Salm, 2014).

Sindsdien heeft de gemeente Amsterdam de buurt kunnen aanpakken en opknappen. Er werden hele blokken met woningen opgekocht en gerenoveerd. Veiligheid en onderwijs waren daarnaast twee belangrijke thema’s bij de aanpak (Salm, 2014). Ondanks deze investeringen van de gemeente zit de Jan Evertsenstraat en omgeving pas in een opwaartse spiraal sinds ongeveer 4 jaar (De Jong, 2013).

(30)

Om een goed beeld te krijgen van de context waarin de Jan Evertsenstraat nu opereert, worden een aantal cijfers van de omgeving weergegeven. De straat is gelegen in de buurtcombinaties E41 en E42. De buurtcombinaties bestaan uit volgende buurten: John Franklinbuurt, John Maijenbuurt, Orteliusbuurt Noord, Mercatorpark, Balboaplein en omgeving, Columbusplein en omgeving, Orteliusbuurt Midden en Orteliusbuurt Zuid (O en S Amsterdam, 2013).

Uit cijfers van het O en S Amsterdam (2013) is gebleken dat de buurtcombinaties samen 16.631 inwoners hebben. Iets minder dan de helft van de bewoners is van autochtone afkomst. Het percentage allochtone bewoner ligt iets hoger dan het Amsterdamse gemiddelde en ook hoger dan het gemiddelde van het stadsdeel West. In januari 2013 is iets minder dan de helft van de woningen sociale huur, minder dan een kwart zijn koopwoningen en ruim 30 procent is particuliere huur. Het gemiddelde besteedbare inkomen per huishouden ligt tussen de 23.800 euro en 24.600 euro per jaar. Dit gemiddelde besteedbare inkomen ligt onder het gemiddelde besteedbare inkomen per huishouden van het stadsdeel West en het gemiddelde van de gemeente Amsterdam. Ongeveer 15 procent (1628 bewoners) van de totale potentiële beroepsbevolking van de buurtcombinaties ontvangen een uitkering. Beide buurtcombinaties kennen een positief migratiesaldo; er vestigen meer bewoners in de buurt dan dat er bewoners vertrekken. Zowel het interne (binnen Amsterdam) als het externe migratiesaldo is positief en hoger dan het migratiesaldo van Amsterdam West. De buurt kent dus vergeleken de rest van Amsterdam West een hoger aandeel nieuwe bewoners. Daarnaast zijn er drie basisscholen met 775 leerlingen in de buurtcombinaties te vinden. Ook is er een school met speciaal onderwijs in de buurt. Ten slotte zijn er 10 huisartsen, 7 tandartsen, 23 fysiotherapeuten en 2 apotheken in de buurtcombinaties (O en S Amsterdam, 2013).

Gentrification in de Baarsjes

Zoals kan worden opgemaakt uit afbeelding 4.2, maakt de baarsjes een proces van gentrification door. Van de buurten die een aandeel van 30% of meer nieuwe stedelingen kent, is de groei hierin tussen 2002 en 2012 weergegeven. De buurten in de Baarsjes kennen bijna allemaal de grootste groei nieuwe stedelingen, namelijk een groei in het aandeel van 5% of hoger. Nieuwe stedelingen zijn jonge, hoogopgeleide bewoners. Dit duidt op gentrification in de Baarsjes. (O en S Amsterdam, 2012)

Op afbeelding 4.3 is het type woonmilieu per buurt in Amsterdam weergegeven. Een groot deel van de Baarsjes valt onder het woonmilieu ‘verbinding’. De verbindingsbuurten lijken qua woningprofiel op die van de ‘centrumrand’. De woningen zijn klein en worden vaak bewoond door alleenstaanden. Een verschil met centrumrandbuurten is dat het aandeel sociale huur veel hoger is. Het aandeel gezinnen is ongeveer hetzelfde als het stedelijk gemiddelde. Veel buurten die onder ‘verbinding’ vallen, zitten in de beginfase van gentrification (O en S Amsterdam, 2012)

(31)

31

Afbeelding 4.2 Groei aandeel nieuwe stedelingen tussen 2002 en 2012 (bron: O en S Amsterdam, 2012)

(32)

4.2 De Jan Evertsenstraat

Hieronder volgt een overzicht van het winkelaanbod aan de Jan Evertsenstraat per locatie. Locatie 1, het gedeelte van de Jan Evertsenstraat wat gelegen is de tussen de Admiraal de Ruijterweg en de Molenslootbrug, kent 13 winkels en voorzieningen. Aan de rechterkant de straat is sinds kort een grote Albert Heijn gevestigd. De linkerkant van de straat kenmerkt zich voornamelijk door veel buitenlandse restaurants en winkels. Uitzonderingen zijn

café Het Stoplicht, die zich vooral richt op de oudere, ras Amsterdammers en Radijs (afbeelding 4.4) aan de gracht, een hip restaurant gericht op de middenklasse. Ook juwelier De Hund, die in 2010 is overvallen en vermoord en onlangs onder een andere naam weer is overvallen.

Afbeelding 4.4 Nieuwe horeca ‘Radijs’ (Bron: eigen materiaal)

Locatie 2, de Jan Evertsenstraat tussen de Molenslootbrug (afbeelding 4.5) en het Mercatorplein is een langer gedeelte van de winkelstraat dan locatie 1. Dit gedeelte van de Jan Evertsenstraat telt 35 winkels en voorzieningen. Een groot deel van het winkelaanbod bestaat uit bekende ketens, zoals M&S mode en het Kruitvat en ondernemingen die zich richten op alle bewoners uit de buurt, zoals een fietsenmaker, een schoenmaker, een opticien, een slager en een apotheker. Daarnaast ken deze straat ook een groter aandeel winkels en voorzieningen die zich richten op middenklasse, zoals Barbaasch (hip restaurant), een ecologische kinderkledingwinkel, een delicatessenwinkel en restaurant en een spa. Ook op dit gedeelte heeft de meerderheid van de winkels en voorzieningen een buitenlandse uitstraling.

(33)

33 Ten slotte is er nog locatie 3, het Mercatorplein. Het Mercatorplein bestaat uit 16 winkels en voorzieningen. Het grootste gedeelte van het winkelaanbod aan het plein richt zich op alle bewoners, zoals Pearle, Intertoys, Gall & Gall en de sigarenwinkel. Daarnaast is er nog een druk bezochte Dirk van de Broek. Midden op het plein staat het restaurant Zurich met een groot terras. Zurich en het andere Italiaanse restaurant richten zich op de

middenklasse bewoners. Op de hoek van het plein bevindt zich café Jan Meulstee die voornamelijk wordt bezocht door de oudere bewoners uit de buurt. Aan het Mercatorplein zit alleen een kapsalon die zich waarschijnlijk op de allochtone en lager opgeleide bewoners uit de buurt richt.

Afbeelding 4.6 Het Mercatorplein (bron: eigen materiaal)

De Jan Evertsenstraat en het Mercatorplein kenmerken zich door een goede mix van allochtone winkels tegenover winkels en horeca gericht op de middenklasse. Deze mix is ook duidelijk terug te zien onder de bezoekers van het winkelgebied. Enerzijds zijn er veel nieuwe boetiekjes, ‘hippe’ horecavoorzieningen en biologische koffiezaken zich in de straat gaan vestigen, maar er is nog altijd een groot aanbod kappers, geldwisselkantoren, kebabzaken en andere, ‘rommelige’ winkels. Daarnaast zijn er ook een aantal bekende ketens gevestigd aan het Mercatorplein en de Jan Evertsenstraat, zoals de Albert Heijn, Dirk van de Broek, Gall & Gall, Kruitvat en Blokker. Ten slotte is er een groep ondernemers, zoals het café Jan Meulstee op het Mercatorplein en de Notenboer die er al zitten sinds jaar en dag en een vaste klantenkring hebben opgebouwd. Een opvallende eigenschap van de Jan Evertsenstraat zijn de luifels van de winkels, die ten tijde van dit onderzoek worden opgeknapt. De Jan Evertsenstraat is ooit bedoeld als ‘overdekte’ winkelstraat en voor alle winkels zit nu een luifel die ongeveer 2

(34)

meter uitsteekt. Het merendeel van de straat is in bezit van particuliere verhuurders. De straat is vrij rustig, terwijl het gerenoveerde Mercatorplein, vooral met mooi weer, een druk bezocht plein is. Het terras van Zurich zit vol met jonge ouders en door de fontein op het plein rennen kinderen. Op de bankjes zitten veel bewoners, zowel van allochtone als autochtone afkomst en zowel jong als oud.

Afbeelding 4.6 Uitstekende luifels aan de Jan Evertsenstraat (Bron: eigen materiaal)

(35)

35

5. Winkelstraatvereniging ‘Jan Eef’

In dit hoofdstuk wordt de eerste deelvraag uit deze scriptie beantwoord, namelijk: ‘Wie is betrokken bij het project en op welke manier?’ Ten eerste worden de betrokken actoren in een schema weergegeven. Ten tweede wordt er ingegaan op het project zelf. De geschiedenis, werkzaamheden, financiering en visies, motieven en belangen van het project worden nader toegelicht. Vervolgens wordt er dieper ingegaan op twee hoofdactoren, namelijk de bestuursleden van het project en de gemeente Amsterdam. Ten slotte worden de overige betrokken actoren en hun relaties tot het project omschreven. Bewoners, het winkelend publiek en ondernemers worden in de volgende hoofdstukken behandeld.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

indien een harmonisatie zich immers slechts tot de accijnzen zou beperken, worden de landen die het zwaartepunt op de indirecte belastingen leggen, dubbel bevoorbeeld; de

Mijn kind, zijn sponde ontvlucht, onvoelbaer-zacht Naest mij zich op de knieën neêr kwam vlijen, En, met mijn handen in de haer gevat, Mijn rustig sluimren aen te staren zatO. En

Hier toe dienen die fijne Aromatike geesten niet, want daar door werd de hitsige broeyendheid meerder en meerder aangestoken, het welke die lighamen meest ervaren, welke geen de

Mensen denken nogal eens dat de gemeente vogeloverlast kan (en moet) voorkomen, maar de ge- meente heeft daar niet veel mogelijkheden voor.. Informatie

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

behoedmiddel voor de gezondheid der boeren aan te zien, wettiglijk was ingerigt, en dus overal, behalve bij hen, Professoren in de regten, behoorde ingevoerd te worden: -

Heel mijn leven geef ik Jezus,   need’rig kniel ik voor Hem neer,   vraag vergeving voor mijn zonden  

Door de Geest groeit de liefde voor elkaar steeds meer.. Daarom bidden we samen dat die eenheid