• No results found

De Burcht opent haar deuren. Onderzoek naar de openstelling van de historische interieurs van Castrum Peregrini

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Burcht opent haar deuren. Onderzoek naar de openstelling van de historische interieurs van Castrum Peregrini"

Copied!
205
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderzoek naar de openstelling van

de historische interieurs van

Castrum Peregrini

Universiteit van Amsterdam

Iris Broersma

(2)

Afb voorblad –

Leeser, Titus. Portretbuste Gisèle. XX eeuw. Brons op hardstenen sokkel, 34 x 36 x 36 cm. Amsterdam: Castrum Peregrini (Gisèle’s salon, 4e etage)

en

s.n.. Pierre Louisse Stelt, echtgenoot van Marie de Poelenburgh. XVIII eeuw. Kleurpastel in vergulde lijst. 26 x 20 cm. Amsterdam: Castrum Peregrini (Gisèle’s salon, 4e etage)

Dit rapport is gemaakt als afstudeerscriptie voor de Universiteit van Amsterdam. De auteur heeft er naar gestreefd om reproducties van foto’s en afbeeldingen van objecten uitsluitend in overeenstemming met de geldende bepalingen te gebruiken. De rechthebbenden van reproductie- en beeldrechten zijn voor zover mogelijk benaderd en hebben ingestemd met het gebruik. Voor zover bij een afbeelding geen rechthebbende staat vermeld is de

afbeelding vervaardigd door de auteur. Degenen die menen dat hun rechten desondanks zijn geschonden worden verzocht contact op te nemen via mail@irisbroersma.nl.

(3)

Universiteit van Amsterdam

De Burcht opent haar deuren

Onderzoek naar de openstelling van de historische interieurs

van Castrum Peregrini

Masterscriptie

drs ir Iris Broersma (studienummer 10260501)

Scriptiebegeleiders

dr Bart Ankersmit (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)

drs Danielle van Kempen (Universiteit van Amsterdam) dr Maartje Stols-Witlox (Universiteit van Amsterdam)

Tweede lezer

Emmy de Groot (Universiteit van Amsterdam)

juli 2016 digitale versie

(4)

Samenvatting

Opening the Castle doors (abstract)

A study into the opening of the historic interiors of Castrum Peregrini

Hoofdstuk 1 Introductie --- 11

1.1 Inleiding --- 11

Doelstelling van het onderzoek --- 12

1.2 Stand van de wetenschap --- 13

1.2.1 Housekeeping en het behoud van interieurs --- 13

1.2.2 Preventieve conservering en risicomanagement --- 14

1.2.3 Preventieve conservering voor huismusea --- 15

1.2.4 Van woonhuis naar huismuseum --- 16

1.3 Onderzoeksvraag en aanpak van het onderzoek --- 17

1.3.1 Onderzoeksvraag en deelvragen, afbakening --- 17

1.3.2 Aanpak van het onderzoek --- 18

1.3.3 Leeswijzer --- 18

Hoofdstuk 2 De interieurs van Herengracht 401/403 --- 20

2.1 Herengracht 401/403 --- 20

Huidige situatie --- 21

2.2 Gebruik van de interieurs --- 22

2.3 De te ontsluiten interieurs --- 23

2.4 Culturele biografie van de interieurs --- 25

2.4.1 De onderduikgeschiedenis --- 25

2.4.2 Wolfgang Frommel en het tijdschrift --- 27

2.4.3 Gisèle van Waterschoot van der Gracht --- 27

2.4.4 Naoorlogse ontwikkelingen in bewoning en gebruik --- 28

2.5 Behoud- en beheersituatie van de te ontsluiten

historische interieurs --- 28

(5)

3.1 Het woonhuisinterieur als erfgoed --- 30

3.1.1 Het fenomeen huismuseum --- 30

3.1.2 Museale uitgangspunten in de omgang met cultureel erfgoed --- 31

3.1.3 Waardering van cultureel erfgoed --- 32

3.1.4 Het authenticiteitsbegrip --- 33

3.1.5 Concluderend --- 34

3.2 Leren van andere huismusea --- 35

3.2.1 De drie vergelijkbare huismusea --- 35

3.2.2 Typering van de casussen --- 37

Het Mastboomhuis: het behoud centraal --- 38

Het Corrie ten Boomhuis: de boodschap centraal --- 38

Het Dirkje Kuikmuseum: het publieksbereik centraal - 38 3.2.3 Analyse van het museaal gebruik --- 38

Bezoekerstoegang --- 38

Collectieopstelling --- 39

Beheer- en behoudsmaatregelen --- 39

Exploitatie --- 39

3.2.4 Analyse van de transitie --- 40

Formuleren van een collectiebeleid --- 40

Veranderde eisen aan algemeen beheer --- 40

Extra eisen ten gevolge van publiekstoegang --- 40

Bezoekersfaciliteiten --- 41

Organisatorische component --- 41

3.2.5 Concluderend --- 41

Museale positionering: construct en authenticiteit --- 41

Materiële erfgoedzorg: behoud en publiekstoegang --- 42

Hoofdstuk 4 Inventarisatie van het interieur en van de ambities - 43

4.1 Visie op de openstelling --- 43

4.1.1 Doelstellingen van de stichting en van de erflaatster -- 43

4.1.2 Visie van de initiatiefnemers op openstelling --- 44

4.1.3 Reflectie op het ontwikkelingsproces van de visie --- 45

4.2 Samenstelling van de collectie --- 46

4.2.1 Sfeer, stijl en materialen van de inrichting --- 46

Accenten van de inrichting per etage --- 47

4.2.2 Plattegronden met afwerking en inrichting --- 50

Onderduiketage --- 50

Gisèle’s salon --- 50

4.2.3 Conditie van de collectie --- 52

4.3 Culturele waarde van de interieurs --- 54

(6)

4.4 Bespreking van de onderzoeksresultaten --- 57

4.4.1 Collectiesamenstelling en collectiemanagement --- 57

4.4.2 Collectiewaardering en collectiegebruik --- 58

4.4.3 Opstelling, openstelling en bezoekerservaring --- 58

4.4.4 Tenslotte --- 59

Hoofdstuk 5 Diagnose van de risicosituatie --- 60

5.1 Schade en gevoeligheid --- 60

5.1.1 Schadefactoren voor interieurs --- 60

5.1.2 Licht en binnenklimaat --- 61

5.1.3 Overige schadefactoren --- 61

5.1.4 Gevoeligheid van de collectie --- 63

Pilot gevoeligheidsanalyse --- 63

5.2 Klimaatsituatie --- 65

5.2.1 Achtergrond: invloed van klimaatomstandigheden op behoud van het interieur --- 66

5.2.2 Korte bespreking van de resultaten --- 66

5.2.3 Openstelling als scenario --- 67

5.3 Lichtsituatie --- 67

5.3.1 Achtergrond: invloed van licht op behoud van het interieur --- 68

5.3.2 Korte bespreking van de meetresultaten --- 68

5.3.3 Openstelling als scenario --- 69

5.4 Situatie ten aanzien van overige schadefactoren --- 69

5.4.1 Verontreiniging, chemische en biologische schade --- 69

5.4.2 Slijtage en andere fysieke krachten --- 70

5.4.3 Gelegenheidsdiefstal en vandalisme --- 71

5.4.4 Brand, water, inbraak --- 72

5.4.5 Dissociatie --- 72

5.5 Bespreking van de onderzoeksresultaten --- 73

5.5.1 Woonhuis versus huismuseum --- 73

5.5.2 Categorieën van risicoscenario’s --- 74

5.5.3 Tenslotte --- 75

Hoofdstuk 6 Conclusies en aanbevelingen --- 76

(7)

Transitiemodel --- 78

6.2.2 Uitgangspunten voor de transitie --- 80

6.2.3 Omgaan met schadefactoren --- 81

Klimaat --- 82

Licht --- 82

Verontreiniging, chemische en biologische schade ---- 82

Slijtage en andere fysieke krachten --- 83

Gelegenheidsdiefstal en vandalisme --- 83

Brand, water, inbraak --- 83

Dissociatie --- 83 6.2.4 Nader onderzoek --- 84 Erfgoedcategorie huismusea --- 84

Nawoord --- 85

Dankbetuiging --- 86

Bibliografie --- 87

Verantwoording van de afbeeldingen --- 98

Bijlagen

I

Geïnterviewde personen --- 101

II

Uittreksel monumentenregister --- 102

III

Achtergrond en voorbeelden van huismusea --- 103

IV

Casus Mastboomhuis --- 109

V

Casus Corrie ten Boommuseum --- 117

VI

Casus Museum Dirkje Kuik --- 125

VII

Visie op de openstelling van Castrum Peregrini --- 130

VIII Visievorming Moermanhuis --- 136

IX

Samenstelling van de collectie --- 139

X

Foto-impressie 3

e

etage --- 149

XI

Foto-impressie 4

e

etage --- 155

XII

Conditieopname (pilot) --- 160

XIII Pilot collectiewaardering --- 163

XIV Gevoeligheidsanalyse (pilot) --- 171

XV

Klimaatmetingen --- 174

XVI Lichtmetingen --- 188

(8)

De aanleiding voor dit onderzoek is geweest dat stichting Castrum Peregrini overweegt om de historische interieurs op twee etages van Herengracht 401 in Amsterdam open te stellen voor het publiek. Deze openstelling is onderdeel van een project om de nieuwe fase van de stichting vorm te geven na het overlijden van haar beschermvrouwe, de kunstenares Gisèle d’Ailly-van Waterschoot van der Gracht in 2013.

Bij de stichting is geen kennis in huis over de manier waarop een historisch

woonhuisinterieur op verantwoorde wijze opengesteld kan worden, wat een reden was om een adviesvraag neer te leggen bij de Universiteit van Amsterdam. Deze vraag is ook in bredere zin relevant omdat over dit onderwerp geen geformaliseerde, toegankelijke kennis voorhanden blijkt te zijn terwijl er in Nederland de laatste jaren steeds vaker initiatieven ontstaan om interieurs open te stellen. Als hoofdvraag werd geformuleerd: ‘Hoe kan

publieke openstelling de culturele waarde van de historische woonhuisinterieurs van Castrum Peregrini vergroten?’

Om deze vraag te beantwoorden is literatuuronderzoek gedaan naar de museale omgang met erfgoed, naar het conserveringsaspect van huismusea en naar de achtergrond van de

interieurs. Enkele experts werden geraadpleegd en om de impliciete kennis, opgedaan bij andere opengestelde interieurs, te verzamelen zijn drie casussen onderzocht. De werkwijze die uit deze bronnen naar voren is gekomen is bij Castrum Peregrini beproefd in pilots. Een globale inventarisatie liet zien dat de ruimten klein en vol zijn en de collectie omvang-rijk, met een grote verscheidenheid aan materiaal waaronder veel (kunst)objecten van organische oorsprong. Uit een opname bleek dat de conditie over het algemeen matig is. De stichtingsmedewerkers spraken in een voorlopige visie ambities uit over het behoud van de collectie en over de gewenste bijdrage van de opengestelde interieurs aan de missie van de stichting. Hoe de collectie dit doel kan dienen bleek uit een waarderingspilot met vier representatieve collectieonderdelen. De culturele waarde hiervan werd hoog bevonden maar ook bleek er ontwikkelpotentieel door objecten beter aan een nog te bepalen narratief construct te koppelen. Als pilot zijn de gevoeligheden van de collectie onder aanname van openstelling in kaart gebracht. Ook werd een risicoanalyse gemaakt aan de hand van tien schadefactoren. Uit metingen in de zomerperiode bleken de lichtbelasting hoog en de

klimaatcondities matig. Uit overige schadefactoren komen eveneens risico’s voor het behoud van culturele waarde voort, in het bijzonder verontreiniging, slijtage en diefstal. Vooral objecten met een hoge waardering en een hoge gevoeligheid dienen dan ook met preventieve maatregelen beschermd te worden.

De conclusie luidt dat de waarde na openstelling wordt gevormd uit te optimaliseren waardeontwikkeling en te minimaliseren waardeverlies. Waarde kan ontwikkeld worden door de museale opstelling en het narratief construct op elkaar af te stemmen en zo nodig de materiële conditie van op te stellen objecten te verbeteren. Het waardeverlies kan beperkt worden met een keuze uit de aanbevolen preventieve maatregelen waarvan het effect gemonitord moet worden. Voor de transitie wordt eveneens een projectmatige aanpak aanbevolen met eigen uitgangspunten per etage.

Trefwoorden: preventieve conservering, huismuseum, schadefactoren, culturele waarde,

(9)

A study into the opening of the historic interiors of Castrum Peregrini

Master’s thesis Iris Broersma, MSc MBA (student 10260501)

Supervisors Bart Ankersmit, PhD (Cultural Heritage Agency of the Netherlands) Danielle van Kempen, MA (University of Amsterdam)

Maartje Stols-Witlox, PhD (University of Amsterdam) Assessor Emmy de Groot (University of Amsterdam)

Conservation and Restoration of Cultural Heritage Master’s programme - Specialisation Historic Interiors University of Amsterdam

July, 2016

Abstract

This study is induced by the intention of the Castrum Peregrini foundation to open up the historic interiors of two floors of their premises on the Herengracht 401 in Amsterdam to the public. The opening forms part of a larger programme to reform the foundation’s future following the death of their patroness, the artist Gisèle d’Ailly-van Waterschoot van der Gracht in 2013.

The foundation does not possess the expertise required to open a historic residential interior in a sustainable way, and therefore submitted a request for advice on this matter to the University of Amsterdam. As the number of initiatives to open historic interiors in the Netherlands has increased in the recent past and no formal knowledge is available to support this process, this issue is relevant to a broader audience. The following research question was formulated: ‘How can opening the historic residential interiors of Castrum Peregrini to

the public increase its cultural value?’

To answer this question a literature review was conducted on the museological approach to cultural heritage, on conservation issues for historic house museums, and on the background of the interiors in question. Several experts were interviewed and three case studies were conducted to unite tacit knowledge gained at other interiors, now open to the public. The findings resulting from this review were applied in the form of pilot studies to the Castrum Peregrini case.

Following a general inventory, it showed that the spaces are small and packed, and that the abundant collection consists of a large variety of materials, including many works of art and other objects of organic origin. A condition assessment showed an overall feeble state. In a draft vision statement, the foundation’s staff expressed their desire to conserve the collection and the required contribution of the interiors in support of the foundation’s mission.

(10)

better connection between the objects and the chosen narrative construct.

In a pilot, the vulnerabilities of one of the room’s interior were investigated under the

assumption of public access. A general risk analysis was drawn up based on the ten agents of deterioration. Measurements performed in the summer period showed a high level of light exposure and poor climatic conditions. Other agents of deterioration also pose threats to the conservation of cultural value, in particular pollution, wear and theft. Especially objects with both high values and high vulnerability need to be protected by means of preventive

conservation.

It can be concluded that the cultural value after opening will be reached by improving value gain and reducing value loss. Cultural value can be gained by creating a narrative and a museal exhibition that converge, and in some cases by improving the material condition of the objects to be exhibited. The loss of value can be restricted by applying a choice of recommended measurements of preventive conservation, the effect of which should be monitored. It is recommended as well to apply a project approach to the transition, with key points of departure being made for each of the floors.

Keywords: preventive conservation, house museum, agents of deterioration, cultural value,

(11)

Hoofdstuk 1 Introductie

1.1 Inleiding

Sommige woonhuizen spreken erg tot de verbeelding en oefenen grote aantrekkingskracht uit op de voorbijganger. Op die aantrekkingskracht is bijvoorbeeld de uitgave

Grachtenhuizen gebaseerd, waarin veelal bewoonde interieurs van dertig bijzondere

Amsterdamse grachtenpanden zijn geportretteerd.1

Een van de interieurs in dit kloeke fotoboek is dat van Herengracht 401/403. Dit 18e-eeuwse grachtenhuis heeft een aansprekende 20e-eeuwse bewoningsgeschiedenis. De veelvuldig onderscheiden kunstenares Gisèle d’Ailly - van Waterschoot van der Gracht, geboren in 1912, woonde hier van 1940 tot haar overlijden in 2013. In de Tweede Wereldoorlog bood het huis een onderduikadres voor onder andere Joodse jongelingen. In die tijd is de

schuilnaam Castrum Peregrini voor het huis aangenomen.2 Na de oorlog werd vanuit dit huis het gezaghebbende, gelijknamige literaire tijdschrift uitgegeven. Het huis is eigendom van de stichting Castrum Peregrini die overweegt om de historische interieurs van twee

appartementen in het huis open te stellen.3 Naar de wijze waarop en onder welke condities openstelling plaats zou moeten vinden wordt nog gezocht. De daaruit voortkomende vraag vormt de aanleiding voor dit afstudeeronderzoek.

Het publiek ‘opengestelde huis’ kent vooral in Amerika en in Engeland een lange traditie. Immers:‘Houses, however splendid, are part of everyone’s common experience and this

helps to simplify the presentation of history to the visitors of historic house museums’.4 In Nederland zijn aan het eind van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw de voormalige woonhuizen van onder andere de filosoof Spinoza, staatsman Constantijn Huygens, advocaat/bankier Simon van Gijn en het kunstminnende echtpaar Willet-Holthuysen opengesteld.5 Sinds eind vorige eeuw lijkt de belangstelling voor opengestelde huizen, ‘behouden huizen’ of huismusea in Europa opnieuw te zijn opgeleefd.6 Een kenmerk van een huismuseum is dat per definitie het interieur (container) en collectie (contained)

onlosmakelijk historisch met elkaar verbonden zijn.7

1 Bronkhorst, A. (ed). Grachtenhuizen. Amsterdam Canal Houses. Amsterdam: Lectura Cultura, 2013

2 Castrum Peregrini betekent Burcht van de Pelgrim. Deze naam verwijst naar het Pelgrimskasteel in Palestina

dat door de Tempeliers in de 13e eeuw werd gesticht als uitvalsbasis voor kruistochten en dat nooit gevallen is (bron: J. Hosten, De Tempeliers, 2006. Download 23 april 2015 van https://books.google.nl/)

3 Zie ook het framing paper van Michael Defuster en Lars Ebert ‘Ontsluiting Historische Ruimtes’ d.d. 26 juni

2014. Download: < http://castrumperegrini.org/ontsluiting-historische-ruimtes> bezocht op 29 oktober 2014

4 Citaat Rosanna Pavoni, eerste voorzitter DEMHIST (Demeures Historiques), een International Committee

van het International Council of Museums (ICOM) gericht op historische huizen (Pavoni, R. 'Towards a defi-nition and typology of Historic House Museums' in: Museum International, n. 210 (vol. 53, no. 2, 2001), p 16)

5 Spinozahuis in Rijnsburg, opengesteld in 1899, website: <www.spinozahuis.nl>; Hofwijck, woning van

Constantijn en later Christiaan Huygens, opengesteld in 1928, website: <www.hofwijck.nl>; Huis Van Gijn in Dordrecht, opengesteld in 1925, website: <www.huisvangijn.nl>; Museum Willet-Holthuysen in Amsterdam, opengesteld in 1896, website: <www.willetholthuysen.nl>.

6 Zoals o.a. blijkt uit de oprichting van DEMHIST in 1998 en van de sectie Historische Huizen van de

Nederlandse Museumvereniging rond dezelfde tijd (bron: Burkom, F. van. ‘A house in Holland …identity in the future’ in: Pavoni, R. (ed) Historic House Museums as witnesses of national and local identities. Acts of the 3rd annual DEMHIST conference, Amsterdam, 14-16 october 2002. Amsterdam: DEMHIST (eigen uitgave), 2003 p 32). De Nederlandse Museumvereniging en de Vereniging van Rijksmusea zijn in 2014 gefuseerd tot Museumvereniging (bron: http://www.museumvereniging.nl/Devereniging/Doelenkernactiviteiten.aspx)

(12)

Ook staat het interieur de laatste jaren in meer algemene zin sterk in de belangstelling. In Nederland leidde dit in 2001 tot het ‘Jaar van het Interieur’ en de Manifestatie Historische

Interieurs Leven in Toen die de belangstelling voor en kennisontwikkeling over interieurs

beoogde te stimuleren. De politieke aandacht voor het thema ‘interieur’ bij de behandeling van de nieuwe Erfgoedwet laat zien dat het interieur expliciet onderwerp geworden is van erfgoedbeleid.8 Voor de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) was de nieuwe Erfgoedwet die in 2016 wordt ingevoerd aanleiding om in 2015 het beleidsprogramma

Interieurs te starten.9 Deze algemene belangstelling voor interieurs zal naar verwacht mag worden de relevantie van opengestelde interieurs voor het erfgoedveld verder vergroten. Een interieur dat wordt opengesteld komt in een nieuwe situatie terecht: van een bewoonde en particuliere situatie naar een onbewoonde en publieke situatie. De functie verandert van wonen naar museaal gebruik met een bijbehorende status als cultureel erfgoed. Deze transitie brengt nieuwe eisen en nieuwe normen met zich mee. De eisen die worden ontleend aan de publieke functie gelden voor ieder openbaar gebouw en worden bovenal door de gemeente gesteld. Museale normen worden ontleend aan de taken die musea hebben in het beheer van cultureel erfgoed: een collectie beheren, onderzoeken en aan het publiek presenteren.10 Binnen het erfgoedveld houdt het vakgebied museologie zich bezig met museum- en collectiebeheer.11 Openstelling biedt kansen en bedreigingen. Daarom is het van belang dat hierover beleid wordt ontwikkeld. Als kans geldt dat de culturele waarde beleefbaar wordt voor een breder publiek. Toelating van publiek bedreigt het erfgoed ook, bijvoorbeeld door het risico van slijtage. Het interieur staat bloot aan die risico’s maar ook aan andere, meer autonome processen van verval. Binnen het erfgoedveld houdt het vakgebied preventieve conservering zich bezig met methoden om verval van het erfgoed zoveel mogelijk te voorkomen.

Doelstelling van het onderzoek

Deze scriptie is het verslag van een afstudeeronderzoek voor de opleiding Conservering & Restauratie van Cultureel Erfgoed van de Universiteit van Amsterdam, ter verkrijging van de

master of arts titel ‘restauratiekundige’ met de specialisatie Historische Interieurs.

Het doel van dit onderzoek is om inzicht te verkrijgen in de stappen die van belang zijn bij de openstelling van de historische interieurs van Stichting Castrum Peregrini. Gezien het vakgebied van de studie zal de focus liggen op preventieve conservering en daarnaast op de ontwikkeling en het behoud van de waarde als cultureel erfgoed. Ten tweede is het de bedoeling om deze inzichten bruikbaar te laten zijn voor andere open te stellen historische woonhuisinterieurs.

8 De Erfgoedwet die naar verwachting vanaf 1 januari 2016 van kracht wordt vervangt meerdere regelingen op

het gebied van erfgoed. Bron: dossier RCE <http://cultureelerfgoed.nl/dossiers/erfgoedwet> bezocht op 11 juni 2015. Sindsdien is de wet op 16 juni aangenomen door de Tweede Kamer. In november 2015 werd bekend dat de invoering uitgesteld wordt en nu naar verwachting 1 juli 2016 is. Bron: diverse media, november 2015.

9 Het beleidsprogramma ‘Interieurs’ (van 2015-2018) richt zich op drie thema’s: inventariseren en betekenis,

conservering, restauratie en herbestemming en informatie-en kennisontsluiting over het Nederlandse interieur. Bron: < http://cultureelerfgoed.nl/dossiers/interieurs/de-erfgoedwet-en-interieurs> bezocht op 11 juni 2015

10 De internationale museumdefinitie, opgesteld door het International Council of Museums (ICOM):

'Een museum is een permanente instelling, niet gericht op het behalen van winst, toegankelijk voor publiek, die ten dienste staat aan de samenleving en haar ontwikkeling. Een museum verwerft, behoudt, onderzoekt, presenteert, documenteert en geeft bekendheid aan de materiële en immateriële getuigenissen van de mens en zijn omgeving, voor doeleinden van studie, educatie en genoegen' (ICOM 2006). Bron: site Museumvereniging < http://www.museumvereniging.nl/Devereniging/Museumdefinitie.aspx> bezocht op 22 september 2015

11 Ontleend aan de definitie van museologie. Bron: Art & Architecture Thesaurus <http://browser.aat-ned.nl>

(13)

1.2 Stand van de wetenschap

In deze paragraaf wordt verkend in hoeverre binnen het vakgebied preventieve conservering concepten ontwikkeld zijn om de transitie van woonhuis tot huismuseum vorm te geven. De kennisontwikkeling in het vakgebied vindt grotendeels plaats rond onderzoeksinstituten zoals het Italiaanse ICCROM, het Canadian Conservation Institute (CCI), de RCE, de Britse National Trust (NT) en het Amerikaanse Getty Conservation Institute (GCI).12 Veel van de betrokkenen delen hun kennis niet alleen in publicaties maar ook binnen het internationale netwerk voor conserveringsspecialisten in de erfgoedsector: ICOM-CC.13

Hierna wordt de literatuur over de twee verweven begrippen housekeeping en preventieve conservering besproken, als de bewuste omgang met risico’s voor het behoud. Vervolgens wordt de literatuur verkend die is toegespitst op het behoud en het beheer van huismusea.

1.2.1 Housekeeping en het behoud van interieurs

Het handboek Manual of Housekeeping van de NT is toonaangevend op het gebied van het behoud van historische huizen.14 Hierin besproken behoud- en beheervraagstukken betreffen niet per definitie opengestelde huizen, maar de meeste panden uit het bezit van de NT zijn wel opengesteld en veel van de kennis komt voort uit ervaring met het eigen bezit.15 Zo beschrijven specialisten schademechanismen en onderhoudsmethoden en -technieken die vaak specifiek zijn voor het materiaal en voor het objecttype of soort afwerking.16 Een ander belangrijk aandachtsgebied is kennis van traditionele housekeeping-methoden.

Housekeeping is gericht op het verlengen van de levensduur van het interieur, tot meerdere

generaties lang. Dit gaat veel verder dan schoonmaak: ook routines voor het voorkomen van lichtschade en slijtage, het sluiten van buitenplaatsen voor een winterslaap, gebouwonder-houd, training van huispersoneel en monitoring van o.a. biologische schade horen hier bij.17 Een belangrijk uitgangspunt van de NT is om een balans te zoeken tussen behoud

(conservation) van en publieksbereik of toegang (access) tot het cultureel erfgoed.

In Nederland heeft de organisatie Geldersch Landschap & Kasteelen housekeeping-plannen ontwikkeld naar Engels voorbeeld, in eerste instantie voor enkele opengestelde kastelen.18 Hoewel er veel lessen uit het verleden zijn te trekken wordt de historische aanpak in de huidige erfgoedpraktijk gecombineerd met nieuwe kennis en inzichten.19 Door het oprekken

12 International Centre for the Study of the Preservation and Restoration of Cultural Property of ICCROM,

sinds 1959, website: <www.iccrom.org>; Canadian Conservation Institute, sinds 1972, website:

<http://www.cci-icc.gc.ca>; Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (fusie van ondermeer Instituut Collectie Nederland en Rijksdienst Monumentenzorg), sinds 2011, website: <http://cultureelerfgoed.nl>; National Trust, sinds 1895, website: <https://www. nationaltrust.org.uk>; Getty Conservation Institute, sinds 1985, website: <http://www.getty.edu/conservation/>

13 ICOM-CC is een van de internationale comités van de International Council of Museums (ICOM): het

‘Committee for Conservation’, sinds 1967 gericht op het delen van kennis over conserveringsvraagstukken voor cultureel erfgoed. Bron website ICOM_CC: <http://www.icom-cc.org/250/about-icom-cc/history-of-icom-cc/#.Vltm-dD_F6A> 22 september 2015

14 Het handboek The National Trust Manual of Housekeeping. Care and conservation of collections in historic

houses dateert uit 1985, de laatste update is van 2011

15 Het bezit van The National Trust bestaat voor een groot deel uit landhuizen van voor de 20e eeuw. 16 The National Trust 2011, pp 3-7

17 Lloyd, H., S. Staniforth. ‘Preventive conservation and 'a madness to gaze at trifles': a sustainable future for

historic houses.’ In: Roy, A., P. Smith (ed). Tradition and Innovation: Advances in Conservation, Preprints IIC Melbourne Congress. London: International Institute for Conservation (IIC), 2000, p 118-120

18 Coene, S. ‘Housekeeping’. In: Schuit, H. (red). Behoud van Binnen. Preventieve conservering van interieurs.

Zwolle: WBOOKS i.s.m. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2013, p 87

19 Lloyd, H., H. Schuit. ‘Behoud in heden en verleden’. In: Schuit, H. (red). Behoud van Binnen. Preventieve

(14)

van het traditionele begrip housekeeping komt dit dicht in de buurt van ‘preventieve conservering’ als een set van maatregelen om het risico op schade te verkleinen.

In 2013 is de bundel Behoud van Binnen uitgegeven ter gelegenheid van het gelijknamige symposium. Preventieve conservering voor interieurs wordt hierin gedefinieerd als ‘het geheel van maatregelen en handelingen ter bescherming van de onroerende én roerende interieurelementen, gericht op het scheppen van zo goed mogelijke bewaarcondities’.20 In feite gaat dit om het beheersen van schadefactoren.

1.2.2 Preventieve conservering en risicomanagement

Binnen het vakgebied preventieve conservering wordt het werk van Michalski, later aangevuld door Waller, breed gebruikt.21 Hierin zijn schademechanismen voor erfgoed geclassificeerd volgens tien oorzakelijke schadefactoren.22 Recent is een methode voor risicomanagement uitgebracht die gebaseerd is op die inzichten en die helpt om een gebalanceerde vergelijking te maken tussen risico’s als gevolg van schadefactoren.23 Het beslissingsproces ten aanzien van investeringen in risicoreductie wordt ondersteund door de kosten hiervan af te zetten tegen geprognosticeerd verlies aan culturele waarde als geen maatregelen worden genomen. De methode start dan ook met de waardering van de collectie (en/of het interieur). Als onderdeel van de methode worden de verschillende risico’s van een bestaande situatie aan de hand van scenario’s in kaart gebracht en onderling vergeleken op hun potentiële impact. De scenario's onderscheiden de bron van een schadefactor, het pad waarlangs de factor het object fysiek bereikt en het resulterende effect op dat object. Doordat het effect op het object de uiteindelijke maatstaf vormt kunnen risico’s van incidenten en van voortgaande processen onderling vergeleken worden.24 Het alternatief voor een complete risico-inventarisatie is om per object en per schadefactor de gevoeligheid en de waardering in kaart te brengen.25 Deze methode is er op gericht om de grootste potentiële risico’s op waardeverlies binnen de collectie snel in kaart te brengen, namelijk daar waar zowel de culturele waarde als de gevoeligheid voor een bepaalde schadefactor een hoge score hebben. Staniforth, tot voor kort directeur van de NT, stelt dat schade voorkomen moet worden door preventieve conservering, dus het zo veel mogelijk wegnemen van de oorzaken van verval.26

20 Schuit, H. (red). Behoud van Binnen. Preventieve conservering van interieurs. Zwolle: WBOOKS i.s.m.

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2013, p 12

21 Michalski, S. ‘An overall framework for preventive conservation and remedial conservation’ In: ICOM-CC

Preprints of the 9th Triennial Meeting, Dresden (K. Grimstad, ed.). International Council Of Museums-Conservation Committee, 1990, p 589-591 en Waller, R. ‘Museums-Conservation risk assessment: a strategy for managing resources for preventive conservation.’ In: Roy, A. en P. Smith, red. Preventive Conservation - Practice, Theory and Research. Preprints of the Contributions to the Ottawa Congress, 12-16 September 1994, IIC. London, 1994, pp. 12-16

22 De tien schadefactoren, gebaseerd op Michalski 1990 en Waller 1994 zijn: fysieke krachten, dieven &

vandalen, dissociatie, brand, water, ongedierte & onkruid, verontreining, licht- UV- & IR straling, onjuiste temperatuur en onjuiste relatieve vochtigheid. Bron: Preventive Conservation and Agents of Deterioration. Canadian Conservation Institute <http://www.cci- icc.gc.ca/resources-ressources/agentsofdeterioration-agentsdedeterioration/index- eng.aspx> bezocht op 3 februari 2016

23 Deze methode is ontwikkeld door de RCE in samenwerking met o.a. ICCROM en CCI. Om de toepassing te

ondersteunen is in 2014 een applicatie ontwikkeld waarin o.a. achtergrondinformatie. Deze applicatie kan gedownload op: <http://cultureelerfgoed.nl/dossiers/collectierisicomanagement>, bezocht 3 februari 2016

24 Brokerhof, A., B. Ankersmit. ‘Slim omgaan met risico’s.’ In: Schuit, H. (red). Behoud van Binnen.

Preven-tieve conservering van interieurs. Zwolle: WBOOKS i.s.m. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2013, p 41

25 De Quiskscan methode (d.w.z. quick risk scan) als gepresenteerd in: Brokerhof, A. Risk assessment for cultural heritage: methods and tools. Riskhantering och kulturvård Conference, Swedish National Heritage

Board, Stockholm, december 2014. Bron research platform Academia.edu: <https://www.academia.edu/ 12470505/Risk_assessment_for_cultural_ heritage_methods_and_tools> bezocht op 2 maart 2016

(15)

Hoewel Staniforth stelt uit te gaan van de categorisatie van Michalski wordt in de Manual of

Housekeeping met name aandacht besteed aan fysieke, chemische en biologische

schadefactoren plus licht en de samenhangende factoren temperatuur en relatieve

luchtvochtigheid.27 Onder fysieke schade worden vooral ongelukjes, slijtage en schade als gevolg van (het verwijderen van) stof en andere vervuiling verstaan. Deze prioritering is gebaseerd op de gangbare praktijk van NT.28 Interessant voor de praktijk zijn artikelen van aan de NT verbonden auteurs over het risico van slijtage (visitor’s impact), over oorzaken, effecten en voorkomen van verontreiniging door stof en over careful management of change als een recente herdefiniëring van conservering.29

1.2.3 Preventieve conservering voor huismusea

Twee Amerikaanse publicaties gaan specifiek in op beheer en behoud van huismusea.30 Butcher-Younghans betrekt hierbij de bestuurlijke kant en de steunstructuur van het (Amerikaanse) erfgoedveld. Merritt en Reilly concentreren zich op de preventieve

conservering van huismusea en stellen dat behoud een spanningsveld vormt met slijtage en schade als gevolg van functioneel gebruik.

In beide publicaties worden licht, klimaat en ongedierte als belangrijkste aandachtsgebieden voor huismusea genoemd, naast een adequaat depot. In vergelijking met de Manual of

Housekeeping worden de fysieke en chemische schadefactoren dus minder prominent

gepresenteerd. Merritt en Reilly behandelen de preventieve aspecten van een

tentoonstellingsontwerp: rouleren van vergelijkbare objecten tussen depot en expositie, seizoensgebonden opstelling, plaatsen van replica’s, beschermen van oppervlakten met een transparante plaat, neerleggen van loopstroken over tapijten, plaatsing van stofhoezen.31 Als bezoekers niet door een gids worden rondgeleid verdient het aanbeveling de collectie extra te beschermen: kamers afsluiten met een hek, koord of transparante plaat, stoelen afschermen met een koordje (tegen plaatsnemen), kleine objecten vastbinden of beveiligen met

sensoren.32 Vitrines worden in beide publicaties niet expliciet besproken, misschien door de ‘norm’ van open opstellingen in huismusea.

In de enige omvangrijkere studie naar de Nederlandse praktijk bespreken Bogaard en Van Vlierden de situatie en het beheer van acht huismusea.33 Hoewel de ontstaansgeschiedenis centraal staat is deze meer evaluerend dan prescriptief te boek gesteld. Zo werd onderzocht in hoeverre de wensen of de intentie van de erflater in het verleden en nu zijn gerespecteerd.

27 The National Trust 2011, pp 54-113 28 The National Trust 2011, p 46

29 Lloyd, H., T. Mullany, ‘The impact of overvisiting: methods of assessing the sustainable capacity of historic

houses’. In: Preventive conservation: practice, theory and research. Preprints of the contributions to the Ottawa Congress, 12-16 September 1994, pp 132-138; Lloyd, H., Lithgow, K. et al. ‘The effects of visitor activity on dust in historic collections.’ In: The conservator 26 (2002), pp 72-84; Lithgow, K., Lloyd, H. et al. 'Managing dust in historic houses: a visitor/conservator interface.' In: Verger, I. (ed). 14th triennial meeting, The Hague, 12-16 September 2005: preprints (ICOM Committee for Conservation). London: Earthscan Ltd., 2005 pp 662-669 en Staniforth, S., H. Lloyd. ‘Use it or lose it: The opportunities and challenges of bringing historic places to life’. In: Studies in Conservation 57.s1 (2012), pp S286-S294

30 Butcher-Younghans, S. Historic House Museums. A practical handbook for their care, preservation &

management. New York/Oxford: Oxford University Press, 1993 en Merritt, J., J.A. Reilly. Preventive conservation for historic house museums. American Association for State and Local History. Lanham: Altamira Press, 2010

31 Merritt, Reilly 2010, pp 39-46

32 Merritt, Reilly 2010, pp 46-48. Genoemd worden: gewicht-, druk-, magnetische en bewegingssensoren 33 Bogaard C.G., M. van Vlierden. Huismusea in Nederland. Kasteel-Museum Sypestein en het ontstaan van

(16)

Hoewel deze intenties soms op gespannen voet staan met moderne conserveringspraktijken wordt dit respect door alle musea nagestreefd. Dit gebeurt niet alleen op ethische gronden maar ook omdat de bijzondere samenhang tussen gebouw, interieur en collectie die door de stichter is aangebracht nu juist het unieke karakter van het museum vormt.34

1.2.4 Van woonhuis naar huismuseum

Omdat het huis is wat het is, en niet als museum is gebouwd, noopt de functieverandering bijna onvermijdelijk tot aanpassingen. Dit vraagstuk van transitie komt in de onderzochte literatuur slechts zijdelings of beknopt aan de orde. Zo geven Merritt en Reilly aan dat de overgang van een huiselijke aanpak naar preventieve conservering volgens een professionele aanpak vaak lastig te implementeren is.35 De impact van bouwkundige aanpassingen wordt vermeld in bijdragen over gebouwd cultureel erfgoed die niet specifiek over huismusea gaan. In Opening historic houses bespreekt Lloyd de opties om bezoekerstoegang in goede banen te leiden. Openstelling leidt onvermijdelijk tot schade: vooral door licht en door ongelukjes, slijtage, stof en vuil. Hoewel de titel een bredere uiteenzetting doet vermoeden presenteert zij vooral een aanpak om optimaal gebruik te maken van de openingstijden door de bezoekersstroom binnen de randvoorwaarden van de verantwoorde bezoekerscapaciteit (sustainable capacity) vlot door het huis te leiden. Deze capaciteit wordt bepaald door ruimtelijke aspecten zoals zaalgrootte en circulatieruimte in samenspel met de route en de verblijfsduur per ruimte.36 Ook de doorstroom van bezoekers is een punt van aandacht. Deze aanpak is duidelijk vanuit een omvangrijke en drukbezochte buitenplaats of kasteel gedacht en dus niet direct toepasbaar op kleinere stadspanden zoals Castrum Peregrini.

De publieksfunctie brengt eisen met zich mee die voor ieder openbaar gebouw gelden: veiligheid, toegankelijkheid en menselijk comfort. Dat het huis zelf onderdeel van de collectie is brengt complicaties met zich mee bij bouwkundige aanpassingen. Koldeweij en Dolfin noemt het belang van waardering van interieurs om prioriteiten te kunnen stellen bij wijzigingen en verbouwingen.37 Van Bers pleit voor een cultuurhistorisch programma van eisen, gebaseerd op onderzoek van het gebouw en van de historische achtergrond. Hierin worden de marges voor verandering bij bouwkundige interventies benoemd. Naast behoud van materiële authenticiteit gaat het om het verhaal, de betekenis en de visuele beleving van een gebouw.38 Hoewel Merritt en Reilly uitgebreid ingaan op de architectuurkant van huismusea worden publieksvoorzieningen zoals sanitair, garderobe en toegankelijkheid (lift, mindervalide voorzieningen) niet behandeld. Veiligheid (vluchtwegen, nooduitgang,

verlichting, blusmiddelen) en inbraakpreventie komen beperkt aan de orde.39 Zij wijzen er wel op dat het gebouw meestal het grootste en moeilijkst vervangbare object uit de collectie is en vaak bovendien als icoon voor het huismuseum dient. Daarom bevelen zij o.a.

bouwhistorisch onderzoek aan vóór dat bouwkundig ingegrepen wordt.40 Onderhoud is

34 Bogaard, Van Vlierden 2007, pp 175-177, 184-185 35 Merritt, Reilly 2010, p 3

36 Lloyd, H. ‘Opening historic houses’ In: The National Trust Manual of Housekeeping; Care and conservation

of collections in historic houses. Wiltshire: National Trust, 2011, pp 677-679

37 Koldeweij, E., M. Dolfin. ‘Herkenning, erkenning en waardering.’ In: Schuit, H. (red.) Behoud van Binnen.

Preventieve conservering van interieurs. Zwolle, 2013, pp 34-35

38 Bers, M. van, 'Concreet en creatief. Een Cultuurhistorisch Programma van Eisen voor erfgoed' in: Kuipers,

M., W. Quist. Culturele draagkracht. Op zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed. Delft: Delftdigitalpress, 2013, p 36, 39 en 40

39 Merritt, Reilly 2010, pp 159-161

40 Opstellen van een historic structure report of bouwhistorisch onderzoeksrapport. Merritt, Reilly 2010, pp

(17)

noodzakelijk, ook omdat het huis een beschermende ‘vitrine’ vormt voor de rest van de collectie.41 Butcher-Younghans wijst ook op de bouwkundige aspecten, maar beperkt zich vooral tot de noodzaak van onderhoud van de bouwkundige schil en terughoudendheid bij vervanging van materiaal.42 Maatregelen voor collectiebeveiliging en persoonlijke veiligheid (waaronder brandpreventie) zouden een minimale impact op het gebouw moeten hebben.43 In 2012 hielden de ICOM-comités DEMHIST en ICOM-CC een gezamenlijk congres over huismusea. In enkele bijdragen kwam het transitieproces ter sprake. Zo wezen Ducey-Gessner et al. er op dat in huismusea organische groei ten einde komt. Door de nieuwe identiteit als cultureel erfgoed wordt iedere verandering in het interieur een interventie.44 Young legde een relatie tussen de doelstelling van een huismuseum en de

conserveringsfilosofie.45 Stanley en Xavier-Rowe presenteerden een transitiecasus waar met alle in het project betrokken conserverings- en restauratiedisciplines een

conserveringsfilosofie werd opgesteld.46

Concluderend kan gesteld dat er geen pasklare aanpak voor transitie voorhanden is. Hoewel de National Trust nog geregeld panden verwerft en openstelt is er in de Britse literatuur geen specifiek afwegingskader of stappenplan gevonden. Beide Amerikaanse publicaties gaan uit van de bestaande situatie van een huismuseum. Doordat zij een streefbeeld beschrijven is er wel iets af te leiden over de transitie. De beschikbare literatuur over opengestelde situaties is sterk gestoeld op interieurs van voor de 20e eeuw, in panden op het platteland en met

ruimtelijk omvangrijke interieurs. Hoewel deze uitgangspunten dus op drie fronten anders zijn zal de beschikbare kennis als achtergrond gebruikt worden bij het onderzoek naar de situatie van Castrum Peregrini.

1.3 Onderzoeksvraag en aanpak van het onderzoek

1.3.1 Onderzoeksvraag en deelvragen, afbakening

De hoofdvraag en de deelvragen bij het onderzoek luiden:

‘Hoe kan publieke openstelling de culturele waarde van de

historische woonhuisinterieurs van Castrum Peregrini vergroten?’

- Wat bepaalt de culturele waarde van een historisch interieur? - Wat is de situatie van de interieurs van Castrum Peregrini?

- Welke doelstelling heeft Castrum Peregrini met de openstelling van de interieurs?

- Welke kansen om de culturele waarde te vergroten komen voort uit publieke openstelling?

41 Merritt, Reilly 2010, pp 125-128 42 Butcher-Younghans 1993, pp 147-165 43 Butcher-Younghans 1993, p 180

44 Ducey-Gessner, A. et al. ‘Building an effective decision-making model for conservation of the Acton

Collection, Villa La Pietra, New York University in Florence’ In: The Artifact, Its Context and Their Narrative: Multidisciplinary Conservation in Historic House Museums, Postprints ICOM-DEMHIST/ICOM-CC

conference, Los Angeles november 2012

45 Young, L. ‘House museums are not all the same! Understanding motivation to guide conservation’ In: The

Artifact, Its Context and Their Narrative: Multidisciplinary Conservation in Historic House Museums, Postprints ICOM-DEMHIST/ICOM-CC conference, Los Angeles november 2012

46 Stanley, B., A. Xavier-Rowe. Glitter and Gunge. Preserving the future of JW Evans. In: The Artifact, Its

Context and Their Narrative: Multidisciplinary Conservation in Historic House Museums, Postprints ICOM-DEMHIST/ICOM-CC conference, Los Angeles november 2012

(18)

- Hoe kunnen deze kansen gerealiseerd worden?

- Welke bedreigingen voor de culturele waarde komen voort uit openstelling? - Hoe kunnen deze bedreigingen het hoofd worden geboden?

Het onderzoek laat de bouw- en de bedrijfskundige aspecten die bij openstelling eveneens van groot belang zijn buiten beschouwing. Bouwkundige aspecten hebben invloed op het behoud en op de ontwikkelingsmogelijkheden van de culturele waarde, maar dit onderwerp valt buiten de reikwijdte van de studie. Dat geldt ook voor bedrijfskundige aspecten die indirect invloed hebben omdat zij van belang zijn voor het voortbestaan van het

huismuseum.

1.3.2 Aanpak van het onderzoek

Ten eerste zal de historie van Castrum Peregrini en van de open te stellen interieurs in het kort worden verkend aan de hand van literatuur, gesprekken met betrokkenen en ander bronnenmateriaal, om het voornemen van de openstelling in perspectief te plaatsen. De doelstelling bij de openstelling wordt met de initiatiefnemers besproken.

Ten tweede zal een literatuurverkenning worden gedaan naar huismusea en naar aspecten van preventieve conservering en collectiewaardering, toegespitst op huismusea. Om een realistisch beeld te krijgen van de kansen en bedreigingen voor huismusea zullen enkele experts en ervaringsdeskundigen worden geïnterviewd. Tevens wordt de museale praktijk bij drie andere huismusea onderzocht als vergelijkingsmateriaal. Dit gebeurt aan de hand van geschreven bronnen en zo mogelijk door waarneming ter plaatse en interviews met betrokkenen. Zie bijlage I voor een lijst van geraadpleegde personen.

In de onderzochte behoud- en beheerliteratuur ligt het zwaartepunt logischerwijs aan de defensieve kant -het voorkomen van schade- en minder op de meerwaarde van openstelling. Om hier meer verdieping over te vinden zullen museologische en kunsthistorische bijdragen aan het erfgoedveld worden geraadpleegd over het erfgoedbegrip, authenticiteit en culturele waarde.

De situatie bij Castrum Peregrini zal in kaart worden gebracht voor wat betreft de grootste risico’s op schade aan het interieur onder aanname van openstelling. Hiertoe wordt de beoogde collectie globaal geïnventariseerd en worden -als pilot- metingen gedaan van de huidige licht- en klimaatcondities. Het risico op het optreden van overige schadefactoren zal -onder aanname van openstelling- worden ingeschat aan de hand van literatuur over

preventieve conservering en van de evaluatie van de praktijk van de drie te onderzoeken huismusea. De collectieonderdelen in één ruimte van Castrum Peregrini zullen als pilot beoordeeld worden op conditie en op gevoeligheid voor de belangrijkste schadefactoren voor opengestelde interieurs. De doelstelling bij de openstelling wordt met de initiatiefnemers doorontwikkeld tot een voorlopige visie op de openstelling. Tenslotte zullen als pilot enkele objecten uit de collectie samen met de initiatiefnemers gewaardeerd worden.

De verschillende pilots moeten samen een indicatie geven van de kansen en de bedreigingen voor het interieur in geval van openstelling en de basis vormen voor een afwegingskader en voor aanbevelingen. Tevens wordt op deze manier een mogelijke transitiemethode verkend.

1.3.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de te ontsluiten interieurs, als object van onderzoek, beschreven. In hoofdstuk 3 worden de relevante museale praktijken en erfgoedconcepten uit de literatuur

(19)

besproken. Ook worden de casussen van drie vergelijkbare huismusea beschreven. De resultaten van het onderzoek naar de huidige situatie van Castrum Peregrini en naar de doelstelling bij openstelling worden in hoofdstuk 4 gepresenteerd. In hoofdstuk 5 worden de resultaten van ondermeer licht- en klimaatmetingen beschreven met een diagnose van de risicosituatie onder aanname van openstelling. In hoofdstuk 6 staan tenslotte de conclusie en de aanbevelingen voor Castrum Peregrini.

(20)

Hoofdstuk 2 De interieurs van Herengracht 401/403

2.1 Herengracht 401/403

Het pand ligt in de Eerste Uitleg: de stadsuitbreiding die in 1585-1586 gerealiseerd werd door rondom de middeleeuwse stad een strook binnen nieuw te bouwen muren te trekken. De nieuwe stadsmuur omvatte aan de oostzijde de Lastage, tot aan de Oudeschans. Aan de westzijde werd achter de nieuwe stadsmuren een binnenvestgracht gegraven ter plaatse van de huidige Herengracht. Al zes jaar later werd in de Tweede Uitleg de stadsmuur aan de oostzijde naar buiten verplaatst om binnen de stadsmuren meer ruimte te bieden aan havenactiviteiten. Een kaart uit 1613 laat deze laatste situatie zien (afb 1).47

Afb 1 - Kaart van Amsterdam na de Eerste en Tweede Uitleg (1585-1593). Centraal (met rode waas) het middeleeuwse stadsgebied met de oude stadsmuren binnen de stadssingel. Rechts (westelijk) daarvan de strook tussen Singel en de latere Herengracht achter de nieuwe stadsmuren. Links (oostelijk) het havengebied van de Lastage dat in twee fasen binnen de muren is getrokken (kaart: Guicciardini 1613, bewerkt door auteur).

47 Evertse, J.E. De grote uitleg van Amsterdam. Stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw. Bussum: Thoth,

(21)

Het kavel ligt tussen de Beulingstraat en de Beulingsloot, op de hoek met de Herengracht. Op deze locatie heeft tenminste vanaf 1625 bebouwing gestaan.48 In 1703 werd een deel van het erf aan de Beulingstraat verkocht waarna aan de gracht een tweede huis werd gebouwd.49 Het huidige pand dateert waarschijnlijk grotendeels uit 1724/1725 toen beide panden werden gekocht door Coenraad Christoffels die ze liet vernieuwen tot twee woningen onder één dak. Dit hoekpand kreeg zowel een gevel aan de Beulingstraat als aan de Herengracht (afb 2).

Afb 2 - Herengracht tussen Beulingsloot en Beulingstraat omstreeks 1767 met rechts de nummers 401 en 403 die in 1724/25 tot een dubbelpand werden verbouwd (tekening: Van Houten 1962, p 81)

Het huidige pand heeft zeven bouwlagen, inclusief souterrain en kapverdieping. De gevel aan de Herengracht heeft aan beide kanten een stoep waarlangs de voordeuren op de bel-etage zijn te bereiken. De onderste ramenrij loopt door over de bel-bel-etage en de eerste

verdieping. In de gevel aan de Beulingstraat zijn enkele raamopeningen dichtgemetseld, dan wel van oudsher als dichte nissen uitgevoerd. Hier is een ingang via het souterrain (met adres Beulingstraat 16, de voormalige stal). De beide gevels hebben een omlopende rechte lijst met consoles waartussen ramen zijn aangebracht. De hoek is afgeschuind en heeft een omlopend pothuis.

In 1918 zijn beide huizen door H.G.J. van Boeckel verbouwd tot kantoor.50 In 1970 is het pand opgenomen in het Monumentenregister (bijlage II).

Huidige situatie

De gevels aan de Herengracht laten in grote lijn nog steeds de situatie uit 1725 zien (afb 3). In de tweede helft van de vorige eeuw zijn beide woningen echter samengetrokken en de rechter voordeur is dan ook niet meer in gebruik. Ook is een groter complex ontstaan

doordat in 1981 het belendende pand op Beulingstraat 8/10 werd verworven en verbonden is met het huis op de hoek van de Herengracht. Hierdoor beslaat het complex momenteel circa 1350 m2.

48 Zoals blijkt uit de kaart van Balthasar Florisz van Berckenrode uit 1625.

49 Ouburg, J. Tussen-ruimte. Amsterdam: eigen uitgave, 2013 ongenummerde bladzijde

50 Houten, E. van. Grachtenboek: naar de oorspronkelijke tekeningen van Caspar Philips Jacobszoon te

(22)

Afb 3 - Herengracht 397-403 met rechts het dubbelhuis 401/403 (foto: A. van Oord-de Pee 1990, uitsnede)

2.2 Gebruik van de interieurs

Het complex wordt gebruikt als publieks- en kantoorruimte voor de activiteiten van de Stichting Castrum Peregrini, als woonruimte voor o.a. medewerkers van de stichting, voor

artists in residence en als guesthouse voor derden. Beulingstraat 8/10 wordt voornamelijk

gebruikt voor bewoning en voor publieksactiviteiten van de stichting. Op de bovenste verdieping is het atelier van Gisèle gevestigd.

De voormalige woonvertrekken (op de 4e en 5e etage van Herengracht 401) van Gisèle d’Ailly-van Waterschoot van der Gracht en het atelier op de Beulingstraat staan leeg sinds haar overlijden in 2013. De inrichting hiervan is sindsdien ongewijzigd. Het appartement op de 3e etage van Herengracht 401, de voormalige onderduiketage, staat min of meer leeg sinds 2010 toen de laatste bewoner naar een verpleeghuis verhuisde. Sinds 2013 worden incidenteel bezoekers ontvangen die op afspraak een rondleiding krijgen in een of meer van de historische interieurs.

Welke interieurs als historisch worden gezien blijkt aan verandering onderhevig. In

september 2014 werden de volgende ruimten door de stichting aangemerkt als te ontsluiten historische ruimten: de 3e, 4e en 5e etage van de Herengracht en het atelier op de

Beulingstraat (afb 4).51 In een eerdere notitie van de stichting Castrum Peregrini uit 2014 werd ook de 2e verdieping van de Herengracht nog als historisch interieur benoemd.52 Deze etage wordt inmiddels als gastenverblijf verhuurd. Medio april 2015 hebben de

initiatiefnemers besloten om ook het atelier en de 5e etage buiten het ontsluitingsproject te

51 Informatie van Frans Damman tijdens een rondleiding in september 2014.

52 Defuster, M., L. Ebert. Ontsluiting historische ruimtes. Framing paper 26 juni 2014. Download 29 oktober

(23)

houden.53 Als gevolg van deze ontwikkelingen beperkt dit onderzoek zich tot de 3e en 4e etage van Herengracht 401, van ieder circa 65 m2.

Afb 4 - Interieurs op (vanaf linksboven met de klok mee) de 3e, 4e en 5e etage van de Herengracht 401 en van het atelier op de Beulingstraat 8-10

2.3 De te ontsluiten interieurs

De te ontsluiten interieurs hebben zowel een gevel aan de Herengracht als aan de

Beulingstraat. De gevel aan de Herengracht is op het westen georiënteerd en de gevel aan de Beulingstraat op het zuidzuidoosten (afb 5).

De interieurs zijn toegankelijk via de linkerstoep en de voordeur op de bel-etage (afb 6). Achter de voordeur ligt een halletje met trap en lift en een gang die de bel-etage ontsluit waar de stichting kantoor houdt. De 3e en 4e etage zijn via de trap of via de lift te bereiken. Deze trap en lift liggen tegen de bouwmuur met de buurpanden op de Beulingstraat en op de Herengracht. Beide etages hebben een driehoekige plattegrond.

(24)

Afb 5 - Locatie van het pand en oriëntatie van de gevels: de gevel aan de Herengracht ligt op het westen, die aan de Beulingstraat op het zuidzuidoosten. (foto: Googlemaps, bewerkt door auteur)

Afb 6 - Locatie van beide te ontsluiten historische interieurs van Herengracht 401 met de toegang via de voordeur (pijl) op de linkerstoep aan de Herengracht (foto: A. Bronkhorst 2013, bewerkt door auteur)

(25)

De derde etage bestaat uit een voor-, achter- en zijkamer plus verkeersruimten, sanitair en een keuken (afb 7). De vierde etage vormt samen met de vijfde etage (slaapverdieping) een appartement en bestaat uit een salon en een studeerkamer plus een halletje met aansluitende sanitaire ruimte (afb 8).

Het interieur van beide etages wordt meer gedetailleerd beschreven in hoofdstuk 4.

2.4 Culturele biografie van het interieurensemble

Het vernieuwde dubbelpand is vanaf 1725 tot 1742 bewoond door de bouwer en door zijn erfgenamen, daarna door derden. In 1792 werd het pand gesplitst in meerdere woningen. Uit de bewoningsgeschiedenis van de adressen Herengracht 401 en 403 en Beulingstraat 16 blijkt dat hier voornamelijk gezinnen van kooplui en ambachtslieden woonden. In 1918 is het gehele pand door de toenmalige eigenaar H.G.J. van Boeckel tot kantoor verbouwd. In 1933 stonden zes (handels)bedrijven op dit adres ingeschreven, inclusief de eigenaar: Goederenhandel ‘De Toekomst’.54

In 1940 heeft de kunstenares Gisèle van Waterschoot van der Gracht (verder aangeduid met haar kunstenaarsnaam: Gisèle) de derde verdieping gehuurd en als appartement ingericht. Deze etage, die toen als kantoorruimte te huur werd aangeboden, maakt deel uit van de woning op Herengracht 401. Gisèle raakte omstreeks dezelfde tijd bevriend met Wolfgang Frommel (1902-1986) die zij in Bergen had leren kennen in de artistieke entourage van de dichter Adriaan Roland Holst (1888-1976) en die al snel haar huisgenoot werd.

Het interieurensemble wordt bepaald door de unieke samenhang van de roerende en de onroerende interieurelementen die ontstaan is in de periode van bewoning door Gisèle en haar huisgenoten. Deze periode wordt dan ook als het meest bepalend gezien voor de culturele biografie en ‘het verhaal’ van de open te stellen interieurs. Binnen dat verhaal lijken drie accenten te liggen: de onderduikgeschiedenis tijdens de Tweede Wereldoorlog, het gedachtengoed van Frommel c.s. (en het daarmee verbonden tijdschrift Castrum Peregrini) en het kunstenaarschap en kleurrijke levensverhaal van Gisèle.

2.4.1 De onderduikgeschiedenis

Vanaf 1942 heeft Gisèle samen met Wolfgang Frommel onderduikers verborgen in het pand: zowel Joodse onderduikers als kunstenaars die zich verzetten tegen de bezetter, of jongens die voor de Arbeitseinsatz waren opgeroepen.55 Wolfgang Frommel, zelf een banneling van Duitse komaf, had contacten met de Quakerschool in Eerde. Hier kwam hij in contact met de eerste onderduikers. Gisèle heeft behalve in onderdak voor haar onderduikers ook in het voedsel voor alle bewoners voorzien, wat mogelijk was door haar inkomsten als

portretschilder en door haar contacten met het (kunstenaars)verzet.

De groep onderhield elkaar in de barre onderduikomstandigheden door met elkaar de kunsten te beoefenen: poëzie, schilder- en tekenkunst. Het concept ‘vriendschap’ en

‘verbondenheid in de kunsten’ stond centraal. Dit leverde de onderduikers de spankracht en de geestelijke vrijheid op die nodig was om de onderduikperiode en de fysieke onvrijheid daarvan te overleven.

54 Alinea gebaseerd op Ouburg 2013, ongenummerd en Van Houten 1962, p 81

55 De Arbeitseinsatz behelsde behalve vrijwillige arbeid ook dwangarbeid van Nederlandse jonge mannen in de

Duitse oorlogsindustrie in de periode 1942-1945. Zij werden in razzia’s opgepakt en naar Duitsland overgebracht. Download 8 september 2015 <https://nl.wikipedia.org/wiki/Arbeitseinsatz>

(26)

Afb 7 - Derde etage (onderduiketage) met voorkamer (SR1), achterkamer (SR2) en zijkamer (SR3), verkeersruimte, sanitaire ruimte en keuken (tekening: ITZ architecten, bewerkt door auteur)

Afb 8 - Vierde etage (appartement Gisèle) met salon (SR1), studeerkamer (SR2), verkeersruimte en sanitaire ruimte (tekening: ITZ architecten, bewerkt door auteur)

(27)

Deze onderduikgeschiedenis is onder meer vastgelegd in memoires van betrokkenen, in Het

clandestiene boek 1940-1945 uit 1983 en in Gisèle en haar onderduikers uit 2008.56

2.4.2 Wolfgang Frommel en het tijdschrift

Wolfgang Frommel was theoloog, dichter, historicus, presentator van een cultureel radioprogramma en hoogleraar tot hij in 1937 het Duitse regime ontvluchtte. Ook was hij een bewonderaar en volgeling van de Duitse dichter Stefan George (1868-1933). George was aan het begin van de 20e eeuw een invloedrijk dichter die een selecte schare volgelingen had, geïnteresseerd in klassieke cultuur, filosofie en moderne schilderkunst: de George Kreis. George verwierf later veel aanhang in antinazistische kringen in Duitsland.57 Uit de

onderduikgroep is in 1950 de uitgeverij Castrum Peregrini ontstaan, met als ondertitel: ‘Een uitgeverij in het teken van Stefan George’. Castrum Peregrini gaf lange tijd een Duitstalig cultureel-literair tijdschrift uit dat door een kosmopolitisch abonneebestand gelezen werd. In het tijdschrift werden dezelfde idealen uitgedragen die in de oorlog de onderduikers tot steun waren geweest. Deze idealen hebben een verwantschap met die van de culturele voorhoede uit het Duitse interbellum, die tussen 1933 en 1940 voor een belangrijk deel internationaal verspreid raakte naar aanleiding van de boekverbrandingen en de sluiting van het Bauhaus in 1933 en van de tentoonstelling Entartete Kunst in 1937.58 In feite was dit abonneebestand een afspiegeling van het intellectuele netwerk van Frommel en Gisèle. In de eerste decennia hadden vele instituties wereldwijd (bibliotheken, stichtingen en universiteiten in 50 landen) een abonnement, daarna liep het abonneebestand gaandeweg terug. Tot 2008 is het tijdschrift uitgegeven vanuit de kantoorvertrekken op de bel-etage.

2.4.3 Gisèle van Waterschoot van der Gracht

Na haar afgebroken opleiding aan de École Nationale des Beaux-Arts in Parijs en haar leertijd bij de befaamde glazenier Joep Nicolas (1897-1972) was Gisèle vanaf omstreeks 1935 werkzaam als glazenierster en schilder. In 1941 had zij haar eerste twee

solotentoonstellingen: bij Van Lier in Amsterdam en bij Liernur in Den Haag. Vanaf 1942 kon zij geen grote opdrachten meer uitvoeren door haar weigering om lid te worden van de Kultuurkamer.59 Na de oorlog nam de kunstenaarscarrière van Gisèle een grote vlucht. Zij had van 1946 tot 2012 vele exposities in binnen- en buitenland.60 Naast de glaskunst ging ze zich meer en meer toeleggen op vrije schilderkunst, textiele en keramische kunst,

beeldhouwkunst en grafisch werk. Zij kreeg opnieuw grote opdrachten zoals de wandtapijten voor de SS Rotterdam, glas-in-lood ramen voor de Begijnhofkapel en de Krijtberg in

56 Defuster, M., E. Somers (red). Gisèle en haar onderduikers. Amsterdam: Castrum Peregrini Press, 2008 en

Lewin, L. Het clandestiene boek 1940-1945. Van Gennep, Amsterdam 1983 (tweede druk). 8 september 2015 <http://www.dbnl.org/tekst/lewi001clan01_01/lewi001clan01_01_0018.php>

57 Lewin 1983, pp 229-231

58 Jaffé, H.‘Emigration aus dem Bereich der Bildende Kunst: Der Fall Campendonk’ In: Dittrich, K., H.

Würzner (ed) Die Niederlande und das deutsche Exil 1933-1940 Königstein: Athenäum, 1982, pp 226-227

59 In 1941 werd de Nederlandse Kultuurkamer opgericht naar het evenbeeld van de Duitse Reichs

Kulturkammer uit 1933. Deze Kultuurkamer stond ten dienste van de nationaal-socialistische ideologie. Iedere niet-Joodse (beeldend) kunstenaar, schrijver, muzikant of podiumkunstenaar was verplicht lid te worden op straffe van het verbod om vanaf 1942 in de openbaarheid te treden met zijn of haar vak. Aan Joodse kunstenaars werd het lidmaatschap juist verboden. Bron: 8 september 2015 < https://nl.wikipedia.org/wiki/ Nederlandsche_Kultuurkamer>

60 Ondermeer 1946: Galerie Schaeffer, New York, 1947: Galerie Buffa, Amsterdam, 1956: Centraal Museum,

Utrecht, 1973: Galerie De Boer, Amsterdam, 1979: Singermuseum, Laren, 1988: Galerie Utermann, Dortmund, 2000: Stedelijk Museum Roermond, 2012: Museum Kranenburg, Bergen/Atelier Harrie Kuyten, Groet.

Bronnen: Santen, L. van. Waterschoot van der Gracht, Gisèle van, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. 3 april 2015 <http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/ data/WaterschootvanderGracht> en Smook, M. Gisèle van Waterschoot van der Gracht en haar Bergense connecties. Bergen, 2012

(28)

Amsterdam en de Munsterkerk in Roermond en voor de herinrichting van de Amerikaanse ambassades in Europa.61 Gisèle ontwierp veel wandtapijten en vanaf 1956 werkte zij

intensief samen met Joke Haverkorn van Rijsewijk van Weverij ‘De Uil’. Een deel van haar oeuvre is vastgelegd in het boek Gisèle, schilderijen en tekeningen uit 1993.62

2.4.4 Naoorlogse ontwikkelingen in bewoning en gebruik

Na de oorlog kon Gisèle de bovengelegen etages erbij huren tot zij in 1956 met behulp van erfenissen uit haar welgestelde familie het gehele pand kon verwerven.63 In de vroege jaren 1950 ontmoette Gisèle Arnold d’Ailly met wie zij later de vierde en vijfde etage betrok. Zij huwden in 1959, enkele jaren nadat d’Ailly gescheiden was van zijn eerste echtgenote en vervroegd was teruggetreden als burgemeester van Amsterdam. Wolfgang Frommel is tot zijn dood in 1986 in de voormalige gezamenlijke onderduikvertrekken op de derde etage blijven wonen. Daarna woonde hier de (oud-) stichtingsdirecteur Manuel Goldschmidt (1926-2012) tot zijn verhuizing naar een verpleeghuis omstreeks 2010.64 Omstreeks 1980 verwierf Gisèle het aanpalende pand Beulingstraat 10 en richtte zij een atelier in op de bovenste etage.65 Door een doorbraak in de bouwmuur en het dak is dit lagergelegen atelier via een trap bereikbaar vanuit de woonvertrekken op de vierde etage van de Herengracht. In de jaren 1960 /70 werden verschillende restauraties aan het pand uitgevoerd.

Het gehele complex is in 1983 door Gisèle overgedragen aan de door haar en Wolfgang Frommel opgerichte stichting Castrum Peregrini, onder het beding dat zij er tot haar dood kon blijven wonen.66 Sinds de overdracht is zij intensief bij de stichting betrokken gebleven als beschermvrouwe. De bekendheid en de waardering van Gisèle nam in de loop van de jaren verder toe. In 1992 ontving zij het Duitse Bundesverdienstkreuz, in 1998 de Israëlische

Yad Vashem-penning en in 2011 werd zij tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau

benoemd. Mede daardoor hebben zowel de stichting als haar beschermvrouwe de laatste decennia veel media-aandacht gekregen.

In het begin van de 21e eeuw werd het bestaansrecht van het tijdschrift minder. Na het overlijden van de laatste onderduiker in 2008 is de uitgeverij uitbesteed en is voor Castrum Peregrini een nieuwe periode aangebroken onder leiding van drie medewerkers en een stichtingsbestuur. Na het overlijden van Gisèle d’Ailly in 2013 is opnieuw een andere fase aangebroken, die nu verder vorm moet krijgen.

2.5 Behoud- en beheersituatie van de te ontsluiten historische interieurs

In september 2014 kregen studenten en restauratoren in opleiding van de specialisatie Historische Binnenruimten van de studie Conservering & Restauratie van Cultureel Erfgoed

61 Santen, L. van. ‘Waterschoot van der Gracht, Gisèle van’, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. 17

april 2015 <http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/WaterschootvanderGracht [16/03/ 2015]> en ‘Gisèle’ in: RKDartists& database. 17 april 2015 <https://rkd.nl/nl/explore/artists/record?query= waterschoot+gracht& start=0>

62 Keulen, J. van. Gisèle, schilderijen en tekeningen – paintings and drawings. Gent: Snoek-Ducaju & Zn, 1993 63 In het pandsdossier bij de RCE bevindt zich een brief d.d. 14/12/59 waarin Gisèle stelt sinds 6 oktober 1956

eigenaresse te zijn, en een brief d.d. 8/11/83 waarin vermeld dat zij in 1948 de kapconstructie liet vernieuwen.

64 Informatie van Frans Damman en uit Krause, T., ‘Zum Tod von Manuel Goldschmidt’ in: Die Welt, 9 maart

2012. Download 6 mei 2015: <http://castrumperegrini.org/der-letzte-junger-stefan-georges>

65 In 1981 volgens Defuster, Ebert 2014. In het pandsdossier van RCE is het accoord d.d. 7 mei 1980 van de

RDMZ opgenomen voor de doorbraak van de bouwmuur op de 4e etage van H 401 naar de Beulingstraat.

(29)

van de UvA in het kader van een workshop ‘Klimaat’ onder leiding van dr. Bart Ankersmit (RCE) een rondleiding door de historische ruimten van Castrum Peregrini. Als eerste indruk werd verwoord dat de grootste behoudsrisico’s voor het interieur lijken te liggen in

ultraviolette straling (invallend daglicht), vervuiling (met name stof), de mogelijkheid tot diefstal (door bezoekers) en de kans op mechanische schade (door droogte als gevolg van ongunstige klimaatomstandigheden).67

Huidige beheersituatie (voorjaar 2015)

Medewerkers van de stichting nemen af en toe stof af en zuigen de vloer. De gordijnen worden over het algemeen dichtgehouden om lichtschade zoveel mogelijk te voorkomen. Beide interieurs vertonen patina en een lichte sleetsheid die eigen zijn aan gebruikte

interieurs en die sterk bijdragen aan de beleving van de authenticiteit. Er wordt in principe in zomer en voor- en najaar niet verwarmd. In de winter wordt de centrale verwarming op de laagste stand gezet.

Dat de interieurs niet meer in gebruik zijn is zichtbaar aan de stoflaag en aan licht verval van sommige kwetsbare objecten dat leidt tot degradatieproducten zoals stukjes van een leren boekenkaft, of afgevallen blaadjes van droogboeketten. Steeds vaker krijgen groepen bezoekers een rondleiding. Als voorbeeld: een delegatie van circa 50 museumprofessionals uit Argentinië die in juli 2015 in het kader van een werkbezoek aan het Anne Frankhuis in drie afzonderlijke groepen een bezoek brachten aan de onderduiketage. Buiten dergelijke bezoeken wordt de deur van de onderduiketage afgesloten. De 4e etage vormt een doorgang naar de 5e etage maar is buiten de rondleidingen niet toegankelijk voor derden.

In hoofdstuk 5 wordt de huidige behoud- en beheersituatie van de interieurs uitgebreider in kaart gebracht.

67 Broersma, I., L. van Dalen, J. Hensel, K.van der Lem, L. Wolfert. Klimaatrisico’s Castrum Peregrini.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om vrije vismigratie te bevorderen en tegemoet te komen aan de wettelijke verplichtingen wat dat betreft, bouwen  rivierbeheerders  visdoorgangen.  De  goede 

Vir die doel van hierdie studie is daar gesê dat narratiewe kommunikasie as retoriese strategie in „n preek aangewend word wanneer daar 50 % van die narratiewe

A microgrid is an electric power system consisting of distributed energy resources (DER), which may include control systems, distributed generation (DG) and/or distributed

pleistocene streken: voor 1950 bij Breda, Ootmarsum en Venlo pleistocene zandgronden en ja, maar onbekend welke soorten Z-Limburg Waddeneilanden Terschelling, Zeeland

voorgeschreven. Het document is een initiatief van de brancheorganisatie. Omdat het document echter betekenisvol kan zijn voor de wijze waarop de instellingen met de

De Informacie van 1514 schetst het beeld van een omvangrijke publieke schuld die door een groot deel van de publieke sector werd gedragen; deze werd, voor zover wij kunnen

Het is mogelijk, dat er van deze cultivar meer dan één kloon gekweekt wordt, maar de verschillen tussen de planten in de botanische tuin in Wageningen zijn gering. Smith te Newry

De technicus service en onderhoud werktuigkundige installaties vormt zich een mentaal beeld van de omgeving van de storing met behulp van zijn abstractievermogen, technisch