• No results found

Hoofdstuk 2 De interieurs van Herengracht 401/403

3.1 Het woonhuisinterieur als erfgoed

Na een inleiding over het fenomeen ‘huismuseum’ worden enkele museale uitgangspunten voor de omgang met erfgoed besproken en daarna worden twee belangrijke noties bij cultureel erfgoed verkend: culturele waarde en het authenticiteitsbegrip.

3.1.1 Het fenomeen huismuseum

Museale openstelling van woonhuisinterieurs wordt in de literatuur op verschillende wijze benoemd. In dit onderzoek wordt zoveel mogelijk gesproken van huismuseum of

opengesteld huis. De openstelling van het Britse landhuis gaat terug tot de 16e eeuw en geldt volgens Young wereldwijd als schoolvoorbeeld voor huismusea.68 Coleman beschreef de opkomst van het huismuseum in de Verenigde Staten vanaf 1850, met een sterke groei in de 20e eeuw.69 In 1933 signaleerde hij al het spanningsveld tussen educatie en amusement. Getuige de huidige commotie over de ‘Disneyficatie’ van het werelderfgoed dat de Amsterdamse grachtengordel vormt, is dat spanningsveld nog steeds actueel.70

Bogaard behandelt de Nederlandse situatie aan de hand van acht huismusea ontstaan in de periode 1870-1930.71 Dat er in Nederland een relatief klein aantal huismusea is, is volgens Van Burkom te wijten aan het on-Nederlandse karakter van herinneringsplaatsen en

persoonsverheerlijking dat hier tot voor kort de boventoon voerde.72 Huismusea liften echter mee op de algemene belangstelling voor het interieur van de laatste decennia.

Luger merkte in 2003 de opkomst op van huismusea waar de bekendheid van de bewoner de voornaamste attractie is. Ook de sensatie voor de bezoeker om zich in een andere tijd te wanen speelt een grote rol.73 Meer dan andere musea heeft het biografisch museum de mogelijkheid om het publiek ‘op afstand’ (met nieuwe media) te bedienen maar Kok wijst

68 Young 2012, p 5

69 Coleman, L.V. Historic House Museums. Washington: American Association of Museums, 1933 p 18.

Laurence Vail Coleman was ten tijde van de publicatie directeur van de American Association of Museums.

70 Hermanides, E. ‘Amsterdam dreigt te disneyficeren’ in: Het Parool, 8 februari 2015. 15 november 2015

<http://www.parool.nl/parool/nl/4/AMSTERDAM/article/detail/3847065/2015/02/08/Amsterdam-dreigt-te- disneyficeren.dhtml>

71 Bogaard C.G., M. van Vlierden. Huismusea in Nederland. Kasteel-Museum Sypestein en het ontstaan van

verzamelaarshuizen in Nederland (ca 1870-1930). Zwolle: Waanders, 2007 p 11-19

72 Burkom, F. van. ‘A house in Holland …identity in the future’ in: Pavoni, R. (ed) Historic House Museums as

witnesses of national and local identities. Acts of the 3rd annual DEMHIST conference, Amsterdam, 14-16 october 2002. Amsterdam: DEMHIST (eigen uitgave), 2003, p 33

73 Luger, T. ‘Erfgoed of gedachtegoed. Het huismuseum als groeimarkt.’ Museumtijdschrift Vitrine Jrg.16.1

ook op de noodzaak om het biografisch aspect aan te vullen met een breder profiel.74 Reitsma stelt in haar boek over opengestelde kunstenaarshuizen dat deze voorzien in onze huidige behoefte aan het persoonlijke, het intieme.75

Bij huismusea zijn het pand en het interieur per definitie historisch onlosmakelijk met elkaar verbonden.76 In 2000 is binnen DEMHIST een internationaal project gestart om

opengestelde huizen te inventariseren en te categoriseren. In 2007 heeft dit geleid tot een tussenrapport waarin negen categorieën worden gepresenteerd.77 In bijlage III staat meer achtergrondinformatie over huismusea met enkele Nederlandse voorbeelden ter oriëntatie.

3.1.2 Museale uitgangspunten in de omgang met cultureel erfgoed

Een museum heeft een drieledige functie; een collectie beheren, onderzoeken en aan het publiek presenteren.78 De kerntaken beheer en onderzoek van de collectie komen samen in collectiemanagement. Butcher-Younghans heeft in Historic House Museums de elementen van collectiemanagement voor huismusea opgesomd: vaststellen van collectiebeleid,

documentatie van de (achtergrond van) objecten, registratie van ieder object met vastlegging van de primaire gegevens en fotograferen van ieder object.79

Luger et al. gaven in de Handreiking voor het schrijven van een collectieplan de elementen van een collectiebeleid overzichtelijk aan, ongeacht het type museum.80 Collectiebeleid vraagt om keuzen in de collectievorming (verzamelen, selecteren en afstoten), behoud- en beheersactiviteiten en registratie- en documentatieprocessen. Ook zijn keuzen nodig aangaande het gebruik van de collectie, denk aan onderzoek versus museale opstelling of bruikleen. Als startpunt dient de collectiebeschrijving. Deze behelst een inventarisatie van de collectie en de eventuele indeling in deelcollecties. Deelcollecties kunnen thematisch worden geordend, of naar periode. Ook wordt vastgesteld welke objecten tot de kerncollectie

behoren. Dit is gebaseerd op collectiewaardering op objectniveau of per deelcollectie. Inzicht in de collectie (en de ontstaansgeschiedenis ervan) is belangrijk omdat dit helpt bij besluitvorming in het collectiebeheer.81

Presentatie aan het publiek is, naast beheer en onderzoek, de derde kerntaak van een

museum. Daarvoor zijn museologische uitgangspunten over erfgoed van belang. In Bezeten

van vroeger signaleert Van der Laarse een groeiende erfgoedcultus die bijdraagt aan de

collectieve herinnering, en dus aan identiteitsvorming. Een gevolg van deze erfgoedcultus is

74 Kok, A. ‘Biografische musea. De presentatie van een persoonlijkheid.’ In: Museumpeil 16 (voorjaar 2001), p

13-14

75 Reitsma, E. Het huis van de kunstenaar. Herinneringen aan een leven. Amsterdam: Amsterdam University

Press, 2001, p 10

76 ‘…the specific character of this type of building is the indissoluble link between container and contained,

between palace/house/apartment and permanent collections/furnishings/ornamental fixture.’ Pavoni 2001, p 17

77 Bryant, J., H. Berens. The DEMHIST categorisation project for historic house museums. Progress Report

and Plan, 2007, p 1,2

78 De internationale museumdefinitie, opgesteld door het International Council of Museums (ICOM):

'Een museum is een permanente instelling, niet gericht op het behalen van winst, toegankelijk voor publiek, die ten dienste staat aan de samenleving en haar ontwikkeling. Een museum verwerft, behoudt, onderzoekt, presenteert, documenteert en geeft bekendheid aan de materiële en immateriële getuigenissen van de mens en zijn omgeving, voor doeleinden van studie, educatie en genoegen' (ICOM 2006) 22 september 2015 van: http://www.museumvereniging.nl/Devereniging/Museumdefinitie.aspx

79 Butcher-Younghans 1993, p 49-69

80 Luger, T. et al., Handreiking voor het schrijven van een collectieplan Amsterdam: Instituut Collectie

Nederland en Stichting Landelijk Contact Museumconsulenten, 2008

dat authenticiteitsbeleving centraler komt te staan dan de objectieve authenticiteit van het object. Voor musea betekent dat een paradigmaverschuiving van wetenschappelijk instituut naar ‘belevingsmuseum’. Erfgoed wordt gecreëerd door betekenisgevers zoals de

erfgoedtoerist zelf, of door het museum ten behoeve van de bezoeker. Het verhaal lijkt hier belangrijker te worden dan de materie, maar in de ogen van het grote publiek berust het prestige van een museum nog steeds op het vertrouwen in de authenticiteit van het object.82 ‘Erfgoed draait altijd om een suggestie van authenticiteit. En die suggestie berust op de autoriteit van het museummodel.’83

Smith stelt in Uses of heritage dat cultureel erfgoed grotendeels immaterieel is: het zijn de verhalen die betekenis geven aan materieel erfgoed. Het zijn culturele processen zoals herinnering en identiteitsvorming die bepalen wat de waarde van erfgoed is.84 Voor huismusea zijn dit belangrijke noties omdat de waarde van de collectie vaak meer wordt bepaald door betekenisgeving aan het geheel dan door de optelsom van de culturele waarde per object. Halbertsma en Kuipers wijzen er in Het erfgoeduniversum op dat de status ‘erfgoed’ het resultaat is van een bewuste keuze, die per definitie gemaakt wordt in het publieke domein.85

3.1.3 Waardering van cultureel erfgoed

Openstelling van een interieur is impliciet een blijk van waardering voor het belang ervan omdat verondersteld wordt dat het interieur de moeite waard is om te bezoeken, en daartoe ook te behouden. Het specifiekere begrip ‘culturele waarde’ speelt een rol als het gaat om materieel cultureel erfgoed, dus culturele objecten, gebouwen en landschappen die we over willen dragen aan toekomstige generaties.86 Omdat de inspanningen voor beheer en behoud van een interieur gerechtvaardigd worden door de culturele waarde ervan is het onderwerp ‘waardering’ onlosmakelijk verbonden met het onderwerp ‘beheer en behoud’.

De kring van belanghebbenden die zich bezig houden met erfgoed verbreedt zich steeds meer. Daarom is in het erfgoedveld de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan objectiverende waarderingsmethodes. In 2011 resulteerde dit in een hulpmiddel voor de waardering van historische interieurs.87 Twee jaar later is met Op de museale weegschaal een breder toepasbare methode gepubliceerd.88 Hiermee kunnen de verschillende aspecten van culturele waarde en het ontwikkelpotentieel daarvan worden geëxpliciteerd, ook voor historische interieurs. Onderscheiden worden: cultuurhistorische, sociaal-maatschappelijke en gebruikswaarden. Het ontwikkelpotentieel kan bijvoorbeeld tot zijn recht komen door het object betekenis te geven met behulp van informatie over herkomst en achtergrond, door verbinding met een betekenisvolle context of door schades te ontstoren met een restauratie.

82 Laarse, R. van der. ‘Erfgoed en de constructie van vroeger.’ In: Laarse, R. van der (red). Bezeten van

vroeger. Erfgoed, identiteit en musealisering. Amsterdam: Het Spinhuis, 2005, p 7

83 Citaat van Rob van der Laarse, uit: Van der Laarse 2005, p 5 84 Smith, L. Uses of Heritage. Londen: Routledge, 2006, p 2

85 Halbertsma, M., M. Kuipers. Het erfgoeduniversum. Een inleiding in de theorie en praktijk van cultureel

erfgoed. Bussum: Coutinho, 2014, p 18

86 ‘Erfgoed is dat wat een samenleving de moeite waard vindt om te bewaren en door te geven aan volgende

generaties. Als een samenleving iets tot haar erfgoed rekent, kent zij het bepaalde waarden toe.’ Citaat uit: Eenheid en verscheidenheid. Een zoektocht naar een integrale cultuurhistorische waardestelling van het materiële erfgoed. Amersfoort: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2014, p 9

87 Brokerhof, A. et al. (red) Hulpmiddel voor de culturele waardering van historische interieurs. Amersfoort:

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2011

88 Versloot, A. (red). Op de museale weegschaal. Collectiewaardering in zes stappen. Amersfoort: Rijksdienst

De opstellers van deze methode hebben zich laten inspireren door de Australische methode

Significance uit 2009.89 Russell en Winkworth geven in deze aanpak veel aandacht aan het proces van kennisvergaring en -uitwisseling, voorafgaand aan de stap van waarderen. Het belang (significance) van een object (of collectie) is gestoeld op de waarden en betekenissen die dit heeft voor generaties uit verleden, heden en toekomst. De methode richt zich op het vaststellen van het belang van de betreffende collectie binnen de nationale erfgoedcollectie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen historische, artistieke, wetenschappelijke en sociale of spirituele waarden, dus een andere ordening dan in de Nederlandse methode wordt

gehanteerd.90 Bespreking van de waarden met een brede groep van belanghebbenden rond het betreffende erfgoed leidt tot een schriftelijke ‘vaststelling van het belang’.91 Dit document is weer onderdeel van een iteratief proces van beleid, uitvoering, monitoring en voortgaand onderzoek naar waarden en kenmerken.92

3.1.4 Het authenticiteitsbegrip

Beide eerder genoemde waarderingsmethoden hanteren ‘authenticiteit’ als argument voor waardering zonder te expliciteren wat hiermee bedoeld wordt.93 Volgens Ex wordt in dat geval meestal gedoeld op materiële authenticiteit.94 Dit is de mate waarin het materiaal dat de ambachtsman of kunstenaar zelf heeft aangebracht nog aanwezig is, en het ontbreken van andere, later toegevoegde materialen.

In het restauratieveld speelt sinds de 19e eeuw een belangrijk discours over historische versus ahistorische authenticiteit als het gaat over de restauratieaanpak.95 Ahistorische authenticiteit ontstaat volgens Ex als een object zoveel mogelijk wordt teruggebracht in de veronderstelde oorspronkelijke staat. De gebruiksgeschiedenis (met bijvoorbeeld

slijtagesporen, of eerdere aanpassingen) wordt dan ondergeschikt aan het herstellen van de eenheid en de heelheid van het object. Historische authenticiteit daarentegen stelt de geschiedenis van het object boven de heelheid ervan, en dan vooral in de vorm van betekenisvolle historische sporen van leeftijd, gebruik of verbouwing.96

Wat betreft contextuele en functionele authenticiteit is volgens Ex in feite ieder museaal gebruik een authenticiteitsvervalsing want het object werd ooit voor andere functies

gemaakt: dagelijks gebruik, ritueel of religieus gebruik.97 Als de bedoeling (of het ontwerp) van de kunstenaar bij restauratie centraal staat wordt gestreefd naar conceptuele

authenticiteit.98 Dit vergt uiteraard wel een vastgelegde bedoeling of ontwerp.

89 Versloot 2013, p 9

90 Namelijk cultuurhistorische, sociaal-maatschappelijke en gebruikswaarden

91 Het begrip statement of significance wordt in Op de museale weegschaal mijns inziens suboptimaal vertaald

met ‘beschrijving van betekenis’ hetgeen het onderscheid tussen meaning en significance teniet doet en ook het proces van vaststellen (dus consensusvorming) onbelicht laat. Russell en Winkworth definieren hun statement of significance als ‘a reasoned, readable summary of the values, meanings and importance of an item or collection’. In dit onderzoek wordt ‘vaststelling van belang’ als vertaling aangehouden.

92 Russell, R., K. Winkworth. Significance 2.0. A guide to assessing the significance of collections. Rundle

Mall: Collections Council of Australia Ltd, 2009 p 12

93 Authenticiteit is in Op de museale weegschaal een argument bij ‘kenmerken’ en in Significance 2.0 bij

‘provenance’ (herkomst)

94 Ex, N. Zo goed als oud. De achterkant van het restaureren. Amsterdam: Amber, 1993, p 96

95 Kunstcriticus John Ruskin (1819-1900) pleitte voor authenticiteit van de bron en voor een grote mate van

non-interventie (door anderen ‘conserve as found’ genoemd), architect Eugène Viollet-le-Duc (1814-1879) gaf voorrang aan de authenticiteit van het beeld, zonodig door reconstructie. Bron: Halbertsma, Kuipers 2014, p 82

96 Ex 1993, p 115 en 120 97 Ex 1993, p 112 98 Ex 1993, p 107

Bogaard signaleert dat de toekenning van authenticiteitswaarde aan interieurs soms

betrekking heeft op het gehele ensemble, maar soms alleen op de architectonische schil. Ook stelt zij dat het begrip authenticiteit van betekenis is veranderd en verruimd is naar een begrip waarin plaats is voor sporen van de geschiedenis, mits er nog een samenhangend geheel is tussen huis, collectie en interieur zoals door de verzamelaar/bewoner zelf is

bepaald.99 In feite stelt zij dat de dominante interpretatie van authenticiteit verschoven is van materiële naar historische authenticiteit in de termen van Ex. Ook introduceert zij het

eigenaarschap van de vormgeving of de samenstelling van het interieur als bepalende factor voor authenticiteit.100

Reitsma definieert in haar studie naar kunstenaarshuizen een authentiek interieur als een interieur waarin het dagelijks leven van de kunstenaar nog voelbaar is.101 Hoewel dit een vrij subjectieve definitie is specificeert zij dit door te verwijzen naar de aanwezigheid van

inspiratiebronnen (zoals naturalia, kunstobjecten en kopieën naar het werk van bewonderde voorbeelden), naar de ‘vanzelfsprekende achteloosheid’ van achtergebleven

gebruiksvoorwerpen en naar sporen van licht verval, ‘zo gewoon in een huis dat nog leven kent’. Daartegenover stelt zij gereconstrueerde interieurs. Met name als het interieur lang na het overlijden van de bewoner is gereconstrueerd is de oorspronkelijk sfeer vervlogen. De reconstructie weerspiegelt dan vooral de tijd waarin deze werd gemaakt en de bijbehorende visie op het verleden.102

Tollebeek en Verschaffel benadrukken het belang van materiële authenticiteit voor het ervaren van een ‘historische sensatie’. Dit aan de historicus Johan Huizinga (1872-1945) ontleende begrip verwijst naar een direct, haast zintuigelijk contact met het (echte)

verleden.103 Dit is analoog aan de esthetische sensatie die ontstaat als contact met de absolute schoonheid ervaren wordt.104 Anders dan het ‘verleden-gevoel’ dat met re-enactments of reconstructies wordt opgewekt kan een historische sensatie alleen worden opgeroepen door een voorwerp dat werkelijk is wat het pretendeert te zijn.105

3.1.5 Concluderend

Voor woonhuizen die museum worden is de waarde niet meer gebaseerd op de woonfunctie, maar op de functie als cultureel erfgoed. Over de betekenis die het huismuseum wil innemen moet een standpunt worden bepaald. Deze keus heeft invloed op de presentatie van de collectie, onder andere over de mate waarin het museum gericht is op beleving dan wel educatie. Voor huismusea liggen er specifieke accenten in het collectiemanagement doordat vaak het grootste deel van de collectie staat opgesteld, de collectie een beperkt aantal thema’s kent en doordat het gebouw per definitie deel uitmaakt van de collectie.

Collectiemanagement start met waardering van de collectie, wat ook helpt om beter zicht te krijgen op de mogelijke betekenissen van het museum. De collectie moet daarvoor eerst geïnventariseerd worden aan de hand van een systematische documentatie en registratie.

99 Bogaard, Van Vlierden 2007, p 18. Deze studie richt zich overigens op een specifieke categorie:

verzamelaarsmusea tussen 1870 en 1930

100 Dit lijkt een variant op conceptuele authenticiteit (Ex 1993, p 106), al gaat het daar om het behoud van de

bewuste ontwerpintentie bij restauratie, en niet zozeer over behoud van een ‘gegroeide’ samenstelling.

101 Reitsma 2001, p 10

102 Reitsma 2001, p 10. Met als voorbeeld het Rembrandthuis in Amsterdam.

103Tollebeek, J., T. Verschaffel. De vreugden van Houssaye. Apologie van de historische interesse.

Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1992, p 18

104 Tollebeek, Verschaffel 1992, p 54 105 Tollebeek, Verschaffel 1992, p 23

Hoewel ‘verhalen’ van toenemend belang zijn blijft materiële authenticiteit een belangrijk punt voor de geloofwaardigheid van het museum, zeker als het museum beoogt de bezoeker een ‘historische sensatie’ te laten beleven.

Er zijn verschillende vormen van authenticiteit, die niet alle met elkaar kunnen samengaan. Bij de keuze voor historische authenticiteit wordt de gelaagdheid van het interieur in stand gehouden en dit gaat goed samen met behoud van materiële authenticiteit, mits deze aanwezig is. Bij de keuze voor ahistorische authenticiteit wordt in principe een deel van de historische gelaagdheid opgeofferd aan de (educatieve) presentatie van een eerder stadium. Vaak is daarbij een zekere mate van reconstructie nodig op grond van historische kennis. Een materiële reconstructie is gebaseerd op een narratief construct: een interpretatie van het verleden dat met objecten wordt uitgebeeld om de beleving van de bezoeker te sturen. Reconstructies kunnen strikt gesproken authentiek zijn. Zo maken goed geconserveerde vroeg 20e eeuwse reconstructies onderdeel uit van de historische authenticiteit van bijvoorbeeld Huis Van Gijn.106 Hoewel een reconstructie dus authenticiteit kan bezitten ontbreekt het vaak aan beleving van authenticiteit. Zij weerspiegelen vooral de tijd waarin zij werden gemaakt en de interpretatie is snel gedateerd, zoals enkele rond 1900

opengestelde woonhuizen laten zien. Voor ieder open te stellen interieur moet in lijn met doel en visie de gewenste vorm van authenticiteit worden bepaald.