• No results found

Je hoeft geen stamppot te lusten om Nederlander te zijn : een onderzoek op een middelbare school in Amsterdam naar de invloed van superdiversiteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Je hoeft geen stamppot te lusten om Nederlander te zijn : een onderzoek op een middelbare school in Amsterdam naar de invloed van superdiversiteit"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

© Renate Padding

J

E HOEFT GEEN STAMPPOT TE LUSTEN OM

N

EDERLANDER TE ZIJN

Een onderzoek op een middelbare school in Amsterdam naar de invloed van superdiversiteit

(2)

I

NHOUDSOPGAVE

1.Abstract ... 4 2.Inleiding ... 5 3.Theoretisch kader ... 7 3.1 Introductie ... 7 3.2 Conceptuele basis ... 7 3.2a Superdiversiteit ... 7 3.2b Identificatie... 9

3.2c Identificatie op nationaal niveau ... 11

3.3 Stigmatisering... 14

3.4 De multiculturele samenleving voorbij ... 18

3.5 De school als socialiserend instituut ... 20

4. Probleemstelling ... 23

4.1 Doel ... 23

4.2 Hoofdvraag en deelvragen ... 23

4.3a Maatschappelijke relevantie ... 24

4.3b Wetenschappelijke relevantie ... 24

4.4 Interdisciplinariteit ... 24

4.5 Ethische aanvaardbaarheid ... 25

5. Methode ... 26

5.1a Onderzoeksstrategie en Onderzoeksdesign ... 26

5.1b Respondenten en onderzoeksmethodes ... 26 5.1c Dataverzameling ... 26 5.2 Operationalisering ... 28 5.2b Conceptenschema ... 28 5.2c Data-analyse ... 29 6. Resultaten ... 31 6.1 Participerende observatie ... 31 6.2 Focusgroep ... 32 6.3 Semigestructureerde interviews ... 33 6.4 Deelvraag 1 ... 34 6.4a Identificatie ... 34 6.4b Sociale identiteit ... 35

(3)

6.4b-II superdiverse relaties ... 36

6.4c Deelconclusie vraag 1... 37

6.5 Deelvraag 2 ... 38

6.5a Superdiversiteit in Amsterdam ... 38

6.5b Superdiversiteit op school ... 39

6.5b-II Invloed van leraren ... 40

6.5c Deelconclusie vraag 2... 40 6.6 Deelvraag 3 ... 41 6.6a Belonging ... 41 6.6b Taal ... 43 6.6c Deelconclusie vraag 3... 44 7. Conclusie ... 45 7.1 Deelvragen en hoofdvraag ... 45

7.1A Deelvraag één beantwoord ... 45

7.1B Deelvraag twee beantwoord ... 47

7.1C Deelvraag drie beantwoord ... 49

7.1D De hoofdvraag beantwoord ... 50 7.2 Discussie... 52 7.3 Reflectie ... 52 8. Literatuur ... 55 9. Bijlagen ... 58 9.1 Respondentenschema ... 58

9.2 Voorbeelden formulieren focusgroep ... 59

9.3 Hulpmiddelen focusgroep ... 61

9.4 Semigestructureerde vragenlijst ... 62

9.5 Voorbeeld deel transcriptie interview ... 63

(4)

1.A

BSTRACT

In deze scriptie staat de invloed van superdiversiteit op de identificatie van en door tweede generatie allochtone middelbare scholieren centraal. Dit onderzoek wijst uit dat superdiversiteit er op de schaal van de stad Amsterdam voor zorgt dat er een gevoel van gemeenschap heerst. De diverse identiteiten van inwoners horen bij het karakter van Amsterdam. Op de grotere nationale schaal is daar in Nederland nog geen sprake van. Daar worden culturele kenmerken van een individu gelijkgesteld aan de identiteit van dat individu, waardoor niet iedereen als volwaardig Nederlands burger wordt gezien. Dit onderzoek voorziet in het voortbouwen op recente literatuur in een positieve visie op immigratie.

Sleutelwoorden: superdiversiteit, identificatie, stigmatisering, multiculturele samenleving, grootstedelijkheid, scholieren, middelbare school

(5)

2.I

NLEIDING

“The mistrust of strangers, and the tendency to stereotype them all, or selected categories of them, as delayed action bombs bound to explode, grow more intense from their own logic and momentum, needing no further proof of their appropriateness and no additional stimuli form the inimical acts of the targeted adversary. – Although with the sharpening and entrenching of human differences in almost every contemporary human settlement and every neighborhood, a well-disposed and respectful dialogue between diasporas is becoming an ever more important, indeed crucial, condition of our shared planetary survival” (Bauman, 2011: 70).

Voorgaand citaat laat zien welk probleem er heerst in landen waar op een angstige manier met vreemdelingen wordt omgegaan. Er is een beeld van angst waardoor er in een samenleving polarisatie plaatsvindt, doordat groepen zich afscheiden langs etnische lijnen (Crul, Schneider & Lelie, 2013: 21). Er worden stereotypen gemaakt zodat er categorieën ontstaan, waarin mensen niet meer de ruimte krijgen te laten zien dat zij niet passen in de hardnekkige vooroordelen. Toch moet er een dialoog zijn en komen tussen verschillende groepen, zodat gezocht kan worden naar een respectvolle manier van werkelijk met elkaar omgaan en niet alleen langs elkaar heen leven (Bauman, 2011: 70). Het doel van deze scriptie is het onderzoeken van een mogelijke manier om een samenleving inclusiever naar verschillende bevolkingsgroepen te laten zijn.

In recente literatuur is een respectvolle manier van het met elkaar omgaan van verschillende groepen, terug te vinden in het concept superdiversiteit. Dit onderzoek vindt plaats in de context van superdiversiteit in de grootschalige stad Amsterdam. Kort gezegd staat superdiversiteit voor het idee dat in steden verschillende groepen bij elkaar ervoor zorgen dat een stad op gebieden van cultuur, etniciteit, religie, leeftijd en sociaaleconomische status extreem divers is (Crul et al., 2013: 15). In dit onderzoek zijn middelbare scholieren die zelf zijn geboren in Nederland en waarvan de ouders in een ander land zijn geboren geïnterviewd over hoe zij zichzelf en anderen identificeren. Daarbij ligt de focus op in hoeverre het identificeren wordt beïnvloed door een superdiverse omgeving, de stad Amsterdam. Het is interessant om te kijken naar de context van de stad, omdat daarin door migratie geen sprake meer is van één bevolkingsgroep die de meerderheid vormt, maar vele minderheidsgroepen met elkaar leven. Voorgaande vindt plaats in de grotere context van de

(6)

multiculturele samenleving, die problematisch is, omdat er sprake is van een scheiding tussen culturele groepen, in plaats van het daadwerkelijk samenleven van die groepen (Hage, 2000: 51; Ghorashi, 2006: 42).

Eerst zullen relevante theorieën uiteengezet worden in het theoretisch kader en daarop volgt een samenvatting van de belangrijkste theorieën daaruit voor wat onderzocht wordt in de probleemstelling. Daarna wordt uiteengezet hoe de dataverzameling heeft plaatsgevonden in het methodendeel en dat wordt vervolgens uiteengezet in het resultatendeel. In de conclusies worden de resultaten teruggekoppeld aan de literatuur en wordt op die manier antwoord gegeven op de deelvragen en de hoofdvraag. Ten slotte wordt in de discussie kritisch teruggekeken op de bevindingen en in de reflectie op het onderzoeksproces.

(7)

3.T

HEORETISCH KADER

3.1

I

NTRODUCTIE

Het doel van het theoretisch kader is het bieden van een wetenschappelijke basis waardoor onderzoeksresultaten kunnen worden geanalyseerd. Het theoretisch kader is opgebouwd aan de hand van drie niveaus, namelijk van een nationaal naar een stedelijk naar een institutioneel niveau. Op die manier houdt het theoretisch kader een macro, meso, micro verdeling aan. Aan de basis van het onderzoek liggen de algemene concepten superdiversiteit en identificering en daarom worden die eerst uitgelegd. Vervolgens wordt uiteengezet op welke manieren identificering op algemeen nationaal niveau van belang is. Dat gebeurt aan de hand van de concepten nationaliteit, etniciteit, cultuur, burgerschap en belonging. Hoe de manieren om op een nationaal niveau te identificeren kunnen leiden tot uitsluiting van bepaalde bevolkingsgroepen wordt uitgelegd aan de hand van het concept stigmatisering. Dat wordt geplaatst in de specifieke Nederlandse context. Daarna volgen mogelijke oplossingen voor het bestaan van culturele scheidslijnen en deze zijn op stedelijk en institutioneel niveau.

3.2

C

ONCEPTUELE BASIS

3.2

A

S

UPERDIVERSITEIT

Aan de basis van dit onderzoek ligt het recent bedachte concept superdiversiteit. De wetenschapper die het concept introduceerde was Steven Vertovec (2007). Superdiversiteit is een concept dat de complexiteit in de huidige multiculturele samenleving omschrijft. De multiculturele samenleving is een achterhaald begrip geworden, omdat het wordt gezien als het naast elkaar leven van mensen met verschillende etnische achtergronden in een land. Een typerend citaat dat werd gebruikt in de periode dat de Olympische spelen in Londen zouden gaan plaatsvinden, is “In 2012, our multicultural diversity will mean every competing nation in the Games will find local supporters as enthusiastic as back home” (Vertovec, 2007: 1025).

Etnische achtergrond wordt daarin gezien als blijvende invloed op wie mensen zijn. Echter sinds de jaren ’90 is er sprake van diversifiëring van de diversiteit. Dat wil zeggen dat veel meer factoren dan etniciteit bepalend zijn voor diversiteit en daar moet rekening mee worden gehouden. Deze factoren nemen immigranten niet alleen mee naar het land van migratie, maar worden ook bepaald door de ervaringen, kansen en beperkingen die ze krijgen in het land waar ze gaan wonen. Alle factoren tezamen hebben invloed op waar, hoe en met wie mensen leven (Vertovec, 2007: 1025). Omdat Vertovec (2007) de factoren die

(8)

superdiversiteit illustreren in zijn literatuur uitgebreid beschrijft en teveel opsommingen te voorkomen, zullen de factoren schematisch worden weergegeven. In het schema kan worden teruggevonden welke elementen mogelijk van invloed zijn op immigranten en hoe zij hun leven in het land van immigratie vorm geven. Mogelijk, omdat iedere migrant door iedere factor wel, deels of niet beïnvloed kan worden. Het is het argument voor het bestaan van superdiversiteit, een samenleven van mensen met allerlei achtergronden.

Factor Kenmerken 

Land van herkomst Etniciteit Taal Religie Cultuur

Profiel Geslacht Leeftijd

Transnationalisme1

Plekken Mensen

Legale status Immigratiestatus Rechten

Sociale identiteit Genderrelaties Sociale netwerken

Cultuur Vaardigheden Opleiding Kennis

Omgevingsfactoren Lokale autoriteiten Dienstverleners Medebewoners

Hoewel voorgaande gaat over de multiculturele samenleving als achterhaald begrip op landelijk niveau, is het belangrijk te beseffen dat superdiversiteit statistisch gezien een stedelijk fenomeen is. De grote verscheidenheid van verschillende mensen die dicht bij elkaar komen, is in grote wereldsteden als New York, Sao Poalo en Sydney duidelijk zichtbaar. Deze steden zijn zogenaamde majority-minority steden, wat wil zeggen dat er statistisch gezien geen sprake meer is van een meerderheid (een groep die meer dan 50% van de inwoners omvat). Veel grote Europese steden zijn majority-minority steden in wording en Amsterdam is het al. Op 1 januari 2011 was nog 49,7% van Nederlandse afkomst en de andere helft afkomstig uit 176 verschillende andere landen. New York wordt gezien als smeltkroes waarin iedereen tot een etnische minderheid behoort en daar gaan Europese grote steden in de toekomst ook naartoe (Crul et al., 2013: 13).

Gevolg is dat het idee dat de bevolking van een stad bestaat uit autochtonen die lang gevestigd zijn in een stad met daarnaast de allochtone nieuwkomers niet meer opgaat. In Amsterdam is het bijvoorbeeld zo dat de groep met de langste woongeschiedenis in de stad wordt gevormd door vrouwen van Marokkaanse afkomst (Crul et al., 2013: 15). Tweederde van de jongeren in grote steden heeft inmiddels een migratieachtergrond. Het idee van een

1 De manier waarop mensenlevens significant worden beïnvloed door de connectie met plaatsen en mensen

ergens anders.

(9)

samenleving waarin immigranten en hun nageslacht zich moeten aanpassen aan een meerderheid, die er in feite niet meer is, wordt daardoor onzinnig (Crul et al., 2013: 18).

Vertovec (2007) introduceerde het concept superdiversiteit als een middel om aan te tonen dat het bestaande beeld van de multiculturele samenleving een achterhaald beeld is. De factoren en kenmerken die daarbij horen, die van invloed zijn op migranten kunnen op velerlei manieren uitwerken waardoor er niet meer sprake is van het bestaan van minderheidsgroepen die worden bepaald door hun etnische achtergrond. De minderheidsgroepen en de manier waarop zij leven zijn divers. Crul et al. (2013) tonen aan dat het idee van superdiversiteit statistisch gezien een grootstedelijk fenomeen is. In de grote Europese steden ontstaan steeds meer situaties waarin er geen meerderheid met een bepaalde etnische achtergrond is, maar is er sprake van een smeltkroes aan etnische minderheden. Het concept superdiversiteit dient als basis voor dit onderzoek en is daarom als eerste uiteengezet. Nu volgt een uiteenzetting van de manier waarop mensen zichzelf identificeren, omdat dat nodig is om uit te kunnen leggen hoe het komt dat mensen zich soms verenigen met mensen en zich andere keren van mensen afzetten.

3.2

B

I

DENTIFICATIE

Identiteit is een concept dat vanuit verschillende disciplines op een andere wijze wordt gedefinieerd. Omdat niet alle dimensies van identiteit uiteengezet kunnen worden, focust dit onderzoek op het proces waardoor identiteit gevormd wordt, namelijk identificatie en daarbij is (zoals zal blijken) de sociale dimensie vooral van belang. Socioloog Richard Jenkins (2008: 5) heeft veel onderzoek gedaan naar identiteit en neemt daarbij als uitgangspunt een basale definitie: identiteit is de menselijke capaciteit om te weten wie wie is en wat wat is. Maar aangezien identiteit een construct is dat meerdere dimensies kent, legt hij identiteit verder uit als “een multidimensionale classificatie van de menselijke wereld en de mens’ plaats erin, als individuen en als delen van collectieven” (Jenkins, 2008:5). Er is sprake van een proces. Identiteit is niet iets wat iemand op zichzelf kan hebben of iets dat iemand doet. Identiteit staat niet vast en volgt geen route, dus bepaalt niet wat mensen doen, oftewel er is geen sprake van evolutie (Jenkins, 2008: 5). Het proces tot het vormen van identiteit, identificatie, is een interactie op individueel en collectief niveau. Daarbij kunnen externe identificatie door anderen en interne zelfidentificatie niet los van elkaar gezien worden (Jenkins, 2008: 200, 201). Identificatie is dus altijd een sociaal proces.

Degene die het concept sociale identiteit in de sociale psychologie introduceerde was Henri Tajfel. Hij (1974) definieerde het als de combinatie van kennis van een individu dat hij

(10)

tot een bepaalde sociale groep behoort én emotionele waarden die significant zijn voor hemzelf en de groepsleden. Daarbij zijn leden van een groep pas in staat te oordelen over een andere groep, wanneer de leden van die groep een gevoel van behoren tot die groep hebben die (volgens hen) duidelijk afwijkt van de andere groep (Tajfel, 1974: 66). Richard Jenkins (2008: 7) legt Tajfels theorie kort uit als het idee dat groepslidmaatschap op zichzelf voldoende is om te kunnen identificeren met een groep. Dat leidt vervolgens tot het van prefereren (favouritism) van de eigen groep en vijandigheid naar de andere groep. Jenkins (2008: 7) zelf voegt daaraan toe dat identificatie niet los kan worden gezien van belangen. Want hoe iemand zichzelf definieert heeft effect op hoe diegene zijn belangen definieert en hoe iemand zijn belangen definieert, kan ertoe leiden dat iemand zichzelf op een bepaalde manier te definieert. Ook hoe andere mensen een individu definiëren heeft effect op hoe die persoon zijn belangen definieert en tegelijkertijd hoe die andere mensen hun eigen belangen definiëren. En op deze zelfde manier kunnen er nog veel meer circulaire verbanden worden gelegd.

Na uiteenzetting van de achtergrond en processen naar identiteit, kan antropoloog Hylland Eriksen (2010: 286) een praktisch beeld geven van sociale identiteit. Hij legt het feit dat mensen een sociale identiteit hebben uit aan de hand van het beeld van concentrische cirkels. Net als concentrische cirkels houdt iemands sociale identiteit een groter aantal mensen in, gezien van de kleine naar de grote schaal. Iedere aparte situatie bepaalt welke groep (welke personen) relevant is voor een persoon. Eriksen (2010: 286) noemt dit de segmentaire identiteiten van een persoon. Het laat zien dat iemands identiteit niet vaststaat, niet intern is, maar wordt gecreëerd in de ontmoeting tussen een individu en een sociale situatie. In dit onderzoek gaat het om de sociale situatie die ontstaat op school. Amartya Sen (2006: 24) onderkent dat iemands identiteit uit vele onderdelen bestaat en dat is voor hem reden dat niemand een specifiek kenmerk van de ander zou mogen laten overheersen boven andere kenmerken, alsof dat specifieke kenmerk iemands hele identiteit omvat. Vanuit conflictstudies, schrijft Sen (2006: 158) is het laten overheersen van een onderdeel van iemands anders identiteit een oorzaak voor het bestaan van conflict. Sen waarschuwt dat wanneer een persoon bijvoorbeeld slechts wordt gezien als moslim, dit vooroordelen vergroot en ertoe leidt dat de ander verder af komt te staan van de eigen groep.

Samengevat is identiteit een construct omdat het een identiteit niet inherent is aan een persoon, maar naar voren komt door het proces van identificatie. Dat proces gebeurt intern, door middel van zelfidentificatie en extern door anderen. Dat maakt identiteit afhankelijk van de sociale situatie waar personen zich in bevinden. Hoe mensen zichzelf en anderen

(11)

identificeren is een weerspiegeling van de verhouding tussen het individu en de sociale context. Omdat dit onderzoek zich richt op de identificatie van tweede generatie allochtonen en deze groep zich bevindt in Nederland, is het van belang te kijken hoe identificatie op een nationaal niveau wordt vormgegeven.

3.2

C

I

DENTIFICATIE OP NATIONAAL NIVEAU

Er zijn verschillende concepten van invloed op hoe er gekeken wordt naar verschillende bevolkingsgroepen op nationaal niveau. De uiteenzetting daarvan begint met het concept nationaliteit en gaat vervolgens over in het uitleggen van etniciteit, cultuur, burgerschap en ten slotte belonging. Er is voor deze concepten gekozen, omdat ze helpen elkaar uit te leggen. De links tussen de concepten staan beschreven tussen de definities van de concepten in.

Wat iemands nationaliteit is, staat gelijk aan de naam van een natiestaat. De natiestaat is gebaseerd op een nationalistische ideologie, ofwel het idee dat staatsgrenzen zouden moeten corresponderen met culturele grenzen. Daarnaast is de natiestaat als enige in staat om legitiem geweld te gebruiken, de wet te handhaven en belasting te heffen. Er is een bureaucratische administratie en geschreven wetgeving die geldt voor alle burgers en er is (idealiter) een uniform onderwijssysteem en een gedeelde arbeidsmarkt. De meeste natiestaten kennen ook een officiële nationale taal (Eriksen, 2010: 292). Om een natiestaat te zijn waar mensen in geloven is nationalisme nodig. In de antropologie wordt door Eriksen (2010: 289) daarvoor de volgende definitie gebruikt: “nationalisme is een ideologie die inhoudt dat culturele grenzen moeten corresponderen met politieke grenzen; dat wil zeggen, dat de staat moet bestaan uit mensen van dezelfde soort”.

Dit laatste wordt duidelijk aan de hand van de definitie van de natie en nationalisme van Benedict Anderson. Hij (1991: 6, 7) definieert de natie als een ingebeelde politieke gemeenschap die soeverein is, een imagined community (verbeelde gemeenschap). Het is ingebeeld omdat de leden een beeld van hun gemeenschapsleden in hun hoofd hebben, ook al zullen ze nooit iedereen die tot de gemeenschap behoort ontmoeten. De voorstelling van een gemeenschap komt voort uit het geloven in een kameraadschap die onder alle leden van de natie te vinden is. De gemeenschap is politiek, omdat naarmate naties groter worden en bijvoorbeeld de ervaring van religie of het gebruik van het territorium niet meer eenduidig zijn, de soevereine staat de samenbindende factor moet zijn. Het is de reden dat het nationalisme werd en wordt gevoed door politiek leiders. Het volk moet geloven in de natie waar de staat over mag beslissen.

(12)

Het is belangrijk te erkennen dat nationaliteit in de praktijk cumulatief is en ongelijk verdeeld.Zo kunnen individuen zichzelf als meer of minder herkennen in de nationaliteit van anderen en worden individuen op dezelfde manier andersom door anderen herkend (Hage, 2000: 52). Na analyse luidt de definitie van nationaliteit volgens Hage (2000) als volgt: de som van nationale cultuur en nationale types en nationaal karakter. De nationale cultuur bestaat uit de opeenhoping van nationaal opgelegde, maar ook sociaal en fysiek gevormde culturele stijlen die zijn geadopteerd door individuen en groepen. Nationale types en nationaal karakter staan voor de gewaardeerde karakteristieken binnen een nationaal veld, oftewel uiterlijk, accent, houding, smaak, nationaal gewaardeerde sociale en culturele voorkeuren en gedrag enz. (Hage, 2000: 53).

Nationaliteit wordt vaak gezien als een ideologie die is gebaseerd op etniciteit, omdat een etnische groep recht zou hebben op zijn eigen staat (Eriksen, 2010: 294). Etniciteit is net als identiteit en nationalisme geen vaststaand concept, maar kent vele afwijkingen en ontwikkelt zich. Hierom is volgens antropoloog Frederick Barth (1970: 15) etniciteit de sociale organisatie van cultuurverschil. Daarbij gaat het niet per definitie om de culturele verschillen, maar om waar de grens wordt gelegd door middel van interactie tussen verschillende culturele groepen (Barth, 1970: 16). Het is dus heel verschillend welke etniciteiten een rol spelen en welk beeld er is van die etniciteit per land. Om een veelgebruikt voorbeeld te gebruiken: een persoon die in Nederland wordt geboren met Turkse ouders, wordt in Nederland als Turk gezien, maar wanneer diegene in Turkije is als Nederlander. ’s Werelds meeste landen kennen in werkelijkheid meerdere etniciteiten, maar vaak worden zij gedomineerd door een etnische groep (Eriksen, 2010: 295).

In het definiëren van de tot nu toe genoemde concepten superdiversiteit, nationaliteit en etniciteit komt het concept cultuur terug, maar zonder eenduidige definitie en daarom zal een definitie nu volgen. Volgens socioloog Abram de Swaan (2008) verwijst cultuur in de breedst mogelijke zin naar alles wat mensen aan hun natuurlijke omgeving hebben toegevoegd om het vervolgens over te dragen aan de volgende generaties. Het gaat daarbij om sociale gebruiken en ideeën, maar ook om materiële voorwerpen. In een iets minder brede zin verwijst cultuur naar de gebruiken en ideeën van een samenleving of specifieke groep, zoals een religieuze groep (de Swaan, 2008: 87). Een belangrijke toevoeging aan de definitie is dat cultuur geïnternaliseerd is. Vanuit de antropologie kan cultuur kort worden gedefinieerd als de geleerde en gedeelde kennis die mensen gebruiken om gedrag te genereren en ervaringen te interpreteren. Belangrijk daarbij is dat cultuur dus kennis is, het zit in het hoofd van mensen (Spradley & McCrudy, 2011: 2) Expliciete cultuur is culturele

(13)

kennis waar mensen over kunnen praten. Mensen hebben woorden voor culturele categorieën, bijvoorbeeld voor kleding, emoties en mensen. Impliciete cultuur is culturele kennis waar mensen geen woorden voor hebben, bijvoorbeeld het gebruik van geluiden voor letters (Spradley & McCurdy, 2011: 3). De expliciete vorm van cultuur en het belang van taal daarbij is relevant voor dit onderzoek, omdat leerlingen op Nederlandse scholen geacht worden Nederlands te leren en te spreken, onafhankelijk van de eigen afkomst.

Een andere manier om te kijken naar hoe inwoners van een natie elkaar in meerdere of mindere mate als lid van die natie identificeren is het idee van burgerschap. Burgerschap verwijst naar verschillende relaties, namelijk naar de relatie tussen individu en staat en individuen onderling (Fermin, 2009: 13). Burgerschap kent volgens Bosniak (2007: 2449) vier dimensies, zijnde burgerschap als juridische status, burgerschap als de rechten en plichten verbonden met deze status, burgerschap als participatie in de politieke gemeenschap en burgerschap als identificatie met deze gemeenschap. In dit onderzoek is vooral de laatste dimensie, burgerschap als identificatie met de gemeenschap, van belang. Deze dimensie vereist een zekere mate van solidariteit en betrokkenheid van een samenleving. Door het benoemen van groepen zoals autochtonen en allochtonen en meerderheidsgroep en minderheidsgroepen, worden scheidslijnen geschetst. Deze scheidslijnen kunnen, door conflicten tussen deze groepen, leiden tot uitsluiting en discriminatie. Kort gezegd is er een verminderde sociale samenhang. In deze context kan burgerschap worden gezien als voorwaarde voor sociale cohesie door wederzijdse acceptatie en identificatie (Fermin, 2009: 13).

Burgerschap kan volgens Yuval-Davis (2007: 564) niet los worden gezien van ‘belonging’ het is namelijk de emotionele dimensie van burgerschap. In een ideale natiestaat zou formeel burgerschap gelijkstaan aan het beeld van burgerschap vanuit de maatschappij. De formele beslissing om iemand bij de natiestaat te laten horen, is dan gelijk aan de praktijk, op zo’n manier dat er van beide kanten een gevoel van ‘belonging’ is (Hage, 2000: 50). Belonging op nationaal niveau betekent ten eerste het gevoel beschermd te worden door de natiestaat waarin iemand zich bevindt. Maar een tweede belangrijk aspect van belonging is erkend en begrepen te worden. Belonging is het begrijpen van de impliciete omgangsvormen van de mensen in de omgeving waar iemand bij leeft; het is weten dat een individu begrepen wordt zonder zichzelf te hoeven uitleggen. Mensen spreken elkaars taal. Dit is ook een reden waarom door natiestaten soms zoveel nadruk wordt gelegd op het leren van de nationale taal door immigranten. Taal staat symbool voor het elkaar echt begrijpen en niet alleen verstaan, oftewel belonging (Ignatieff, 2010: 6, 7). Echter het gevoel van belonging bij een natie, is

(14)

tweezijdig, oftewel mensen moeten elkaar het gevoel geven dat ze erbij horen. Tijdens het identificeren van de ander, kan die ander worden geconstrueerd als iemand met bijvoorbeeld een cultuur of etniciteit die anders is dan het nationale beeld van die twee. Uiteindelijk leidt dat tot het gevoel dat die ander niet toe behoort tot de natiestaat (Yuval-Davis, 2007: 563).

Voorgaande concepten komen overeen in het feit dat ze ongelijk verdeeld zijn over een samenleving. Iemand kan in meerdere of mindere mate behoren tot een groep, omdat er verschillen zijn in wie en wat als geaccepteerd wordt gezien binnen een context. Het is belangrijk te beseffen dat ondanks het diffuse karakter van de concepten, de emotionele ervaring ervan niet minder als de waarheid voelt voor mensen. Hetgevoel van nationaliteit en burgerschap hebben namelijk allebei een emotioneel element in zich. De verbeelde gemeenschap in de theorie omtrent nationalisme, zorgt voor een gevoel van onderlinge kameraadschap en burgerschap vereist solidariteit en betrokkenheid van een samenleving. Het gevoelselement in burgerschap, belonging leidt er vervolgens toe dat mensen het gevoel hebben elkaar te begrijpen. Dit laatste kan als verklaring dienen waarom cultuur voor mensen belangrijk is. Het kennen van een cultuur, betekent het begrijpen van de gebruiken en ideeën van een bepaalde groep. Etniciteit is daarbij de sociale organisatie van cultuurverschil, omdat etniciteit grenzen construeert tussen culturen en die grenzen hangen af van de sociale context. Hoe het komt dat identificering op nationaal niveau ertoe kan leiden dat bepaalde groepen worden uitgesloten, wordt nu uiteengezet. Voorgaande geldt voor allerlei samenlevingen en het volgende deel zal zich ook toespitsen op hoe uitsluiting in de Nederlandse context tot stand komt.

3.3

S

TIGMATISERING

Zoals uit het voorgaande is gebleken kan acceptatie tussen mensen van verschillende groepen sterk verschillen. Welk proces leidt tot het negatief beoordelen van anderen zal in het volgende deel verder worden uitgelegd aan de hand van het concept stigmatisering. Vervolgens wordt laten zien op welke manier stigmatisering in Nederland plaats vindten ten slotte wordt een voorbeeld gegeven van hoe uitsluiting via het onderwijs in stand kan worden gehouden.

Een bepaald kenmerk (zichtbaar of onzichtbaar) kan een persoon markeren als ‘anders’ en die markering kan die persoon in andermans ogen minderwaardig maken. Dit vat in het kort stigmatisering samen. In dit kader gaat het om stigmatisering wegens groepslidmaatschap. Een stigma is niet iets dat iemand van nature heeft, maar ontstaat vanuit relaties die er zijn en is daarom specifiek in een bepaalde sociale context. In stigmatisering

(15)

worden kenmerken geassocieerd met negatieve beelden van een groep en stereotypes. Deze associaties worden over het algemeen breed gedeeld onder leden van een cultuur en worden de basis voor het uitsluiten of vermijden van leden van de gestereotypeerde groep. Hoewel zowel groepen met en groepen zonder of met minder macht stereotyperen en anderen negatief beoordelen, heeft de stigmatisering door de groep(en) met macht uiteindelijk de overhand, aangezien die in staat zijn situaties te beïnvloeden. Stigmatisering heeft dus altijd met macht te maken. Hoe een groep met een hoge status reageert op een negatieve beoordeling door anderen verschilt veelal sterk van hoe een groep met een lage status daarop reageert. Door de machtsverhouding in een samenleving hebben groepen een ander begrip van positie van de eigen groep in de samenleving als geheel. Er is een bepaalde mate van acceptatie van de hogere of lagere positie van een groep (Major & O’Brien, 2005: 395). Door te stigmatiseren behouden mensen een bepaalde mate van afstand van de ander en dat hebben ze nodig om het gevoel te hebben dat ze controle hebben over hun omgeving (Blok, 1998: 49).

Historisch gezien is er volgens Hage (2000: 50) steeds meer sprake van een ongelijke verhouding tussen de formele acceptatie van nieuwe burgers van de staat en de dominante alledaagse acceptatie van nieuwe burgers door de maatschappij. De reden hiervoor is voornamelijk dat de basis voor gemeenschappelijke acceptatie veel meer wordt bepaald door vragen omtrent culturele afkomst dan omtrent staatsacceptatie. Verschil in burgeracceptatie tussen de staat en de maatschappij, betekent echter niet dat het officiële staatsbeleid immuun is voor het vooropstellen van culturele belangen. Er is sprake van een wisselwerking (Hage, 2000: 51). In de context van dit onderzoek is het nodig neer te zetten op welke manier er op nationaal (Nederlands) niveau sprake is van een ongelijke verhouding tussen de formele en alledaagse acceptatie van burgers.

Uit onderzoek door Ghorashi (2006: 42) is gebleken dat in tegenstelling tot veel andere Europese landen, in Nederland sprake is van een culturalisering van emancipatie. Dit betekent dat als het gaat over emancipatie (het meedoen) van burgers er een koppeling wordt gemaakt aan culturele of etnische groepen. In het publieke debat worden culturen als begrensde eenheden gezien, waardoor iemands culturele identiteit iets statisch en fundamenteels wordt. Dat leidt ertoe dat mensen niet los gezien worden van de cultuur die ze hebben meegekregen en iemands cultuur dus inherent aan die persoon verbonden is. Een voorbeeld daarvan is het idee van Bolkestein dat verschillende culturen en tradities onverenigbaar zijn. Deze gedachte is sinds de jaren ’90 een algemeen geaccepteerd idee geworden. “Dit verklaart de sterk op assimilatie lijkende neiging tot sociaal-culturele integratie van migranten. Want het idee is dat migranten niet in staat zouden zijn om hun

(16)

eigen cultuur te hervormen of deze te combineren met de Nederlandse identiteit. Deze twee identiteiten worden als onverenigbaar beschouwd. Uit dit denkkader vloeit voort dat de enige wijze om Nederlander te worden het afstand doen van de eigen culturele identiteit is”, aldus Ghorashi (2006: 42).

Deze culturalisering is iets waar rechtse populistische politiek op in kan spelen. Volgens Stolcke (1995: 1) is er sprake van cultureel fundamentalisme binnen de rechtse politiek, omdat het belang van afkomst steeds meer politiek in opspraak is gebracht. Het benoemen van culturele verschillen, vaak als etnisch kenmerk, behoort tot een uitsluitende retoriek, waarin immigranten worden gezien als bedreiging voor de nationale eenheid van het land van migratie, omdat ze cultureel anders zijn (Stolcke, 1995: 8). Populistische retoriek richt zich niet op de werkelijkheid, namelijk een cultureel diverser wordende samenleving, maar eist aanpassing van ‘nieuwkomers’ zelfs als zij soms al hun leven lang in Nederland wonen. Uiteindelijk leidt dat tot burgers met een migratieachtergrond die zich ongewenst en buitengesloten voelen. De eis die wordt gelegd aan aanpassing wordt steeds minder haalbaar: “Het lijkt er op dat de tweede en derde generatie tegenwoordig alleen als echt aangepast worden beschouwd als zij hun afkomst verloochenen en de islam afzweren. Dit wekt bij hen terecht veel woede en verzet” (Crul et al., 2013: 18).

Dat het ook anders kan, laat Ghorashi (2009: 145) zien in een vergelijkende studie naar de manier waarop Iraanse vrouwen zich positioneren in de VS en in Nederland. Daarin werden Iraanse vrouwen vergeleken, die gezien konden worden als ‘succesvol geïntegreerde allochtonen’, omdat ze de nieuwe taal beheersten, studeerden en dus participeerden in de samenleving. Uit het onderzoek bleek dat het Iraanse vrouwen in de VS was gelukt om een emotionele binding met het land aan te gaan en zichzelf de Amerikaanse identiteit toe-eigenden, maar de Iraanse vrouwen in Nederlands voelden zich eerder vervreemd van Nederland en eigenden zichzelf slechts de Iraanse identiteit toe. Het verschil tussen beide landen is in hoeverre er binnen de eigen nationale identiteit ruimte wordt gelaten voor andere culturen. In de VS sluit de Amerikaanse identiteit diversiteit aan culturen niet uit, het is zelfs zo dat het hebben van een culturele eigenheid voorwaarde is om Amerikaan te kunnen zijn (Ghorashi, 2009:147).

Een voorbeeld van hoe momenteel nog niet op een inclusieve manier met multiculturalisme wordt omgegaan in Nederland, komt naar voren in de canon van de Nederlandse geschiedenis. Een middel dat ook veel op scholen wordt gebruikt. De Nederlandse identiteit hangt samen met hoe wordt gedacht over de Nederlandse geschiedenis. Deze Nederlandse geschiedenis zou naar voren moeten komen in de Nederlandse canon, die

(17)

“bestaat uit het als dominant gepresenteerde geheel van geselecteerde historische feiten en interpretaties dat door velen in de Nederlandse samenleving erkend wordt als wezenlijke kennis omtrent het gemeenschappelijke verleden” (Ribbens, 2004: 503). Echter volgens historicus Ribbens (2004: 499) verbeeldt de traditionele geschiedenis die de Nederlandse identiteit zou moeten vormen en over moet dragen, veelal voorbij aan de geschiedenis van de allochtonen in Nederland. In de canon en in de bredere historische cultuur worden de historische ervaringen van immigranten naar de zijlijn geschoven en niet gelijkgesteld aan de dominante geschiedenis (Ribbens, 2004: 504). Er zou sprake moeten zijn van een multiculturele historische cultuur aangezien deze al enkele decennia oud is (Ribbens, 2004: 499).

Dat daaraan voorbij wordt gegaan in het samenstellen en nadenken over de Nederlandse geschiedenis hangt samen met het positioneren van de eigen (Nederlandse) identiteit in een politiek debat waarin minderheidsgroepen een minderwaardige positie hebben gekregen (Ribbens, 2004: 519). In de canon is wel ruimte voor migranten door de koloniale geschiedenis, maar geen voor de latere migranten. De historische cultuur zou door het toevoegen van alle migranten niet overzichtelijker worden, maar overzichtelijkheid past ook niet in de hedendaagse cultuur. Multiculturaliteit leidt ertoe dat het maken van onderscheid een complexe en soms zelf onmogelijke kwestie is (Ribbens, 2004: 520). Dit idee sluit aan bij het vormen van een superdiverse identiteit, die meer is dan de Nederlandse identiteit waaraan minderheden zich zouden moeten aanpassen. Gelijkwaardigheid is waarnaar wordt gestreefd bij het vormen van een collectieve identiteit van nieuwkomers en gevestigden. Cruciaal in het ontwikkelen van een multiculturele cultuur (en in deze case het ontwikkelen van een hedendaagse superdiverse identiteit) is het tegengaan van uitsluiting van allochtonen (Ribbens, 2004: 521).

Stigmatisering ligt aan de basis voor de formatie van negatieve beelden en stereotyperingen over bepaalde groepen binnen een samenleving. Stigmatisering leidt tot uitsluiting en ongelijke kansen voor mensen binnen een samenleving, omdat het een machtsverhouding in stand houdt. In Nederland is die machtsverhouding gebaseerd op culturele kenmerken. Er is sprake van culturalisering, het idee dat culturen zich niet met elkaar kunnen verenigen, omdat ze mensen in essentie anders maken. Populistische politiek gebruikt culturalisering om de macht bij de gevestigde groep te houden. Een voorbeeld van hoe op nationaal niveau niet alle bevolkingsgroepen worden ingesloten is hoe er in het onderwijs geschiedenisles wordt gegeven. Dat gebeurt vanuit de notie dat er één Nederlandse geschiedenis is en daarin wordt de geschiedenis van immigranten niet betrokken. Al met al is

(18)

het dus nodig om de uitsluitende retoriek die er in Nederland is te doorbreken. Mogelijkheden daartoe worden in het volgende deel uiteengezet.

3.4

D

E MULTICULTURELE SAMENLEVING VOORBIJ

In 1994 werd het minderhedenbeleid in Nederland omgezet in een integratiebeleid en werd vanuit een neoliberaal oogpunt herzien waar de verzorgingsstaat verantwoordelijk voor is. In het beleid werd een actief burgerschap door de allochtoon zelf het uitgangspunt. De verzorgingsstaat diende voorzieningen aan te bieden aan burgers zodat zij actief kunnen participeren en op die manier worden achterstandsproblemen voorkomen. Maatregelen die daaronder vallen zijn bijvoorbeeld de inburgeringcursus en het opleggen van verplichtingen aan immigranten en werkloze allochtonen en autochtonen. Daaraan zijn sancties verbonden als ze zich er niet aan houden. Op deze manier werd de beleving van de eigen identiteit meer en meer een privéaangelegenheid en werd identiteit minder gezien als iets dat wordt gestuurd door een groep (Fermin, 2009: 15,16). Op langere termijn heeft dit geleid tot het idee dat iedere allochtoon zelf verantwoordelijk is voor het zich aanpassen aan de samenleving waarin hij of zij zich bevindt. Burgerschap werd volgens Fermin (2009) “vooral gehanteerd om Marokkanen en moslims op te roepen zich eindelijk eens als ‘goed’ burger te gedragen en zich aan te passen aan de Nederlandse cultuur en mores” (Fermin, 2009: 13).

Voorgaande laat zien dat het integratiebeleid in Nederland aanpassing eist aan de Nederlandse cultuur en er weinig ruimte is voor een diversifiëring van cultuur in de samenleving. Welke vorm multiculturalisme moet nemen om minder uitsluitend te zijn, vraagt Amartya Sen (2006: 152) zich af. Is multiculturalisme meer dan het tolereren van diversiteit van culturen? En maakt het uit of het culturele dagelijks leven wordt opgedragen in naam van dé cultuur van de gemeenschap of als de culturele werkelijkheid vrij wordt gekozen door mensen die in staat zijn nieuwe dingen te leren en erover te redeneren? (Sen, 2006: 152) Hierover zegt hij dat iedereen wordt geboren in een bepaalde sociale achtergrond en niemand is daarin vrij, want er is geen sprake van een keuze. Toch kan iemand er vrij voor kiezen om te blijven bij de traditionele cultuur waarin hij of zij geboren is, mits diegene de mogelijke alternatieven in overweging heeft genomen. Op dezelfde manier is iemand vrij wanneer diegene besluit afstand te nemen van het traditionele patroon na reflectie en redenering. Als multiculturalisme vrijheid van cultuur inhoudt, is het slechts tolereren van diverse culturen onvoldoende, omdat mensen in staat moeten zijn vrij te kunnen kiezen en te leren van andere culturen. Op die manier ontstaat er ruimte voor het openen van de grenzen die er lijken te zijn in geërfde culturele tradities (Sen, 2006: 157, 158).

(19)

Om die grenzen te openen moeten kansen worden geboden om etnische diversiteit te kunnen waarborgen volgens Uitermark, Rossi en Houtum (2005: 625). Het waarborgen vindt plaats door het begeleiden van een nieuw ideaal van post-nationaal burgerschap in een kosmopolitische samenleving. Zo’n samenleving kan worden bereikt als het idee dat een natie is verdeeld in contrasterende culturele groepen wordt losgelaten en er gesproken wordt van diversiteit. Voorwaarde daarvoor is de vertegenwoordiging van meerdere culturele groepen in het publieke debat en in beleidsvorming. De stad dient daarbij als het publieke domein waarin groepen en individuen als burgers kunnen emanciperen in plaats van als leden van een bepaalde groep. Een vernieuwde vorm van stedelijk burgerschap kan helpen in het opbouwen van een meer dynamisch, gelijke, democratische en inclusieve vorm van interculturaliteit (Uitermark et al. 2005: 625).

Het is essentieel dat de identiteit van gemarginaliseerde groepen niet opzij wordt gezet of gerelativeerd. In plaats daarvan moet altijd worden gekeken welke plaats deze groepen in zouden moeten nemen binnen instituties die de idealen van een post-multiculturalistische stedelijke omgeving dichter bij elkaar zouden moeten brengen (Uitermark et al., 2005: 637). Zulke instituties komen tot stand wanneer ze maatschappelijke verbanden steunen die gelijkwaardig vertrouwen en samenwerking in de praktijk brengen (Uitermark et al. 2005: 624). Uitermark et al. (2005: 636, 637) waarschuwen voor het gevaar dat een voorwaarde voor het goed werken van instituties, waarin meerder bevolkingsgroepen zijn vertegenwoordigd, is dat banden tussen mensen daadwerkelijk hecht en gelijkwaardig zijn. Als dat niet het geval is, zullen in instituties waar een diversiteit aan mensen is, de groep die in eerste instantie al de dominante was, alsnog dominant blijven.

Voorgaande sluit aan bij theorie waarin het grote belang van contact duidelijk wordt. Verschillen tussen mensen blijven van groot belang wanneer er geen contact is tussen mensen en een angst voor de ander behouden blijft. De tweede en derde generatie allochtonen worden gezien als de voorlopers van een groter wordende sociaaleconomische onderklasse. Daarnaast is het zien van de islam als een bedreiging voor de joods-christelijke traditie een blijvende trend onder velen in de samenleving. Vooral de combinatie tussen behoud van eigen religie door immigranten en de vorming van een onderklasse, is reden tot het blijven bestempelen van de tweede en derde generatie als migrant (Crul et al., 2013: 16). Het belang van contact komt naar voren in de contacttheorie, waarin wordt gezegd dat contact met leden van andere etnische groepen negatieve houdingen tegenover de verschillen vermindert. Contact leidt namelijk tot meer kennis over en percepties die meer kloppen van personen met een andere achtergrond. Tijdens de ontwikkeling van de contacttheorie is gebleken dat contact alleen niet

(20)

voldoende is voor minder negatieve houdingen jegens elkaar, maar interetnische vriendschappen nodig zijn. Contact met klasgenoten is onvermijdelijk in de setting van de school. De contacttheorie daarop toegepast, zou dit contact leiden tot minder vooroordelen onder leerlingen wanneer de samenstelling van de school divers is dan wanneer de samenstelling uit een homogenere groep bestaat. Vriendschappen tussen diverse leerlingen zouden blijvend moeten leiden tot een minder vooroordelen onderling in de toekomst (Vervoort, Scholte & Scheepers 2008: 128, 129).

Samenvattend kan gesteld worden dat burgerschap in het integratiebeleid dat Nederland voert ertoe leidt dat allochtonen zelf verantwoordelijk worden geacht zich aan te passen als goede burgers van Nederland. Aan de andere kant kan burgerschap ook gezet worden in het licht van een post-multiculturele vorm van instituties. Instituties waarin culturele groepen niet naast, maar met elkaar in contact komen waardoor multiculturalisme wordt overschreden. Mogelijkheden hiertoe zijn echter beperkt tot op het stedelijk niveau. Vandaar ook dat het aanmoedigen van burgerschap op nationaal niveau negatief uitpakt en op stedelijk niveau als iets positiefs wordt gezien. Interetnische contacten leiden tot het doorbreken van negatieve beelden en stereotyperingen van anderen. Het instituut waar het in dit onderzoek om draait, de middelbare school, is een plek waar post-multiculturalisme mogelijk plaats vindt, omdat in een stedelijke omgeving leerlingen allerlei culturele achtergronden hebben. Hoe de school daarop van invloed kan zijn, staat omschreven in het volgende stuk.

3.5

D

E SCHOOL ALS SOCIALISEREND INSTITUUT

Het idee dat verschillende culturen in Nederland onverenigbaar zijn, het idee van culturalisering (zie eerder Ghorassi, 2006 & 2009) is reden voor het falen van het traditionele multiculturalisme. Gevolg is dat er moet worden gezocht naar nieuwe benaderingen om etnische diversiteit via instituties te managen. Deze nieuwe benaderingen zijn post-multicultureel, aangezien ze proberen etnische diversiteit te erkennen, maar tegelijkertijd proberen voorbij te gaan aan traditioneel multiculturalisme door de nadruk te leggen op de veelzijdigheid en de dynamiek in culturele identiteiten. Instituties zouden op een manier, die makkelijk aan te passen is, netwerken moeten ondersteunen die kunnen leiden tot een sterke sociale basis met wederzijds vertrouwen en samenwerking (Uitermark et al., 2005: 624). Eerst wordt uiteengezet op welke manier de school, het instituut in het algemeen, de

(21)

leerlingen beïnvloedt en vervolgens op welke manier de school van invloed kan zijn op het vormen van een gemeenschappelijke basis, terwijl culturele verschillen behouden worden.

Wanneer mensen opgroeien en leren vindt er socialisering plaats. Tijdens het socialisatieproces worden normen en waarden van de samenleving geïnternaliseerd in een mens waardoor het lijkt of de normen en waarden van een samenleving vanuit een individu zelf komen. Socialisering is nodig om het gevoel te hebben bij de samenleving te horen en te passen bij wat de samenleving verwacht van burgers. Wie zich niet aanpast aan de samenleving wordt buitengesloten (Eriksen, 2010: 67). De socialiserende functie van de school is het voorzien in intellectuele en sociale ervaringen waardoor kinderen vaardigheden, kennis, interesses en houdingen ontwikkelen die ze karakteriseren als individuen. Op langere termijn wordt het vermogen om te functioneren als volwassenen gevormd. Het primaire doel van educatie vanuit het perspectief van de samenleving is het overbrengen van een cultureel erfgoed, dat wil zeggen de geaccumuleerde kennis, waarden, overtuigingen en gewoontes van de samenleving. De cultuur van de samenleving moet door mensen geïnternaliseerd worden als het behouden dient te worden. Het doel van educatie vanuit individueel perspectief is het aanleren van de nodige vaardigheden en kennis om zelfvoorzienend te worden en effectief te participeren in de samenleving (Berns, 2010: 197, 198).

Voorgaande klinkt alsof de school een en dezelfde cultuur voortbrengt, maar dat hoeft niet zo te zijn. Een goede kans op emancipatie in een superdiverse omgeving, kan tot stand komen wanneer het idee van de samenleving als een smeltkroes (zie majority-minority steden) wordt aangehangen. Daarin vloeien diverse groepen samen in een gemeenschappelijke cultuur. Voorwaarde is respect voor het culturele erfgoed van de immigranten, omdat de intrinsieke waarden en hun mogelijke toevoeging ervan in overweging moeten worden genomen (Berns, 2010: 203). Het onderwijs biedt verschillende kansen tot emancipatie, blijkt na vergelijking van verschillende Europese steden. Zo is er bijvoorbeeld in Stockholm en Parijs sprake van een opkomende middenklasse van Turkse afkomst, terwijl in andere landen sterke ongelijkheid in het onderwijssysteem tot een marginalisering van de Turkse groep leidt (Crul et al., 2013: 45, 70).

Er moet dus gezocht worden naar een cultuur waarin diversiteit kan bestaan zonder stigmatisering, waardoor marginalisering wordt voorkomen. Diversiteit op scholen is een uitgelezen kans voor de ontwikkeling van een insluitende groep met behoud van eigen voorkeuren. Educatie draait niet slechts om het passen van kinderen in een oude, geërfde ethiek, maar draait ook om het helpen van kinderen het vermogen om te redeneren over beslissingen die ze als volwassenen zullen moeten gaan maken. Het belangrijke doel is niet

(22)

het formuleren van een ‘gelijkheid’ (denk aan aanpassen aan Nederland), maar de mogelijkheid te bieden kinderen onderzoekende levens te laten leven tijdens het opgroeien in een geïntegreerd land (Sen, 2006: 160).

Het klinkt wellicht basaal, maar als een samenleving toe wil naar inclusie en gelijkwaardigheid, is vriendschap cruciaal. Het tegenovergestelde is zichtbaar onder jongeren die de islam op een conservatieve manier aanhangen en jongeren die heel negatief zijn over de multiculturele samenleving; beide groepen sluiten zich meer af van anderen dan dat ze bindingen aangaan. Beiden voelen zich bedreigd in de stad en kunnen daardoor gedrag vertonen dat bedreigend is voor het algemene leven in de stad. Aan de andere kant zijn er jongeren met een diverse vriendengroep, waardoor de scheiding tussen culturen vervaagt. Hoewel de scheiding vervaagt, wordt de eigen etnische achtergrond niet verloochend of ingeruild (Crul et al., 2013: 83). Ze leven het idee van superdiversiteit in hun stad na.

Educatie zorgt ervoor dat de geaccumuleerde kennis, waarden, overtuigingen en gewoontes van de samenleving worden overgedragen en geïnternaliseerd in degenen die onderwijs volgen. Wanneer in dat onderwijs het idee van de samenleving als een smeltkroes van diversiteit aanhangt, biedt het de mogelijkheid dat diverse groepen samenvloeien in een gemeenschappelijke cultuur met behoud van verschillende voorkeuren, zoals bijvoorbeeld het aanhangen van een religie. Het samen onderwijs volgen door leerlingen met allerlei achtergronden zorgt ervoor dat ze met elkaar in contact komen en dat is een voorwaarde voor het ontwikkelen van een post-multicultureel instituut.

(23)

4.

P

ROBLEEMSTELLING

4.1

D

OEL

Het aanhangen van het idee van de stad als smeltkroes, zal moeten leiden tot een insluitende retoriek en nieuwe verbanden tussen verschillende culturele groepen, zodat in de toekomst stigmatisering kan worden voorkomen (Vervoort et al., 2008: 128, 129; Crul et al., 2013: 83). Dit onderzoek richt zich op middelbare scholieren die opgroeien in de superdiverse stad Amsterdam. Er is gekozen voor een beperking tot Amsterdam, omdat Amsterdam een stad is met een grote verscheidenheid aan nationaliteiten en daardoor bestaat uit minderheidsgroepen (Crul et al., 2013: 15). De manier waarop zij hun identiteit weergeven en omgaan met het socialiseren (Eriksen, 2010: 67) in een superdiverse omgeving (Crul et al., 2013: 15), die tegelijkertijd omgeven is door de grotere context van een geculturaliseerd Nederland (Ghorashi, 2006: 42), moet licht werpen op hoe een samenleving op een inclusieve manier met migranten kan omgaan. De middelbare school is een goed instituut om het onderzoek mee af te bakenen en is daarnaast is een belangrijke plek voor de ontwikkeling van een sociale identiteit (Berns, 2010: 197, 198; Eriksen, 2010: 286).

4.2

H

OOFDVRAAG EN DEELVRAGEN

Voorgaande leidt tot het zoeken naar antwoord op de vraag: In hoeverre beïnvloedt

superdiversiteit in Amsterdam de identiteit van tweede generatie allochtone middelbare scholieren in Amsterdam? De volgende deelvragen zullen dienen als leidraad om tot een

antwoord te komen:

- Op welke manier identificeren tweede generatie allochtone middelbare scholieren in Amsterdam zichzelf? Door middel van deze vraag wordt zichtbaar hoe de respondenten zichzelf over het algemeen zien en door te vragen naar de sociale context van hun identiteit moet duidelijk worden waarvan hun identiteitsvorming afhankelijk is.

- Op welke wijze is superdiversiteit van invloed op tweede generatie allochtone middelbare scholieren in Amsterdam? Deze vraag moet aantonen welke rol superdiversiteit speelt in de levens van de respondenten, zowel bewust als onbewust. - Welke invloed heeft de omgeving op een gevoel van nationaal ‘belonging’? De vraag

stelt de invloed van superdiversiteit op een stedelijke schaal in een groter perspectief, namelijk in die van de natie, Nederland.

(24)

4.3

A

M

AATSCHAPPELIJKE RELEVANTIE

De formele acceptatie van nieuwe burgers van de staat en de dominante alledaagse acceptatie van nieuwe burgers door de maatschappij zijn niet aan elkaar gelijk (Hage, 2000: 50, 51). In de Nederlandse samenleving neemt dit de vorm aan van culturalisering, wat betekent dat als het gaat over migranten er een koppeling wordt gemaakt aan culturele of etnische groepen. Cultuur wordt gezien als iets dat inherent is aan een persoon, waardoor het als moeilijk of zelfs onmogelijk wordt gezien dat personen met verschillende culturen zich met elkaar kunnen verenigen (Ghorashi, 2006: 42). Door middel van het onderzoeken van een openbare middelbare school, waarop leerlingen en docenten met verschillende culturele achtergronden met elkaar om moeten gaan, kan worden gezocht naar welke invloeden helpen om de scheiding van culturen te doorbreken. Dit is nodig omdat opvattingen in Nederland rondom migratie momenteel geen recht doen aan de praktijk waarin met name in grote steden sprake is van een veranderde bevolkingssamenstelling die niet door iedereen uit de bevolking geaccepteerd wordt (Crul et al., 2013).

4.3

B

W

ETENSCHAPPELIJKE RELEVANTIE

Een manier om op een inclusieve manier om te gaan met verschillende culturen in een samenleving is door voorbij te gaan aan de gedachte dat er sprake is van een multiculturele samenleving waarin verschillende culturen slechts naast elkaar leven. Het recente concept superdiversiteit biedt daar in de sociale wetenschap mogelijkheid toe. Het gebruiken van superdiversiteit in de wetenschap is namelijk een manier om voorbij te gaan aan specifieke etnische groepen als het onderwerp van analyse en of onderwerp van onderzoek (Vertovec, 2007: 1026). Dit onderzoek moet inzicht bieden in hoeverre het idee van superdiversiteit als wetenschappelijk concept inzicht kan bieden in, en kan worden toegepast op de praktijk. Aangezien ook in wetenschappelijke onderzoeken rondom migratie vaak wordt gefocust op problemen in de samenleving die ontstaan door verschillende culturen, worden oplossingen om op een positieve manier met migratie om te gaan over het hoofd gezien (Crul et al., 2013: 70). Dit onderzoek wil zowel de negatieve structuren als de positieve in literatuur en data naar boven halen. Ten slotte ligt de wetenschappelijke relevantie in het interdisciplinair omgaan met de concepten en de data, zoals hieronder zal worden uitgelegd.

4.4

I

NTERDISCIPLINARITEIT

Door literatuur vanuit meerdere disciplines aan elkaar te verbinden, is in het theoretisch kader gezocht naar bruikbare inzichten. Zo is bijvoorbeeld het concept identificering uitgelegd aan de hand van theorie uit de sociale psychologie (Tajfel, 1974), de sociologie (Jenkins, 2005)

(25)

en de culturele antropologie (Eriksen, 2010). Het niet beperkt blijven tot een discipline zorgt ervoor dat er een brede sociaal wetenschappelijke theoretische basis is gelegd voor het onderzoek. In de conclusie wordt verdergegaan dan het naast elkaar zetten van concepten en zullen in de koppeling van de resultaten met de theorieën interdisciplinaire verbanden worden gelegd. Het overkoepelende concept superdiversiteit (Vertovec, 2007) dekt alleen het stedelijk niveau in dit onderzoek. Om extra dimensies hieraan toe te voegen, zullen in de conclusie de concepten culturalisering (Ghorashi, 2008) en post-nationalisme (Uitermark et al. 2005) worden toegevoegd. Door het toevoegen, maar ook verbinden aan elkaar van de concepten wordt het basisconcept, superdiversiteit verbreed (Blad, Roo & Rutting, 2013: 44-57). Culturalisering dekt het nationaal niveau, superdiversiteit het stedelijk niveau en post-nationalisme het institutioneel niveau.

4.5

E

THISCHE AANVAARDBAARHEID

Gegevens zullen anoniem worden verzameld en er wordt discreet omgegaan met de ontvangen data. Aangezien in dit onderzoek wordt gevraagd naar iemands nationale identiteit vanuit eigen optiek, moet er rekening mee worden gehouden dat respondenten persoonlijke informatie afgeven en daar mogelijk niet aan willen meewerken. De verwerving van respondenten gebeurt daarom (uiteraard) slechts op vrijwillige basis. Daarnaast wordt de anonimiteit van de respondenten gewaarborgd en kunnen de scholen eventueel ook anoniem blijven.

(26)

5.

M

ETHODE

5.1

A

O

NDERZOEKSSTRATEGIE EN

O

NDERZOEKSDESIGN

Er is gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksstrategie, omdat er geen theorie wordt getest, maar theorie wordt gegenereerd. Er wordt dus op inductieve wijze te werk gegaan. Deze strategie past bij het onderzoek, omdat literatuur en woordelijke data antwoord moeten geven op de hoofdvraag, aangezien het gaat om het begrijpen van in hoeverre de respondenten hun identiteit beïnvloed wordt door superdiversiteit (Bryman, 2008: 22). Het onderzoeksdesign is een casestudy (Bryman, 2008: 58), want er wordt gekeken naar de identiteit van tweede generatie allochtone middelbare scholieren van een havo4 en vwo4 klas op een middelbare school in Amsterdam-Noord.

5.1

B

R

ESPONDENTEN EN ONDERZOEKSMETHODES

Om een algemeen beeld te geven van de rol die nationaliteit speelt onder jongeren die opgroeien in een superdiverse stad, is ervoor gekozen onder de respondenten geen onderscheid te maken tussen westerse- en niet-westerse tweede generatie allochtonen. Beide zijn mogelijke respondenten en achteraf kan deze tweedeling eventueel gebruikt worden om eventuele verschillen en/of overeenkomsten te duiden. De dataverzameling vindt plaats door middel van drie methoden. Een participerende observatie, een focusgroep en diepte-interviews en deze combinatie dient als triangulatie, omdat meerdere databronnen van sociale fenomenen op deze manier elkaar versterken en controleren (Bryman, 2008: 700). Tijdens de participerende observatie wordt op de school gekeken naar het geheel, dus alle leerlingen, conciërges, docenten en wie er op dat moment maar relevant is. De respondenten voor de focusgroepen zijn leerlingen van één schoolklas, waardoor respondenten dezelfde leeftijd en hetzelfde leerniveau hebben, namelijk vwo. De respondenten voor de diepte-interviews zijn vijf leerlingen uit diezelfde vwo4 klas, vijf leerlingen uit een havo4 klas van dezelfde school en twee docenten van dezelfde school, die ook lesgeven aan ten minste een van de twee klassen. Waarom hiervoor gekozen is, staat verder uitgelegd onder dataverzameling. De respondenten voor de interviews en de focusgroep, zijn bereikt via een gatekeeper, een docente maatschappijleer.

5.1

C

D

ATAVERZAMELING

Ten eerste wordt er een participerende observatie gedaan op de scholen die zullen worden onderzocht om een algemeen beeld te krijgen van de school. De observatie in de aula en op het schoolplein gaat om het observeren van wat er opvalt in de sociale activiteit op school.

(27)

D.m.v. het verblijf in de klas rondom het houden van een focusgroep en het werven van respondenten kan eveneens worden gekeken naar sociale interactie in de klas. Daarnaast wordt er gekeken naar de symbolen en attributen die aanwezig zijn op de school. Denk aan opvallende posters o.i.d. De houding van de onderzoeker zoveel mogelijk objectief, de aantekeningen gaan over wat er direct zichtbaar is. Daarin is de onderzoeker open over wat hij of zij aan het doen is, wanneer personen vragen waarom de onderzoeker in hun omgeving aanwezig is (O’Reilly, 2012: 88). Daarbij moet rekening worden gehouden met de invloed van de onderzoeker op het geobserveerde. Er is dus sprake van participatie, maar het hoofddoel is afstandelijke observatie (O’Reilly, 2011: 106).

Ten tweede wordt via een focusgroep gekeken naar wat volgens respondenten de Nederlandse identiteit inhoudt en of respondenten zich daaraan verbonden voelen (belonging). De focusgroep biedt de mogelijkheid naar voren te krijgen waarom mensen een bepaalde mening hebben, aangezien hun mening wordt uitgedaagd door andere participanten (Bryman, 2008: 475). De focusgroep wordt in de klas gehouden, omdat het vormen van een nationale identiteit hoort in het socialisatieproces dat op school plaatsvindt. In hoeverre de school van invloed is in dit proces, zal nog moeten blijken (Bryman, 2008: 473, 424, 426). Uiteindelijk was het alleen mogelijk een focusgroep te houden met de vwo-klas. De leerlingen vulden eerst een formulier in met demografische gegevens en een opsomming van ten eerste hoe zijn zichzelf omschrijven en ten tweede hoe ze denken dat anderen, onbekenden, hen zouden omschrijven2. Dit formulier helpt in het beantwoorden van deelvraag één. De klas van 29 kinderen is verdeeld in vier groepen die onderling discussieerden over vier stellingen. Iedere groep stelde een notulist en een groepsleider aan om de discussies ordelijk te laten verlopen3. De conclusies per groep werden klassikaal besproken, zodat verschillende meningen naast elkaar gezet konden worden.

Vervolgens is data verzameld door middel van individueel afgenomen semigestructureerde diepte-interviews met in totaal twaalf respondenten, vijf uit de havo en vijf uit de vwo klas. Deze respondenten hebben vrijwillig kunnen reageren op de vraag of ze geïnterviewd wilden worden. Daarnaast zijn twee docenten geïnterviewd over wat zij zien omtrent superdiversiteit op de school en of dat van invloed is op het beleid en in de lesstof.In de semigestructureerde diepte-interviews moet ruimte blijven voor het toevoegen van mogelijk bruikbare bevindingen die naar voren komen in de participerende observatie en de focusgroep.

2 Zie bijlage 9.2 voor twee voorbeelden 3 Zie bijlage 9.3

(28)

5.2

O

PERATIONALISERING

Met theorieën vanuit verschillende disciplines is literair inzicht gegeven in relevante concepten. Deze literatuur dient als basis voor de onderzoeker bij het afnemen van data bij respondenten. Ook dient het als basis voor het samenstellen van een semigestructureerde vragenlijst4 die niet vaststaat, maar een houvast is voor het interviewen. Het is een vereenvoudigde manier van het stellen van de deelvragen. De concepten in de deelvragen zijn opgedeeld in vragen, die aansluiten bij de dimensies en indicatoren in het conceptenschema. Het formulier voor de focusgroep sluit zoals genoemd aan bij deelvraag 1: op welke manier identificeren tweede generatie allochtone middelbare scholieren zichzelf en gaat daarom over het concept indentificatie. In het formulier wordt daarom gevraagd naar de indicatoren het omschrijven van zichzelf en het omschrijven van hoe anderen de participant waarschijnlijk zien. De stellingen sloten in eerste instantie aan bij deelvraag 3: Welke invloed heeft de omgeving op een gevoel van nationaal belonging? en sluiten daarom aan bij theorie over nationaliteit en belonging. De antwoorden en conclusies die uit de discussies tussen de respondenten komen, kunnen echter ook aansluiten bij deelvraag 1 en 2 en dat zal vervolgens in de resultaten worden uiteengezet.

5.2

B

C

ONCEPTENSCHEMA

Concept Dimensies Indicatoren Subindicatoren Identificatie Intern

Extern

Omschrijven van zelf Omschrijven van anderen

Omschrijving van het individu door anderen

Sociale identiteit

Identiteit afhankelijk van de sociale context

Identiteit beïnvloedt door sociale omgeving

Wisselende gevoelens over identiteit Personen die in meerdere of mindere mate belangrijk zijn voor individu

Contacttheorie Interetnische contacten

Meer/minder negatief beeld andere etnische groepen

Vriendschap met personen met een andere achtergrond

Gedachten over het samenleven met personen met een andere achtergrond

Nationaliteit Formeel

Nationale cultuur

Afkomst in paspoort Wat is de culturele stijl

- Opgelegd

- Sociaal gevormd - Fysiek

4 Zie bijlage 9.4

(29)

Nationaal type en karakter - Uiterlijk - Accent (taal) - Houding - Smaak - Gewaardeerde sociale voorkeuren (extern) - Gewaardeerde culturele voorkeuren (extern)

Belonging Erkenning Het gevoel hebben ergens bij te horen

Het gevoel hebben begrepen te worden

Superdiversiteit Land van herkomst

Demografische gegevens Transnationalisme Sociaal kapitaal Economisch kapitaal Cultureel kapitaal Reacties van de omgeving - Etniciteit  - Taal - Religie - Cultuur  - Geslacht - Leeftijd - Belangrijke connectie plekken buiten Nederland - Belangrijke connectie mensen

buiten Nederland - Genderrelaties  - Sociale netwerken - Lokaliteit  - Bezit - Geld - Vaardigheden - Opleiding - Kennis - Lokale autoriteiten - Dienstverleners - Medebewoners

-Het benoemen van cultuur- verschillen van de mensen in de nabije omgeving

-Gebruiken, ideeën en materiële voorwerpen gedeeld door een groep

-Meer of minder mogelijkheden wegens sekse

-Meer of minder mogelijkheden wegens woonplek en omgeving

5.2

C

D

ATA

-

ANALYSE

Nadat alle verkregen data van de participerende observatie, de focusgroep en de semigestructureerde interviews uitgeschreven en getranscribeerd is, wordt de tekst gecodeerd. Het coderen houdt in dat de data wordt opgedeeld in verschillende delen, die een naam krijgen, die hoen bij een bepaald concept dat wordt onderzocht. Het gaat om het herkennen van de sub- en indicatoren, die vervolgens worden gegroepeerd tot de dimensies waar ze relevant voor zijn en die dimensies kunnen vervolgens iets zeggen over de concepten die

(30)

worden onderzocht. Op die manier kunnen de resultaten per concept worden verwerkt, waarna er samenvattende conclusies kunnen worden gemaakt in het hoofdstuk resultaten. Vervolgens wordt in de conclusie antwoord gegeven op welke manier de resultaten antwoord geven op de deelvragen en vervolgens hoofdvraag door de resultaten te koppelen aan het theoretisch kader (Bryman, 2008: 542-545).

(31)

6.

R

ESULTATEN

6.1

P

ARTICIPERENDE OBSERVATIE

De eerste kennismaking met de onderzoekslocatie, het Brederolyceum in Amsterdam-Noord was een participerende observatie van een half uur door rond te lopen op de school en objectief indrukken op te doen. Deze en andere kortere momenten van observeren rondom het afnemen van de interviews, die allemaal op school zijn afgenomen, hebben geleid tot algemene bevindingen over de school. Het Brederolyceum in Amsterdam-Noord bevindt zich vijf minuten lopen vanaf de pont die van het centraal station vertrekt. Bij het benaderen van het schoolplein zijn paarse posters op de hekken zichtbaar met daarop ‘De nieuwe havo’. Op het schoolplein is niet veel sociale activiteit, omdat het klein is en er veel fietsen staan5.

Bij binnenkomst vallen eerst de leerlingen op die er op ieder tijdstip rondlopen, vervolgens de vele kluisjes rondom de ruimte. Aan de linkerkant bevindt zich het kantoor van de conciërge. De ruimte is de aula, waar leerlingen pauzeren, tussenuren houden en huiswerk maken. In de rest van de school, die uit drie verdiepingen bestaat, bevinden zich klaslokalen en in de hallen hangen posters met voorlichtingsmateriaal over vervolgopleidingen en scholen. Daarnaast een aantal posters over het opgeven voor een toneelstuk en een talentenjacht. Daaraan viel op dat het toneelstuk een klassiek stuk was van Shakespeare en er bij de talentenjacht werd gevraagd om diverse talenten zoals acteren, zingen, breakdancen, skateboarden, beatboxing en rappen6. Leraren die een lokaal voor me openden en leerlingen die me de weg wezen, werkten direct mee.

Over de sociale interactie tussen leerlingen met een verschillende of gelijke afkomst in de aula, kan niet moeilijk worden geoordeeld, omdat alle leerlingen er heel verschillend uitzien en niet direct aan hen is te zien wat hun afkomst is. Wel is zichtbaar dat leerlingen met een blanke huidskleur in de minderheid zijn. Ook kan gesteld worden dat in sommige gevallen meisjes- en jongensgroepen apart van elkaar bij elkaar zitten. Er zijn meisjes die een hoofddoek dragen en die bevinden zich gemengd tussen meisjes zonder hoofddoek. Op het schoolplein is sociale interactie tussen leerlingen met een gelijke afkomst zichtbaarder. Een aantal keer stond er een groep te roken met een Nederlands uiterlijk, dat wil zeggen een blanke huidskleur. Na herkenning van een van de respondenten, respondent 8, die vertelde dat hij vooral omgaat met jongens met een zelfde Marokkaanse achtergrond, viel op dat hij af en toe op het schoolplein te vinden was met een groep jongens met een vergelijkbaar uiterlijk.

5 Zie foto’s bijlage 9.5 6 Zie foto’s bijlage 9.5

(32)

Het observeren in de klaslokalen rondom het houden van de focusgroep in de vwo klas en het werven van respondenten in de havo klas leverde het volgende op. In beide klassen zijn er verschillende uiterlijke kenmerken zichtbaar, dat wil zeggen verschillende huidskleuren, maar ook het dragen van wel of geen hoofddoek en allerlei kledij. In beide klassen zijn degenen met een blanke huidskleur in de minderheid. Het is alleen in de vwo klas mogelijk geweest om lang te kunnen observeren en er zijn vijf leerlingen met een blank uiterlijk geteld. Voordat de focusgroep begon in de vwo klas, was er een nieuwspresentatie van drie meisjes met alle drie een donker uiterlijk, waarvan er twee Nederlands spraken en een Nederlands met een accent alsof ze nog niet lang de taal sprak. In de beoordeling van de docente was zij vooral kritisch over het feit dat er spelfouten in de powerpointpresentatie van de meisjes stonden.

6.2

F

OCUSGROEP

Door het invullen van een formulier is de volgende samenstelling van de klas gebleken. Het is een klas met 29 leerlingen, waarvan ten minste 16 meisjes en 12 jongens en er twee hun geslacht niet opgaven. De leeftijden varieerden enigszins, er waren drie leerlingen van 14, achttien van 15, zeven van 16 en één van 17 jaar oud. Zesentwintig leerlingen zijn geboren in Nederland, twee in Suriname en één in Bulgarije. De ouders van de leerlingen zijn geboren in 13 verschillende landen. Zeven van de ouders zijn geboren in Nederland. De klas, die werd verdeeld in vier groepen, besprak de volgende stellingen:

1. In de multiculturele samenleving die Nederland is, worden de verschillen tussen de culturen die er zijn geaccepteerd.

2. Op deze school maakt het niet uit waar jij of je ouders geboren zijn. 3. Als je in Nederland geboren bent, ben je niet meteen een Nederlander. 4. In Amsterdam mag iedereen zijn wie hij of zij wil zijn.

Over stelling 1 werd vanuit drie oogpunten gekeken. Gekeken naar de nabije omgeving, is er wel acceptatie van verschillende culturen, gekeken naar heel Nederland hangt acceptatie af van de plek. “In Amsterdam in onze omgeving wordt er niet echt veel

onderscheid gemaakt, maar we kunnen het ons wel heel goed voorstellen dat het bijvoorbeeld in Friesland ofzo wel gebeurt” (Groep 2). Ook werd er genoemd dat vooral moslim zijn voor

vooroordelen zorgt in Nederland. Ten slotte werd er gekeken naar de politiek waar volgens de leerlingen sprake is van discriminatie door bijvoorbeeld de PVV. Uit de discussies over stelling 2 bleken twee meningen over superdiversiteit op school. Ten eerste dat het op school niet uitmaakt waar ouders zijn geboren, omdat het een openbare school is met een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Project specific conditions, including asphalt mixture properties, environmental conditions, and layer thickness (Asphalt Institute, 1989), require roller operators

Uit de resultaten van modellen 4 tot en met 7 is te concluderen dat schoolkwaliteit een relatie heeft met de woningwaarde in stedelijk gebied en dat deze relatie sterker wordt

bonden aan de inning van premiën van niet-loonarbeiders. Maar bij de arbeiders leefde sedert jaren het verlangen naar een ouderdomsverzekering en daarom had hij

Slechts 44 procent van de ontvangende scholen voor voortgezet onderwijs meldt een onderwijskundig rapport te hebben ontvangen, van ouders en/of de school in het buitenland.. Van

Figure 3.6 Interaction and main effects ofN and Mo fertilizers on number of seeds per plant, with band (A) and broadcast (B) N placement methods, (lOOL Mo and lOOS Mo imply 100 g

Thus we hypothesize that when comparing the HIV apathetic cohort to a healthy control cohort, abnormalities in DTI are expected in white matter regions such as the anterior

a) Recidive als onderdeel van een daderprofiel. Bij dit type onderzoek maken de recidivegegevens deel uit van een beschrijving die van een bepaald dadergroep wordt opgesteld. b)

a) Recidive als onderdeel van een daderprofiel. Bij dit type onderzoek maken de recidivegegevens deel uit van een beschrijving die van een bepaald dadergroep wordt opgesteld.