• No results found

Op de school worden de nationale en christelijke feestdagen aangehouden als dagen waarop leerlingen vrij zijn. Er wordt rekening gehouden met de verschillende religies die leerlingen aanhangen door leerlingen extra vrij te geven op feestdagen die horen bij een religie. Op school moet Nederlands gepraat worden. De leerlingen zijn het daar allemaal mee eens, omdat ze het belangrijk vinden dat iedereen elkaar kan verstaan om misverstanden te voorkomen. Af en toe wordt er onderling in de taal van de ouders gesproken en daar wordt niet op gestraft door docenten, omdat in een andere taal spreken beperkt blijft tot buiten de lessen. Het Brederolyceum is een openbare school en er wordt geen godsdienstles of levensbeschouwing aangeboden. Vijf van de tien leerlingen vinden het jammer dat er geen godsdienstles wordt gegeven, omdat ze denken dat ze daarvan kunnen leren. Een van de docenten (Respondent 11) was het daarmee eens, omdat zij vond dat het een verbreding van de eigen overtuiging kan zijn. Buiten de lesstof om, wordt afhankelijk van de leraar wel over religie gepraat, maar dan vooral over concrete zaken, zoals feestdagen en niet inhoudelijk, zoals wat overtuigingen zijn per religie.

Alle respondenten vonden dat er op school acceptatie was van iedereen. Ze vonden dat het goed is om met verschillende achtergronden in aanraking te komen, zodat er wederzijdse kennis is van culturele tradities en verschillende geloofsovertuigingen. Op de vraag: “Je noemde net al dat je voor deze school had gekozen, omdat het multicultureel was,

kun je dat uitleggen?” gaf respondent 9 het volgende antwoord: “Nou ik vind het fijner… dat er meer mensen met meerdere geloven hier op school zitten ehm.. dus dan kan je ook geen onderscheid maken van wie jij als persoon bent. Het is gewoon… gewoon iedereen is gelijk”.

Respondent 7 die eerder op een school in Amsterdam Oud-Zuid zat, is beïnvloed door de superdiversiteit op school: “ik had natuurlijk wel m’n vooroordelen toen ik naar deze school

kwam. Want ik kwam toch wel van het Barleus wat .. echt een.. er zit een meisje met een hoofddoek op die hele school. En nu.. het was niet zozeer vooroordelen gebaseerd op hun afkomst, maar het was meer gewoon de sfeer die ik vond liggen bij deze school. Ik bedoel het zijn vaak wel van die, weetjewel, van die herrieschoppers enzo. Op deze school in ieder

geval, niet echt de leerlingen als individu. Maar ik weet niet, nu ik ze beter heb leren kennen, mag ik ze wel”.

Respondent 10 voelde zich, omdat hij zichzelf zag als streng religieus en daarom bijvoorbeeld geen muziek luistert wel anders dan de rest van de leerlingen, maar ervoer dat niet als vervelend: “bijvoorbeeld hier in de aula wordt veel muziek gedraaid met speakers, ik

ben veel eh ik ben anders. Maar eh ja, ik leef ertussen, dus ik zal het moeten accepteren.” en

zei daarover: “Hmm na ja ik weet niet of je het vervelend kan noemen, maar ik probeer

gewoon mn afstand een beetje te eeh, in een hoek te zitten bv, dat ik er geen last van heb. Maar meestal, ik vind het niet echt vervelend ofzo. Het is hun levensmanier en dit is hoe ik leef, maarra.. hun mogen leven hoe ik leef en ik leef mijn leven.”

6.5

B

-III

NVLOED VAN LERAREN

Alle leerlingen vonden dat de invloed van leraren op de leerlingen persoonlijk klein was. Leraren hebben wel invloed op de schoolresultaten, maar minder op de omgang tussen leerlingen onderling en niet op de persoonlijke overtuigingen van de leerlingen. Alleen respondent 4 noemde dat ze beïnvloed werd door de kennis die leraren overbrengen, omdat toen ze hoorde over de evolutietheorie ze dat voor waarheid aannam en vervolgens is gaan twijfelen over haar Islamitische geloof.

De interviews met de docenten lieten zien dat voor hen de persoonlijke ontwikkeling van de leerlingen heel belangrijk is. Respondent 12, docente maatschappijleer, vertelde dat zij graag de stelling dat religie beperkend kan zijn voor de persoonlijke ontwikkeling in de klas wilde bespreken. De reden daarvoor is volgens haar het collectieve karakter van religie. Ze merkte op dat leerlingen er nog niet aan toe zijn om kritisch te kijken naar de invloed van religie op hen persoonlijk, maar wilde er toch graag met hen over praten. Respondent 11, docente aardrijkskunde en decaan van havo en vwo, benoemde dat zij het belangrijk vindt de persoonlijke ontwikkeling in bijvoorbeeld religie wel met leerlingen te bespreken. Ook al zou ze het niet tegen leerlingen zelf zeggen, vond ze dat het dragen van een hoofddoek gelijk staat aan onderdrukking van de vrouw. Ze zou niets verbieden, maar wel vragen stellen waardoor leerlingen zelf moeten nadenken of ze een goede keuze maken.

6.5

C

D

EELCONCLUSIE VRAAG

2

Concluderend kan gesteld worden dat superdiversiteit zowel in de leefomgeving als op school invloed heeft op de respondenten. Het belangrijkste dat uit de resultaten kan worden opgemaakt is dat verschillen tussen mensen voor de respondenten als normaal wordt ervaren. Ten tweede is een belangrijk resultaat dat de verschillende achtergronden van mensen in de

stad en op school ervoor zorgt dat de respondenten zich prettig voelen, omdat het daardoor niet vreemd is dat ze een cultuur of religie aanhangen die niet als Nederlands worden gezien. Dat de respondenten aangaven dat er diversiteit is onder de leerlingen is een bevestiging van de zichtbare uiterlijke verschillen die te zien waren tijdens de participerende observatie. Dat het tijdens de observatie moeilijk was te benoemen of leerlingen zich op een specifieke manier groepeerde sluit voor de vwo klas aan bij de interviews, omdat er volgens hen geen onderscheid gemaakt werd in het omgaan met mensen met verschillende culturen. Hoewel deze deelvraag gericht is op de invloed van de omgeving, namelijk de stad Amsterdam en de school in Amsterdam, wordt in de derde deelvraag ook gezocht naar invloed vanuit de omgeving. De resultaten van de vragen kunnen daardoor in de conclusie overlappen en daarom is in de resultaten van deelvraag 3 vooral gefocust op nationaal belonging.

6.6DEELVRAAG 3

De derde deelvraag luidt: Welke invloed heeft de omgeving op een gevoel van nationaal belonging? Belonging en nationaliteit zijn de hoofdconcepten bij het vinden van resultaten voor deze vraag. Belonging is een belangrijk concept gebleken uit de interviews op verschillende niveaus. Een concept dat niet was voorzien, maar in het praten over belonging van groot belang bleek, is het concept taal. Om deze laatste deelvraag te beantwoorden is in de deelconclusie gebruik gemaakt van de discussies rondom de stellingen en de ingevulde formulieren tijdens de focusgroep en de diepte-interviews met leerlingen.

6.6

A

B

ELONGING

Alle respondenten vonden dat er over het geheel genomen in Nederland acceptatie is van verschillende culturen. De acceptatie was volgens respondenten wel verschillend en daarbij werden de volgende voorbeelden genoemd: meer acceptatie van verschillende culturen in de stad dan op het platteland en zoals genoemd onder superdiversiteit in Amsterdam verschil in acceptatie per buurt. Respondent 10 was bang dat hij in de toekomst niet aangenomen zou worden vanwege zijn geloofsovertuiging, door verhalen die hij van anderen had gehoord. Een vriend van hem kreeg bij een sollicitatiegesprek te horen dat hij zijn baard af moest scheren en daarna maar weer terug moest komen. Over de toekomst zei hij “Nou ik ik zal m’n best

doen, ik zal een hbo-studie doen, ik zal er, ik zal alles eraan doen om een goeie baan te krijgen, maarre ik ben bang dat ik pas bij een sollicitatie, word ik dan afgewezen alleen voor m’n geloof”.

Respondenten 2, 4, 6, 7 en 9 zeiden dat als ze Nederland vergeleken met landen waar hun ouders zijn geboren, zagen ze Nederland juist als een accepterend land, omdat er in Nederland voor hun gevoel minder discriminatie is en mensen daardoor meer kansen hebben zichzelf te uiten of op de arbeidsmarkt. Zo zei respondent 6: “Ja vroeger in Turkije mocht je

dan niet een hoofddoek op school. – een paar jaar geleden dacht ik wel van ja gelukkig dat ik in NL woon, dan heb ik die vrijheid om effe te doen wat ik wil weetje.. je hebt daar ook vrijheid, maar er was wel zo’n regel weet je. Dan vind je het jammer, het is wel je land enzo, ik vind het wel jammer dat het zo is.” Respondent 2 zei over acceptatie in Nederland het

volgende: “Wat ik bedoel te zeggen is dat je hier meer kansen hebt dan in Bulgarije. – Daar

is heel racisme tussen Bulgaren en Turken en dat is ook het probleem, want als ze erachter komen, dat ik Turks ben, zouden ze heel snel iemand anders aannemen dan mij, dat weet ik zeker”.

Zoals al in deelvraag 1 en 2 is laten zien kan het gevoel van belonging op meerdere niveaus worden bekeken. Respondent 2, 5 en 9 hebben niet het gevoel dat ze Nederlands zijn. De reden daarvoor is dat ze zich meer verbonden voelen met de opvattingen van hun ouders. Aansluitend bij het concept superdiversiteit betrokken tot Amsterdam onder deelvraag 2, voelden zij zich echter wel verbonden met Amsterdam. Zo zei respondent 2: “We hadden een lerares en die zei steeds van ja jullie wonen in Nederland, dus jullie zijn Nederlanders, maar het voelt gewoon niet zo. Ik kan me niet met een Nederlander vergelijken en ik vind de opvattingen van een Nederlander soms heel raar, maar soms ook heel goed. Van dat ze heel veel op vakantie gaan en dat ze heel veel voor zichzelf zorgen. Dat vind ik wel goed, maar bijvoorbeeld de relatie tussen ouders en kinderen.. ze zijn niet zo close, het is gewoon te formeel” Op de vraag of ze zich Amsterdammer voelt, antwoordde ze: “Ehm eigenlijk weet ik niet zo goed van andere steden hoe het daar gaat, dus ik kan het niet zo precies zeggen. Maar wat ik zegmaar van andere mensen hoor van dat ehm in andere steden is het toch heel anders, mensen kijken met andere ogen naar buitenlanders dan hier, dan denk ik wel dat ik een Amsterdammer ben.” Dit zelfde deel van het interview bij respondent 5 verliep als volgt: O: “Heb je het idee dat je Nederlander bent? “Eeh ja we doen wel thuis sinterklaas enzo, maar nee niet echt.” O: “niet echt, want?” “Ik weet niet het is toch anders ik bedoel ik ben volgens mij meer volgens de Indiase cultuur opgegroeid, dus dan voel ik me gewoon meer verbonden met dat. Ja dat is het.” O: “ja precies. En heb jij het idee dat jij een Amsterdammer bent?” “Hmm ik denk het wel, ja ik zou het wel doen.”

De rest van de respondenten voelde zich zoals staat omschreven onder concept identificering bij deelvraag 1 wel Nederlander, omdat ze hier zijn geboren, maar voelden zich

doordat ze de cultuur van hun ouders niet als Nederlands zagen, deels niet Nederlands. Twee opmerkingen over het Nederlander voelen, lieten zien dat wanneer anderen de respondenten niet als Nederlander zouden zien, dat komt door de afkomst van de ouders. Zo zei respondent 4: “Ja en ik denk ook bv als ik naar tunesie ga en ik spreek mensen die me niet echt kennen,

dan zien ze me wel niet echt als een echte tunesier en als ik hier ben.. kijk als ze horen waar ik vandaan kom, zien ze me natuurlijk niet als een nederlander, maar als ze met me zullen praten, dan denk ik wel dat ze me als nederlander gaan zien en zo voel ik me ook dus.” En

respondent 6 antwoordde op de vraag of ze dacht dat anderen haar als Nederlander zien: “Als

ik zeg dat ik alleen maar Nederlandse tv kijk ofzo of soms zeg ik ooh die muziek vind ik wel mooi, van Nederlands ofzo, dan denken ze wel van ooh, ze luistert Nederlandse muziek of ooh ze kijkt alleen maar Nederlands, maar eigenlijk niet. En ik denk ook dat het van me uiterlijk komt. Maar als ze me kennen dan weten ze ook wel hoe ik ben toch?”

6.6

B

T

AAL

Taal is een belangrijk kenmerk gebleken van het gevoel van nationaal belonging. Respondent 6 zei bijvoorbeeld: “Op sommige punten voel je je weleens Nederlanders ja, echt… ja soms

denk je wel van hé dat is echt Nederlands wat ik aan het doen ben ofzo.” En noemde daarbij

als voorbeeld: “Eeh… moet ik even nadenken.. ja soms dat je Nederlands echt beter weet.. of

beter begrijpt dan Turks bv. ja weet je, je woont er niet weet je, je praat alleen met je ouders, dus dan heb je ook niet zo’n goeie taal zeg maar in dat ding. Ik ben ook niet zoo goed in Nederlands hoor, maar wel beter dan in Turks.” Degenen die zich vooral Nederlands voelen,

noemden het feit dat ze de Nederlandse taal spreken als reden daarvoor.

Respondent 1: “Volgens mij ben je gewoon een Nederlander als je de taal kan

spreken en eeh mensen gewoon ook gelijk behandelt en eeh even denken dit is best wel lastig, want iedereen geeft daar verschillende mening over. Maar ik denk volgens mij ben je niet minder Nederlander als je bijvoorbeeld het eten niet lust ofzo of bijvoorbeeld dat je geen stamppot lust. Ik denk dat het er gewoon meer in zit hoe je zelf bent. Het is wel lastig om uit te leggen, maar ik denk dat je gewoon een Nederlander bent als je hier gewoon geboren bent en bent opgegroeid en als je de taal kunt spreken, dan is het voor mij al genoeg.” Respondent

9 zei op de vraag of ze zich Nederlander voelde: “Ehm, niet echt nee. Want eeh zoals je weet,

ik ben tweetalig opgevoed en ik voel me meer een Bosniër dan een Nederlander, ook qua gedrag zelf”. Deze respondent werd in haar gevoel beïnvloed door familie- en

vriendschapsbanden die ze heeft in het land waar haar ouders zijn geboren. Op de vraag of ze wilde uitleggen waarom de Bosnische taal belangrijk voor haar was zei ze: “Hmm ik vind de

manier van spreken denk ik. Het is gewoon… de grappen weetje, het is gewoon de inside- jokes, dat snappen sommige mensen niet, maar jij weer wel, dus.. dat soort kleine dingetjes.”

6.6

C

D

EELCONCLUSIE VRAAG

3

Het gevoel van belonging op nationaal niveau is wisselend. Over het algemeen wordt wel gedacht dat Nederland een accepterend land is wat verschillende bevolkingsgroepen betreft. Echter of iemand een Nederlander is of niet hangt volgens respondenten af van of diegene de Nederlandse cultuur ‘bezit’. Dit sluit aan bij de mening die naar voren kwam tijdens de focusgroep, namelijk dat het geboren zijn in Nederland niet direct iemand Nederlander maakt, omdat het gaat om cultuur. Negatieve houdingen tegenover cultuur en religie als reactie op uiterlijke kenmerken, die niet gezien worden als Nederlands worden in sommige gevallen door de respondenten ervaren als vooroordelen waardoor ze niet geaccepteerd worden. Gekeken naar een combinatie tussen de resultaten van deelvraag twee en drie, kan gesteld worden dat het gevoel van belonging op stedelijk niveau sterk is. Dit wordt bevestigd door de conclusie over stelling 4 in de focusgroep, namelijk dat omdat er veel verschillende mensen in Amsterdam wonen, het niet uitmaakt waar je vandaan komt. De diversiteit aan leerlingen op de school, is ook een reden voor het gevoel van het gevoel hebben te behoren tot de stad, onafhankelijk van waar iemand vandaan komt. Voor de respondenten zelf is het spreken van de Nederlandse taal een belangrijke duider van het wel of niet Nederlander zijn. De taal werd vaak gezien als reden waarom iemand zichzelf een Nederlander zou voelen. Het belang van taal is van institutioneel belang. Het is namelijk zo dat hoewel respondenten thuis tweetalig worden opgevoed, ze op school Nederlands moeten spreken en dat is voor de respondenten een manier om elkaar te begrijpen onafhankelijk van de achtergrond van de ouders.

Hoe deze resultaten antwoord geven op de hoofdvraag volgt in de conclusie. Daarin worden eerst bovenstaande resultaten per deelvraag aan de literatuur uit het theoretisch kader verbonden. Die verbindingen leiden uiteindelijk tot beantwoording van de hoofdvraag.

7.

C

ONCLUSIE