• No results found

Humanisten in de dop: Over de identiteit van omroep Human in zijn jeugdprogramma's

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Humanisten in de dop: Over de identiteit van omroep Human in zijn jeugdprogramma's"

Copied!
99
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

H

UMANISTEN IN DE DOP

O

VER DE IDENTITEIT VAN OMROEP

H

UMAN IN ZIJN JEUGDPROGRAMMA

S

Naam Wendy Ruitenberg Studentnummer 10631615

Universiteit Universiteit van Amsterdam

Opleiding MA Television and Cross-Media Culture, Beroepsgeoriënteerde Specialisatie Eerste lezer Maarten Reesink

Tweede lezer Sabrina Sauer Datum 17 juni 2014

(2)
(3)

1 Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie die gaat over hoe de identiteit van Human, de Humanistische omroep, zichtbaar wordt in zijn jeugdprogramma’s. Met deze scriptie sluit ik een jaar af waarin ik aan de Universiteit van Amsterdam de beroepsgeoriënteerde specialisatie, richting documentaire, volgde van de master Television and Cross-Media Culture.

Deze scriptie had zonder hulp van een aantal mensen nooit tot stand kunnen komen. Daarom bedank ik als eerste Maarten Reesink voor zijn enthousiasme en ondersteuning bij dit onderzoek. Ook dank aan iedereen van Human voor de inspiratie voor dit onderwerp tijdens mijn stage daar. Speciale dank gaat uit naar de directeur van Human en mijn stagebegeleider, Bert Janssens.

Ook wil ik Dave bedanken omdat hij zo’n goede koerier is geweest toen dat nodig was.

Tot slot bedank ik uiteraard mijn ouders en zusje voor hun eeuwige geduld met mij en hun vertrouwen in mij.

Wendy Ruitenberg Amsterdam, juni 2014.

(4)
(5)

3 Inhoudsopgave

INLEIDING 5

1. NEDERLANDSE PUBLIEKE OMROEP: PLURIFORMITEIT 7

1.1. Geschiedenis publieke omroep 7

1.2. De Humanistische Omroep 10 1.2.1. Humanisme 10 1.2.2. Identiteit Human 12 2. IDENTITEIT EN TELEVISIE 17 2.1. Ideologie 19 3. KINDERTELEVISIE 25 3.1. Bildung 28

3.2. Ideologische inhoudsanalyse van jeugdprogramma’s 32

4. ANALYSE PROGRAMMA’S 37 4.1. Dus Ik Ben Jr. 37 4.1.1. Analyse codes 39 4.1.2. Analyse Bildung 46 4.1.3. Enkele conclusies 49 4.2. De Vloer Op Jr. 50 4.2.1. Analyse codes 52 4.2.2. Analyse Bildung 58 4.2.3. Enkele conclusies 60 4.3. Vergelijking 61 5. CONCLUSIE 67 6. BIBLIOGRAFIE 71 6.1. Televisieprogramma’s 74 BIJLAGEN

1. De codes van televisie 2. Uitgewerkte afleveringen

(6)
(7)

5 INLEIDING

Human, de Humanistische omroep, kantelt al jaren de blik van

Nederland. We mikken op hoofd en hart, niet op snelle tranen. We geven stem aan de onderstroom, geen megafoon aan de onderbuik. We bouwen podia voor oprecht debat, geen circustenten voor holle soundbites. We zijn doendenkers, geen zwartkijkers.

(Waarom deze campagne? | Investeer in Human)

Met deze tekst legt Human op de website van de ledenwervingscampagne uit waarom mensen lid moeten worden van Human. Human zal namelijk verdwijnen wanneer het niet lukt om 50.000 leden aan zich te binden. Met dit ledenaantal kan Human zich als aspirant-omroep aansluiten bij de VPRO. Het benodigde aantal leden is op het moment van schrijven ruim gehaald met 68.155 betalende leden. Nu is het wachten op de definitieve beslissing van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Sander Dekker. Bij deze beslissing kijkt de staatssecretaris onder andere naar de toevoeging van Human aan het publieke bestel. Om die toevoeging te motiveren heeft Human een beleidsplan voor de periode 2016-2020 geschreven.

Uit het bovenstaande citaat spreekt dat de Human een duidelijk idee heeft van zijn programma’s, waar zij voor staan en wat Human toevoegt aan de publieke omroep. In het beleidsplan 2016-2020 met de veelzeggende titel “Durf te denken”, beschrijft Human vier soorten televisieprogramma’s die bij uitstek geschikt zijn voor het uitdragen van de waarden van Human: filosofische programma’s, onderzoeksjournalistiek, documentaire en drama (5).

Kindertelevisie wordt door Human niet als een genre op zichzelf gezien, maar de jeugdprogramma’s van Human zijn onderdeel van deze vier genres. Van zowel filosofische programma’s als drama heeft Human een variant voor kinderen. In het beleidsplan staat hierover geschreven dat de jeugdprogramma’s van de omroep een van de speerpunten is voor de komende vier jaar. Hier wordt over geschreven: “Een hoge prioriteit leggen we in de periode 2016-2020 bij kinderen in de leeftijd van 9 tot 13 jaar, tieners en jongvolwassenen. Programma’s voor deze groepen zullen in belangrijke mate het profiel van Human bepalen” (12).

De vraag die opkomt, is op welke manier de identiteit van Human dan zo duidelijk zichtbaar wordt in zijn jeugdtelevisie en dus het profiel van Human bepaalt. De twee jeugdprogramma’s die Human op dit moment kent zijn De Vloer Op Jr., wat valt onder drama en Dus Ik Ben Jr., een filosofisch programma. Beide jeugdprogramma’s zijn afgeleid van een variant voor volwassen. In Dus Ik

(8)

6

Ben Jr. onderzoekt een denktank van kinderen allerlei filosofische onderwerpen die uiteenlopen van angst voor de dood tot wat populariteit is. De Vloer Op Jr. is een improvisatieprogramma waarin acteurs onvoorbereid een situatie te horen krijgen, waarna zij een korte scène rondom deze situatie improviseren.

Het is zinvol om te onderzoeken wat de relatie is tussen jeugdtelevisie en omroepidentiteit. Want hoewel er intussen een omvangrijke verzameling is aan studies naar kindertelevisie, richten deze onderzoeken zich vooral op receptie en de effecten van televisie op kinderen. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de inhoud van mediateksten die speciaal voor kinderen zijn gemaakt, terwijl juist kindertelevisie een terrein is dat in het oog springt als het gaat om

onderscheidende programma’s (De Leeuw, “Televisie actief publiek” 260). Ook de reeds bestaande publicaties over omroepidentiteit richten zich op de

omroepidentiteit in televisiedrama voor volwassenen, terwijl over kindertelevisie en omroepidentiteit nog weinig bekend is.

Om te kunnen beantwoorden op welke manier de identiteit van Human terug te zien is in zijn jeugdprogramma’s, zal onderzocht worden op welke manier televisieproducties bijdragen aan het creëren van een identiteit vanuit ideologie. Ook zal specifiek worden gekeken naar hoe de identiteit van de

doelgroep, de kinderen, wordt vormgegeven in mediaproducties. Zo kan worden bepaald op welke manier de identiteit van omroep Human zichtbaar zou moeten worden in zijn jeugdprogramma’s, wat handvatten geeft voor de analyse.

Vervolgens kan een analyse worden gemaakt van de twee jeugdprogramma’s, De Vloer Op Jr. en Dus Ik Ben Jr. Dan zal tenslotte duidelijk worden hoe de identiteit van Human zichtbaar wordt in zijn jeugdprogramma’s en wellicht ook of er een verschil is tussen beide programma’s. Het is allereerst echter van belang om kort te verkennen hoe de Nederlandse Publieke Omroep is

georganiseerd, wat de plek is van Human in dit geheel en welke waarden horen bij de humanistische identiteit.

(9)

7 1. DE NEDERLANDSE PUBLIEKE OMROEP: PLURIFORMITEIT

Het bestel van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) is een systeem dat voortkomt uit de zuilen die voorheen de Nederlandse samenleving vormgaven. Hierin wijkt Nederland af van veel andere Europese landen die een nationaal systeem hebben of bijvoorbeeld de Verenigde Staten dat een commercieel systeem kent (Bardoel, “Lering vermaak” 13). Het Nederlandse publieke bestel wordt dan ook regelmatig uniek genoemd (De Leeuw, Televisiedrama 38). Tegenwoordig wordt dit idee vaak wat meer genuanceerd. Zo stelt

televisiewetenschapper Maarten Reesink dat dit beeld van een uniek systeem een cliché is geworden, dat ook een zekere nuancering nodig heeft. Elk nationaal omroepsysteem heeft zijn bijzonderheden en door onder andere internationale regelgeving zijn er tegenwoordig ook steeds meer overeenkomsten (Reesink 283). Ook Jo Bardoel stelt dat met de totstandkoming van het duale bestel, dat we nu nog steeds kennen, een einde kwam aan “het unieke ‘model-Holland’” (“Hilversum hek” 339).

Dat de omroepen verzuild zijn, betekent dat zij een onderdeel zijn van een geheel van organisaties en instituties, gebaseerd op een bepaalde

levensbeschouwelijke grondslag (Manschot 11). Het bestel wordt vanuit de verzuiling dus gekenmerkt door verschillende omroepen die eigen politieke standpunten en culturele voorkeuren vertegenwoordigen, waardoor er sprake is van externe pluriformiteit en niet van een interne pluriformiteit waarbij een centrale omroeporganisatie de bestaande diversiteit aan opinies en smaken representeert (Konig et al. 133). Het Nederlandse publieke bestel kenmerkt zich bij uitstek door deze pluriformiteit (De Leeuw, Televisiedrama 11).

1.1 Geschiedenis publieke omroep

De Nederlandse omroepverenigingen ontstonden in Nederland in de tijd dat de radio opkwam. De omroepen wisten namelijk een koppeling tot stand te brengen “tussen het technische instrument dat radio was en de maatschappelijk en politiek actieve groepen die een overgroot merendeel van de Nederlandse bevolking representeerden” (Wijfjes, “Veelkleurige radiogemeenschappen” 51). In mei 1930 werd het Radioreglement afgekondigd. Deze omroepregelingen legden de basis voor een niet-commercieel stelsel dat zo zou blijven tot de omroepwet van 1967. In dit regelement van 1930 stond onder andere dat zendmachtigingen zouden worden verleend aan organisaties die konden aantonen “dat zij in zoodanige [sic] mate gericht zijn op de bevrediging van in

(10)

8

het volk levende cultureele [sic] of godsdienstige behoeften dat hare

uitzendingen uit dien hoofde geacht kunnen worden van algemeen nut te zijn” (Wijfjes, “Veelkleurige radiogemeenschappen” 64). Hiermee werd de basis gelegd voor een verzuild bestel, wat inhield dat elke omroep programma’s maakte die gekleurd waren door de sociaal-culturele overtuigingen en de belangen van de eigen zuil. De omroepen in deze tijd waren de katholieke KRO, de protestants-christelijke NCRV, de socialistische VARA, de neutrale AVRO en de vrijzinnig protestantse VPRO (Konig et al. 134).

In 1969 ging de Omroepwet van 1967 in werking. Openheid, pluriformiteit en non-commercialiteit werden met deze wet belangrijke kenmerken van de Nederlandse omroep. Als er een nieuwe omroep onderdeel wilde worden van het bestel, moest aangetoond worden dat zij voldoende representatief waren voor een belangrijke groepering van het volk (De Leeuw, “Televisie verbindt” 166). Hierdoor kwamen er nieuwe omroepen bij, zoals de neutrale TROS, de

protestantse EO en Veronica (Konig et al. 135). Ook kerken, politieke partijen en genootschappen op geestelijke grondslag die geen volledige omroeptaak

nastreefden, kregen zendtijd toegewezen (Manschot 43).

Een andere bepaling in de Omroepwet van 1967 was dat omroepen zendtijd toegewezen kregen op basis van hun ledental (Manschot 11). Hierop volgde dat in de jaren zeventig een interne concurrentie tussen de omroepen ontstond, die leidde tot de steeds groter wordende wens “om zich te profileren en zo hun aanwezigheid op basis van het stromingartikel te legitimeren en de relatie met de oorspronkelijke zuil de definiëren” (De Leeuw, “Televisie verbindt” 171). De interne concurrentie leidde dus tot omroepprofilering (Manschot 27). In 1980 werden er nog twee wetswijzigingen ingevoerd die de pluriformiteit zouden moeten vergroten. Zo stond in artikel 13 van deze omroepwet dat de

omroeporganisaties moesten kunnen aantonen dat ze een bepaalde

maatschappelijke, culturele of godsdienstige dan wel geestelijke stroming in het Nederlandse volk vertegenwoordigden. Dit was een aanscherping van de wet van 1967 (Felling, Peters en Schreuder 7). Belangrijk was dat door het woord

“stroming” ook een maatschappelijke basis een legitimatie kon zijn voor het bestaan van een omroeporganisatie (De Leeuw, “Televisie verbindt” 167).

De Omroepwet werd in 1988 vervangen door de Mediawet. Hierdoor kwam er steeds meer plaats voor commerciële zenders. Zo kreeg RTL

toestemming om via de kabel commerciële televisie in Nederland te verspreiden en al in 1990 wist RTL meer kijkers te trekken dan ieder van de publieke zenders (Manschot 12). Naast de ruimte voor de commerciëlen, begon in 1988 Nederland 3 als “het andere net”, waarop de NOS en kleine niet-ledengebonden

(11)

9 zendgemachtigden uitzendtijd kregen (Bardoel, “Hilversum hek” 351). Deze niet-ledengebonden zendgemachtigden werden 39f-omroepen genoemd, omdat op grond van artikel 39f uit de Mediawet de verschillende levensbeschouwingen recht hadden op zendtijd op radio en televisie (Benjamin). Ook werd in 1988 het Commissariaat van de Media opgericht (Bardoel, “Lering vermaak” 20). Dit Commissariaat werd een uitvoerend orgaan, dat onder andere zou gaan toezien op de naleving van de wet (Manschot 60).

Als reactie op de commerciëlen werd het omroepbestel met de komst van de Mediawet van 2000 wederom fors gereorganiseerd. Wat echter stand bleef houden was “het uitgangspunt van publieke omroeporganisaties die elk hun eigen sociaal-culturele achterban moesten bedienen op basis van externe pluriformiteit” (Konig et al. 135). In de Mediawet van 2008 veranderden de 39f-omroepen in de 2.42-39f-omroepen, vernoemd naar artikel 2.42 in die wet:

1. Het Commissariaat kan eens in de vijf jaar kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag of rechtspersonen waarin twee of meer van deze genootschappen samenwerken, aanwijzen voor het verzorgen van media-aanbod op kerkelijk of geestelijk terrein voor de landelijke publieke mediadienst volgens de bepalingen van deze afdeling. 2. Voor aanwijzing komen slechts in aanmerking kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag die representatief geacht

kunnen worden voor een in Nederland aanwezige kerkelijke of geestelijke hoofdstroming.

(“Mediawet 2008” 15)

Vanwege de bezuinigingen zijn er de laatste jaren grote reorganisaties binnen de publieke omroep. Een van deze ontwikkelingen, die al kort is aangestipt in de inleiding, is het afschaffen van de 2.42-omroepen, de omroepen die zendtijd krijgen op basis van hun levensbeschouwing (Van Kampen). Hieronder vallen naast Human, onder andere ook de Interkerkelijke Omroep Nederland (IKON), de Boeddhistische Omroep Stichting (BOS), de Nederlandse Islamitische Omroep (NIO) en het Rooms-Katholiek Kerkgenootschap (RKK) (Beeld en Geluid-wiki “2.42-omroep”). Wat echter wel bij alle wetswijzigingen overeind is gebleven is het uitgangspunt van pluriformiteit in de zin van een verscheidenheid aan opvattingen, dat garant moet staan voor een maatschappelijke, culturele en levensbeschouwelijke veelkleurigheid (De Leeuw, Televisiedrama 13). Human is een van de 2.42-omroepen die moet verdwijnen. Om een beter inzicht te krijgen in Human als omroep, zal in de volgende paragrafen de geschiedenis van

(12)

10

Human, zijn identiteit en daarmee zijn inbedding in het publieke bestel worden onderzocht.

1.2 De Humanistische Omroep

In bovenstaande geschiedenis van de publieke omroep is al uitgelegd dat met de omroepwet van 1967 genootschappen op geestelijke grondslag die geen

volledige omroeptaak nastreefden, zendtijd kregen. In de

Televisiezendtijdbeschikking van 1972 is te zien dat het Humanistisch Verbond op die manier 7,5 minuut zendtijd per week kreeg als geestelijk genootschap (Manschot 45). Vanaf 1988 kregen kleine niet-ledengebonden omroepen door de Mediawet op basis van hun levensbeschouwing zendtijd op Nederland 3.

Zodoende kreeg het Humanistisch Verbond op basis van artikel 39f een zendmachtiging, waarvoor in 1989 de Humanistische Omroep Stichting (HOS) werd opgericht met een eigen onafhankelijk redactiestatuut. Deze omroep wordt nu Human genoemd, en tot januari 2016 is de zendmachtiging nog in de handen van het Humanistisch Verbond (Beeld en Geluid-wiki “HUMAN”).

1.2.1 Humanisme

Human is opgericht vanuit een humanistische levensbeschouwing. In de

zestiende eeuw was onder andere Erasmus de grondlegger van het humanisme in Nederland. Een onderscheidend kenmerk van het humanisme dat zich vrijwel direct openbaarde, was dat er geen institutionele bedding werd gezocht, dit in tegenstelling tot twee andere stromingen uit die tijd: het calvinisme en het lutheranisme (“Beleidsplan 2016-2012” 6). Een eeuw later stelde Spinoza dat moraal heel goed vanuit de mens zelf ontwikkeld kan worden en maakte de weg vrij voor de Verlichting van de achttiende eeuw (“Beleidsplan 2016-2012” 6). Het duurde hierna nog een behoorlijke tijd voordat het humanisme ook formeel erkenning krijgt: “In 1981 werd uiteindelijk de gelijkberechtiging van het humanisme als levensbeschouwing in de grondwet verankerd” (“Beleidsplan 2016-2012” 7).

De uitgangspunten van het levensbeschouwelijke humanisme worden beschreven in de publicatie “Eigentijds humanisme” van het Humanistisch Verbond, waarin zij ook hun beginselverklaring uit 1973 toelichten. Omdat de zendmachtiging van Human in handen is van het Humanistisch Verbond, zijn de uitgangspunten van de omroep gelijk aan de uitgangspunten in de

(13)

11 uitgangspunt uit de beginselverklaring is die van zelfbeschikking. Hierover schrijft het Humanistisch Verbond: “Voor het Humanistisch Verbond draagt het accepteren van de eindigheid van het leven bij aan de waardigheid ervan. Het streven naar een goed levenseinde op basis van de zelfbeschikking van het individu past expliciet binnen de humanistische levensbeschouwing”

(Uitgangspunten). In “Eigentijds humanisme” komen drie elementen van het levensbeschouwelijke humanisme aan bod. Allereerst de grondslag dat het humanisme een levensbeschouwing is die uitgaat van de waardigheid van

mensen en die inspiratie vindt in menselijke vermogens: “Het humanisme is een uniek experiment om goed en mooi te leven. Zowel maatschappelijk als

persoonlijk streven humanisten naar menselijke ontplooiing en ontwikkeling. Kernwoorden hierbij zijn vrijheid, kracht, verantwoordelijkheid en waardigheid” (Wit et al. 1). De maatschappelijke component van het humanisme houdt in dat het een politiek-moreel systeem is: “We voelen ons geroepen om een

menswaardig leven voor ieder individu te bevorderen en zetten ons hier actief voor in” (Wit et al. 2). Tot slot is er een persoonlijk element waarbij het

humanisme het streven naar een goed, zinvol en mooi persoonlijk leven omvat: “Leven moeten we leren; ons karakter vormt zich gaandeweg. In de

humanistische traditie spreken we van het ontwikkelen van ‘hogere

menselijkheid’, van ‘vorming’ (Bildung) en van ‘levenskunst’” (Wit et al. 3). Van de zeven levensbeschouwelijke omroepen die er nu zijn, is Human de omroep die het humanisme in Nederland vertegenwoordigt en daarmee is

Human van deze zeven levensbeschouwelijk omroepen de enige niet-religieuze omroep (Over Human). Human is dus een seculiere omroep, maar ondanks dat wordt in het beleidsplan 2016-2020 opgemerkt: “Onder de aanhang van het humanisme, en zo ook van Human, bevinden zich zowel atheïsten als agnostici, maar eveneens mensen voor wie naast het humanisme ook religie een bron van inspiratie is die richting geeft aan hun leven” (9). Omdat het humanisme niet geseculariseerd is en bijvoorbeeld geen herkenbare rituelen of een doopregister kent, is het lastig te meten hoeveel humanisten er in Nederland zijn. Het is namelijk niet zo dat Nederlanders die geen religie aanhangen automatisch humanist zijn (Van Waart en Lampert 11). Wel zijn er meer dan een miljoen mensen in Nederland die humanistische waarden erg belangrijk vinden, een groep die ongeveer net zo groot is als de groep katholieken en protestanten in Nederland. Bij deze groep vormen de humanistische waarden een duidelijk te onderscheiden en samenhangend patroon (Van Waart en Lampert 1). Deze humanistische waarden zijn bepalend voor de identiteit van Human als omroep.

(14)

12

1.2.2 Identiteit Human

In deze paragraaf zal worden beschreven hoe Human zichzelf ziet en zichzelf legitimeert in het bestel. Hiervoor wordt een overzicht gegeven van de

verschillende humanistische waarden die de humanistische ideologie uitdragen en die dus terug te zien zouden moeten zijn in de programma’s van Human. Het onderwerp omroepidentiteit is uitgebreid aan bod gekomen in Televisiedrama: podium voor identiteit, een onderzoek naar de relatie tussen omroepidentiteit en Nederlands televisiedrama 1969-1988, het proefschrift van hoogleraar Sonja de Leeuw. Dit is: “een onderzoek naar de wijze waarop ideologische posities, die geïnstitutionaliseerd zijn in het Nederlandse omroepbestel, worden

gepresenteerd” (De Leeuw, Televisiedrama 13). Een van de elementen van haar onderzoek is een sociaal-historische analyse van de omroepen. De Leeuw

besteedt hierbij aandacht aan: “hoe zien ze zichzelf, hoe promoten en legitimeren ze hun aanwezigheid in het bestel; verantwoorden ze die aanwezigheid in het perspectief van de eigen geschiedenis, en/of ook ten opzichte van andere omroepen, en/of bijvoorbeeld met het oog op bepaalde kijkersgroepen?” (Televisiedrama 55).

Al eerder, in 1983, deden de heren Felling, Peters en Schreuder in hun werk Profiel gevraagd: omroepen en hun achterban onderzoek naar wat identiteit is, hoe dit op omroepen toe is te passen en op welke wijze dat is te meten (11). Zij stelden dat je identiteit kunt zien als een inhoud, een geheel van eigenschappen, houdingen en grondovertuigingen. Dit past niet alleen op

individuen, maar ook op groepen en organisaties zoals een omroep (Felling, Peters en Schreuder 12). Binnen het begrip identiteit onderscheiden zij drie soorten identiteit. Een daarvan, de zelfgekozen identiteit, is belangrijk bij het achterhalen van de identiteit van Human. Hieronder wordt verstaan dat er etiketten zijn waarmee wordt aangegeven wat men in principe wil zijn (Felling, Peters en Schreuder 13). Omroepen moeten hun bestaan dus verantwoorden door te verwijzen naar hun inhoudelijke identiteit. Ze maken duidelijk welke religieuze, geestelijke, culturele of maatschappelijke inspiratie ze bezitten en deze formuleren ze en maken ze expliciet. Zodoende is het mogelijk een inhoudsanalyse te maken van documenten waarin de grondbeginselen van een omroep zijn vastgelegd (Felling, Peters en Schreuder 15).

Omdat Human een humanistische omroep is zijn er vanzelfsprekend humanistische etiketten waarmee Human wil aangeven wat voor omroep hij is. Ook wil Human deze etiketten uitdragen in de programma’s die hij maakt. In het jaarverslag van Human uit 2012 wordt dan ook beschreven dat de visie van

(15)

13 Human is gebaseerd op de beginselverklaring van het Humanistisch Verbond die in bovenstaande paragraaf is toegelicht (“Jaarverslag 2012” 12). Een aantal kernwaarden die horen bij het humanisme worden in het beleidsplan duidelijk beschreven. Dit zijn: zelfbeschikking, verantwoordelijkheid, inlevingsvermogen, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, ruimdenkendheid en openheid (5).

Deze waarden komen ook terug in het onderzoek dat Peter van Waart en Martijn Lampert in 2004 uitvoerden in opdracht van Human. Voor dit onderzoek moesten zij aantonen dat er in Nederland een achterban is die affiniteit heeft met het gedachtegoed van het humanisme. Om dit te bepalen, stelden zij in overleg met Human een lijst op met waarden die kenmerkend zijn voor het humanisme, zodat ze konden onderzoeken in welke mate individuen deze humanistische kernwaarden aanhangen (Van Waart en Lampert 2). Deze kernwaarden waren de volgende:

- Gelijkwaardigheid (gelijke kansen voor allen) - Vrijheid (vrijheid van handelen en denken) - Zin van het leven (een doel in je leven) - Zelfrespect (geloof in eigen waarde) - Creativiteit (uniekheid verbeelding)

- Wijsheid (een volwassen begrip van het leven)

- Sociale rechtvaardigheid (herstellen van onrechtvaardigheid, zorg voor zwakkeren)

- Onafhankelijkheid (volstaan op jezelf)

- Ruimdenkend (verdraagzaamheid t.a.v. andere ideeën en geloof) - Kiezen van eigen doelen (bepaling eigen levensvervulling)

- Verantwoordelijk (betrouwbaar iemand, op wie je kunt rekenen) - Nieuwsgierig (geïnteresseerd, in alles onderzoekend)

- Waarachtigheid (echtheid, puurheid)

- Verwondering (het vreemde ervaren, zich verbazen) - Begeestering (inspiratie, enthousiasme)

- Groeien (jezelf verrijken) (Van Waart en Lampert 2)

Dit is een omvangrijke lijst met humanistische kernwaarden. Voor de focus van de analyse zal het nodig zijn een aantal waarden in het bijzonder te onderzoeken. (Wat overigens niet weg zal nemen dat de andere waarden, mochten die opvallen, ook zullen worden besproken.) Om te bepalen welke waarden dit zijn, wordt gebruikt gemaakt van een recenter onderzoek naar het

(16)

14

humanisme en de positie van het Humanistisch Verbond dat in 2013 in opdracht van het Humanistisch Verbond is uitgevoerd door de onderzoekers Meeusen en Buitinga van onderzoeksbureau Newcom Research & Consultancy. Zij stellen dat er vier echte kernwaarden zijn van het humanisme:

- Vrijheid: zonder dwang en manipulatie je doen en laten kunnen bepalen;

- Zelfbeschikking: het recht en het vermogen om op basis van eigen overwegingen over je leven te beslissen;

- Gelijkwaardigheid: ieder mens in gelijke mate waardigheid toekennen; - Verantwoordelijkheid: aansprakelijk willen zijn voor de gevolgen van

je handelen voor jezelf en voor anderen. (Meeusen en Buitinga 19)

Voor de analyse zal in het bijzonder worden gelet op deze vier kernwaarden van het humanisme.

Deze vier waarden zijn, met uitzondering van zelfbeschikking, op het eerste gezicht misschien niet erg specifiek humanistische waarden. Vrijheid, verantwoordelijkheid en gelijkwaardigheid zouden waarden kunnen zijn die elke omroep graag in zijn programma’s ziet. Door de uitleg die bij elke waarde staat, wordt echter duidelijk wat het specifiek humanistische is in die waarde. Bij vrijheid staat er bijvoorbeeld dat het belangrijk is om zonder dwang je doen en laten te kunnen bepalen. Deze insteek van vrijheid betekent voor Human ook onder andere de vrijheid om je leven in te delen zoals je dat zelf wilt.

Geaardheid is dan ook typisch iets waarvan Human vindt, in tegenstelling tot andere omroepen, dat er vrijheid in moet zijn. Mede hierdoor zijn er onder andere documentaires van Human die gaan over homoseksualiteit, zoals Oud Roze. Op deze wijze wordt dus binnen individualisme de waarde van vrijheid op een humanistische manier ingevuld.

Hetzelfde geldt voor de invulling van de waarde van verantwoordelijkheid. Het gaat hier om verantwoordelijkheid in de humanistische zin: het

verantwoordelijk en aansprakelijk zijn voor de gevolgen van je eigen gedrag. De documentaire van Human, Als we het zouden weten, is hiervan een voorbeeld. Deze documentaire gaat over de verantwoordelijkheid van artsen over te vroeg geboren kindjes en de keuze van het wel of niet starten van een behandeling. Het gaat dus om verantwoordelijkheid naar mensen en jezelf toe.

Verantwoordelijkheid in deze zin is tekenend voor Human. Bij andere omroepen kom je waarden als vrijheid en verantwoordelijkheid wellicht ook tegen, maar

(17)

15 niet op deze manier. Bij een andere omroep, zoals een religieuze omroep, zou vrijheid eerder betekenen dat je vrij bent binnen de regels van het geloof. Ook verantwoordelijk zou dan eerder de verantwoordelijkheid naar een God

betekenen dan het aansprakelijk zijn voor de gevolgen van je eigen handelen. Zoals in de inleiding al is aangestipt, hecht Human bijzonder veel belang aan zijn jeugdprogramma’s. Aan de hand van deze lijsten is het mogelijk te achterhalen op welke manier de waarden van het humanisme te zien zijn in de jeugdprogramma’s van Human. Het is dan echter eerst van belang te weten hoe identiteit tot uiting komt in mediaproducties en op welke manier dit

(18)
(19)

17 2. IDENTITEIT EN TELEVISIE

Al in de tijd van de radio werd de techniek van de radio ingezet om “identiteit te belijden” (Wijfjes, “Veelkleurige radiogemeenschappen” 51). Zoals in het vorige hoofdstuk over de Nederlandse Publieke Omroep al een aantal keer naar voren is gekomen, is de identiteit van verschillende omroepen een belangrijk kenmerk van het Nederlandse publieke bestel en speelt televisie een rol in de constructie van culturele identiteit (Wijfjes, “Veelkleurige radiogemeenschappen” 53). Om een goede analyse te kunnen maken waarin wordt onderzocht op welke manier de identiteit van Human te zien is in zijn jeugdprogramma’s, is het van belang in dit hoofdstuk nader te onderzoeken hoe omroepidentiteit zichtbaar kan worden in mediaproducties. Het is hierbij van belang op te merken dat het niet de vraag is of omroepidentiteit zichtbaar is. De Mediawet stelt immers dat de relatie tussen identiteit en programma’s er moet zijn. Het is wel relevant om te

onderzoeken welke waarde de omroepen hechten aan die identiteit en op welke wijze ze er in de productiepraktijk mee omgaan (De Leeuw, Televisiedrama 27).

In het vorige hoofdstuk is al kort het proefschrift van Sonja de Leeuw aan bod gekomen waarin zij de relatie tussen omroepidentiteit en televisiedrama heeft onderzocht. Om deze relatie te onderzoeken, heeft De Leeuw gekozen voor theorieën uit de cultural studies. Binnen de cultural studies is receptie, dus de relatie tussen tekst en kijker, een van de belangrijkste onderzoeksgebieden (De Leeuw, Televisiedrama 51). Het onderzoek van De Leeuw, richt zich daarentegen op de relatie tussen productie en tekst en kan daarom als een aanvulling worden gezien op wat er normaliter veel wordt gedaan binnen de cultural studies. Ook de differentiatie vanaf de zenderkant is een nieuw perspectief binnen de benaderingen van cultural studies (De Leeuw, Televisiedrama 33). De Leeuw benadrukt ook dat haar vraagstelling een hermeneutische is: “Als vorm van programmageschiedenis presenteert dit onderzoek het officiële vertoog (opvattingen van omroepen) en kenmerkende voorbeelden uit de produktiepraktijk [sic] van het televisiedrama” (Televisiedrama 33).

De Leeuw beperkt zich in haar werk tot programma’s voor volwassenen, omdat kinderen geen lid kunnen worden van een omroep en daarom voor verschillende omroepverenigingen geen interessante doelgroep zijn

(Televisiedrama 34). Voor Human zijn kinderen juist wel een hele interessante doelgroep. Dit maakt extra nieuwsgierig of omroepidentiteit ook in

kindertelevisie terug is te zien. In een recentere publicatie schrijft De Leeuw namelijk dat kindertelevisie bij uitstek een terrein is dat in het oog springt wanneer het gaat om een onderscheidende programmering (“Televisie actief

(20)

18

publiek” 260). Omdat Human een omroep is die de Leeuw niet meeneemt in haar onderzoek1, zal dit de tweede reden zijn waarom dit onderzoek een

toevoeging is op de publicatie van De Leeuw. Ook Human is een omroep met een expliciete ideologie en identiteit.

Hoewel er een aantal aspecten tussen dit onderzoek en dat van De Leeuw verschillen, biedt haar onderzoeksopzet goede en concrete handvatten voor dit onderzoek. Zo is in het voorgaande hoofdstuk de sociaal-historische analyse van de omroep reeds toegepast. De Leeuw beschrijft in haar onderzoek ook wat ideologie is en hoe dit tot uiting komt in mediaproducties. Hiervoor gebruikt zij de theorieën over ideologie van Thompson en Eagleton en de encoding/decoding theorie van Stuart Hall. In de volgende paragraaf zullen deze theorieën verder worden toegelicht en ook waarom zij bruikbaar zijn voor dit onderzoek.

De kern van het onderzoek van De Leeuw is een hermeneutische analyse van mogelijke betekenissen in dramaproducties. Het accent ligt daarbij op de manier waarop overheersingsrelaties of de opvattingen over

overheersingsrelaties, zoals deze worden beschreven in de theorie van Thompson, worden geproduceerd of ondersteund. Hierbij wordt niet gekeken naar de mogelijke betekenis van producties, omdat het onderzoek dan zou gaan over de relatie tussen tekst en kijkers. De aandacht wordt gericht op de wijze waarop een bepaalde opvatting over de werkelijkheid wordt gestuurd door de codes van televisie en, in het geval van De Leeuw, de regels van televisiedrama (De Leeuw, Televisiedrama 55). In plaats van de regels van televisiedrama zal voor deze analyse worden gelet op de regels van kindertelevisie.

Aan de hand van voorbeelden uit de twee jeugdprogramma’s van Human zullen in hoofdstuk 4 daarom ideologische implicaties in relatie tot de

geformuleerde identiteit worden geconstrueerd. Of, zoals Felling, Peters en Schreuder het formuleren: “Men zal dan vanuit de zelfinterpretatie der

verschillende omroepen een serie criteria moeten afleiden, aan de hand waarvan vergelijkbare programma’s […] geobserveerd worden” (Felling, Peters en

Schreuder 17). Het is bij een hermeneutische analyse daarnaast ook van belang aandacht te besteden aan de regels die een rol hebben gespeeld bij de productie van betekenis (De Leeuw, Televisiedrama 55). In het geval van dit onderzoek zal het zoals gezegd gaan om de regels die van toepassing worden geacht op

jeugdtelevisie. Deze zullen worden beschreven in het volgende hoofdstuk. Allereerst is het van belang te definiëren wat er wordt verstaan onder ideologie

1 De Leeuw onderzoek het televisiedrama in de periode van 1969 tot 1988. Human bestond toen nog niet.

(21)

19 en hoe dit ons kan helpen te achterhalen op welke manier de identiteit van Human zichtbaar wordt in zijn jeugdprogramma’s.

2.1 Ideologie

In haar publicatie beschrijft De Leeuw hoe het concept ideologie vanuit het marxisme is ontstaan en door verschillende denkers als Althusser en Gramsci steeds verder werd ontwikkeld (De Leeuw, Televisiedrama 38). Vervolgens komt zij aan bij de theorie van Terry Eagleton, die in zijn boek Ideology: An

Introduction verschillende bestaande betekenissen van ideologie die momenteel circuleren, zoals “forms of thought motivated by social interests” en “identity thinking”, samenvat en daarmee verschillende nieuwe betekenissen geeft aan ideologie (1). De Leeuw ziet zijn definitie van ideologie als een die bruikbaar is voor dit onderzoek: “Ideologie als (de promotie en legitimatie van) een geheel van ideeën en opvattingen (waar of vals) die de voorwaarden en

levenservaringen symboliseren van een specifieke, maatschappelijk belangrijke groep of klasse” (Televisiedrama 41). Over deze definitie schrijft De Leeuw vervolgens: “Ideologie ligt in deze betekenis dicht bij wereldbeeld, maar

functioneert -specifieker- als legitimatie van de macht van een maatschappelijke groep of klasse, niet noodzakelijk van die van de dominante groep of klasse” (Televisiedrama 41-42).

De socioloog John B. Thompson hanteert een net even andere definitie van ideologie, die een goede aanvulling biedt op de definitie van Eagleton. Thompson beschrijft ideologie als volgt:

I propose to conceptualize ideology in terms of the ways in which meaning mobilized by symbolic forms serves to establish and sustain relations of domination: to establish in the sense that meaning may actively create and institute relations of domination; to sustain, in the sense that meaning may serve to maintain and reproduce relations of domination through the ungoing process of producing and receiving symbolic forms. (Thompson 58)

Onder symbolische vormen verstaat Thompson een brede reeks van handelingen en uitingen, beelden en teksten die worden geproduceerd door subjecten en door hen en anderen worden herkend als betekenisvolle constructies (59). Thompson beschrijft ook dat het voor een hermeneutische analyse van ideologie van belang is dat: “To interpret ideology is to explicate the connection between

(22)

20

the meaning mobilized by symbolic forms and the relations of domination which that meaning serves to establish and sustain” (293). In lijn met De Leeuw zal daarom voor dit onderzoek, vanuit Thompsons idee van ideologie, tijdens de analyse worden gekeken naar de houding van de omroep tegenover

overheersingsrelaties (De Leeuw, Televisiedrama 43). Omdat in de definitie van Thompson “domination” een belangrijke plaats inneemt, kiest De Leeuw ervoor om te spreken van overheersingsrelaties in plaats van machtsrelaties:

“Thompson neemt afstand van de economische basis van ideologie bij de klassiek marxisten door overheersingsrelaties niet alleen in termen van klasserelaties op te vatten” (Televisiedrama 42-43). De houding van Human tegenover overheersingsrelaties is op te maken uit de humanistische waarden die in het eerste hoofdstuk zijn achterhaald. Zelfbeschikking is een van de belangrijkste kernwaarden, ook door het Humanistisch Verbond als eerste genoemd in de beginselverklaring. Human ziet mensen dus als vrije individuen. Dat op deze manier naar overheersingrelaties wordt gekeken, komt ook terug in alle andere humanistische waarden die in het vorige hoofdstuk zijn genoemd.

Om het mogelijk te maken de humanistische waarden en daarmee de houding van Human tegen overheersingrelaties te analyseren, zal gebruik worden gemaakt van het encoding/decoding model van Stuart Hall dat past bij de cultural studies en vaak wordt toegepast. In dit model gaat het om de processen van productie (encoding) en interpretatie (decoding) (Hall 129). De betekenisproductie- en interpretatie vinden plaats door gebruik van codes in specifieke discourses: “Codes are links between producers, texts, and audiences, and are the agents of intertextuality through which texts interrelate in a network of meanings that constitutes our cultural world” (Fiske 4).

John Fiske onderscheidt verschillende niveaus van codes die ook bij de analyse van de jeugdprogramma’s van Human gebruikt kunnen worden. Deze codes van televisie zijn schematisch weergegeven in bijlage 1. Er is een eerste laag van “realiteit” waarin sociale codes zoals verschijning, omgeving, gedrag, gebaren en expressie zichtbaar zijn. In de tweede laag van representatie worden deze codes door onder andere montage en camera omgezet naar conventionele representationele codes. Op het derde niveau, ideologie, worden de

representationele codes georganiseerd in ideologische codes zoals

individualisme, ras, klasse, materialisme, kapitalisme, etc. (Fiske 5). Fiske merkt hierbij terecht op dat de categorieën grillig en ongrijpbaar zijn en dat: “‘reality’ is already encoded: or rather the only way we can perceive and make sense of reality is by the codes of our nature” (Fiske 4). Bij de analyse is het dus altijd belangrijk om de categorieën niet te beschouwen als losstaande onderdelen,

(23)

21 maar om alle categorieën samen mee te nemen in de analyse. De codes van Fiske kunnen de symbolische vormen (allerlei handelingen, uitingen, beelden en teksten) die Thompson in zijn definitie van ideologie beschrijft in zich dragen. Juist alle codes samen vertellen dus uiteindelijk iets over de ideologie van de omroep die te zien is in het programma.

Er hoeft echter geen noodzakelijke overeenkomst te zijn tussen de processen van productie en die van interpretatie: “the former can attempt to ‘pre-fer’ but cannot prescribe or guarantee the latter” (Hall 135). Bij encoding wordt uitgegaan van een preferred reading, datgene wat de producer, in dit geval de omroep, wil uitdragen met zijn productie. Deze preferred reading is te achterhalen door bestudering van bijvoorbeeld notulen en bedrijfsnotities (De Leeuw, Televisiedrama 49). In hoofdstuk 2 is reeds vanuit het beleidsplan en onderzoek dat door verschillende onderzoeksbureaus is uitgevoerd in opdracht van Human achterhaald welke waarden Human graag wil dat de kijkers lezen in zijn producties. In het proces van decoding kan vervolgens sprake zijn van een dominante lezing waarbij de kijker de preferred reading overneemt, een

tegenstrijdige lezing waarbij de kijker tegen de preferred reading ingaat of een onderhandelende lezing waarbij slechts bepaalde betekenissen zullen worden overgenomen (Hall 136-138). Zoals De Leeuw in haar boek benadrukt, zal in dit onderzoek de nadruk niet liggen op receptie en dus de mogelijke betekenissen van de producties, zoals gebruikelijk is binnen de cultural studies

(Televisiedrama 51). Dit onderzoek zal zich richten op de inhoud van de tekst. In de analyse zullen de jeugdprogramma’s namelijk worden geïnterpreteerd en zal duidelijk worden op welke manier de preferred reading in het proces van

encoding is nagestreefd door de manier waarop de verschillende codes worden gebruikt en hoe deze codes de identiteit van Human vormgeven. Victoria O’Donnell vat dit in haar boek Television Criticism goed samen in één zin: “All the codes come together to encode a preferred meaning that supports a certain ideology” (158).

Om te analyseren wat er gebeurt in het proces van encoding zijn de codes die Fiske beschrijft zeer bruikbaar. Deze codes kunnen helpen om de identiteit van Human, die voortkomt uit de ideologie van het humanisme, te achterhalen. Op deze manier is het mogelijk een aantal punten op te stellen waar tijdens de analyse op gelet zal worden. In overeenstemming met het schema van Fiske zijn in het proces van encoding verschillende sociale en representationele codes aan te wijzen die ervoor zorgen dat de ideologische codes zichtbaar worden. De verschillende codes die Fiske beschrijft, grijpen namelijk in elkaar. In de analyse zullen daarom een aantal specifieke codes, waarvan wordt verwacht dat juist in

(24)

22

die codes de humanistische waarden vorm kunnen krijgen, worden onderzocht. In het schema hiernaast (figuur 1) is verduidelijkt voor welke codes gekozen is, hoe de codes waarvoor is gekozen in elkaar grijpen en welke humanistische waarden daarin zichtbaar zullen worden.

Wat betreft de sociale codes zal tijdens dit onderzoek vooral gelet worden op

verschijning, gedrag en spraak. Dit zijn bij uitstek codes waarin de humanistische waarden zichtbaar

zouden moeten worden. De humanistische waarden die in het vorige hoofdstuk zijn besproken zeggen namelijk iets over de manier waarop mensen zich volgens het humanisme gedragen en hoe ze denken. Of deze waarden ook in de

programma’s zitten, kan worden onderzocht door juist die codes te onderzoeken waarin de gedragingen en gedachtes van mensen duidelijk worden: verschijning gedrag en spraak. Gedragen de personages in de programma’s zich bijvoorbeeld volgens de waarden van het humanisme? Dit zal onder andere vorm krijgen door de manier waarop met en over elkaar wordt gesproken. Ook de verschijning van iedereen in de programma’s zal iets zeggen over de identiteit van Human. Humanistische waarden zijn ruimdenkendheid, gelijkwaardigheid, openheid en individualisme, dus er zal naar verwachting een diversiteit aan verschijningen zichtbaar zijn, kinderen die verschillen van klasse en van ras.

Zoals gezegd beschrijft Fiske dat de verschillende codes niet op zichzelf staan, maar in elkaar grijpen. Uit de keuze van de sociale codes van

verschijning, gedrag en spraak (omdat daarin dus de humanistische waarden zoals vrijheid, zelfbeschikking, gelijkwaardigheid en verantwoordelijkheid duidelijk vorm kunnen krijgen) volgt dat op het niveau van representatie bij dit onderzoek gekeken zal worden naar de codes van conflict, dialoog, personage en casting. Deze codes worden namelijk gerepresenteerd door de gekozen sociale codes. Ook in deze representationele codes zullen de waarden van vrijheid, zelfbeschikking, gelijkwaardigheid en verantwoordelijkheid goed zichtbaar zijn. De sociale codes van spraak en gedrag zullen de representationele codes van

Ideologische code:

individualsime

Representationele codes: conflict en dialoog Sociale codes: spraak en gedrag Humanistische waarden: verantwoordelijkheid, vrijheid, zelfbeschikking

Ideologische code:

ras en klasse

Representationele codes: casting en personages Sociale codes: verschijning, spraak en gedrag Humanistische waarden: gelijkheid, vrijheid

(25)

23 conflict en dialoog vormgeven. Er zal onder andere aandacht zijn voor de manier waarop in de dialoog conflicten worden opgelost en hoe mensen zich daarbij gedragen. Uitgaande van de humanistische waarden die in het vorige hoofdstuk zijn besproken, wordt een conflict bijvoorbeeld opgelost door ruimdenkendheid, openheid en verantwoordelijkheid. Op deze manier krijgt de humanistische identiteit dus vorm in de representationele code van conflict en dialoog.

Bij de representatieve codes van casting en personages (die weer ingrijpen op de sociale code van verschijning maar ook van spraak en gedrag) zal het onder andere gaan om welke acteurs (in het geval van De Vloer Op Jr.) en kinderen en volwassenen (in het geval van Dus Ik Ben Jr.) deelnemen aan het programma. Dit kan namelijk iets zeggen over de humanistische waarden van ruimdenkendheid, vrijheid en gelijkwaardigheid. Ook spraak en gedrag zijn hier van belang omdat via deze codes duidelijk gemaakt kan worden hoe iemand uit een van de programma’s denkt over mensen van een andere klasse en van een ander ras.

De ideologische codes die voor dit onderzoek interessant zijn, volgen op hun beurt uit de gekozen sociale en representationele codes. Zie voor een illustratie het schema in figuur 1. De programma’s zullen wat betreft de ideologische codes onder andere worden geanalyseerd op de manier waarop individualisme zichtbaar is. Dit is namelijk een ideologische code die sterk bij het humanisme past, bijvoorbeeld doordat in individualisme de humanistische

waarden van onafhankelijkheid, vrijheid, verantwoordelijkheid en zelfbeschikking zichtbaar worden. Het gaat hier dan om de humanistische definitie van deze begrippen, die in het vorige hoofdstuk in paragraaf 1.2.2 is besproken. De manier waarop de waarden van Human in de representationele codes van

conflict en dialoog zichtbaar worden, zullen dus iets zeggen over bijvoorbeeld de manier waarop Human over individualisme denkt.

Eerder zijn ook al de sociale code van verschijning en de

representationele codes van personage en casting genoemd. Deze codes

vertellen ons iets over de ideologische codes van ras en klasse. De verwachting is dat hierin, in overeenstemming met de kernwaarden van het humanisme, zal worden gedacht in termen van ruimdenkendheid, gelijkwaardigheid en vrijheid. De humanistische waarde van verantwoordelijkheid was bijvoorbeeld “ieder mens in gelijke mate waardigheid toekennen” (Meeusen en Buitinga 19). De ideologische codes van ras en klasse zijn dus bij uitstek geschikt om dit te analyseren. Ook andere waarden van Human die in het vorige hoofdstuk zijn besproken, zijn in feite ideologische codes. Hoe al deze codes vorm krijgen in sociale en representationele codes, zoals gedrag en conflict, zal in de analyse

(26)

24

worden geïllustreerd met voorbeelden. Zoals reeds in deze paragraaf is opgemerkt vertellen deze ideologische codes vervolgens iets over de houding van Human tegen overheersingsrelaties, bijvoorbeeld doordat zichtbaar wordt hoe Human denkt over individualisme.

Voor deze analyse is gekozen voor deze ideologische codes van

individualisme, ras en klasse omdat wordt verwacht dat juist in deze codes de humanistische waarden te herkennen zijn. Daarmee kunnen deze ideologische codes veel zeggen over de identiteit van Human. Een ideologische code die vanwege diezelfde reden bijvoorbeeld bewust niet is gekozen, is die van patriarchaat. Het is indenkbaar dat dit een code is die voor andere omroepen, bijvoorbeeld een religieuze omroep als de EO, juist wel interessant is om te onderzoeken. Op dezelfde manier kan de ideologische code van kapitalisme interessant zijn voor de analyse van een programma van een socialistische omroep zoals de VARA. In dit onderzoek zullen dus echter de ideologische codes van individualisme, ras en klasse worden onderzocht

Hierboven is beredeneerd welke codes nodig zijn voor een inhoudsanalyse waarbij de identiteit van Human achterhaald zal gaan worden. Wat Hodge en Tripp zich in hun boek Children and Television: A Semiotic Approach terecht afvragen, is: “What if children’s codes are different from adult’s codes?” (7). Ook Máire Messenger-Davies stelt in het hoofdstuk over kindertelevisie in The

Television Genre Book dat kinderprogramma’s belangrijke implicaties met zich meedragen (92). Om te achterhalen hoe dit de zojuist besproken punten voor de analyse beïnvloedt, zullen in het volgende hoofdstuk de regels van

kindertelevisie worden onderzocht, net zoals dat Sonja de Leeuw voor haar onderzoek de regels van televisiedrama heeft onderzocht. Hierna kunnen dan de hierboven beschreven punten voor de analyse worden aangevuld of aangepast voor een ideologische inhoudsanalyse van jeugdtelevisie.

(27)

25 3. KINDERTELEVISIE

Binnen de televisiewetenschappen is er al veel onderzoek gedaan naar

jeugdtelevisie. Veel publicaties die er zijn over dit onderwerp gaan echter over de effecten van televisie op kinderen, bijvoorbeeld de effecten van geweld, reclame en educatieve televisie. Ook gaan onderzoeken over kinderen als publiek en hun kijkervaringen, zoals in het boek Children and Television (Brown 27,87). Veel van zulk soort onderzoek is ook terug te vinden in het

toonaangevende boek Beeldschermkinderen: theorieën over kind en media van hoogleraar Kind en Media, Patti Valkenburg. Zij schrijft dat er twee

onderzoekstradities zijn die zich bezig hebben gehouden met kinderen en media. Allereerst de psychologie, waarin echt de effecten van televisie werden

onderzocht. Een voorbeeld hiervan is het Handbook of Children and the Media van Dorothy Singer en Jerome Singer. Later ontstonden de cultural studies, die meer focussen op de inhoud van televisieprogramma’s (Valkenburg 21).

Valkenburg merkt echter op dat de onderzoeken naar kinderen in media in de cultural studies relatief zeer schaars zijn (27).

Een voorbeeld van een publicatie over de receptie van kinderen en televisie is Children Talking Television van David Buckingham. Hij ziet hierbij betekenis niet als iets dat wordt gegeven door de tekst, maar dat wordt gevormd in het sociale proces van het lezen van de tekst (Buckingham, Children Talking 18). Dit komt overeen met wat in het vorige hoofdstuk ook een conclusie was van Sonja de Leeuw, namelijk dat veel onderzoeken binnen de cultural studies betrekking hebben op receptie, maar dat er weinig onderzoek is gedaan naar mediateksten vanuit de kant van de zender. Ook David Buckingham stelt in het door hem geredigeerde, recentere Small Screens: Television for Children, dat er enorm veel onderzoek is gedaan naar kinderen als een publiek, maar bijna niets naar mediateksten die speciaal voor kinderen zijn gemaakt (11). Ook Máire Messenger-Davies stelt dat er ondanks de unieke kenmerken van kindertelevisie nog weinig aandacht is geweest voor de inhoud van jeugdtelevisie (94). Omdat dit onderzoek zich zal richten op de inhoud van de jeugdprogramma’s van Human, zal dit onderzoek in die laatste onderzoekstraditie vallen die Valkenburg noemt, die van de cultural studies. Binnen de cultural studies zal dit onderzoek echter iets toevoegen door de aandacht voor specifiek de inhoud van de teksten die zijn gemaakt voor kinderen.

Kindertelevisie is een apart genre, omdat de mediateksten bijna uitsluitend worden geproduceerd door volwassenen en zij per definitie erg verschillen van hun doelgroep, kinderen (Bazalgette en Buckingham 6). Om een

(28)

26

beeld te krijgen van jeugdtelevisie, is het daarom allereerst van belang om op te merken dat jeugd een sociale constructie is. Het idee over wat jeugd is, is ook door de jaren heen veranderd (Valkenburg 15). Het verschijnsel jeugd kreeg voor het eerst gestalte in de Verlichting, toen de denker Rousseau ideeën ontwikkelde over het opvoeden van kinderen. Voor deze tijd werden kinderen eigenlijk beschouwd als miniatuurvolwassenen die ook dezelfde media zoals kranten en de Bijbel gebruikten (Valkenburg 9). In deze tijd werd het kind

gezien als kwetsbaar, bepaalde onderwerpen werden niet meer besproken. Vanaf de jaren zestig werden kinderen steeds vaker gezien als mondige kinderen (Valkenburg 10). Ook Ken Jones en Hannah Davies beschrijven in Small Screens dat er in de jaren zestig en zeventig nieuwe ideeën ontstaan over kindertelevisie door “progressive educational ideologies” (143). Hierdoor kwam de nadruk te liggen op sociale ontwikkeling en op spel in plaats van instructie (Jones en Davies 143). Het zou slecht zijn om een schijnwereld voor te houden en dus werden thema’s als seksualiteit, dood en echtscheiding bespreekbaar gemaakt. Om bewustwording te creëren zouden kinderen moeten worden geconfronteerd met de realiteit (Valkenburg 10).

Tegenwoordig wordt vaak gezegd dat de jeugd niet meer bestaat, zo begint Buckingham zijn boek After the Dead of Childhood: Growing up in the Age of Electronic Media (3). Er zijn de laatste jaren verschillende interpretaties van de veranderingen in jeugd en de rol die de media daarbij heeft gespeeld. Aan de ene kant wordt gezegd dat door de media de grens tussen jeugd en

volwassenheid is verdwenen. Aan de andere kant wordt gesproken van een kloof in mediagebruik tussen kinderen en hun ouders en dat media de grens juist hebben versterkt in plaats van vervaagd (Buckingham, After Dead 5).

Buckingham merkt terecht op dat elke beschrijving van kinderen, en daarmee het idee van jeugd, niet neutraal is. Dit idee wordt gevormd door een ideologie over jeugd. Bij zijn definitie van ideologie verwijst Buckingham naar Thompson die in het vorige hoofdstuk ook is besproken: “A set of meanings which serve to rationalize, to sustain or to challenge existing relationships of power between adults and children, and indeed between adults themselves” (After Dead 11).

In het kader van dit onderzoek is het daarbij belangrijk op te merken dat ook mediateksten voor kinderen bepaalde ideologieën over jeugd in zich dragen, en dat die worden gekenmerkt door een complexe balans tussen positieve en negatieve motivaties:

On the one hand, producers have been strongly informed by the need to protect children from ‘undesirable’ aspects of the adult world. Indeed, in

(29)

27 some respects, texts for children can be characterized primarily in terms of what they are not – that is, in terms of the absence of representations that are seen to constitute a negative moral influence, most obviously in the form of sex and violence. (Buckingham, After Dead 12)

Aan de andere kant zijn er sterke pedagogische motivaties. Zulke teksten worden gekenmerkt door de poging: “to educate, to provide moral lessons or ‘positive images’ and thereby to model forms of behaviour that are seen to be socially desirable” (Buckingham, After Dead 12). In de volgende paragraaf zal worden uitgelegd dat Human in zijn teksten gemotiveerd zal zijn door dit laatste idee.

Dat er een verschuiving is in het idee wat jeugd is, is ook onderzocht door David Buckingham, Hannah Davies, Ken Jones en Peter Kelley in Children’s Television in Britain. Ze hebben vanuit interviews met ongeveer veertig

televisiemakers onderzocht wat nou specifiek een kinderpubliek is en “how the special nature of the audience translates in decisions about form and content” (Buckingham et al. 147). Uit deze veertig interviews hebben de schrijvers vier discoursen geconstrueerd: die van het kwetsbare kind, het child-centered discours, het idee van het kind als consument en het idee van het kind als burger. In tegenstelling tot de ontwikkeling die Valkenburg schetst, zijn deze discoursen niet chronologisch, maar altijd tegelijk aanwezig (Buckingham et al. 149). In het child-centered discours heerst het eerder besproken idee dat kinderen beter leren door activiteit dan door instructie. Ook heerst binnen dit discours het idee dat de behoeftes van kinderen leeftijdsgebonden zijn. Omdat de programma’s van Human worden gemaakt van kinderen van 9 tot 13 jaar, is het interessant om te kijken naar wat er speelt binnen die leeftijdsgroep.

In het eerste hoofdstuk van haar boek beschrijft Valkenburg de identiteit van verschillende leeftijdsgroepen kinderen. Valkenburg stelt dat kinderen van 8 tot 12 jaar interesse krijgen in realisme, kieskeurigheid en sociale relaties. Ze hebben fantasieën over realistische thema’s en een grote belangstelling voor dingen die in de werkelijkheid kunnen gebeuren (49). Valkenburg schrijft echter ook dat vanaf 5 jaar de interesse voor educatieve programma’s begint af te nemen, en dat kinderen een voorkeur krijgen voor gevaarlijkere en complexere programma’s (45). Dit is een opmerkelijk gegeven, want er wordt ook nog veel schooltelevisie gemaakt voor kinderen in de oudere basisschoolleeftijd. Het is dus niet zo dat educatieve televisie voor oudere kinderen helemaal niet bestaat, maar het moet dus wel complexer zijn. Dit komt overeen met wat Jones en Davies zeggen over de nieuwe aanpak die ontstond in de jaren zestig en

(30)

28

zeventig: de nadruk komt meer te leggen op spelen, en minder op expliciete instructie (143).

Een andere belangrijke ontwikkeling bij kinderen van 8 tot 12 jaar, is dat ze beter emoties leren herkennen en begrijpen. Hierdoor hebben ze ook een interesse in karakters die op psychologisch vlak gelijkenissen met hen vertonen. Ze observeren graag situaties die voor hen potentieel relevant zijn voor hun eigen leven (Valkenburg 51). Dit komt overeen met de functies van media voor kinderen die worden beschreven in het onderzoek van Cecilia von Feilitzen. De functies die kinderen ervaren zijn entertainende en emotionele functies,

informatieve en cognitieve functies, sociale functies en tot slot ontsnapping. Met informatieve functies wordt bedoeld dat televisie kinderen helpt te oriënteren op de realiteit, zorgt voor algemene kennis en praktische informatie en advies geeft (Von Feilitzen 99). Sociale functies slaan met name op het feit dat kinderen zich kunnen identificeren met mensen op televisie en dat ze graag ergens bijhoren. Ook zorgen programma’s voor “topics of conversation” met andere kinderen (Von Feilitzen 100). Bij al deze functies gaat het er dus om kinderen iets te leren over het eigen leven, zowel sociaal als cognitief. Met zijn jeugdprogramma’s speelt Human in op deze ontwikkeling bij de jeugd. In het humanisme wordt dit Bildung genoemd.

3.1 Bildung

Bildung, door Joseph Bleicher ook wel “educative self-formation” genoemd, is een concept dat vorm kreeg in de 18e eeuw tijdens de Verlichting (364). De filosoof Wilhelm von Humboldt wordt vaak gezien als een vormingsfilosoof die verschillende denkrichtingen uit de klassieke tijd bij elkaar bracht in zijn

vormingstheorie (Lechner 99). Humboldt benoemde het proces waarin de mens zich ontwikkelde met het woord Bildung: “Vorming ging om de vrije ontwikkeling van de talenten van een individu, vanuit zichzelf en omwille van zichzelf. Het bracht het zuiver menselijke in de mens tot ontwikkeling en verwezenlijkte daarmee de humaniteit die elke mens in aanleg gegeven was” (Lechner 107).

In hoofdstuk 2 is het concept Bildung ook al kort genoemd, waarbij het “vorming” werd genoemd in het uitgangspunt van het humanisme om te streven naar een zinvol en mooi persoonlijk leven (Wit et al. 3). In het concept van Bildung komen de humanistische identiteit van de omroep Human en de identiteit van de doelgroep, kinderen, samen. Een belangrijke opdracht die Human in al zijn programma’s ziet, is namelijk die van Bildung. Hieronder wordt verstaan: “de persoonlijkheidsvorming en het verwerven van het vermogen van

(31)

29 het individu om weerbaar en veerkrachtig actief te participeren in de

samenleving” (“Beleidsplan 2016-2012” 5). Deze ideeën komen overeen met het discours van het kind als actieve burger: “children come to be granted a certain autonomy: in principle, at least, they are people who can speak for themselves” (Buckingham et al. 170).

In haar inaugurele reden over identiteit en burgerschap in populaire cultuur, stelt Liesbet van Zoonen dat jongeren vaak worden gezien als “unlikely citizens”, omdat ze geen interesse hebben in politiek (15). Zoals uit bovenstaand citaat uit het beleidsplan blijkt, probeert Human in zijn jeugdprogramma’s door Bildung van kinderen wel goede burgers te maken: individuen die actief

participeren in de samenleving. Dit gaat echter om meer dan alleen een interesse in politiek. Ook andere humanistische normen en waarden zijn van belang voor goed burgerschap. Dit komt overeen met wat in After the Dead of Childhood door Buckingham wordt gerekend onder de sterke pegagogische motivatie van mediateksten die kinderen iets willen leren, maar ook morele lessen willen laten zien en daardoor zorgen voor de vorming van sociaal

wenselijk gedrag (12). Wat voor Human sociaal wenselijk is, wordt duidelijk uit de humanistische waarden die zijn geformuleerd in hoofdstuk 1. Hierdoor wordt het wederom, ook in het kader van jeugdtelevisie, nog eens extra duidelijk waarom moet worden onderzocht welke waarden Human uitdraagt om zo ook te onderzoeken hoe kinderen (als burgers) gevormd moeten worden in het kader van Bildung.

Het idee van Bildung is bijvoorbeeld belangrijk in de dramaproducties van Human. Hierover schrijft Human zelf: “Drama laat de meest heftige emoties en uiterste consequenties van menselijk handelen zien en beoogt door middel van identificatie de kijker zich te laten afvragen wat hij zou doen. Dat maakt het drama-aanbod in het kader van de opdracht van Bildung van groot belang” (“Beleidsplan 2016-2012” 19). Dit komt overeen met het hierboven besproken idee dat kinderen moeten worden geconfronteerd met de realiteit om

bewustwording te creëren (Valkenburg 10). Dat kinderen worden gezien als actieve burgers en als mensen die voor zichzelf kunnen spreken, is volgens Buckingham et al. terug te zien in het feit dat er televisieprogramma’s zijn

waarin kinderen om hun eigen mening worden gevraagd, in plaats van dat alleen volwassenen vertellen over kinderen (170). Dit is bij de programma’s van

Human terug te zien in Dus Ik Ben Jr., waarin kinderen zelf filosoferen over bepaalde onderwerpen.

Mirjam Prenger noemt in haar tekst over informatieve televisie

(32)

30

een filosofisch programma is, zou het in de categorie van zware informatieve programma’s vallen. De Vloer Op Jr. past eigenlijk in geen van de categorieën van informatieve televisie. Toch zijn bepaalde kenmerken die Prenger geeft over actualiteitenrubrieken ook van toepassing op De Vloer Op Jr. Zo schrijft ze dat thema’s als abortus, de onaantastbaarheid van het gezag, euthanasie,

homoseksualiteit en andere zaken waarover werd gezwegen, voor het eerst bespreekbaar werden gemaakt in actualiteitenprogramma’s (Prenger 35). Dit zijn juist ook de thema’s die horen bij de humanistische waarden van

zelfbeschikking, vrijheid, eigen verantwoordelijkheid en kwaliteit van leven. Het punt dat hier wordt gemaakt is dat in het kader van Bildung ook deze televisie informatieve televisie is. Als deze waarden inderdaad worden uitgedragen in de jeugdprogramma’s van Human, kan worden gesteld dat het idee van Bildung, en dus vorming, de definitie van informatieve televisie veel breder maakt.

Hetzelfde geldt voor de definitie die Kees van der Haak geeft van educatieve televisie in het hoofdstuk “‘Mededeelingen van leerzamen aard’: Taferelen uit de geschiedenis van de educatieve omroep”. In dit hoofdstuk bespreekt hij onder andere schooltelevisie (281) en programma’s van Teleac (285). Hij benoemt dan ook expliciet dat het hoofdstuk gaat over educatieve programmering en dus niet over andere programma’s waarvan veel te leren valt (Van der Haak 273). Wat dat betreft is de verwachting in eerste instantie dat de jeugdprogramma’s van Human dus niet onder educatieve televisie vallen.

Vervolgens geeft Van der Haak een definitie: “Met educatieve programma’s worden alleen programma’s bedoeld die beogen te voorzien in tekorten of behoeften aan opleiding, ontwikkeling en vorming, kennis en vaardigheden” (273). Doordat juist ook vorming hier wordt genoemd, kunnen de

jeugdprogramma’s van Human, met hun opdracht van Bildung, hier wel degelijk onder educatieve televisie worden geschaard. Of het idee van Bildung ook echt expliciet tot uiting komt in de programma’s, zal in de analyse worden

onderzocht. Mocht dat zo zijn, dan kunnen de programma’s worden gezien als een vorm van educatieve televisie, terwijl het dat volgens Van der Haaks definitie strikt genomen niet is. Het is geen schooltelevisie. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de jeugdprogramma’s van Human veel worden gebruikt in het Humanistisch Vormingsonderwijs om leerlingen gevoelig te maken voor de complexiteit van veel maatschappelijke en menselijke problemen (“Beleidsplan 2016-2012” 20). Op welke manier dit gebeurt, kan interessant zijn voor onderzoek in de toekomst.

Buckingham onderzoekt in zijn onderzoek naar kinderen als burgers (wat in de basis klinkt als een variant op Bildung, wat kinderen namelijk voorbereidt

(33)

31 op burgerschap) ook enkel hoe kinderen leren van en worden geïnformeerd door nieuwsprogramma’s (After Dead 168). Hij kijkt hierbij niet naar andere soorten kindertelevisie. Zijn conclusie hierbij is wel dat nieuwsprogramma’s kunnen leren van andere soorten kindertelevisie die kinderen meer aanspreken: “They can offer new ways for news to fulfil its traditional mission to educate and to inform” (Buckingham, After Dead 182). Juist de jeugdprogramma’s van Human vallen hier ook onder en zouden dus moeten passen binnen het ideaal van Bildung.

Bildung is natuurlijk meer dan alleen educatie en het verschaffen van informative, en komt wat dat betreft overeen met wat Buckingham en Sefton-Green pedagogy noemen: “by learning we mean more than just a cognitive or mental process: learning from (and in) popular culture is also a matter of learning how to behave, what to want and to feel and how to respond” (393). Ook schrijven zij dat kinderen door een televisieprogramma volwassen

karaktertrekken kunnen oefenen, vergelijkbaar met een Bildungsroman (Buckingham en Sefton-Green 387). Ook Shalom M. Fisch stelt in “Children’s Learning from Television” dat er bij educatieve jeugdtelevisie een onderscheid gemaakt kan worden tussen academische inhoud, waarbij het echt om cognitieve vaardigheden gaat en pro-sociale inhoud waardoor kinderen sociale

vaardigheden leren (12). Wanneer wordt gesproken over de manier waarop Bildung vorm krijgt in de programma’s van Human, gaat het wat betreft de literatuur over informatieve en educatieve televisie dus met name om de sociale vaardigheden die worden geleerd.

Hoewel de jeugdprogramma’s van Human volgens de bestaande literatuur dus niet strikt onder educatieve of informatieve televisie vallen, is er wel

dezelfde achterliggende gedachte, waarbij Bildung wel uitgaat van meer dan alleen cognitieve kennis. Dit wordt ook benadrukt in het beleidsplan: “Human maakt vanzelfsprekend geen strikt educatieve programma’s, geen

onderwijsprogramma’s of schooltv. Het gaat ons om lernen, om via

kwaliteitsprogramma’s de capaciteit van zelfinstructie van de kijker, luisteraar of internetter aan te spreken” (11). In dit citaat staat dat Human geen strikt

educatieve programma’s maakt. Door het gebruik van het woordje strikt, zouden de jeugdprogramma’s van Human, die vallen onder drama en filosofische

programma’s, dus wel als een toevoeging op de publicaties over informatieve en educatieve televisie die hierboven worden genoemd kunnen worden gezien.

Ben Manschot noemt in zijn boek Het zijn de programma's die het 'm doen, de ruime definitie van informatieve televisie een slechte zaak, omdat er veel programma’s worden geschaard onder licht informatief, terwijl de nadruk eigenlijk ligt op amusement (132). Het punt van deze paragraaf is juist echter

(34)

32

het verruimen van het begrip informatieve televisie, zodat het idee van Bildung er in past. Daarvoor zijn hierboven verschillende argumenten gegeven. Daarbij gaat het er ook nog eens specifiek om Bildung een plaats te geven in

kindertelevisie en niet in televisie voor volwassenen. Het gaat hier dus om een ander soort verruiming van informatieve televisie dan enkel het meerekenen van licht informatieve programma’s. Onder andere de theorieën van Fisch,

Buckingham en Sefton-Green en Von Feilitzen laten zien dat kindertelevisie gaat om meer dan cognitieve vaardigheden. Het gaat namelijk ook om de sociale vaardigheden die juist ook in het Bildungsideaal zitten verweven

3.2 Ideologische inhoudsanalyse van jeugdprogramma’s

In hoofdstuk 2 zijn verschillende punten genoemd waar in de analyse van de jeugdprogramma’s van Human op gelet zal worden. Benjamin Wright en Michael Roberts hebben in 2013 op een enigszins vergelijkbare manier onderzocht op welke manier de ideologie van het neoliberale kapitalisme in een aantal jeugdprogramma’s zoals Bob de Bouwer is terug te vinden. Om dit te onderzoeken, gebruikten zij Althussers idee van ideologie en de theorie van Stuart Hall over encoding en decoding. Zij geven in hun onderzoek telkens met voorbeelden uit de programma’s aan op welke manier bepaalde culturele waarden, zoals discipline, in kinderprogramma’s worden gepresenteerd (Wright en Roberts 567). De opzet van dit onderzoek komt overeen met wat in dit onderzoek onderzocht zal gaan worden. Op basis van het onderzoek dat Wright en Roberts hebben uitgevoerd, kan dus worden gezegd dat veel punten van de aanpak die in het vorige hoofdstuk zijn vastgesteld gewoon toepasbaar zijn op jeugdtelevisie zonder dat er erg grote aanpassingen nodig zijn. Voor een groot gedeelte kan voor een analyse van kindertelevisie inderdaad op de reeds vastgestelde manier worden gekeken naar op welke manier de verschillende codes van Fiske de humanistische waarden zichtbaar maken. In navolging van Wright en Roberts en ook Sonja de Leeuw zal dit worden geïllustreerd met voorbeelden uit de programma’s.

Na het bespreken van de reeds bestaande en relevante literatuur over jeugdtelevisie, kunnen deze punten echter nog wel wat worden toegespitst op de analyse van programma’s die speciaal voor kinderen worden gemaakt. Zo werd in het vorige hoofdstuk duidelijk dat de programma’s zullen worden

geanalyseerd op specifieke sociale, representationele en ideologische codes. In programma’s voor kinderen zullen deze codes op een speciale manier worden gepresenteerd. Uit de literatuur over kindertelevisie is namelijk gebleken dat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Bovendien zijn de telefoons zeer eenvoudig te gebruiken, met grote alfanumerieke schermen, programmeerbare toetsen, EHS-poorten met ondersteuning van draadloze headsets en een

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Hierbij wordt een inzicht in timing en het voorkomen van diadrome vis duidelijk aan de hand van de fuikvangsten (die de resultante zijn van aantallen en het gedrag, dus

Waar dus op allerlei wijze de mensch zoekende is naar rust en vertrouwen en op dien weg aan alle kanten zijn Geloof terugvindt, naast zijn blijvende bewustheid van de Rede, ben ik

[r]

Er werd een negatieve relatie gevonden tussen subjectieve onveiligheid en de attitude die mensen hebben ten opzichte van vluchtelingen, daarnaast bleek subjectieve veiligheid

Using data from Site 2, statistical power was evaluated for LVdP/ dt max under the three different treatment effect profiles, three different time averaging windows, and two di