• No results found

Systeemkritiek op de bouwplaats: bezetting als vorm van antinucleair protest in West-Duitsland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Systeemkritiek op de bouwplaats: bezetting als vorm van antinucleair protest in West-Duitsland"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Systeemkritiek op de

bouwplaats

Bezetting als vorm van antinucleair

protest in West-Duitsland

Joanne Rullens

11844140

Masterscriptie

Duitslandstudies

Universiteit van

Amsterdam

Begeleider: Dr. Natalie

Scholz

Tweede lezer: Dr.

Moritz Föllmer

15 januari 2019

Woorden: 23.920

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding ... 4

Theoretisch kader ... 7

Materiaal en methode ... 10

Hoofdstuk 1: voorgeschiedenis, ideologie en doel van de antinucleaire beweging ... 13

1.1 Jaren ’50: “Kampf den Atomtod” ... 13

1.2 Jaren ’60: Van Ostermarsch tot een steeds turbulenter protestklimaat ... 16

1.3 De jaren ’70: Escalatie van geweld en grassroot-protest ... 20

a. Escalatie van geweld ... 20

b. Grassroot-activisme en ideologie ... 21

1.4 Conclusie ... 24

Hoofdstuk 2: De organisatie van de antinucleaire beweging ... 26

2.1 Lokaal en decentraal protest ... 27

2.2 De samenstelling van de burgerinitiatieven ... 29

a. Wyhl ... 30 b. Brokdorf ... 32 c. Gorleben ... 34 2.3 Centralisatie en overkoepeling ... 35 a. Regionale samenwerking ... 36 b. Nationale samenwerking ... 37 2.4 Conclusie ... 39

Hoofdstuk 3: De praktische invulling van de bezetting ... 41

3.1 Chronologisch verloop van het protest in Wyhl, Brokdorf en Gorleben ... 41

a. Wyhl ... 42

b. Brokdorf ... 43

c. Gorleben ... 44

3.2 De vorm van de bezetting ... 46

a. Wyhl ... 46

b. Gorleben ... 50

3.3 Een verwerkelijkte ideologie? ... 56

3.4 Conclusie ... 59

Hoofdstuk 4: Collectieve herinnering en identiteit in het antinucleaire protest ... 61

4.1 De erfenis van Wyhl ... 62

4.2 De ontruiming als collectieve herinnering ... 66

(3)

3

b. De poging tot bezetting in Brokdorf ... 70

c. De ontruiming van Gorleben ... 73

4.3 Conclusie ... 75

Conclusie ... 77

(4)

4

Inleiding

‘Mit Entsetzen sahen wir, daß bereits riesige Pappeln und andere Bäume gefällt waren. Ungeheure Räummaschinen schafften die Baumkronen auf große Haufen, die gleich an Ort und Stelle verbrannt wurden. Viele Menschen aus den umliegenden Ortschaften hatten sich versammelt und sahen empört mit an, was hier geschah. Plötzlich begriffen einige, was einzig hier zu tun war. Sie stellten sich vor die Maschinen, bis diese ihre Arbeit einstellten. (…) Nun war der Platz besetzt, und wir mußten dableiben, obwohl es doch am Morgen nicht so geplant war.’1

Al sinds begin jaren ’70 waren er plannen om in Wyhl een kerncentrale te bouwen. Dat stootte op veel protest in de regio. Op 18 februari 1975 kwamen de protesten tot een hoogtepunt. Een groep huisvrouwen bezette na het zien van de vernielingen spontaan de bouwplaats.2 In het

citaat hierboven beschrijft een van die huisvrouwen de gebeurtenissen op die bewuste dag: als reactie op de sanering van de bouwplaats, stelden een groep aanwezigen zich voor de machines tot deze hun werk stopten. De bezetters wisten niet welke kettingreactie ze hiermee in actie zouden zetten. Want op de bezetting in Wyhl, die zo’n negen maanden duurde, volgden nog veel demonstraties tegen kernenergie. In Brokdorf vonden in oktober 1976 felle protesten plaats die bloederig werden neergeslagen. Een bezetting van de bouwplaats mislukte daar.3 In

1980 lukte het demonstranten in Gorleben wel om een bouwplaats neer te zetten. Ze stichtten de Republik Freies Wendland.4 Maar na de ontruiming van de republiek kwam er een einde aan

de opwaartse spiraal waar de antinucleaire beweging zich in bevond. Er kwam een einde aan een decennium met felle antinucleaire protesten en bezettingen.5 Langzaam maar zeker

verdween het antinucleaire protest weer van het toneel.

Het opmerkelijke aan deze bezettingen is de heterogeniteit van de groep demonstranten. In tegenstelling tot de protesten in de jaren ’60 door de

1 Bernd Nössler en Margret de Witt, Wyhl. Kein Kernkraftwerk in Wyhl und auch sonst nirgends. Betroffene

Bürger berichten (Freiburg 1976) 101.

2 Nössler en de Witt, Wyhl, 292.

3 Roger Karapin, Protest politics in Germany: Movements on the left and right since 1960s (Pennsylvania 2007)

120; Dieter Rucht, ‚Anti-Atomkraftbewegung ‘, in: Roland Roth en Dieter Rucht eds., Die sozialen Bewegungen in

Deutschland seit 1945. Ein Handbuch (Frankfurt am Main 2008) 245-266, aldaar 251-252.

4 Christian Joppke, Mobilizing Against Nuclear Energy: A Comparison of Germany and the United States (Berkeley

1993) 114-115.

5 Ruud Koopmans, Democracy from Below. New Social Movements and the Political System in West Germany

(5)

5

Außerparlamentarische Opposition, demonstreerden niet alleen studenten. Bij het

antinucleaire protest waren naast studenten en communisten ook de lokale bevolking en de stedelijke middenklasse betrokken. Dat verschilde duidelijk van de samenstelling van de protestgroepen in de jaren ’60, waar met name studenten bij betrokken waren. Ruud Koopmans benadrukt dit verschil in zijn boek Democracy from Below. New social movements

and the Political System in West Germany. Hij beargumenteert dat parallel aan het

geradicaliseerde protestklimaat in de jaren ’70 een nieuwe golf protesten ontstond. In het decennium waarin de Rote Armee Fraktion en andere radicale afsplitsingen van de APO het protestklimaat domineerden, representeerde de nieuwe antinucleaire beweging een andere vorm van protest: lokaal en geweldloos.6 Jacco Pekelder verscherpt het beeld van Koopmans in

zijn artikel ‘From Militancy to Democracy? The Radical Left in West Germany in the 1970s’. Hij schetst een scherp contrast tussen de antinucleaire beweging in de jaren ’70 en de RAF. Het geweldloze protest van de antinucleaire beweging was een manier om zich af te zetten tegen het militante geweld van de RAF. Vanwege ethische overwegingen keurden de demonstranten geweld tegen mensen af.7 Hoewel er een duidelijk contrast is tussen deze groepen wanneer

het om het gebruik van geweld gaat, besteden de auteurs weinig aandacht aan de ideologische verschillen of overeenkomsten. Met deze scriptie wil ik aandacht besteden aan de ideologische grondslag van de antinucleaire beweging en de uiting daarvan in de praktische invulling van het protest. Zo wil ik nuance aanbrengen aan het standpunt dat er een sterk contrast is tussen de radicale aftakkingen van de APO en de antinucleaire beweging.

Om die nuance aan te brengen zal ik in dit onderzoek nauwkeuriger kijken naar de bezettingen van de bouwplaatsen in Wyhl en Gorleben en de poging tot bezetting in Brokdorf. De praktische invulling van deze specifieke vorm van protest staat hierbij centraal. Waarom kozen de demonstranten voor bezetting als protestvorm? Hoe gingen de uiteenlopende sociale groepen met elkaar om op de bouwplaats? Hoe werd de bezetting georganiseerd en welke activiteiten stonden centraal op de bouwplaats? Daarbij zal ik mij focussen op de uiting van systeemkritiek tijdens de demonstraties rondom Wyhl, Brokdorf en Gorleben. De centrale vraag in deze scriptie is: Hoe verhouden zich de gebruikte protestvorm en systeemkritiek zich tot elkaar in de antinucleaire beweging in de jaren ’70 in West-Duitsland? Volgens Pekelder

6 Koopmans, Democracy from Below, 168-173.

7 Jacco Pekelder, ‘From Militancy to Democracy? The Radical Left in West Germany in the 1970s’, in: Joris

Gijsenbergh, Saskia Hollander, Tim Houwen e.a. eds., Creative Crisis of Democracy (Brussel 2012), 309-330, aldaar 328-329.

(6)

6 werd in de jaren ’70 het begrip systeem vooral gebruikt om de West-Duitse regering te omschrijven.8 Daarom zal ik systeemkritiek als volgt definiëren: Het afzetten tegen de

gevestigde politieke en maatschappelijke orde. Dit begrip zal in dit onderzoek veel gebruikt worden, omdat in de jaren ’60 en bij de radicale aftakkingen van de APO kritiek op het systeem een centrale rol speelde. In het theoretisch kader zal meer aandacht besteed worden aan de invulling van het begrip. In deze scriptie zal ik de begrippen burgerinitiatief, protestgroep en antinucleaire beweging afwisselend gebruiken. Wanneer burgerinitiatief gebruikt wordt, gaat het alleen om één of meerdere burgerinitiatieven die actief waren bij een van de casussen. Protestgroep wordt gebruikt voor alle betrokken groepen bij de demonstraties rondom een casus. Antinucleaire beweging zal gebruikt worden wanneer het om de regionale of landelijke beweging gaat en niet alleen om een lokaal protest.

Met deze scriptie positioneer ik mij tussen de standpunten van Koopmans en Pekelder en het recente werk van Stephen Milder. Milder publiceerde in 2017 het werk Greening

Democracy: The Anti-Nuclear Movement and Political Environmentalism in West Germany and Beyond, 1968-1983. Daarin concentreert hij zich op de verhouding tussen de antinucleaire

beweging en de invloed daarvan op democratische ontwikkelingen, zoals het openen van nieuwe debatten, het confronteren van politici over de besluitvorming rondom nucleaire energie en het stimuleren van politiek engagement onder de bevolking. Een centrale gebeurtenis in zijn boek is de toetreding van groene partijen tot het politieke speelveld.9 Mijn

onderzoek focust zich ook op de verhouding tussen democratie en de antinucleaire beweging, maar concentreert zich meer op de uiting van ontevredenheid tegenover het systeem of de staat. Zo vult deze scriptie het werk van Milder aan, door meer nuance aan te brengen in welke wisselwerking er was tussen de antinucleaire beweging en de gevestigde orde. Ook vormt dit onderzoek een aanvulling op de verdere historiografie. Zo besteedt Dieter Rucht in zijn bundel

Die sozialen Bewegungen in Deutschland seit 1945 aandacht aan tal van sociale bewegingen.

Bij de antinucleaire beweging focust hij zich met name op de ontwikkeling van de beweging en de ideologische grondslag.10 Hij blijft echter descriptief. Roger Karapin wijdt in zijn boek Protest

Politics in Germany: movements on the left and right since the 1960s een hoofdstuk aan de

antinucleaire beweging. Hij concentreert zich vooral op de interactie tussen de

8 Pekelder, ‘From Militancy to Democracy?’, 329.

9 Stephen Milder, Greening Democracy: the anti-nuclear movement and political environmentalism in West

Germany and beyond, 1968-183 (New York 2017) 4-6.

(7)

7 burgerinitiatieven en de regering.11 Door nauwkeuriger te kijken naar de ontwikkelingen op de

bouwplaats vult deze scriptie deze werken aan en geeft het een completer beeld van de antinucleaire protesten.

Theoretisch kader

Aan de hand van een aantal theorieën zal ik de antinucleaire beweging en de burgerinitiatieven inkaderen en hun karakter inschatten. De antinucleaire beweging vormde een spanningsvlak tussen buitenparlementair protest en de gevestigde orde, omdat de demonstraties een discussie startten over de werking van de parlementaire democratie. De veelomvattendheid van de beweging zorgt ervoor dat het mogelijk is haar op meerdere manieren te benaderen, bijvoorbeeld op sociaal, politiek of historisch vlak. Ik poog daarin een middenweg te vinden door een aantal theorieën te gebruiken. Centraal in dit onderzoek staan een aantal begrippen: nieuwe sociale bewegingen, grassroot-activisme en systeemkritiek. Deze zullen in het theoretisch kader verder worden uitgediept.

Nieuwe sociale bewegingen is een kernbegrip dat telkens opduikt in onderzoeken naar de antinucleaire beweging. Dit begrip raakte in de jaren ’80 in zwang en werd steeds vaker gebruikt om de ‘jonge’ protestbewegingen van de jaren ’60 en ’70 te omschrijven.12 Daarbij

slaat het woord nieuw dan ook op de relatief korte bestaansgeschiedenis van deze protestbewegingen en het kwalitatieve verschil tussen de doelen en ideologie van deze bewegingen ten opzichte van traditionele bewegingen zoals de arbeidersbeweging.13 Het

gebruik van dit begrip staat echter ter discussie, omdat er continuïteit tussen de oude en nieuwe sociale bewegingen zou zijn. Deze zou onder andere te vinden zijn in het syndicalisme, een stroming binnen de arbeidersbeweging waarin eerlijke verdeling van de productie van een bepaalde beroepsgroep. 14 Ondanks de discussie over de definitie van nieuwe sociale

bewegingen zijn er toch een aantal criteria voor nieuwe sociale bewegingen. Koopmans betoogt dat de belangrijkste kenmerken voor deze beweging onder andere de focus op lokale doelen, de organisatie in kleine grassroot-groepen, wantrouwen tegenover de gevestigde orde, postmaterialistische en universalistische doelen, acties gebaseerd op civiele

11 Karapin, Protest politics in Germany, 7.

12 ‘Neue Soziale Bewegungen’, Bundeszentrale für politische Bildung

< http://www.bpb.de/nachschlagen/lexika/handwoerterbuch-politisches-system/202077/neue-soziale-bewegungen?p=all> [12-01-2019].

13 Koopmans, Democracy from Below, 15; ‘Neue Soziale Bewegungen’, [12-01-2019]. 14 Koopmans, Democracy from Below, 15.

(8)

8 ongehoorzaamheid en het vormen van een collectieve identiteit zijn.15 Daarbij sluit Joel

Handler zich aan: hij beargumenteert dat nieuwe sociale bewegingen vooral te herkennen zijn aan hun directe en lokale acties, decentrale structuren en wantrouwen tegenover de bureaucratie.16 In dit onderzoek zal vooral aandacht zijn voor de focus op lokale doelen, het

wantrouwen tegenover de gevestigde orde en de decentrale structuren. Daarbij sluit ik me dus aan bij Koopmans en Handler.

Systeemkritiek vormt een ander basisbegrip in deze scriptie. Zoals al eerder aangegeven, meent Pekelder dat in de jaren ‘70 systeem met name gebruikt wordt om de West-Duitse regering te beschrijven.17 Dat sluit aan bij de theorie van Donatella Della Porta en Mario Diani,

die beargumenteren dat sociale bewegingen middels protest de vertegenwoordigers van de gevestigde orde uitdagen.18 Ik zal daarom systeemkritiek als volgt definiëren: Het afzetten

tegen de gevestigde politieke en maatschappelijke orde. Kritiek op het systeem kan op meerdere manieren geuit worden, bijvoorbeeld door het kapitalisme te verwerpen, fundamentele kritiek te hebben op de consumptiemaatschappij, de Duitse regering te vergelijken met een nazistaat of wantrouwen te hebben in de parlementaire democratie. Het ligt voor de hand dat communistische groepen een andere vorm van kritiek op het systeem uiten dan de rurale bevolking. De verhoudingen tussen deze groepen en de uitwerking daarvan op het uiten van systeemkritiek vormt een centraal onderdeel van deze scriptie. De zoektocht naar alternatieve levensvormen vormt ook een belangrijk onderdeel van kritiek op het systeem. Zo zet men zich niet af tegen de politieke gevestigde orde, maar eerder tegen een maatschappelijke status quo. Walter Hollstein stelt in zijn boek Die Gegengesellschaft dat tegencultureel protest een vorm van zelfbevrijding is.19 Hij doelt daarmee op zelfbevrijding in

een maatschappijkritische zin, waarbij het creëren van een alternatieve levensvorm een belangrijk onderdeel is.20 Dat sluit aan bij mijn definitie waarbij systeemkritiek zowel kritiek op

de politieke als op de maatschappelijke gevestigde orde is. Hollstein heeft sterk socialistische neigingen, die zijn definitie van politiek protest hebben beïnvloed. Zijn theorie geeft echter een

15 Koopmans, Democracy from Below, 15.

16 Joel Handler, ‚Postmodernism, Protest, and the New Social Movements‘, Law & Society Review 26:4 (1992)

697-731, aldaar 719-721.

17 Pekelder, ‘From Militancy to Democracy?’, 329.

18 Donatella Della Porta en Mario Diani, Social Movements. An Introduction (Oxford 1999) 9. 19 Walter Hollstein, Die Gegengesellschaft. Alternative Lebensformen (4e druk, Bonn 1981) 11-12. 20 Hollstein, Die Gegengesellschaft, 12-13.

(9)

9 andere inslag dan de hierboven genoemde literatuur, waarbij alternatieve levensvormen als systeemkritiek centraal staan. Daarom wordt ook zijn theorie opgenomen in dit onderzoek.

Om het karakter van de antinucleaire protesten in te schatten, zal ik nauwkeurig kijken naar de gekozen vorm van protest, namelijk het langdurig bezetten van de bouwplaats. Die protestvorm kan namelijk ook gezien worden als manifestatie van een bepaalde ideologie. De theorieën van Koopmans en Karapin vormen daarbij een basis. Koopmans deelt protestgroepen in drie verschillende categorieën in, waarbij het belangrijkste criterium de relatie tussen de protestbeweging en haar politieke omgeving is. Daar vloeien drie categorieën uit voort: instrumentele, subculturele en tegenculturele bewegingen.21 Instrumentele bewegingen

focussen zich vooral op hun te behalen doel, waarbij een collectieve identiteit een minder grote rol speelt. Subculturele bewegingen stellen de politieke en privé persoonlijkheid gelijk en focussen vooral op identiteit, waardoor het protest zich vooral binnen de groep afspeelt. Daarbij is bijvoorbeeld het realiseren van veranderende normen en waarden een belangrijk doel: dit is zowel een interne verandering binnen de protestgroep die zich idealiter ook in de samenleving zal weerspiegelen. Het creëren van een alternatieve levensvorm kan bijvoorbeeld uiting zijn van subcultureel protest.22 Tegenculturele bewegingen leggen de focus vooral op

identiteit. Die identiteit baseert zich met name op conflicterende interactie met anderen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan terroristische organisaties zoals de RAF.23 Deze

terroristische groep ontleende zijn identiteit aan hun conflicterende interactie met de Duitse staat, wat voortvloeide uit hun wantrouwen in het systeem. Ze sloten zo niet aan bij de gevestigde orde en kunnen daarom als tegencultureel gezien worden. Het is belangrijk om te stellen dat deze categorieën elkaar niet uitsluiten; een protestgroep kan verschillende interne stromingen hebben die zich op meerdere manieren laten categoriseren. Binnen een omvangrijke beweging is het aannemelijk dat er meerdere stromingen vertegenwoordigd worden. De begrippen van Koopmans zijn daarom belangrijk voor het inkaderen van de antinucleaire beweging. Omdat de verhouding tussen de protestbeweging en het politieke milieu centraal staat in dit onderzoek, zullen deze begrippen van Koopmans gebruikt worden in de analyse.

21 Koopmans, Democracy from Below, 26. 22 Ibidem, 25.

(10)

10 Karapin deelt proteststrategieën in drie categorieën in, namelijk conventioneel, geweldloos verstorend en militant protest. Conventioneel protest laat zich leiden door de al bewandelde paden en kiest voor geaccepteerde strategieën, zoals petities. Het geweldloze verstorende protest kiest voor minder conventionele tactieken en zoekt daarmee de publieke aandacht op. Demonstranten kiezen bijvoorbeeld voor demonstraties, bezettingen en protestbijeenkomsten. Als laatste staat het militante protest het meest ver van de samenleving af, waarbij het gebruik van geweld of het dreigen met geweld de belangrijkste tactiek is om hun doelen te verwerkelijken.24 Deze categorisering biedt een vruchtbaar kader voor een verdere

analyse van de antinucleaire beweging, daar de verschillende stromingen binnen de beweging goed gecategoriseerd kunnen worden.

Materiaal en methode

In dit onderzoek zal ik in aanvulling tot het secundaire materiaal gebruik maken van primair materiaal dat door burgerinitiatieven of sympathisanten van de antinucleaire beweging is uitgebracht. Daaronder scharen zich brochures, fotoalbums en ooggetuigenverslagen. Voor de casus Wyhl zal de bundel Wyhl. Kein Kernkraftwerk in Wyhl und aush sonst nirgens. Betroffene

Bürger berichten van Bernd Nössler en Margret de Witt gebruikt worden. Deze twee

demonstranten brachten een bundel met ooggetuigenverslagen uit. Door verschillende deelnemers aan het woord te laten probeerden zij een representatief beeld van de demonstraties rondom Wyhl te schetsen.25 Voor de casus Brokdorf zal het boekje Der Marsch

auf Brokdorf van demonstrant Hans Schmid gebruikt worden. Hij deed hierin verslag van zijn

reis naar Brokdorf en zijn ervaringen tijdens het protest.26 Ook zal gebruikt gemaakt worden

van een brochure van de Bürgerinitiative Umweltschutz Unterelbe over Brokdorf.27 Voor de

casus Gorleben zijn er twee fotoalbums beschikbaar, namelijk Gorleben. Eine

Fotodokumentation über die Republik Freies Wendland van onder andere Wolfgang Hippe en Gorleben. Bilder von Leben und Widerstand van Burckhard Kretschmann.28 Met name

Burckhardt Kretschmann drukt in zijn bundel sterk zijn sympathie voor de demonstranten uit.

24 Karapin, Protest politics in Germany, 45-47. 25 Nössler en de Witt, Wyhl, 5-6.

26 Hans Schmid, Der Marsch auf Brokdorf (Tübingen 1981).

27 Bürgerinitiative Umweltschutz Unterelbe, Brokdorf: Der Bauplatz muß wieder zur Wiese werden! (Hamburg

1977).

28 Wolfgang Hippe, Bernhard Sanders en Alfred Schulz, Gorleben. Bilder von Leben und Widerstand (Frankfurt am

Main 1979); Burckhard Kretschmann, Gorleben. Eine Fotodokumentation über die Republik Freies Wendland (Frankfurt am Main 1980).

(11)

11 Ook zal de brochure Gorleben oder Warum die Wiederaufbereitungsanlage nicht gebaut

werden darf van de Göttinger Freundeskreis der Bürgerinitiative Lüchow-Dannenberg gebruikt

worden.29 Deze brochure bericht van de demonstraties rondom Gorleben, maar niet van de

bezetting zelf. Het boekje werd namelijk in 1978, twee jaar voor de bezetting, uitgegeven. Daarnaast zal er gebruik gemaakt worden van een aantal bronnen die minder direct verbonden waren aan de protesten. Om bijvoorbeeld te meten welk effect deze protesten teweegbrachten in de samenleving en het linkse milieu zal er onder andere gekeken worden naar artikelen uit Pflasterstrand en Der Spiegel. Pflasterstrand was als Frankfurter tijdschrift een regionaal blad, maar was belangrijk voor de ondogmatische linkse scene. In Pflasterstrand werden artikelen vaak niet door de redactie geschreven, maar schreven met name activisten stukken voor het tijdschrift.30 Daarmee was het tijdschrift eerder een spreekbuis voor activisten

dan een traditioneel tijdschrift. De keuze van de redactie om over sommige thema’s te publiceren laat wel zien wat er in de radicale linkse scene speelde. Der Spiegel zal gebruikt worden om een meer mainstream medium te betrekken. Dit weekblad staat als links-liberaal te boek, maar had een brede verspreiding en hoge oplage in West-Duitsland. De combinatie van deze drie soorten bronnen geeft een breed beeld van het effect van de demonstraties in de Duitse maatschappij.

In dit onderzoek vormen vier pijlers de rode draad: doelen en ideologie, samenstelling, bezetting als protestvorm en collectieve herinnering. Daarbij zal ik kijken welke verhouding er was tussen de heterogeniteit van de protestgroep en deze vier pijlers en welke invloed dit had op geuite vormen van systeemkritiek. In het eerste hoofdstuk behandel ik de ideologie en doelen van de antinucleaire beweging. Ik schets een historische context: hoe hebben de bewegingen van de jaren ’50 en ’60 de doelen van de antinucleaire beweging beïnvloed? De ideologie en doelen vormen namelijk het fundament van de protestbeweging. In het tweede hoofdstuk staat de interne organisatie van de protestbeweging centraal. Enerzijds focus ik mij op de burgerinitiatieven in Wyhl, Brokdorf en Gorleben, anderzijds op regionaal en nationaal niveau. Hoe ging de beweging om met heterogeniteit en hoe werden idealen en doelen weerspiegeld door de heterogeniteit? In het derde en vierde hoofdstuk zal ik veel gebruik maken van primair materiaal. Het derde hoofdstuk schetst het verloop van de demonstraties

29 Göttinger Freundeskreis der Bürgerinitiative Lüchow-Dannenberg, Gorleben oder Warum die

Wiederaufbereitungsanlage nicht gebaut werden darf (2e druk, Dransfeld 1978).

30 ‘Pflasterstrand’, Datenbank des deutschsprachigen Anarchismus – DadA <

(12)

12 in Wyhl, Brokdorf en Gorleben. De eerdergenoemde praktische invulling van de bezetting staat daarbij centraal. Hoe werden doelen en idealen verwerkelijkt tijdens de bezetting? In het vierde hoofdstuk besteed ik aandacht aan de erfenis van de beweging. Welke gebeurtenissen werden een collectieve herinnering en in hoeverre speelde systeemkritiek daarbij een rol? In deze scriptie zal duidelijk worden dat de heterogeniteit een sleutelrol speelt in de wisselwerking tussen de praktische invulling van het protest en de geuite vormen van systeemkritiek. De verschillende betrokken sociale groepen representeren namelijk uiteenlopende doelen en idealen. In sommige casussen ontstaat er een vruchtbare samenwerking, in andere leidt dit tot een impasse. Heterogeniteit speelt dus een belangrijke rol in het antinucleaire protest.

(13)

13

Hoofdstuk 1: voorgeschiedenis, ideologie en doel van de antinucleaire

beweging

De antinucleaire beweging staat te boek als een nieuwe sociale beweging. Dat betekent dat de beweging zich in haar essentie afscheidt van de traditionelere sociale bewegingen, die in de eerste helft van de twintigste eeuw de toon zetten. Een grotere focus op lokale doelen en de organisatie in kleine grassroot-groepen zullen typerend blijken voor de antinucleaire beweging. De scheidslijn tussen oude en nieuwe sociale bewegingen veronderstelt ook een korte voorgeschiedenis van de nieuwere protestbewegingen. Rucht beargumenteert dat de antinucleaire beweging geen lange voorgeschiedenis kent, die andere sociale bewegingen zoals de vrouwen-en vredesbeweging echter wel kennen.31 De anti-atoombeweging heeft inderdaad

maar een korte voorgeschiedenis, mede omdat atoomenergie en kernwapens pas na de Tweede Wereldoorlog een onderdeel werden van het publieke debat. 32 Toch is het zinvol om

deze beperkte voorgeschiedenis te schetsen. Daarom zal er in dit hoofdstuk aandacht zijn voor de antinucleaire campagnes en de vredesbeweging in de jaren ’50 en het protestklimaat in de jaren ’60. Is er een verbinding tussen de vredesbeweging en de latere antinucleaire beweging? Heeft de vredesbeweging een basis gelegd voor de latere protesten tegen Wyhl, Brokdorf en Gorleben? In dit hoofdstuk zal het doel en de ideologie van de beweging behandeld worden. Daarom staan er twee verhaallijnen naast elkaar die betrekking hebben op de voorgeschiedenis van de protestbeweging. Enerzijds zal er gefocust worden op het ontstaan van het debat over nucleaire energie en kernwapens, waarmee er een inhoudelijke inschatting van het karakter van de anti-atoombeweging gemaakt kan worden. Anderzijds zal ik me concentreren op het toenemende protestklimaat in de jaren ’60 en de invloed daarvan op de doelen en ideologie van de antinucleaire beweging.

1.1 Jaren ’50: “Kampf den Atomtod”

De jaren ’60 kent men als een periode van felle protesten, demonstraties en het toenemende wantrouwen tussen de staat en de demonstranten. Ook in de jaren ’70 voelde men de invloed nog van deze turbulente periode, met de Duitse Herfst als mogelijk hoogtepunt waarin toenemend geweld en disassociatie van de maatschappij haar climax bereikte. Dit betekent

31 Rucht, ‚Anti-Atomkraftbewegung‘, 247. 32 Ibidem.

(14)

14 echter niet dat in de ietwat tamme jaren ’50 burgers niet politiek geëngageerd waren en de straten leeg bleven.

Na de Tweede Wereldoorlog brak er in West-Duitsland een periode aan van wederopbouw en tevredenheid. De traumatiserende en verwoestende oorlog werd gevolgd door een periode van voorspoed: het Wirtschaftswunder.33 Toch bleek de bevolking en met

name de oppositiepartijen het niet altijd eens te zijn met het beleid van bondskanselier Adenauer. Met name de nucleaire bewapening van de Bundeswehr stond in het midden van de jaren ‘50 ter discussie. De NAVO wilde namelijk het gebruik van conventionele strijdmiddelen verminderen en kernwapens invoeren. Tijdens de verkiezingen in 1957 bereikte deze discussie haar hoogtepunt.34 De protesten tegen het nucleair bewapenen van de Bundeswehr volgden

volgens Wolfgang Kraushaar de demonstraties tegen herbewapening van West-Duitsland in de jaren ’50 op.35 Vanuit de SPD, op dat moment grote tegenstander van de CDU/CSU, kleinere

oppositiepartijen en verschillende lagen uit de bevolking, en dus niet alleen uit het linkse milieu, volgde protest op deze geplande bewapening.36 Kraushaar beschrijft deze ontwikkeling als een

van de diepst grijpende en beangstigende conflicten uit de geschiedenis van de Bondsrepubliek.37 Dat blijkt bijvoorbeeld aan de lange duur van het debat. Het debat rondom

de nucleaire bewapening van de Bundeswehr duurde namelijk al jaren en stootte ook binnen de Bondsdag op veel protest, maar met de plannen van Adenauer en Strauß om de Bundeswehr ook te bewapenen met kernwapens werd volgens Kraushaar een dieptepunt bereikt. Alle tegenargumenten vanuit de oppositie werden van tafel geveegd en de regering hield zich zonder blikken of blozen aan hun plan.38

Binnen de Bondsdag werd er weinig bereikt om de nucleaire bewapening tegen te gaan. Ook buiten het parlement groeide de onrust; de angst voor een wapenwedloop tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie en de rol die de Bondsrepubliek daarin zou hebben werd steeds groter. Dat blijkt uit een enquête die de SPD in 1958 onder haar kiezers verspreidde, 83%

33 Frits Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland. 1800-heden (2e druk, Amsterdam 2005) 414-416. 34 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 429-430.

35 Wolfgang Kraushaar, ‚Der Kampf gegen die Atombewaffnung der Bundeswehr‘, Netzwerk Friedenskooperative

<http://archiv.friedenskooperative.de/ff/ff05/1-74.htm> [12-01-2019].

36 Gerard Braunthal, ‚Political Demonstrations and Civil Liberties in West Germany‘, German Politics and Society

0:19 (1990) 41-54, aldaar 43; Andreas Buro, ‚Historische Erfahrungen und außerparlamentarische Politik. Vom Atomstreit der 60er Jahre zur ökologischen Bewegung heute‘, in: Jörg Hallerbach eds., Die eigentliche

Kernspaltung. Gewerkschaften und Bürgerinitiativen im Streit um die Atomkraft (Darmstadt 1978) 16-37, aldaar

18-20; Kraushaar, ‚Der Kampf gegen die Atombewaffnung‘, [12-01-2019].

37 Kraushaar, ‚Der Kampf gegen die Atombewaffnung‘, [12-01-2019]. 38 Ibidem.

(15)

15 van de deelnemers bleek tegen nucleaire bewapening te zijn. Ook de resultaten van de enquête onder CDU/CSU kiezers bevestigen dit: 71% van de deelnemers verklaarde tegen te zijn.39 Dat

laat zien dat de onrust rondom een wapenwedloop tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie eind jaren ’50 groot was. Die angst was een van de redenen waarom de protestgroep

Kampf dem Atomtod eind jaren ’50 werd opgericht. Op 2 april 1958 riep de SPD op om regionale

en lokale groepen van Kampf dem Atomtod op te richten. Deze afdelingen waren verantwoordelijk voor het organiseren van demonstraties, informatievoorziening door middel van pamfletten en het verzamelen van handtekeningen voor petities.40 Deze protestmiddelen

tonen dat Kampf dem Atomtod zich als een conventionele protestgroep verhield volgens de definitie van Karapin. Interessant is dat de beweging vanuit de SPD opgericht werd. Kampf dem

Atomtod kan in die zin dus niet als beweging van onderaf gedefinieerd worden, omdat de

gevestigde orde betrokken was bij het ontstaan van de protestbeweging. De protestgroep kan dus niet als nieuwe sociale beweging gezien worden.

Het doel van de beweging in de jaren ’50 was duidelijk: Kampf dem Atomtod wilde nucleaire bewapening van de Bundeswehr tegenhouden en daarmee de kans op een wapenwedloop verkleinen. Dat blijkt uit een pamflet uit 1958, waarin de beweging verklaarde:

‘Das deutsche Volk diesseits und jenseits der Zonengrenze ist im Falle eines Krieges zwischen Ost und West dem sicheren Atomtod ausgeliefert. Einen Schutz gibt es nicht. Beteiligung am atomaren Wettrüsten und die Bereitstellung deutschen Gebietes für Abschußbasen von Atomwaffen können diese Bedrohung nur erhöhen. Ziel einer deutschen Politik muß deshalb die Entspannung zwischen Ost und West sein. (…) Wir werden nicht Ruhe geben, solang der Atomtod unser Volk bedroht.‘41

Met dit citaat benadrukte de protestgroep met name haar pacifistische karakter. Dat laat zien dat de beweging een kernoorlog wilde voorkomen uit angst voor een nucleaire ramp in Duitsland. Dat het in de jaren ‘50 met name om nucleaire uitrusting ging en niet het civiele gebruik van kernenergie blijkt ook uit het publieke debat. Al voor het oprichten van Kampf dem

Atomtod spraken atoomfysici zich begin jaren ’50 uit tegen het gebruik van nucleaire wapens,

39 Buro, ‚Historische Erfahrungen und außerparlamentarische Politik‘, 20.

40 Karl Otto, Vom Ostermarsch zur APO. Geschichte der ausserparlamentarischen Opposition in der

Bundesrepublik 1960-70 (Frankfurt am Main 1977) 60-61.

(16)

16 maar zij ondersteunden tegelijkertijd het civiele gebruik van kernenergie.42 Dat leidde ertoe dat

in de Bondsrepubliek meerdere onderzoeks- en lobbygroepen opgericht werden die focusten op kernenergie.43 Kernenergie werd dan ook met euforie ontvangen in het naoorlogse

Duitsland. Het bood namelijk een alternatief voor fossiele energie en beperkte zo de afhankelijkheid voor energie van andere landen.44 Het is daarom niet per se aannemelijk dat in

de jaren ’50 de discussie over antinucleaire energie al werd aangezwengeld, omdat kernenergie met veel enthousiasme werd ontvangen.

In de jaren ’50 lag de focus van het protest dus op het voorkomen van een nucleaire oorlog. De antinucleaire beweging ofwel vredesbeweging zette zich vooral in tegen de nucleaire uitrusting van de Bondsrepubliek. Het civiele gebruik van atoomenergie werd buiten de discussie gelaten. De belangrijkste protestbeweging werd vanuit een parlementaire partij, namelijk de SPD, geïnitieerd. Dat markeert een groot verschil met de protestgroepen in de jaren ’70. In hoeverre legde Kampf dem Atomtod dan een basis voor de antinucleaire beweging in de jaren ’70?

1.2 Jaren ’60: Van Ostermarsch tot een steeds turbulenter protestklimaat

Kampf dem Atomtod was geen lang leven beschoren. Op het moment dat de SPD zich niet meer

expliciet tegen de nucleaire bewapening van de Bondsrepubliek uitsprak en de regering onder de CDU/CSU haar koers bleef behouden, werd duidelijk dat deze campagne nog maar weinig zou uithalen. De SPD verklaarde namelijk op een conferentie in 1959, maar één jaar na de oprichting van Kampf dem Atomtod, dat de ontruiming van atoomwapens een “Sache der Vergangenheit ” zou zijn.45 De grote steun vanuit de SPD voor de anti-atoombeweging

verslapte en op wat kleine acties na, lag de campagne zo goed als stil.46 Het lijkt duidelijk dat er

een verband is tussen het ophouden van de steun van de SPD en het verdwijnen van Kampf

dem Atomtod op het publieke toneel, zoals Karl Otto bevestigt in zijn boek Vom Ostermarsch zur APO.47 Daarbij speelt het dus een grote rol dat de beweging vanuit een parlementaire partij

werd geïnitieerd.

42 Rucht, ‚Anti-Atomkraftbewegung‘, 247. 43 Ibidem, 247-248.

44 Rucht, ‚Anti-Atomkraftbewegung‘, 248. 45 Otto, Vom Ostermarsch zur APO, 64.

46 Buro, ‚Historische Erfahrungen und außerparlamentarische Politik‘, 21. 47 Otto, Vom Ostermarsch zur APO, 63.

(17)

17 Het verdwijnen van Kampf dem Atomtod hield echter niet in dat ook de discussie over nucleaire bewapening verdween. De ruïnes van Kampf dem Atomtod vormden de basis voor de

Ostermärsche. De Ostermärsche vonden, in tegenstelling tot Kampf dem Atomtod dat vanuit

de SPD werd geïnitieerd, hun wortels bij de bevolking. Naar voorbeeld van de Britse antinucleaire beweging werden er demonstraties tegen de nucleaire bewapening gehouden. De Campaign for Nuclear Disarmament was een centrale organisatie in Groot-Brittannië die meerdere acties tegen nucleaire bewapening hield. Middels buitenparlementaire acties probeerden zij druk uit te oefenen op de regering om zo de bewapening met kernkoppen te voorkomen. De beweging vond dat de regering niet in staat zou zijn om atoomwapens aan de kant te schuiven zonder druk van buitenaf.48 Het wantrouwen in de gevestigde orde speelde

dus een grote rol. Met deze beweging als inspiratiebron werd begin jaren ’60 een Ostermarsch-beweging in Duitsland opgericht. Door protestmarsen te organiseren poogden zij meer aandacht te krijgen. Dit had in het begin nog maar gering effect, zoals blijkt uit het aantal aanwezigen bij de eerste protestmars; er waren maar 1.000 deelnemers aanwezig.49 Dat laat

zien dat het mobiliseren van de bevolking lastig was. In de secundaire literatuur wordt echter niet duidelijk wat dit beperkte aantal demonstranten precies veroorzaakte. We kunnen ons dus afvragen wat een rol speelde bij deze geringe mobilisatie?

Net als Kampf dem Atomtod had deze beweging een ethisch-pacifistisch doel, namelijk het voorkomen van ‘de’ oorlog en het gooien van “de” bom.50 De angst voor een alomvattende

atoomoorlog bleef de boventoon voeren in de jaren ‘60 en het civiele gebruik van nucleaire energie was nog steeds geen thema. Daarbij was er dus een zekere continuïteit tussen Kampf

dem Atomtod en de Ostermärsche. Anders als de campagne uit de jaren ’50 was dit wél een

beweging die van onderaf werd opgericht en waren politieke partijen niet betrokken bij de oprichting dan wel de organisatie van de beweging. Dat blijkt uit het protocol van de beweging uit 1961:

‘Die meisten großen Organisationen würden gleichgeschaltet und schwenkten auf Adenauer-Kurs ein; durch angebliche oder tatsächliche Angst vor dem Osten und vor Neo-Nazis wie aus anderen Motiven entwickle sich ein neuer

48 Otto, Vom Ostermarsch zur APO, 67-68. 49 Ibidem, 70.

(18)

18 ‚demokratischer‘ Totalitarismus (‚totalitäre Demokratie‘?), der uns zwinge, den Widerstand gegen die Atomrüstung auch unter anderen Aspekten zu betrachten und ihn womöglich auf andere Ebenen auszudehnen. Ob durch Parteien eine Änderung der Situation erzielt werden kann, erscheine zweifelhaft.‘51

Het citaat verwijst naar de ondergang van Kampf dem Atomtod en bepaalt tegelijkertijd de positie van de beweging, namelijk buiten het parlement. De Ostermarsch-beweging zag zichzelf dus als een buitenparlementaire oppositie. Een mogelijke verklaring daarvoor is de wantrouwige houding tegenover de regerende partijen. Vormde de

Ostermärsche daarmee een basis voor de latere APO?

Gedurende de jaren ’60 kregen de Ostermärsche meer aandacht. Tegelijkertijd vond er een verscherping van het publieke debat plaats. Die verscherping van het debat, de toegankelijkheid van protestacties en de toenemende onvrede onder studenten, zorgden voor een turbulent klimaat aan het einde van de jaren ’60. De vraag laat zich stellen in hoeverre er een causaal verband was tussen de toenemende aandacht voor de Ostermärsche en het ontstaan van de APO? Otto beargumenteert dat er continuïteit was tussen de Ostermärsche en de APO. Hij stelt duidelijk de vraag wat precies het verband was tussen deze twee bewegingen. Volgens hem verliep deze overgang in etappes en was het dus geen radicale omwenteling was.52 De APO volgt de Ostermärsche dus op. Parallel aan de toenemende aandacht voor de

Ostermärsche, waarin het vredesdebat centraal stond, kwam er ook meer aandacht voor

andere onderwerpen, zoals hernieuwingen in de universiteit, de Vietnamoorlog en het bezoek van de Perzische sjah aan de Bondsrepubliek.53 In het publieke debat raakte zo het pacifistische

karakter van de Ostermärsche op de achtergrond en kwam er meer ruimte voor andere protestvormen en idealen, waarbij volgens Otto maatschappijkritiek centraal stond.54 Het is te

vermoeden dat er een bepaalde continuïteit tussen de Ostermärsche en de APO was. Echter kan de APO niet als causale opvolging van de Ostermärsche gezien worden, maar eerder als parallelle ontwikkeling.

51 Geciteerd in: Otto, Vom Ostermarsch zur APO, 75. 52 Ibidem, 9.

53 Peter Borowsky, ‘Außerparlamentarische Opposition und Studentenbewegung’, Bundeszentrale für politische

Bildung < http://www.bpb.de/geschichte/deutsche-geschichte/geschichte-der-raf/49201/apo-und-studentenproteste?p=all> [12-01-2019].

(19)

19 De omvang van de APO en de wirwar van doelen en idealen brachten militante acties, geweld en extremisme met zich mee, iets dat zonder centraal orgaan onbestreden bleef.55 In

een relatief korte periode kwam er een conflict tussen het pacifistische karakter en radicalisme. Een wentelpunt in de jaren ’60 werd veroorzaakt door de dood van student Benno Ohnesorg. Tijdens het bezoek van de Perzische sjah aan West-Berlijn organiseerde de Sozialistische

Deutsche Studentenbund een protest om tegen het Perzische regime en diens schendingen van

mensenrechten te demonstreren. Ook Ohnesorg was daarbij; hij was voor de eerste keer bij een demonstratie. Tijdens de massieve demonstraties werd hij op een binnenplaats doodgeschoten. Een kogel trof hem van dichtbij in zijn achterhoofd. Het schot werd afgelost door een politieagent.56 Deze gebeurtenissen op 2 juni 1967 leidden tot veel ongeloof en

onrust in de APO. Er werd opgeroepen tot actie en er volgden grote demonstraties, waarbij meer dan 100.000 studenten aanwezig zouden zijn.57 Het wantrouwen in het systeem en de

regering versterkte zich en voerde de boventoon gedurende de demonstraties aan het einde van de jaren ’60. De staat zou van onderaf gedemocratiseerd moeten worden volgens Knut Nevermann, een studentenvertegenwoordiger, en daarmee werd de toon voor systeemkritiek gezet.58 Dat sluit aan bij de definitie van nieuwe sociale bewegingen die in het theoretisch kader

is geschetst, waarbij kritiek op de gevestigde orde een van de belangrijkste kenmerken is. Een verschil tussen de latere grassroot-bewegingen en de APO is echter het ontbreken van lokale doelen bij de APO. Deze focust zich meer op algemene maatschappelijke veranderingen.

In de jaren ’60 veranderde het protestklimaat sterk. In het begin van de jaren ’60 werd de boventoon gevoerd door de Ostermärsche, waarbij een pacifistisch-ethische ideologie centraal stond. Gedurende de jaren ’60 ontstond de APO. Zij focusten zich meer op bredere systeem- en maatschappijkritiek. De aandacht in het publieke debat verschoof van atoomwapens en herbewapening van Duitsland naar het demonstreren tegen de ‘autoritaire Duitse staat’. De aandacht voor de protestbeweging groeide en zo werd de APO een van de grootste oppositiebewegingen in West-Duitsland.

55 Karapin, Protest politics in Germany, 23.

56 Stefan Aust, Der Baader-Meinhof-Komplex (2e druk, München 2010) 77-81; Klaus Farin, ‘Die Situation eskaliert:

Berlin, 2. Juni 1967’, Bundeszentrale für politische Bildung

<http://www.bpb.de/geschichte/zeitgeschichte/jugendkulturen-in-deutschland/36183/die-situation-eskaliert> [12-01-2019].

57 Farin, ‘Die Situation eskaliert’, [12-01-2019]. 58 Otto, Vom Ostermarsch zur APO, 162.

(20)

20

1.3 De jaren ’70: Escalatie van geweld en grassroot-protest

De jaren ’60 brengen een verscherping van het politieke klimaat met zich mee. De omvang van de APO zorgde ook voor ruimte voor militante acties, geweld en extremisme. Dat komt in de jaren ’70 duidelijk naar voren door terroristische acties van de RAF en andere radicale splintergroepen. Maar waar deze extremistische groepen met name opgericht werden in grote steden en ze vooral idealistische doelen wilden verwerkelijken, ontstonden er in hetzelfde decennium juist kleine, lokale actiegroepen met veelal materialistische doeleinden, waaronder de Bürgerinitiativen tegen bouwacties van kerncentrales.59

a. Escalatie van geweld

Hoewel begin jaren ’70 het hoogtepunt ‘1968’, waarin studentenprotesten hun climax bereikten, al een aantal jaar terug lag, bleek de onvrede in een deel van de linkse gemeenschap nog niet voorbij. Steeds radicalere standpunten en een extremistische werkwijze namen bij enkelen de overhand. Na de brandstichting in twee koophuizen in Frankfurt am Main in 1968 werden een aantal radicalen opgepakt, waaronder de oprichters van de RAF. Twee jaar later, in 1970, publiceerde de RAF haar eerste pamflet “Die Rote Armee aufbauen”. De groep riep hierin op tot revolutie en brak zich daarmee met de APO. ‘Macht das klar, daß die Revolution kein Osterspaziergang sein wird,’ schreven de oprichters van de RAF.60 De RAF trok dus een

duidelijke lijn tussen de vreedzame Ostermärsche en de APO en hun eigen acties, die in de jaren daarna veel gewelddadiger blijken. Daaruit blijkt dat de Ostermärsche tot een referentiekader van de linkse gemeenschap behoorden. Niet voor niets verwees de RAF terug op deze gebeurtenissen van de vroege jaren ’60. Door zich duidelijk af te zetten van het pacifistische karakter, gaven zij ook een inschatting van hun eigen ideologie en ideeën over het gebruik van geweld als protestvorm. De RAF kan daarom gezien worden als een tegenculturele beweging, omdat ze van een conflicterende interactie met de overheid uitgaat. Ze kiezen voor militante acties en dissociëren zich daarmee van de samenleving.

Tot in het midden van de jaren ’70 voerden radicale aftakkingen van de APO de boventoon in het linkse protest. De RAF, Bewegung 2. Juni en radicale K-Gruppen veroorzaakten

59 Sven Reichardt, Authentizität und Gemeinschaft. Linksalternatives Leben in den siebziger und achtziger Jahren

(2e druk, Berlijn 2014) 157.

60 Rote Armee Fraktion, ‘Die Rote Armee aufbauen. Erklärung zur Befreiung Baaders vom 5. Juni 1970’, in: Martin

Hoffmann eds., Rote Armee Fraktion. Texte und Materialien zur Geschichte der RAF (Berlijn 1997) 24-26, aldaar 24.

(21)

21 veel angst onder de Duitse burgers met hun aanslagen, brandstichtingen en ontvoeringen.61

De brede steun voor deze bewegingen bleef echter uit en de RAF en andere groepen raakten vanwege hun gewelddadige acties steeds meer geïsoleerd van het linkse milieu. Er brak een nieuwe tijd aan in het protestmilieu waarin de aandacht verschoof van militant en tegencultureel protest zoals dat van de RAF, naar een meer instrumentele en conventioneel-geweldloos protest. Grassroot-activisme nam vanaf dit moment de overhand in het linkse milieu en kreeg opnieuw massa’s op de been.62

b. Grassroot-activisme en ideologie

De nieuwe kleinere protestbewegingen focusten zich op nieuwe thema’s, met name op een verbeterde vorm van leven. Daarin had militarisme, nucleaire energie en vervuiling geen plaats. De jaren ’70 kunnen daarom gezien worden als het geboorteuur van de ecologische beweging. Het is te vermoeden dat zonder het pad dat hiervoor gebaand was door de Kampf dem Atomtod en de massamobilisatie van de Ostermärsche en de APO had, de protestbeweging een moeilijkere start had gehad. In de jaren ’50 en ’60 werd er dus een basis gelegd voor systeem- en maatschappijkritisch protest. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de toenemende aandacht voor nucleaire wapens in de jaren ’50, de interesse in de Ostermärsche en het ontstaan van de APO met een veralgemeniseerde maatschappijkritische houding. In tegenstelling tot de grote bewegingen van de jaren ’50 en ’60, waren de actiegroepen in de jaren ’70 vooral lokaal en klein., waardoor deze groepen gezien kunnen worden als nieuwe sociale bewegingen. De

Bürgerinitiativen hadden geen duizenden leden, maar ontstonden in lokale gemeenschappen,

zoals dorpen of kleine steden. Een van de eerste acties tegen kernenergie en de bouw van kerncentrales werd bijvoorbeeld in 1970-1971 georganiseerd door het burgerinitiatief in Breisach. Het plan om een kerncentrale te bouwen in Breisach werd hierdoor gestopt, maar er werd een nieuwe bouwplaats gevonden een paar dorpen verder in Wyhl. Dat leidde uiteindelijk tot veel protesten en een bezetting van de bouwplaats in Wyhl.63

In veel andere dorpen en gemeentes waar plannen waren voor een atoomcentrale volgden acties die georganiseerd werden door deze burgerinitiatieven. Met name de acties in Wyhl, Gorleben en Brokdorf trokken veel bekijks. De uitgebrachte pamfletten tijdens en vlak na deze protesten geven een goed beeld van de doelstellingen van deze burgerinitiatieven. Bernd

61 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 458-459, 463-464; Koopmans, Democracy from Below,

167-168.

62 Pekelder, ‘From Militancy to Democracy?’ 328-329. 63 Rucht, ‘Anti-Atomkraftbewegung’, 249.

(22)

22 Nössler en Margret de Witt gaven een bundel uit waarin zij 30 verschillende auteurs aan het woord laten die bij de bezetting van Wyhl aanwezig waren. Zijzelf maakten ook deel uit van de protestgroep. Uit hun bundel blijkt dat de protestgroepen met name conservatieve en materialistische redenen gaven voor hun protest. Zo werd door de demonstranten bij Wyhl vooral gesproken over het behouden van de wijnoogst, visserij en de kwaliteit van het water.64

Een gebruikte leus op een spandoek maakt de boodschap nog duidelijker: ‘Wir lassen uns die schöne Heimat nicht zerstören.’ 65 Hiermee wordt duidelijk dat de focus van de

burgerinitiatieven vooral op het behoud van Heimat ligt. Lokale doelen waren dus belangrijk bij het protest bij Wyhl. Dat is kenmerkend voor grassroot-activisme.

Die focus kwam ook bij de protesten in Gorleben en Brokdorf naar voren. Pamfletten in Gorleben toonden bijvoorbeeld veel foto’s van het idyllische landschap.66 Daarbij lag de

nadruk dus op Heimat. He behouden van de natuur in de eigen leefomgeving was dus een

64 Nössler en de Witt, Wyhl, 15-16, 23, 134. 65 Ibidem, 61.

66 Hippe, Sanders en Schulz, Gorleben, ongepagineerd. Afbeelding 1: Spandoek bij de protesten in Wyhl.

in: Bernd Nössler en Margret de Witt, Wyhl. Kein Kernkraftwerk in Wyhl und auch sonst nirgends. Betroffene

(23)

23 belangrijk doel in Gorleben. In een ander pamflet van het Bürgerinitiative Umweltschutz

Lüchow-Dannenberg stelt het burgerinitiatief dat een atoomcentrale het landschap rondom

Gorleben zou verwoesten.67 Ook in Brokdorf werd deze visie ondersteund. De burgermeester

verklaarde dat de bouw van een kerncentrale negatieve veranderingen van het leefgebied met zich mee zou brengen.68 Wederom staat hier het behoud van de leefomgeving centraal. De

actiegroepen focusten zich dus vooral op materialistische doelen, bijvoorbeeld het behoud en de bescherming van hun leefgebied of Heimat. Dat sluit aan bij het onderzoek van Ina-Maria Greverus. Zij beargumenteert dat Heimat een belangrijke rol speelde bij milieu-protesten. Volgens haar is Heimat niet langer meer een begrip dat voortvloeit uit de romantische literatuur, maar een term die nu ingezet wordt om de levenskwaliteit van woongebieden te beschermen en te verbeteren.69 Belangrijk is dat dit onderzoek in 1979 werd gepubliceerd, omdat dit

midden in een decennium was waarin het milieu-protest zijn hoogtepunt bereikte. Greverus sloot daarmee dus aan bij een tendens die in de jaren ’70 een grote rol speelde, namelijk de nadruk op Heimat. Misschien laat daarom de keuze voor het thema van haar onderzoek, nog meer dan de inhoud zelf, zien welke rol Heimat in de jaren ’70 innam.

Hoewel het primaire doel van de protestbeweging vooral het behoud van de eigen leefomgeving was, kreeg de antinucleaire beweging in de jaren ’70 ook een breder doel. Een actiegroep in Gorleben schreef bijvoorbeeld in een pamflet:

‘Der Widerstand gegen die Atommüllfabrik in Gorleben bedeutet nicht nur den Kampf gegen die Atomindustrie, sondern zugleich den Kampf und alle Anstrengungen für ein besseres, ein menschenwürdigeres Leben. ‘Gorleben ist überall’, (…) darf nicht nur heißen: überall im ganzen Bundesgebiet wird Widerstand gegen den Bau und Ausbau von Atomanlagen geleistet (…), sondern muß auch heißen: überall, auch in der Stadt, in der eigenen Region gilt es, eine Alternative zum bestehenden System zu formulieren und zu beginnen.’70

67 Göttinger Freundeskreis der Bürgerinitiative Lüchow-Dannenberg, Gorleben, 26. 68 Stefan Aust, Brokdorf. Symbol einer politischen Wende (Hamburg 1981) 19.

69 ‘Heimat – unter grüner Flagge’, Der Spiegel 30 (1979), 134-136, aldaar 135; zie: Ina-Maria Greverus, Auf der

Suche nach Heimat (München 1979).

(24)

24 De auteurs gaven duidelijk aan dat ze niet alleen wilden strijden tegen de bouw van atoomcentrales, maar ook voor een beter en mensenwaardiger leven. Dat sluit aan bij Greverus theorie, dat levenskwaliteit een grotere rol begon te spelen in de jaren ’70. Zo stonden niet alleen regionale doelen centraal, maar zette de beweging zich ook in voor een nationale verbetering van de levenssituatie. Niet voor niets schrijven de auteurs: “Gorleben ist überall”. Daarmee komt de nationale ambitie van de beweging naar voren. Dee materialistische doelen van de beweging veranderden dus in een veralgemeniseerde ideologie, waarin kernenergie omwille van haar vervuiling geen plaats had. In dit citaat komt ook een bepaalde mate van systeemkritiek naar voren. De auteurs roepen namelijk op om een alternatief voor het ‘bestaande systeem’ te creëren. Of ze daarmee verwijzen naar totalitaire trekken van het systeem zal in hoofdstuk 3 blijken.

1.4 Conclusie

De antiatoom-beweging heeft tussen de jaren ’50 en de jaren ’70 grote veranderingen doorgemaakt. Daarom kan men zich afvragen of de beweging uit de jaren ’70 nog wel lijkt op die uit de jaren ’50 en ’60. Met name de doelen van de beweging veranderden. In de jaren ’50 stond de Kampf dem Atomtod, een oppositieactie van de SPD, in teken van de nucleaire herbewapening van de Bundeswehr. Maar op het moment dat de SPD haar houding tegenover nucleaire wapens veranderde, verdween ook de protestbeweging. In de jaren ’60 kregen nucleaire wapens opnieuw aandacht. Bij de Ostermärsche gingen burgers en studenten de straat op om tegen atoomwapens te demonstreren. Aan het einde van de jaren ’60 vond er een extreme verscherping van het protestklimaat plaats en de omvang van de APO zorgde ervoor dat er ruimte was voor extremisme en toenemend geweld. Dat leidde er ook toe dat er begin jaren ’70 meerdere terroristische groepen angst verspreidden onder de West-Duitse bevolking. Het lijkt duidelijk dat er een verbinding is tussen de verscherping van het protestklimaat en het ontstaan van grassroot-bewegingen. Met hun kleine en regionale doelen zetten zij zich bijvoorbeeld af tegen het toenemende geweld van de radicale afsplitsingen van de APO. De steun voor de terroristische splinters van de APO was namelijk klein.

Het is duidelijk geworden dat de grassroot-bewegingen tegen atoomenergie typische nieuwe sociale bewegingen waren. Dat blijkt onder andere uit de lokale doelen. Materialistische doelen speelden een grote rol bij de burgerinitiatieven tegen nucleaire energie. Zo waren demonstranten bang dat de bouw van kerncentrales de levenskwaliteit van de Duitse

(25)

25 burgers ernstig zou aantasten. De demonstranten focusten zich met name op het behoud van de eigen leefomgeving. Naast deze materialistische doelen was er ook plaats voor een veralgemeniseerde ideologie. Daarin speelde bijvoorbeeld het begrip mensenwaardig leven een grote rol, dat niet samen zou gaan met het gebruik van kernenergie. Die veralgemenisering van de doelen blijkt ook uit de uiting van systeemkritiek in de beweging. Zo werd er kritiek geuit tegen het ‘bestaande systeem’. Daarmee sloot de beweging zich aan bij een discours uit de jaren ’60, waarin er veel kritiek was op de ‘totalitaire Duitse staat’. Daarmee wordt een ander kenmerk van nieuwe sociale bewegingen gerepresenteerd, namelijk het wantrouwen in de bureaucratie.

Hoewel de anti-atoombeweging zich in deze drie decennia sterk heeft veranderd en het protestklimaat zich ook veranderde, lijkt het dat er in de jaren ’50 en ’60 een ideologische basis werd gelegd voor de grassroot-bewegingen van de jaren ’70. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de bovengenoemde maatschappijkritische tendens die sterk teruggrijpt op 1968. Echter blijft nu de vraag open hoe de doelen van de beweging zich verhouden tot de samenstelling van de beweging. Dat zal in het volgende hoofdstuk beantwoord worden.

(26)

26

Hoofdstuk 2: De organisatie van de antinucleaire beweging

In de jaren ’70 bereikten de protesten tegen nucleaire energie hun hoogtepunt. Door de bezettingen van de bouwplaatsen bij Wyhl, Brokdorf en Gorleben kreeg de antinucleaire beweging veel aandacht. Zo werd de bezetting in Wyhl zelfs uitgezonden op nationale televisie.71 Met het succesvolle protest in Wyhl, waar in de laatste fase zo’n 28.000 mensen aan

deelnamen, raakte de antinucleaire beweging in een opwaartse spiraal. In 1971 werd er fel geprotesteerd tegen de bouw van een kerncentrale in Wyhl. In februari 1975 bezetten demonstranten de bouwplaats in Wyhl spontaan. Na een gewelddadige ontruiming door de politie werd de bouwplaats twee dagen later weer bezet, dit keer voor zo’n 9 maanden. Pas in november 1975 verlieten de demonstranten in overleg met de regering van Baden-Württemberg het terrein.72 Er volgden meerdere protesten en bezettingen waaraan veel

Duitsers meededen, zoals de acties in Brokdorf en Gorleben, maar ook een landelijke demonstratie in 1975 in Bonn waaraan zo’n 100.000 deelnemers aan meededen.73 In oktober

1976 werd er bijvoorbeeld fel geprotesteerd in Brokdorf. Hier eindigde de demonstratie echter niet in een bezetting, want de bouwplaats was hermetisch afgesloten door de politie. Wederom vond er een gewelddadige confrontatie tussen de politie en demonstranten plaats.74 In 1980

bezetten demonstranten een bouwplaats in Gorleben. In de maand mei 1980 riepen zij de

Republik Freies Wendland uit. Na één maand bezetting werd op 4 juni 1980 het kamp

ontruimd.75 Kleine en lokale burgerinitiatieven waren de kern van deze protesten. Zij wisten

ondanks hun grootte veel mensen te mobiliseren. In dit hoofdstuk zal er daarom aandacht zijn voor de innerlijke structuur van de atoombeweging. Wat voor soort beweging was de anti-atoombeweging en hoe was zij opgebouwd? Hoe werden de doelen, die besproken werden in het eerste hoofdstuk, gerepresenteerd in deze groep? Was er bijvoorbeeld ook een spanningsveld tussen de pragmatische doelen en de ideologische grondslag van de beweging? Met die vragen zal er een inhoudelijke inschatting van het karakter van de antinucleaire beweging geschetst kunnen worden. Zo ontstaat er meer inzicht op welke rol systeemkritiek speelde binnen de anti-atoom beweging.

71 Koopmans, Democracy from Below, 168.

72 Karapin, Protest politics in Germany, 119; Nössler en de Witt, Wyhl, 292; Rucht ‚Anti-Atomkraftbewegung‘,

249.

73 Reichardt, Authentizität und Gemeinschaft, 159.

74 Karapin, Protest politics in Germany, 120; Rucht, ‚Anti-Atomkraftbewegung‘, 251-252. 75 Joppke, Mobilizing Against Nuclear Energy, 114-115.

(27)

27

2.1 Lokaal en decentraal protest

Het politieke landschap in de jaren ’70 werd vooral gekenmerkt door de opvallende continuïteit met de ‘lange jaren ‘60’. Vanaf 1968 tot en met 1972 stond West-Duitsland op zijn kop. Grote massa’s studenten gingen de straat op om te protesteren tegen onder andere het beleid op de universiteit, de Vietnamoorlog en de Notstandsgesetze. Tegelijkertijd splitsten radicalere jongeren van de APO af en vormden terroristische groepen zoals de RAF of de Bewegung 2.

Juni. In sterk contrast met deze radicale en urbane bewegingen vormden zich in de jaren ’70

ook veel burgerinitiatieven. Deze actiegroepen kun je volgens Jens Engels het beste definiëren als los georganiseerde, lokale protestgroepen die het doel hebben concrete problemen op te lossen. Formeel lidmaatschap was vaak niet nodig, waardoor veel mensen zich konden aansluiten.76 Daarmee sluit Engels zich aan bij de definitie van nieuwe sociale bewegingen

geschetst in het theoretisch kader. Sven Reichardt meent dat sinds 1969 ecologisch georiënteerde burgerinitiatieven als paddenstoelen uit de grond schoten.77 In 1975 zouden er

tussen de 1500 en 3000 verschillende burgerinitiatieven zijn geweest.78 Deze initiatieven

hielden zich bezig met allerlei thema’s rondom het milieu, waaronder kernenergie. Het is te vermoeden dat burgerinitiatieven opgericht werden als tegenreactie op het geweld van de radicale afsplitsingen van de APO. Dat blijkt niet alleen uit de doelen zoals besproken in het eerste hoofdstuk, maar laat zich ook zien in de structuur. In tegenstelling tot de terroristische groepen zoals de RAF, namen de burgerinitiatieven juist een losse vorm aan en hadden ze concrete doelen. Daar is een duidelijk onderscheid te zien. Pekelder beweert daarom dat de

grassroot-organisaties een reactie waren op het toenemende geweld in de jaren ’70.79

De burgerinitiatieven hadden vaak concrete, lokale doelen, zoals het verhinderen van de bouw van een atoomcentrale in de buurt. Een brede, ideologische inslag, zoals het protesteren tegen het gebruik van nucleaire energie, kwam vaak helemaal niet aan de orde. Het ging hier dus vaak om het verschuiven van het probleem.80 Dat blijkt bijvoorbeeld uit de

protesten in Breisach. Hier werd geprotesteerd tegen de bouw van een kerncentrale. Uiteindelijk werd het plan voor de bouw afgelast en werd er gezocht naar een nieuwe locatie:

76 Jens Engels, Naturpolitik in der Bundesrepublik. Ideenwelt und politische Verhaltensstile in Naturschutz und

Umweltbewegung. 1950-1980 (Paderborn 2006) 324.

77 Reichardt, Authentizität und Gemeinschaft, 157.

78 Engels, Naturpolitik, 325; Reichardt, Authentizität und Gemeinschaft, 157. 79 Pekelder, ‘From Militancy to Democracy?’, 328-329.

(28)

28 Wyhl. In Breisach werd echter niet verder geprotesteerd.81 Ook in de bundel van Nössler en de

Witt over Wyhl blijkt dat met name materialistische doelen een grote rol spelen. Lokale doelen zoals het behoud van het leefgebied worden vaak genoemd.82 Het lokale karakter en de daarbij

horende concrete doelen sluiten aan bij de interpretatie van Engels. Hij beargumenteert dat er een verschil bestaat tussen burgerinitiatieven die in de stad zijn opgericht en diegene die op het land zijn ontstaan. De burgerbewegingen op het land hebben volgens hem veelal een ‘één-punt-programma’, terwijl de burgerinitiatieven uit de stad vaker universele, ecologische doelen hadden.83 Veel burgerinitiatieven tegen kerncentrales ontstonden bijvoorbeeld op het land en

protesteerden met name tegen de bouw van een kerncentrale in de buurt en niet tegen kernenergie in algemene zin.

In een onderzoek van het Institut für Demoskopie Allensbach bleek dat in 1977 80% van de West-Duitse bevolking de burgerinitiatieven voor goed achtte.84 Dat betekent dat er een

groot draagvlak voor de burgerinitiatieven was in de Duitse samenleving. Ook een andere enquête laat dat zien: ruim 1,5 miljoen inwoners van West-Duitsland gaven aan bereid te zijn om deel te nemen aan verschillende bijeenkomsten. Het aantal burgers dat een handtekening zou zetten onder een petitie bleek nog hoger; ruim 10 miljoen burgers gaven aan dit te willen doen.85 De burgerinitiatieven konden dus op een hoge mobilisatie rekenen.

De sympathie voor de antinucleaire burgerinitiatieven past goed in de tijdsgeest van de jaren ’70. Volgens Reichardt veranderden in dit decennium de verhouding tussen mens en natuur aanzienlijk. Hij stelt dat tussen de jaren ’50 en de jaren ’70 de houding binnen de ecologische beweging omsloeg. Eerst speelde conservatief natuurbehoud vooral een rol in de ecologische beweging. Vanaf de jaren ’70 zou er juist meer aandacht zijn voor de verhoudingen tussen mens en natuur, bijvoorbeeld de verhouding tussen milieu en werk. Natuur zou een integraal onderdeel van het menselijk leven moeten worden. 86 De burgerinitiatieven kunnen

daarom gezien worden als een manifestatie van de milieubewuste tijdsgeest van de jaren ’70; steeds meer mensen hielden zich bezig met de verhouding tussen mens en natuur en ondernamen actie. De vraag is wat de oorzaken waren voor dit veranderde karakter van de

81 Rucht, ‚Anti-Atomkraftbewegung‘, 249. 82 Nössler en de Witt, Wyhl, 19-24, 87. 83 Engels, Naturpolitik, 327.

84 Engels, Naturpolitik, 327; Reichardt, Authentizität und Gemeinschaft, 158. 85 Engels, Naturpolitik, 327.

(29)

29 ecologische beweging? Reichardt beargumenteert dat dit te maken had met de jongere, progressievere en niet burgerlijke dragers van het protest.87 In de rest van het hoofdstuk zal

daarom dan ook gefocust worden op de heterogeniteit binnen de protestgroepen.

2.2 De samenstelling van de burgerinitiatieven

De burgerinitiatieven bouwden een uitgebreid netwerk in West-Duitsland. In 1975 waren er al tussen de 1500 en 3000 burgerinitiatieven die zich met milieubescherming bezighielden.88

Zoals in het eerste hoofdstuk werd aangetoond was er een aanzienlijk draagvlak voor de burgerinitiatieven. Dat hoeft niet te betekenen dat de burgerinitiatieven ook veel leden hadden. De actiegroepen vormden namelijk geen meerderheid in het politieke speelveld van de Bondsrepubliek. Engels schat het aantal leden van burgerinitiatieven op 0,5% van de gehele bevolking.89 Markham geeft echter aan dat zo’n 3% van de bevolking zich bij een burgerinitiatief

had aangesloten.90 Het zou kunnen dat het verschil tussen deze uitkomsten afhangt van de

gebruikte definitie van burgerinitiatieven. Engels stelt namelijk dat burgerinitiatieven geen formeel lidmaatschap kenden, waardoor het lastig in te schatten is hoeveel mensen er betrokken waren bij een burgerinitiatief.91 Er blijven daarom onzekerheden bestaan over het

aantal leden dat de burgerinitiatieven hadden in West-Duitsland.

Ook de opbouw van de burgerinitiatieven toont aan dat ze geen groots fenomeen waren. Burgerinitiatieven hadden in de jaren ’70 gemiddeld zo’n 20 tot 30 leden.92 Dit waren

echter niet de enige mensen die zich met de burgerinitiatieven engageerden. Met name de sympathisantenkring bleek een belangrijk onderdeel van de actiegroepen, omdat zij goed te mobiliseren waren voor bijeenkomsten en petities.93 In Wyhl bezochten bijvoorbeeld iedere

dag bezochten honderden bezoekers het bouwterrein. De harde kern, die ook ’s nachts op het terrein bleef, bestond echter uit zo’n 25 mensen.94 Deze verhoudingen bij Wyhl weerspiegelen

de opbouw van de burgerinitiatieven, namelijk een kleine kern en een grotere groep te mobiliseren sympathisanten. De burgerinitiatieven hadden dus een grote potentie om te

87 Reichardt, Authentizität und Gemeinschaft, 156.

88 Engels, Naturpolitik, 325; Reichardt, Authentizität und Gemeinschaft, 157. 89 Engels, Naturpolitik, 326.

90 William Markham, ‘Networking local environmental groups in Germany: The rise and fall of the federal alliance

of citizens’ initiatives for environmental protection’, Environmental Politics 14:5 (2005) 667-685, aldaar 669.

91 Engels, Naturpolitik, 324. 92 Ibidem, 326.

93 Ibidem, 324, 327.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de verzekerdenraming 2014 zijn de verzekerden woonachtig in het buitenland evenredig verdeeld over de afslagklasse en de positieve klasse op basis van de relatieve prevalenties

The artefacts from the VLL and the VLB soil horizons, and also the artefacts which come out of the gravel-bed (GRA-Levels 1 &amp; 2), are not patinated. The artefacts from the

Tegen alle verwachtingen in zien we dat het onderzoeksgebied reeds in de 1° eeuw bewoond is en sterk stedelijke kenmerken vertoont. Vanaf de 2° eeuw wordt de inrichting en bewoning

Op basis van ons onderzoek zien we twee belangrijke thema’s. Het eerste is dat snel geld besparen met vastgoed in de praktijk niet goed mogelijk blijkt. Als een organisatie

Bent u geïnteresseerd en kiest u voor ervaring en kennis, neem dan contact op met Jack Davidsz. mas_adv_Opmaak 1 09-05-11 16:43

De communisten hebben zeer veel moeite gedaan, om Heine blijvend aan hun beweging te verbinden, maar de oorspronkelijke karaktertrekken van Heine, zijn elite-instinct,

Wie niet voor zichzelf kan of wil zorgen, moet – om voor onder- steuning in aanmerking te komen – verant- woording afleggen over zijn doen en laten en de overheid een kijkje gunnen

Niet alleen omdat hier in nogal wat gevallen sprake is van dwang, maar vooral omdat mensen daardoor voor zichzelf een vicieuze cirkel creëren die remmend is voor hun integratie en