• No results found

Creatieve pioniers als sociaal bindmiddel? : een interdisciplinair onderzoek naar de buurtfunctie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Creatieve pioniers als sociaal bindmiddel? : een interdisciplinair onderzoek naar de buurtfunctie"

Copied!
227
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Creatieve pioniers als sociaal bindmiddel?

Een interdisciplinair onderzoek naar de buurtfunctie

van broedplaatsen in Amsterdam

Amsterdam, 26 juli 2014

Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen Student: Juliëtte Dekker

Studentnummer: 10052917 Begeleider: Prof. Dr. Jan Nijman Tweede Lezer: Dr. Thea Dukes

(2)

2

Abstract

In dit interdisciplinaire onderzoek staat de buurtfunctie van buurt georiënteerde broedplaatsen in Amsterdam centraal. Aan de hand van vier deelvragen wordt er inzicht verkregen in de intentie van broedplaatsgebruikers in de invulling van een buurtfunctie. Allereerst wordt er inzicht verkregen in de doelstellingen van buurt georiënteerde broedplaatsen en hoe deze getypeerd kunnen worden. Vervolgens wordt beschreven hoe dergelijke broedplaatsen zich ruimtelijk kenmerken over Amsterdam. Daarna wordt inzicht verkregen in de intentie van de huurders in het organiseren van programmering en activiteiten voor buurtbewoners. Tot slot zal in de optiek van de broedplaatsgebruiker de betekenis van buurt georiënteerde broedplaatsen voor de buurt beschreven worden. Er wordt gebruik gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksstrategie en aan de hand van drie cases van broedplaatsen in Zuidoost, Slotermeer en de Transvaalbuurt in Amsterdam Oost, wordt beschreven op welke manieren broedplaatsen in Amsterdam een buurtfunctie vervullen. Via vijftien semi-gestructureerde interviews en een documentanalyse van de beleid- en visiedocumenten worden doelstellingen en de intentie in de praktijk met elkaar vergeleken. Uit het onderzoek komt naar voren dat er drie aspecten zijn waar de buurtfunctie het meest tot uiting komt. Als eerste zorgt een broedplaats voor verbindingen tussen bewoners met een verschillende sociaal-economische en culturele in het sociale weefsel in een buurt. Ten tweede dragen buurt georiënteerde broedplaatsen bij aan meer diversiteit in de buurt. Tot slot leidt deze diversificatie tot meer ‘reuring’, waardoor de buurt levendiger wordt. Het is van belang dat de discussie wordt gevoerd welke functies kunst kan bedienen en wat daarvan verwacht wordt.

(3)

3

Inhoudsopgave

Abstract ... 2 Inleiding ... 5 1. Theoretisch kader ... 7 1.1. De buurt ... 7

1.2. De creatieve klasse en economie ... 9

1.3. Broedplaatsen in Amsterdam ... 11

1.3.1. De oorsprong: vrijplaatsen en alternatieve creatieve cultuur ... 11

1.3.2. Broedplaatsenbeleid ... 12

1.4. Kunstenaars en de buurt ... 13

1.4.1. Gentrification ... 13

1.4.2. Sociale mix als beleidsstrategie ... 15

1.4.3. Participatiekunst en broedplaatsen ... 17 2. Probleemstelling ... 20 2.1. Vraagstelling ... 24 2.2. Relevantie ... 25 3. Onderzoeksmethode ... 26 3.1 Operationalisering ... 27

3.2. Sampling, populatie en locatie ... 28

3.3. Interdisciplinariteit ... 30

4. Resultaten ... 30

4.1. Doelstellingen van de broedplaatsen ... 31

4.2. Ruimtelijke kenmerken ... 35

4.3. Programmering en activiteiten ... 39

4.4 Betekenis van broedplaatsen ... 42

4.4.1. Bekendheid ... 43 4.4.2. Profijt ... 44 4.4.3. Veranderingen in de buurt ... 47 Conclusie ... 52 Discussie ... 54 Reflectie ... 54 Literatuurlijst... 56 Bijlage I: Operationaliseringschema ... 59

Bijlage II: Onderzoeksinstrument ... 60

(4)

4 Bijlage IV: Interviewschema respondenten ... 65 Bijlage V: Transcripties interviews... 66

(5)

5

Inleiding

Met het volgende citaat: ‘Met name in de buurten waar de woonfunctie domineert zoals de Westelijke tuinsteden of Zuidoost biedt een broedplaatsengroep kansen op meer diversiteit en levendigheid’ (Bureau Broedplaatsen 2008: 11), suggereert Bureau Broedplaatsen dat broedplaatsen een bijdrage kunnen leveren aan de buurt. De waardering van een buurt kan stijgen door de aanwezigheid van kunstenaars en broedplaatsen, waardoor het interessant is voor stedelijke vernieuwingsprojecten, beleidsmakers en woningcorporaties (Bureau Broedplaatsen 2008: 2). Veelal behoren broedplaatsgebruikers tot idealistische buurtbewoners, die willen bijdragen aan de leefbaarheid van een buurt en daardoor contact opzoeken met buurtbewoners (Van der Graaf & Veldboer, 2009). Maar hebben de broedplaatsgebruikers in het geval van De Vlugt, Wijk7 en Tugela85 de intentie om bij te dragen aan de diversiteit en levendigheid van een buurt?

Tegenwoordig is community art en participatiekunst een steeds meer gebruikte werkvorm voor kunstenaars (Trienekens, 2009). Kunstenaars en creatieven nemen vaak de functie van sociale speler op zich in een buurt en dragen daardoor bij aan het leggen van verbindingen tussen buurtbewoners. Middels participatiekunstprojecten worden veelal bewoners met een andere achtergrond betrokken bij het sociale weefsel van een buurt. Kunnen broedplaatsgebruikers gezien worden als creatieve pioniers die sociale verbindingen leggen tussen buurtbewoners?

Tegenwoordig is betaalbare woon- en werkruimte in Amsterdam voor kunstenaars en creatieven schaars. Tegelijkertijd is er veel leegstand in het vastgoed, zoals kantoorpanden, oude fabrieken en scholen. Om een oplossing te bieden is Bureau Broedplaatsen, onderdeel van De Dienst Ruimtelijke Ordening van de Gemeente Amsterdam, opgericht om als een soort mediator tussen de wereld van het vastgoed en de kunstenaar op te treden. Dit resulteert in de realisatie van betaalbare woon- en werkplekken en atelierruimtes voor creatieve ondernemers en kunstenaars in leegstaande gebouwen, de zogenoemde broedplaatsen. Inmiddels zijn er ongeveer zestig locaties van Bureau Broedplaatsen over heel Amsterdam verspreid. Eind 2013 is er bijna 140.000 m2 aan broedplaatsen gerealiseerd waar naar schatting 3.500 tot 4.000 creatieven gebruik van maken. De broedplaatsen bedienen verschillende functies en hebben verscheidende speerpunten waar op wordt gericht (Bureau Broedplaatsen, 2008).

Het doel van dit onderzoek is om de vraag te beantwoorden in hoeverre de broedplaatsgebruikers de intentie hebben om een buurtfunctie te vervullen. Aan de hand van

(6)

6

drie cases van buurt georiënteerde broedplaatsen in Amsterdam Zuidoost, Slotermeer en de Transvaalbuurt wordt onderzocht hoe een buurtfunctie kan worden ingevuld en wat de betekenis daarvan is. In dit kwalitatieve onderzoek wordt de buurtfunctie van het broedplaatsenbeleid in kaart gebracht.

(7)

7

1. Theoretisch kader

Binnen dit onderzoek is er gebruik gemaakt van verschillende theoretische concepten om tot de beantwoording van de onderzoeksvraag te komen. Allereerst wordt het begrip ‘de buurt’ gedefinieerd. Vervolgens wordt de theorie van Florida (2002) over de creatieve klasse gekoppeld aan het concept broedplaats, zoals dat in het Amsterdams gemeentebeleid wordt gehanteerd. Er wordt ingegaan op de achtergrond en de geschiedenis van het Amsterdamse broedplaatsenbeleid. Ten slotte worden enkele gevolgen van het broedplaatsenbeleid beschreven als gentrification en sociaal mix beleid.

1.1. De buurt

Om de relatie met de buurt te kunnen weergeven wordt eerst het concept ‘de buurt’ gespecificeerd en afgebakend. Wat is de buurt eigenlijk? Waar liggen de grenzen en welke betekenis verlenen bewoners aan de buurt? Er is veel over ‘de buurt’ geschreven en er is geen eenduidig antwoord wat de buurt voor elk betekent. Er bestaat in de wetenschap geen consensus over het begrip ‘de buurt’ (Kaal, Vanderveen & McConnell, 2008). Vanuit survey onderzoek, wat vooral kwantitatief is, wordt door de buurt gedefinieerd aan de hand van de poscode, fysieke grenzen, of een groep inwoners die binnen een demografische categorie valt zoals bijvoorbeeld dezelfde inkomensgroep, educatieniveau of sociaal economische status (Buslik, 2012).

Voor veel overheidsinstanties is de buurt voornamelijk een administratief gebied, waarvoor de viercijferige postcode vaak als afbakening wordt gebruikt. In een urbane omgeving zijn administratieve opdelingen vaak kleiner, dan in suburbane gebieden. De kritiek die vaak op administratieve postcodegebieden wordt geuit, is dat in onderzoek door het gebruik van een dergelijke afbakening vaak een homogener beeld van een buurt wordt geschetst, dan werkelijk het geval is. De buurtbeleving van bewoners eindigt over het algemeen niet waar het postcodegebied eindigt (Kaal et al., 2008).

Voor dit onderzoek is het van belang om het begrip ‘de buurt’ kwalitatief te benaderen vanuit de sociologische, sociaal geografische en sociaal-pschologische invalshoek, namelijk wat de buurtbeleving van de respondenten betekent.

Volgens Melvin (1985) is de buurt constant onderhevig aan transitie en verandert voortdurend de relatie en de grenzen van de buurt met de grotere stad. De buurt is een organisch gegeven, waardoor het groeit, verdeelt, samensmelt, stagneert en opleeft (Buslik, 2012). Hiervoor wordt in de wetenschap vaak het begrip ‘sliding neighbourhoods’

(8)

8

(verschuivende buurten) gebruikt omdat de grenzen vaak veranderen afhankelijk van de definitie (Galster, 2001, aangehaald in Kaal et al., 2008).

Volgens Kaerns en Parkinson (2001) bestaat de buurt uit drie onafhankelijke schaalniveaus die in onderstaand figuur weergeven zijn en die in dit onderzoek worden aangehouden.

Figuur 1. Schaalniveaus van een buurt. (Bron: Kaerns & Parkinson, 2001: 2104)

De schaalniveaus die in bovenstaande figuur zijn weergeven, zijn geen harde scheidslijnen, maar algemene tendensen. Ten eerste wordt de ‘home area’ gedefinieerd als de omgeving die op 5 à 10 minuten loopafstand van het huis van een bewoner bevindt. Op dit schaalniveau gaat het om de gemeenschap van buurtbewoners wat geen vaststaand gegeven is. Doordat de definitie van de buurt op deze schaal per persoon afhankelijk is, wordt dit schaalniveau door elke bewoner opnieuw gecreëerd (Mulgan, 1998 in Kaerns & Parkinson, 2001). De ‘home area’ is het ‘nabije’ en heeft functies als recreatie, gedeelde normen en waarden, het gevoel om ‘ergens bij te horen’ (belonging), identiteitsvorming en het maken van connecties met buurtbewoners (Brower, 1996, in Kaerns & Parkinson, 2001). ‘Locality’ is het tweede schaalniveau en dat is het stadsdeel of de grotere wijk waarbinnen de ‘home area’ zich bevindt. Op dit schaalniveau gaat het voornamelijk om de sociale status, positie en reputatie van het gebied waarbinnen de buurt (de ’home area’) zich bevindt. Hierdoor is het van invloed op de ervaring en de invulling van de ‘home area’. De buurtbewoners bewegen binnen de ‘locality’ voor uitgaansgelegenheden en winkels. Het derde schaalniveau is de ‘urban district or region’ en dat is het groter stedelijke gebied waar de ‘home area’ zich in bevindt en waar de sociale en economische mogelijkheden van de stad of regio van invloed zijn op de bewoners (Kaerns & Parkinson, 2001).

Volgens Van der Graaf en Duyvendak (2009) wordt de affectieve band die een

(9)

9

Voor de afbakening van een buurt op het niveau van hechting en perceptie is het van belang om de binding van bewoners met de buurt te beschrijven. In onderstaand figuur worden de verschillende dimensies van buurthechting weergegeven. De emotionele band, de ‘sense of attachment’ die bewoners met een buurt ervaren, kan gebruikt worden voor de afbakening van een buurt. Buurtbinding bestaat uit zowel fysieke en sociale hechting. De fysieke dimensie kan gezien worden als de hechting die een bewoner heeft met bijvoorbeeld de gebouwen en plekken in de buurt en wordt voornamelijk met het begrip ‘rootedness’ aangeduid. Dit betekent de geaardheid met de omgeving en de hechting aan een plek. De sociale dimensie kan voornamelijk worden gezien als de hechting met de mensen uit de buurt. Hierbij past het begrip ‘bonding’, de mate van hechting aan een buurt (Riger & Lavrakas, 1981, aangehaald in Van der Graaf & Duyvendak, 2009). Het om het thuisgevoel in relatie tot andere mensen met wie dezelfde omgeving wordt gedeeld.

Figuur 2: Dimensies van buurthechting. (Van der Graaf & Duyvendak, 2009: 20).

In dit kwalitatieve onderzoek wordt het boven beschreven begrip ‘home area’ gehanteerd. De buurtgrenzen van de respondenten zijn niet eenduidig te omvatten in een administratieve afbakening. Het gaat om de buurtbeleving en de perceptie van de respondenten, met name over wat zij onder de ‘home area’ van de broedplaatsen vinden vallen.

1.2. De creatieve klasse en economie

Wanneer men het woord ‘broedplaats’ in de mond neemt, wordt dit vaak geassocieerd met de Amerikaanse geograaf Richard Florida, die wereldwijde faam vergaarde met zijn boek: The

Rise of the Creative Class (2002). Hierin wordt beargumenteerd dat het aantrekken van leden

van de creatieve klasse een stad economisch profijt oplevert. De creatieve klasse wordt aangetrokken wanneer de drie T’s: tolerantie, talent en technologie in een stad aanwezig zijn. Deze groep wordt de dominante klasse in de samenleving en creativiteit is de definiërende

(10)

10

factor in de economie. De creatieve klasse wordt door Florida breed geformuleerd en staat in het teken van innovatieve beroepen in de kenniseconomie, waardoor bijna iedereen potentie heeft om tot de creatieve klasse te behoren (Peck, 2005: 757). Daarom wordt de super

creative core, die bestaat uit kunstenaars, wetenschappers en techneuten, onderscheiden van

de rest van de creatieve professionals.

Vanaf het intreden van Florida’s (2002) creatieve discours wordt het nut van kunst en cultuur voor de samenleving voornamelijk geformuleerd aan de hand van het aantrekken van de creatieve klasse en de stimulering van de creatieve economie. Deze ideeën zijn wereldwijd doorgesijpeld in beleidsplannen van steden. Zo ook in Amsterdam en daarmee is de ontwikkeling van zogenaamde creatieve hotspots een belangrijk onderdeel van het Amsterdams cultuurbeleid geworden (Bontje & Sleutjes, 2007). De uitkomsten die Florida voor ogen heeft wanneer de creatieve klasse aanwezig is in een stad, is naast economische groei, een flexibele arbeidsmarkt, gentrification, gemengde buurten, etnische diversiteit, een dynamische stedelijke cultuur en een mondiaal imago met ‘hipster allure’ (Florida, 2002).

Deze theorie is gefocust op hoe een stad economische en stedelijke groei kan generen via creativiteit en innovatie. De stad staat in het teken van het behalen van economische winst en alle middelen in de stad moeten daaraan bijdragen, ook wel genoemd, het city for profit discours. Volgens veel theoretici is de economische inslag van deze theorie te beperkt en wordt er te weinig gedacht aan sociale aspecten van een stad (Krätke, 2012). Er is daarom veel kritiek geuit op de ideeën van Florida (2002) en zijn idee dat de creatieve klasse economische groei zou genereren in steden. Een van die kritieken is dat het concept te elitair is en daardoor leidt tot meer sociale ongelijkheid. Met de theorie worden sommige groepen gezien als creatief en daarmee als aanwinst voor de stad, terwijl andere groepen, als bijvoorbeeld arme en allochtone groepen als last worden gezien (Uitermark, 2004a). Ook is de formulering te breed, waardoor het grootste deel van de beroepsbevolking onder de noemer creatieve klasse valt. Een andere kritiek is dat het concept ‘creatieve klasse’ niet nieuw is; dergelijke ideeën bestonden al voor zijn intreden en in sommige steden bestond al beleid ter stimulering van de creatieve economie (Peck, 2005). Tevens past de theorie van Florida in een ontwikkeling in Amsterdam die reeds gaande was, namelijk het ontstaan van creatieve bewegingen uit initiatieven van de kraakgemeenschap en kunstenaars; als voorloper van het latere gemeentelijke broedplaatsenbeleid (Peck, 2012). Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 1.3.2.

In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de creatieve industrie in Amsterdam en hoe het concept ‘creatieve klasse’ terugkomt in het broedplaatsenbeleid.

(11)

11

1.3. Broedplaatsen in Amsterdam

1.3.1. De oorsprong: vrijplaatsen en alternatieve creatieve cultuur

Het broedplaatsenbeleid is in Amsterdam voortgekomen uit de kraakbeweging en de vrijplaatsenideologie. In het Oostelijk Havengebied is in 1998 de oproep uit de kraakbeweging gekomen om ‘de jonge culturele aanwas’ in Amsterdam te stimuleren en te beschermen. In plaats van creatieven sociaal uit te sluiten zou men de creatieven woon- en werkruimte moeten verschaffen. Volgens de kraakbeweging is het van belang om alternatieve vormen van wonen en leven te stimuleren, die gekenmerkt worden door een hoge graad van eigen motivatie en zelfregulering (Basten, 2009). Deze oproep kwam voort uit de kraakbeweging omdat er sprake was van stijging in de prijzen van de huisvoorraad, omdat meer hogere inkomensgroepen in de jaren negentig in Amsterdam zijn komen wonen. Hierdoor is de sociale woningbouw in de stad afgenomen en wordt kraken harder aangepakt (Kooijman & Romein, 2007).

In de late jaren tachtig is het de-industrialiserende Oostelijk Havengebied het centrum van de kraakgemeenschap geworden. Van de leegstaande fabriekspanden, oude kantoorpanden en pakhuizen zijn culturele centra gemaakt, die als de voorlopers van de huidige broedplaatsen kunnen worden gezien (Uitermark 2004b). De creatieven gingen naar dergelijke plaatsen vanwege de lage kosten en omdat in de binnenstad geen plaats was voor flexibiliteit en experiment. Alternatieve cultuur kan gedefinieerd worden als ‘op het randje van de dominante cultuur’. Het zijn tegenculturen die vaak innovatief en experimenteel zijn en zich differentiëren van de gevestigde cultuur en daar vaak tegen aanschoppen (Shaw, 2007). Na een periode van strijd heeft deze beweging van de politiek steun gekregen en daardoor hebben tegenwoordig veel panden in dit gebied een culturele functie (Uitermark, 2004b). Uit de strijd tussen de gemeente en de kraakgemeenschap en om aan de oproep gehoor te geven, is het gemeentelijk broedplaatsenbeleid in Amsterdam geboren. Er is een meer gereguleerd beleid ontstaan in de invulling van woon- en werkruimtes voor creatieven dan de oorspronkelijke alternatieve vrijplaatsen (Basten, 2009).

Volgens Uitermark (2004c) zijn de wensen van de kraakbeweging en van de politiek in de loop der jaren naar elkaar toegetrokken, waardoor er in Amsterdam plaats is gekomen voor woon- en werkpanden voor de alternatieve creatieve cultuur. Na de bekendheid van Florida’s (2002) theorieën, is veel beleid verantwoord namens het creativiteitsdiscours. Hierdoor wordt er in toenemende mate de aanwezigheid van alternatieven en krakers als van toegevoegde waarde voor de stad gezien (Uitermark, 2004a). De kraakgemeenschap is hun

(12)

12

doelen meer gaan formuleren ter bediening van de creatieve stad, waardoor beleidsmakers de bijdrage van de kraakgemeenschap veelal meer als aantrekkelijk een waardevol zien. Op deze manier zijn veel oud-krakers in staat om te blijven leven volgens de vrijplaatsenideologie in de huidige broedplaatsen (Uitermark, 2004c).

Volgens Uitermark (2004c) wil de gemeente Amsterdam het imago van ‘truttig’ voorkomen. Het behoud van stadbewoners met een alternatieve levensstijl kan Amsterdam haar ‘wilde’ en ‘creatieve’ imago laten behouden. Volgens Mayer (2013: 11) kunnen subculturen als krakers en creatieven in steeds grotere mate bijdragen aan het idee van de creatieve stad door de ‘bruisende’ en ‘creatieve’ sfeer van vrij- en broedplaatsen. Subculturen bezitten veel cultureel kapitaal waardoor ze goed bruikbaar zijn voor het stimuleren van de creatieve economie. Dit draagt bij aan het ‘coole’ imago van een stad, waardoor beleidsmakers slim gebruik maken van de tegenculturen. Tevens kunnen deze groepen bijdragen aan de diversiteit van een stad, wat volgens Florida (2002) een voorwaarde is voor de creatieve economie (Shaw, 2007: 167)

Veel steden proberen tegen- en alternatieve culturen te institutionaliseren en in Amsterdam wordt dat middels het broedplaatsenbeleid gedaan. Hierdoor worden de functies die de krakersbeweging hebben gehad, nu overgenomen in de geïnstitutionaliseerde broedplaatsen. Dit beleid profiteert van het feit dat veel gebouwen in de steden kampen met leegstand en dat veel creatieven de prijzen in de binnenstad niet kunnen betalen (Mayer, 2013).

1.3.2. Broedplaatsenbeleid

Bureau Broedplaatsen (2008) is in 1999 aangesteld door de gemeente om op treden als bemiddelaar tussen de kunstenaars en de vastgoedwereld. De rol van het bureau is voornamelijk het delen van expertise, het geven van advies, bemiddelen tussen vraag en aanbod en het ontwikkelen van programma’s met een lange termijn strategie. Tevens beheert Bureau Broedplaatsen het gemeentelijk fonds voor de broedplaatsen waarmee subsidies worden gegeven en de start van broedplaatsen kunnen worden gerealiseerd (Bontje & Pethe, 2010). Bureau Broedplaatsen (2008) tracht zich niet te bemoeien met de culturele inhoud van de broedplaatsen, of deze te controleren. Ze proberen echter wel toezicht te houden om te zorgen dat de creativiteit en het werk van de broedplaatsgebruikers op een bepaald niveau is.

Volgens Peck (2012: 8) heeft het broedplaatsenbeleid de laatste jaren meer aanhang gekregen in de politiek en wordt het niet langer gezien als een ‘linkse hobby’. Gebaseerd op

(13)

13

Florida’s (2002) ideeën worden broedplaatsen gezien als een legitieme economische stimulator voor de stad, ondanks dat het economisch profijt van de huidige broedplaatsen in Amsterdam onbewezen is. De toegevoegde economische waarde is relatief laag en vanuit een economisch standpunt zou het gunstiger zijn om in andere industrieën te investeren. Het broedplaatsenbeleid is een belangrijk onderdeel van het creatieve beleid van Amsterdam, ondanks het kortstondige karakter van de veelal tijdelijke broedplaatsen (Peck, 2012).

Volgens Peck (2012) was het creatieve beleid in Amsterdam al gaande voordat Florida (2002) zijn theorie heeft ontwikkeld. Er is altijd al veel waarde aan creativiteit toegekend en Amsterdam faciliteerde al een lange tijd de drie T’s (tolerantie, talent en technologie) en door Florida is het creatieve beleid wat al gaande was gelegitimeerd en uitgebreid. Het broedplaatsenbeleid heeft na de ideeën van Florida in grotere mate een economische grondslag gekregen, waarbij creatieven een rol spelen in de groei van de economische vitaliteit van de stad (Peck, 2012).

Het voordeel van de tijdelijkheid van veel van de broedplaatslocaties is dat de creativiteit daardoor niet verloren gaat. Wanneer een locatie voor lange tijd zou bestaan, dan wordt een plaats te gevestigd waardoor dit negatieve invloed kan hebben op de creativiteit en vernieuwing (Shaw, 2007).

1.4. Kunstenaars en de buurt

Florida suggereert dat de creatieve klasse positieve effecten heeft op de stad, maar dat betekent niet dat het automatisch ook positieve effecten heeft op de buurt (Veldboer, Engbersen, Duyvendak & Uyterlinde, 2008). In deze paragraaf wordt ingegaan op wat de mogelijke effecten zijn van de aanwezigheid van kunstenaars en creatieven in een buurt. Een van de bekendste gevolgen is de komst van het gentrification proces en die zal hieronder eerst kort worden toegelicht. Vervolgens wordt het sociaal mix beleid besproken en tot slot zal de rol van participatiekunst belicht worden.

1.4.1. Gentrification

Een van de consequenties van de komst van de creatieve klasse in een stad is volgens Florida (2002) dat het tot gentrification kan leiden, waarbij de stad wordt ‘veroverd’ door de (creatieve) middenklasse. De hogere inkomensgroepen worden de dominante bewoners van de stad, waardoor er minder ruimte is voor lagere inkomensgroepen. Dit kan leiden tot ‘displacement’, de verplaatsing van lage inkomensgroepen naar de randen van de stad, omdat

(14)

14

de prijzen zijn gestegen en daardoor te hoog zijn geworden (Peck, 2005: 762). In Amsterdam zijn vandaag de dag bijna alle negentiende-eeuwse buurten binnen de ring A10 aan het gentrificeren (Veldboer, Bergstra & Kleinhans, 2011).

Volgens Smith (1996) is gentrification tegenwoordig een veelgebruikte term, waaraan mensen zowel positieve als negatieve betekenis verlenen. Kort gezegd is gentrification het opwaarderen van de huizenvoorraad en het stimuleren van bedrijvigheid in de buurt, vaak met kapitaal uit de private sector. Het is het proces waarbij arme arbeidersbuurten in de binnenstad worden gerenoveerd met kapitaal van kopers en huurders uit de middenklasse, waardoor er (tijdelijk) een meer diverse buurtsamenstelling ontstaat. Het fenomeen is begonnen met optimisme, doordat het veelal werd geassocieerd met modernisering, vernieuwing en het opwaarderen van een buurt door de (witte) middenklasse, maar uiteindelijk heeft dit vaak geleid tot ‘displacement’ van lagere inkomensgroepen.

In het proces van gentrification bestaan er verschillende golven ‘gentrifiers’ die naar de buurt worden toegetrokken. De komst van de eerste golf heeft vaak een tijdspectrum van een decennium en bestaat uit pioniers die veel betrokkenheid voelen met de buurt (Lees, 2008: 2464). De tweede golf ‘gentrifiers’ wordt door het ‘creatieve’ karakter van een buurt aangetrokken, is vaak hoogopgeleid, in het bezit van veel cultureel kapitaal en (nog) weinig economisch kapitaal. De betrokkenheid met de buurt neemt langzaam af bij de derde golf ‘gentrifiers’. Deze hogere inkomensgroep kenmerkt zich door individualisme en een meer homogene en rijkere buurt wordt geprefereerd (Ley, 2003: 2540).

In de term gentrification zit volgens Smith (1996) een klassenelement verscholen, doordat een wijk van sociale samenstelling verandert door de komst van een nieuwe bevolkingsklasse. Het proces van gentrification start doordat pioniers als eerste in een (slechte) wijk gaan wonen, waardoor de oorspronkelijke bewoners van de wijk vaak als ‘minder’ en ‘arm’ worden bestempeld (Smith, 1996). Dit leidt vervolgens vaak tot een strijd om de buurt tussen de ‘place entrepreneurs’ en de bewoners (Mele, 1996). Dertig jaar geleden zag men vooral de voordelen van gentrification, doordat het idee heerste dat sociale vooruitgang via een ‘trickle down’ effect naar de lagere klassen zou sijpelen. Idealiter zou dit leiden tot sociaal gemengde, minder gesegregeerde en meer leefbare gemeenschappen met als doel om een meer diverse en tolerante stad te creëren. Er is echter weinig bewijs voor dat gentrification tot een meer sociale mix in de buurt zou leiden (Lees 2008: 2449).

In navolging van Florida is veel hedendaags beleid ingesteld om diversiteit in een stad te genereren, omdat een tolerant en divers klimaat aantrekkelijk zou zijn voor de creatieve klasse. De (onbedoelde) focus van veel beleid is vaak dat veel groepen door

(15)

15

gentrification gemarginaliseerd worden in plaats van dat tolerantie wordt bevorderd. Groepen zoals immigranten, daklozen en alternatieve subculturen die juist culturele diversiteit zouden kunnen genereren, zijn vaak de slachtoffers van marginalisering en ‘displacement’ (Shaw 2007).

1.4.2. Sociale mix als beleidsstrategie

Volgens Lees (2008) is gentrification veelal aangemoedigd vanuit beleid dat het sociaal mixen van buurten stimuleert. In de Nederlandse stedelijke vernieuwingsprogramma’s worden op grote schaal huizen opgeknapt, waardoor het voor de middenklasse aantrekkelijker wordt om zich in ‘armere’ buurten te vestigen. Inmiddels staan de stedelijke vernieuwingsprogramma’s al tien jaar in teken in het aantrekken van de middenklasse naar achterstandsgebieden (Veldboer et al., 2008). Volgens Van der Graaf en Veldboer (2009) is bij dit beleid sprake van door de overheid gestuurde gentrification, waarbij de overheid probeert de woonwijk op te knappen en de arme buurtbewoners hiervan mee te laten profiteren. Veldboer et al. (2008) beschrijven het als: “Gentrification is met andere woorden van probleem, oplossing geworden”. Dergelijk beleid zou uitkomst bieden voor segregatie en concentraties van armoede helpen voorkomen, dit wordt ook wel het buurteffect genoemd. Hierin worden lage en hoge inkomensgroepen in dezelfde buurt gemengd en daarmee staan er kwalitatief verschillende huizen in dezelfde buurt. De voordelen van gemengde gemeenschappen zouden groot zijn (Ostendorf, Musterd & De Vos, 2001). Door verschillende inkomensgroepen te mixen in een buurt hoopt men op winnaars aan beide zijden van de medaille. De hogere inkomensgroepen kunnen in aantrekkelijke buurten wonen die vaak in de binnenstad zijn gelegen en de lagere inkomensgroepen kunnen profijt ondervinden aan het sociaal en economisch kapitaal die de hogere inkomensgroepen de buurt mee innemen (Van der Graaf & Veldboer, 2009). Het idee heerst dat de aanwezigheid van meer welgestelde groepen in een buurt ervoor kan zorgen dat de leefomstandigheden van de armere (oorspronkelijke) bewoners verbetert. De lokale economie zou bijvoorbeeld gestimuleerd worden door nieuw geld uit de middenklasse, doordat het geld in de wijk circuleert en wordt besteed bij lokale ondernemingen (Lees, 2008). Ook zouden meer diverse buurten leiden tot opwaartse sociale mobiliteit van de lagere inkomensgroepen, omdat zij dan kunnen profiteren van de kennis, het netwerk en het kapitaal van hogere inkomensgroepen (Veldboer et al., 2008).

(16)

16

Het komt volgens Veldboer et al. (2008) de maatschappelijke kansen van een buurtbewoner ten goede, wanneer het netwerk heterogeen is. Putnam (2000, aangehaald in Veldboer et al., 2008) hanteert de begrippen ‘bridging en bonding’. Mensen met een achterstandspositie hebben vaak de beschikking over ondersteunende netwerken van mensen uit dezelfde groep, ‘bonding’. Maar zijn vaak nauwelijks in staat om bruggen te slaan met mensen met een betere sociaal-economische positie. Het contact met ‘anderen’ is heel belangrijk om een betere sociaal-economische positie te verkrijgen. Volgens Lees (2008) is het idee achter veel sociaal mix beleid dat door middel van ‘bridging en bonding’ van sociaal kapitaal meer sociale cohesie kan worden verkregen, omdat er meer contact is tussen buurtbewoners in hun netwerk. Het sociaal mixen van buurtbewoners met verschillende sociaal economische status, kan volgens deze beleidsstrategie tot economische en sociale vooruitgang leiden.

Er is volgens Ostendorf et al. (2001) weinig empirisch bewijs dat in Nederland het sociaal mixen van buurten tot positieve effecten leidt en het wordt tegenwoordig vooral geassocieerd met segregatie, polarisatie en gentrification. Volgens Veldboer et al. (2008) is er weinig sprake van verbinding van verschillende klassen in buurten en leidt de komst van hogere inkomensgroepen voornamelijk tot verdringing van lagere inkomensgroepen. Het dubieuze buurteffect kan weinig veranderen aan een persoonlijke karakteristiek als armoede. Het beleid is er op gericht om gettovorming te voorkomen, waardoor men een te eenzijdige buurtsamenstelling en armoede wil aanpakken omdat dit negatieve invloed zou hebben op de opwaartse sociale mobiliteit (Ostendorf et al., 2001). Het zou volgens Lees (2008) effectiever zijn om niet de symptomen maar het probleem zelf aan te pakken. Armoede en ongelijkheid kunnen beter worden bestreden middels scholing en een betere toegang tot de arbeidsmarkt, dan buurten een meer diverse samenstelling te geven (Ostendorf et al., 2001). Ook is deze mix strategie veel bekritiseerd omdat de lagere inkomensgroepen het gevaar lopen om de buurt en sociale netwerken te verliezen als gevolg van ‘displacement’ (Van der Graaf & Veldboer, 2009). De ‘sterk helpt zwak’-hypothese is in steden niet vanzelfsprekend en kan leiden tot terugtrekking in de eigen kring, polarisering en distinctie (Veldboer et al., 2008).

Er bevinden zich volgens Van der Graaf en Veldboer (2009) in de middenklasse enkele idealistische helpers die tolerant zijn voor hun armere buren en de functie van

bridging op zich nemen. Zij zijn in staat om bruggen te slaan tussen verschillende

inkomensgroepen, waardoor er meer hechting in een buurt ontstaat en daarmee kan bovenstaand beeld genuanceerd worden. Deze groep is echter klein en de het grootste deel van de middenklasse bemoeit zich weinig met de rest van de buurt. Deze helpers bestaan

(17)

17

vaak uit leden van de creatieve klasse die vanuit meer idealistische beweegredenen in een buurt komen wonen en daarmee bijdragen aan een betere reputatie van een buurt.

In de volgende paragraaf wordt besproken hoe broedplaatsgebruikers kunnen worden gezien in het kader van sociaal mixen van buurten, gentrification en wat de rol is van participatiekunst.

1.4.3. Participatiekunst en broedplaatsen

Veel kunstenaars trekken zoekend naar inspiratie en vanuit gebrek aan economisch kapitaal naar oude stadswijken met een authentiek en divers karakter, waar voornamelijk lagere inkomensgroepen wonen met een andere sociale en culturele achtergrond. Dit is het type wijk dat vaak gegentrificeerd wordt en waar kunstenaars op den duur weer uit weg trekken omdat het er minder aantrekkelijk zou zijn geworden. (Ley, 2003: 2534). Volgens Markusen (2006) worden kunstenaars vaak gezien als starters van het proces van gentrification, waardoor ze worden betrokken in de bestemmingsplannen van buurtontwikkeling. Zij zijn vaak de pioniers die als eerste golf ‘gentrifiers’ in een buurt komen wonen. Het idee heerst dat de aanwezigheid van kunstenaars in een buurt het straatbeeld verandert, waardoor de aantrekkelijkheid toeneemt en daarmee de ontwikkeling van kleine bedrijvigheid wordt gestimuleerd. Volgens Peck (2012: 8) veroorzaakt het broedplaatsenbeleid in Amsterdam vaak bedoeld of onbedoeld gentrification. Door de focus van de gemeente op de stimulering van de creatieve economie van de stad, is de focus op de aanpak van sociale problematiek minder geworden, terwijl de ongelijkheid niet is afgenomen (Kooijman & Romein, 2007). Dit beleid leidt vaak tot ‘displacement’ van economisch en sociaal zwakke inwoners van een buurt.

Kunstenaars zijn zelf echter ook vaak het slachtoffer van gentrification en ‘displacement’. Door hun eigen succes als aanwezigheidsfactor in de buurt stijgen vaak de prijzen, waardoor ze vaak vanuit economische redenen gedwongen worden om de buurt te verlaten. Kunstenaars worden in sommige gevallen bewust aangetrokken door beleidsmakers en ontwikkelaars om verandering in een buurt teweeg te brengen. Dit heeft als gevolg dat de stad haar diversiteit verliest die nodig is om de kapitaalkrachtigen aan te trekken in een buurt (Shaw, 2007: 153). Volgens Markusen (2006) is het niet aan de kunstenaars te wijten dat zij het proces van gentrification veroorzaken. Ook al zouden de kunstenaars bewust zijn van hun pioniersfunctie in het proces, dit betekent niet dat zij daarmee voorstander zijn.

(18)

18

De gemeente Amsterdam tracht het ‘displacement’ gevaar te omzeilen, middels het verlenen van subsidies aan broedplaatsen. Op deze manier kunnen creatieven in Amsterdam blijven wonen en werken voor een betaalbare prijs. Doordat Amsterdam aan het gentrificeren is, kunnen broedplaatsen uitkomst bieden om kunstenaars in de gentrificerende wijken een plaats te geven en op deze manier de diversiteit in een stad te behouden. Hierdoor heeft Amsterdam een weerwoord tegen gentrification (Shaw, 2013).

Tegelijkertijd wordt er in toenemende mate kunst en cultuur ingezet als sociaal bindmiddel in achterstandswijken en herstructureringsbuurten. De bemoeienis en activiteiten van kunstenaars geven de stad een creatiever imago en de aanwezigheid van creatieven in een buurt is voor mensen een positief signaal om een buurt te bezoeken of zich te vestigen. Een indicator voor de aantrekkelijkheid van steden en wijken kan worden toegewezen aan de aanwezigheid van een creatief milieu en broedplaatsen. Kunst en cultuur in een wijk kunnen verschillende belangen dienen, zoals buurtbinding, sociale cohesie, inspiratie voor bewoners en bezoekers en kleinschalige economische impulsen (Verhijde, 2012). Een van de pijlers waar de gemeente Amsterdam en Bureau Broedplaatsen (2008) zich op richt is dat broedplaatsen bijdragen aan sociaal profijt voor een buurt.

Veel kunstenaars nemen in een buurt een actieve rol aan, zien zichzelf als het bewustzijn van de samenleving en willen daarom een kritische positie innemen (Markusen, 2006). Daarmee wil Markusen aantonen dat kunstenaars een andere groep zijn dan de breed gedefinieerde creatieve klasse die Florida (2002) voor ogen heeft. De aanwezigheid van subculturen als de broedplaatsgebruikers, kan de buurt sociaal profijt opleveren. Het kost niet veel om kunstenaars naar de buurt toe te trekken en het is mogelijk dat de bijdrage aan de buurt groot is (Shaw, 2013).

In het Nederlands cultuurlandschap vindt er volgens Trienekens (2009) een ‘sociologisering’ van de cultuursector plaats. In toenemende mate is er in het cultuurlandschap aandacht voor diversiteit, cohesie en community art. Naast de artistieke kracht wordt tegenwoordig veelal de maatschappelijke kracht van kunst erkent. Volgens haar bestaat het idee dat cultuurparticipatie tot sociale cohesie zou leiden en dat community art in aandachtswijken kan bijdragen aan meer leefbare buurten. In deze benadering van de kunst gaat het volgens Trienekens om het prikkelen van de burgerschapscompetenties en buurtbewoners zouden in dergelijke projecten hun culturele en sociale competenties versterken. De artistieke impuls in de benadering van maatschappelijke problemen wordt in dit beleidskader gewaardeerd omdat het, het vermogen heeft om buiten de gevestigde

(19)

19

denkpaden te treden. In toenemende mate wordt er nagedacht hoe kunstprojecten en culturele interventies een bijdrage kunnen leveren aan thema’s als burgerschap, diversiteit en cohesie.

Volgens Trienekens (2009) bestaat het vermoeden dat kunst bij kan dragen aan ‘zachte’ burgerschapscompetenties als erkenning van verschil, respect, wederzijds vertrouwen, acceptatie van onzekerheid en reflexiviteit. Deze ‘zachte’ burgerschapscompetenties staan tegenwoordig meer in de aandacht omdat de zogenoemde ‘harde’ aanpakken niet altijd werken. Volgens Newman, Curtis en Stephen (2003) zijn kunstprojecten onderdeel geworden van veel beleidsstrategieën om een buurtgemeenschap te ontwikkelen. Van de projecten wordt verwacht dat ze een meetbare bijdrage leveren aan het sociale kapitaal van een buurt.

(20)

20

2. Probleemstelling

Door de jaren heen heeft Bureau Broedplaatsen (2008) in Amsterdam veel broedplaatsen gerealiseerd waardoor veel kunstenaars en creatieve ondernemers over betaalbare werkruimtes beschikken. Stichting Urban Resort (z.d.) heeft daarin de rol als broedplaatsbemiddelaar tussen het aanbod van leegstaande (kantoor)panden en kunstenaars, ambachtslieden en ondernemers in de creatieve en culturele sector. De stichting huurt de panden van de vastgoedeigenaar en verhuurt de werkruimtes door aan de broedplaatsgebruikers. Urban Resort transformeert vastgoed in woon- en werkpanden die een publieke functie moeten innemen en een culturele uitstraling behoren te hebben. Deze panden gaan volgens Urban Resort de interactie met de buurt en de stad aan.

Figuur 3: Spreiding Broedplaatsen over Amsterdam. (Bron: Bureau Broedplaatsen, 2014)

De broedplaatsen die onder Bureau Broedplaatsen vallen zijn verspreid over Amsterdam, zoals in figuur 3. weergeven is. Bureau Broedplaatsen (2008) geeft in het beleidskader aan dat in buurten met een grote woonfunctie de mogelijkheid bestaat dat

broedplaatsen de functie van sociale speler op zich nemen. De buurten met een grote woonfunctie liggen voornamelijk in Amsterdam Zuidoost en de Westelijke Tuinsteden, buiten de ring A10. In dit onderzoek wordt ingegaan op buurt georiënteerde broedplaatsen en dat is de reden dat de broedplaatsen in buurten met een grote woonfunctie worden belicht. Bij de selectie van de cases is rekening gehouden met een ruimtelijke spreiding over de buurten van Amsterdam.

Broedplaats De Vlugt ligt aan Burgemeester de Vlugtlaan in Slotermeer en Wijk7 ligt in de D-buurt Amsterdam Zuidoost, waardoor ze beiden in een buurt gelegen zijn met een

(21)

21

grote woonfunctie. De derde case ligt binnen de ring A10 in de Transvaalbuurt in Amsterdam Oost die tot voor kort een krachtwijk was, maar die inmiddels in populariteit groeit. Deze drie buurten hebben een verschillend karakter en woningtypologie. Ook zijn de drie broedplaatsen qua organisatievorm, samenstelling en visie verschillend van elkaar. Hierdoor wordt er inzicht verkregen welke functies een broedplaats voor een buurt kan innemen en hoe dat tussen de broedplaatsen kan verschillen. Hieronder volgt een korte karakterschets van de drie cases.

De Vlugt

In het voormalig schoolgebouw aan Burgemeester de Vlugtlaan in Slotermeer, Nieuw West huist sinds voorjaar 2010 een pluriforme groep kunstenaars en creatieve ondernemers. De huurders lopen uiteen van autonome kunstenaars tot kleine bedrijfjes. In de oud klaslokalen zitten onder andere fotografen, bloggers, beeldend kunstenaars, sieradenmakers en een edelsmid. Daarnaast zijn er ook organisaties gevestigd als theater platform Zina, het Van Eesterenmuseum, KunstWest en een geluidstudio. In de oude aula worden bokslessen gegeven aan kinderen en er zijn ideeën om horeca te starten op de begane grond. Er worden ongeveer twintig ruimtes verhuurd voor collectief en individueel verhuur aan organisaties, bedrijven en individuele kunstenaars.

Figuur 4: Broedplaatsen in Nieuw-West en De Vlugt. (Bron: Bureau Broedplaatsen, 2014)

De winkelstraat tussen Bos en Lommerplein en Plein ’40 – ’45 bevat veel Turkse en Marokkaanse winkels en volgens Urban Resort heeft de laan de potentie om te functioneren als de Javastraat in Amsterdam Oost. De broedplaats bevindt zich in de Westelijke

(22)

22

tuinsteden, een van de grootste herstructureringsbuurten van Nederland, waar veel wordt gesloopt en gebouwd. In de buurt zijn programma’s gaande voor economische stimulering en sociale verbetering, om het functieaanbod in de buurt meer divers te maken (Urban Resort, 2009).

Wijk7

Broedplaats Wijk7 bestaat sinds 2010 en is een woongroep met een creatieve en sociale functie. In het cultureel woon-werk collectief wonen achttien creatieven, waarvan vier kinderen. 75% van de volwassenen voldoet aan de CAWA norm van kunstenaarschap en de groep bestaat uit muzikanten, theatermakers, dansers, beeldend kunstenaars, (kunst)docenten en tuiniers. Ook worden er ruimtes verhuurd voor bijvoorbeeld muziek of yogalessen. Door de woon-werkfunctie van het pand zijn er meer taken, dan in het geval van alleen een werkpand.

De broedplaats past in het herstructureringsplannen van de gemeente om de D-buurt in Zuidoost een metamorfose te geven. De buurt transformeert van een buurt met veel hoogbouw, naar een buurt met het karakter van een groot stadspark. In de D-buurt is er veel gesloopt en de nieuwbouw gaat over enkele jaren starten, waardoor er veel groen is. De bewoners willen daarop inspelen en zijn met duurzaamheidsprojecten bezig, in de aangelegen achtertuin. De woongemeenschap van kunstenaars is een van de weinige panden die een woon- en werkfunctie heeft in Amsterdam die onder Bureau Broedplaatsen valt. Het pand uit 1983 is een opvang voor gehandicapte kinderen geweest en staat op de lijst om gesloopt te worden, waardoor er plaats wordt gemaakt voor een nieuwbouwproject.

(23)

23

Figuur 5: Broedplaatsen in Zuidoost en Wijk7. Figuur 6: Broedplaatsen Oost en Tugela85.

(Bron: Bureau Broedplaatsen, 2014) (Bron: Bureau Broedplaatsen, 2014).

Tugela85

Lokaal cultuurgebouw Tugela85 is sinds 2009 gevestigd in de Transvaalbuurt, die tot 2013 als krachtwijk was bestempeld. Broedplaats Tugela85 is tevens een wijkonderneming en behuisd een groep zelfstandige kunstenaars en cultureel ondernemers. Het is een diverse groep waarvan de meeste werken in de Transvaalbuurt en samenwerken met bewoners en ondernemers. De groep heeft geprobeerd om het pand kopen, maar doordat dat niet gelukt is, heeft Urban Resort het pand op 1 juli 2014 gekocht voor een symbolisch bedrag van de gemeente Amsterdam. Tugela85 neemt het initiatief voor projecten en activiteiten in samenwerking met de buurt. De broedplaats wil investeren in de buurt door middel van kunst en cultuur die maatschappelijk relevant is. De huurders lopen uiteen van een cultuurhistoricus, theatermaker, beeldhouwer, tuinder, schrijver, culturele maatschappelijke wijkondernemer, acteur en fotograaf. Er wordt veel tussen de huurders samengewerkt in projecten. Tevens worden er samenwerkingen met buurtbewoners en instanties gezocht. De doelstelling van dit onderzoek is om inzicht te verkrijgen in hoe broedplaatsgebruikers een buurtfunctie invulling geven. De drie bovenstaande beschreven broedplaatsen zijn buurt georiënteerd en hebben de intentie om een functie voor de buurt in te nemen. Dat is de reden dat ze als cases zijn gekozen voor dit onderzoek. Door middel van programmering en het organiseren van activiteiten wordt er door de broedplaatsen getracht om een verbinding aan te gaan met de buurt. De ruimtelijke spreiding van de drie buurten zorgt dat er in dit onderzoek een breed beeld ontstaat, hoe in Amsterdam broedplaatsen een buurtfunctie kunnen invullen.

(24)

24

De drie broedplaatsen hebben elk een ander karakter, samenstelling en organisatie waardoor er op die manier inzicht kan worden verkregen in de buurtfunctie van de buurt georiënteerde broedplaatsen in Amsterdam. In dit onderzoek is de keuze gemaakt om in te gaan op de bevingswereld en perceptie van de broedplaatsgebruikers. Op deze manier kan de intentie van de huurders in de invulling van de buurtfunctie verklaard worden.

2.1. Vraagstelling

Uit bovenstaande doelstelling vloeit de centrale vraagstelling van dit onderzoek: “In hoeverre

hebben de huurders van buurt georiënteerde broedplaatsen in Amsterdam de intentie om een buurtfunctie te vervullen?” Om de hoofdvraag zo accuraat mogelijk te beantwoorden volgen

de volgende deelvragen.

1. Wat zijn de doelstellingen van de buurt georiënteerde broedplaatsen?

In de eerste deelvraag wordt omschreven wat de doelstellingen zijn van Bureau Broedplaatsen, Urban Resort en de drie broedplaatsen ten opzichte van de buurt. Hoe komt de buurtfunctie in de beleid- en visiedocumenten tot uiting en welke verschillen en overeenkomsten worden zichtbaar tussen de drie cases? In hoeverre vinden Bureau Broedplaatsen en Urban Resort het van belang dat een buurtfunctie wordt vervuld?

2. Hoe kenmerken buurt georiënteerde broedplaatsen zich op het ruimtelijke vlak?

In de tweede deelvraag wordt er verklaard hoe buurt georiënteerde broedplaatsen zich kenmerken en hoe zij ruimtelijk zijn verspreid over Amsterdam. Om inzicht te verkrijgen in de buurtfunctie van broedplaatsen, is het van belang om de keuze van de huurders voor buurt en broedplaats te duiden. Welke factoren spelen een rol in de vestiging van een broedplaats en huurder in een buurt? Wat is de sociaal-economische en demografische achtergrond van de buurten, waar de broedplaatsen zijn gevestigd?

3. In hoeverre organiseren buurt georiënteerde broedplaatsen activiteiten en welke intentie hebben broedplaatsgebruikers daarbij?

In deze deelvraag wordt er ingegaan op de activiteiten en programmering van buurt georiënteerde broedplaatsen. Met welke intentie worden de activiteiten georganiseerd en wat willen de huurders daarmee bereiken? Er wordt duidelijk hoe de doelstellingen uit de visiedocumenten tot uiting komen in de praktijk en welke activiteiten De Vlugt, Wijk7, en Tugela85 organiseren. Is er de intentie om de rol van sociale speler op zich te nemen en komt dit tot uiting in de activiteiten en programmering die de broedplaatsen organiseren?

(25)

25

In de laatste deelvraag wordt er toegespitst op hoe broedplaatsgebruikers zichzelf plaatsen in de buurt. Wat is in de optiek van de broedplaatsgebruikers het bereik van de programmering van de broedplaats in de buurt? Aan welke profijten in de buurt wordt er bijgedragen vanuit hun gezichtsveld. Er wordt eveneens gekeken of de broedplaatsgebruikers de ervaring hebben dat ze invloed hebben op het karakter van de buurt. Merken de broedplaatsgebruikers dat hun aanwezigheid en die van de broedplaats veranderingen in de buurt teweeg brengt?

2.2. Relevantie

Op 8 april 2014 verscheen een open brief aan de formateurs van het nieuwe bestuurscollege van Amsterdam waarin Urban Resort, De Vrije Ruimte, Lokale Lente, Culturele Stelling van Amsterdam en Stipo oproepen om de leegstand aan te pakken en beschikbaar te stellen aan maatschappelijke initiatieven. De organisaties roepen samen op om panden niet in de antikraak of leegstandsbeheer te zetten, maar beschikbaar te stellen als kweekvijver voor nieuw maatschappelijk initiatief. Het wegvallen van buurthuizen en het teruglopen van subsidies voor zorg, ouderen, welzijn, sport en cultuur kunnen in deze panden deels worden opgevangen (Daaisma & Van Dommelen, 2014). Deze brief geeft de noodzaak om de leegstand in Amsterdam aan te pakken en kunst- en cultuur op een sociale manier in te zetten. Dit toont de maatschappelijke functie die broedplaatsen op zich kunnen nemen en Urban Resort suggereert dat van belang te vinden.

Trienekens (2009) spreekt van een ‘sociologisering’ van de cultuursector, waarbij er tegenwoordig in toenemende mate verwacht wordt dat kunst en cultuur kan bijdragen aan burgerschapscompetenties. Participatiekunst wordt de laatste jaren een steeds gebruikelijkere werkvorm en veel kunst en cultuur heeft een maatschappelijke functie. In dit onderzoek wordt bij buurt georiënteerde broedplaatsen onderzocht of de huurders een buurtfunctie op zich willen nemen. Het is van belang dat de discussie wordt gevoerd welke functie kunstenaars en creatieven kunnen bedienen, hoe dat kan worden vorm gegeven en waar de grenzen liggen.

(26)

26

3. Onderzoeksmethode

Om tot beantwoording van de onderzoeksvraag te komen wordt er in dit onderzoek gebruik gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksstrategie. Met kwalitatief onderzoek wordt de nadruk gelegd op de woorden en de ervaring van de respondenten (Bryman, 2004), waardoor de intenties van de respondenten worden belicht. Er wordt gebruik gemaakt van drie case studies waartussen een vergelijking is gemaakt om een beeld te schetsen in hoeverre de broedplaatsgebruikers de intentie hebben om buurtfuncties op zich te nemen. Het voordeel om met drie cases de mogelijke buurtfuncties te beschrijven, is dat de generaliseerbaarheid van het onderzoek hoger wordt. Om een compleet beeld te krijgen van de ervaring en de intentie van de broedplaatsgebruikers en om de onderzoeksvraag te beantwoorden is er gebruik gemaakt van twee onderzoeksmethodes, namelijk een documentanalyse en semi-gestructureerde interviews.

Met de documentanalyse is er meer inzicht verkregen in de aard van het broedplaatsenbeleid en hoe deze zich verhoudt tot de buurten in Amsterdam. Hoe wordt het beleid geformuleerd en welke doelen wil men daarmee bereiken? Wat is de visie die de beleidsmakers, Urban Resort, De Vlugt, Wijk7 en Tugela85 voor ogen hebben en hoe willen dat in de praktijk tot uitdrukking brengen? Hoe verwoorden de drie broedplaatsen in de visiedocumenten hun doelen en wat zijn de belangrijkste pijlers waar ze zich op richten? Voor de kwalitatieve inhoudsanalyse zijn er beleids- en visiedocumenten van Bureau Broedplaatsen, Urban Resort, De Vlugt, Wijk7 en Tugela85 geanalyseerd.

Voor dit onderzoek is het waardevol om de data van de beleids- en visiedocumenten die uit de documentanalyse zijn gekomen aan te vullen met interviews. Er kunnen inhoudelijk verschillen zijn tussen de data uit de visie- en beleidsdocumenten en de interviews. Door deze met elkaar te vergelijken kan er een meer volledig beeld worden geschetst tussen de doelstelling op papier en de intenties en praktijkervaring die uit persoonlijke communicatie naar voren komt.

De voordelen van semigestructureerde interviews zijn de capaciteit om dieper op de achterliggende gedachten en beweegredenen van de respondenten in te gaan en de mogelijkheid om door te vragen. Doordat dit onderzoek explorerend van aard is, is er in de interviews gebruik gemaakt van een onderwerpenlijst, met enkele voorbeeldvragen. De antwoorden van de vragen zijn niet voorgekookt, waardoor de mogelijkheid bestaat om naar aanleiding van de antwoorden van de respondenten op bepaalde thema’s die interessant zijn voor het onderzoek dieper in te gaan (Bryman, 2004).

(27)

27

De data zijn geprepareerd in accuraat uitgeschreven transcripties1, om daarmee de inhoud van de interviews niet te verliezen en de controleerbaarheid en betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen. Voor de data-analyse is er gebruik gemaakt van het programma ATLAS.ti om een valide analyse te krijgen voor kwalitatief onderzoek. Met behulp van het programma zijn de data gecodeerd, middels de concepten en de indicatoren uit het operationaliseringschema. Ook de beleids- en visiedocumenten zijn in dit programma aan de hand van de concepten en indicatoren gecodeerd. Hierdoor is het mogelijk om een valide vergelijking te maken tussen de data uit het documentanalyse en de data uit de interviews.

3.1 Operationalisering

De eerder besproken theorieën zijn geoperationaliseerd om de verschillende concepten te kunnen onderzoeken. De centrale concepten uit dit onderzoek zijn met behulp van een operationaliseringschema2 geprepareerd voor onderzoek, waarna de concepten in het schema middels drie stappen zijn geoperationaliseerd. De eerste stap is van concept naar dimensie, de tweede stap is van dimensie naar indicatoren en als laatste stap worden die omgezet tot interviewtopics3. De vragen die hieruit voortkomen zijn aangevuld met inleidende en algemene vragen. Hieronder wordt ter verduidelijking uitgelegd wat het concept ‘creatieve klasse’ inhoudt.

Creatieve klasse

Het concept ‘creatieve klasse’ is een breed begrip en er bestaat veel discussie over wie daadwerkelijk onder de noemer ‘creatieve klasse’ valt. Het begrip is geïntroduceerd door Florida (2002) en hij heeft een brede formulering van de creatieve klasse. Onder de definitie van Florida van ‘creatieve klasse’ vallen de beroepsgroepen met innovatieve arbeid, zoals kenniswerkers, wetenschappers, kunstenaars en ontwerpers. Om het concept te operationaliseren is er gekeken wie er in Nederland onder de noemer ‘creatieve klasse’ valt. Volgens Rutten, Marlet en Van Oort (2011: 17) vallen in Nederland drie beroepsgroepen onder de noemer ‘creatieve industrie’: de kunstenaars, de media- en entertainmentindustrie en de creatieve zakelijke en tussen deze groepen vindt veel samenwerking plaats. Deze groepen zijn in het onderzoek verder uiteen getrokken en door Monitor Creatieve Industrie4 worden

1 Zie bijlage V 2 Zie bijlage I 3

Zie bijlage II 4 Zie bijlage III

(28)

28

de beroepsgroepen gedefinieerd die onder de noemer creatieve industrie in het Nederlands beleid vallen.

Bureau Broedplaatsen vernauwt echter de doelgroep die gebruik mogen maken van de broedplaatsen. De ruimtes worden toegewezen aan twee doelgroepen: de professionele kunstenaar en de broedplaatsengroepen (Bureau Broedplaatsen, 2008: 49). De professionele kunstenaars moeten aan de hand van exposities en opdrachten aannemelijk kunnen maken dat het kunstenaarschap wordt uitoefenend als hoofdactiviteit in het werkend bestaan. De broedplaatsengroepen zijn een gecombineerde samenstelling van kunstenaars en creatieve, culturele of ambachtelijke bedrijfjes. De Commissie Ateliers en (Woon)werkpanden Amsterdam (CAWA) verricht de toetsing van het kunstenaarschap en de plannen van broedplaatsengroepen. Deze groepen moeten zichzelf organiseren en mogen geen commerciële doelen hebben (Bontje & Pethe, 2010). De CAWA toetst het kunstenaarschap op drie elementen: professie (kunstenaar van beroep?), motivatie (hoe gaat de ruimte gebruikt worden?) en inkomen (CAWA, 2013).

3.2. Sampling, populatie en locatie

Voor dit onderzoek is er gebruik gemaakt van purposive sampling, waarbij doelgericht en strategisch de respondenten zijn gekozen. Hierbij wordt er gelet op dat er een juiste verhouding ontstaat tussen sleutelfiguren uit de drie broedplaatsen, Bureau Broedplaatsen en Urban Resort. De populatie bestaat uit vijftien respondenten die een rol spelen in het broedplaatsenbeleid of huurders uit de cases5. Er zijn vijftien semi-gestructureerde interviews afgenomen, variërend van dertig minuten tot meer dan anderhalf uur. Hieronder volgt een korte beschrijving van de respondenten die kunnen worden opgedeeld in vijf groepen.

Ten eerste is er een interview afgenomen met Schoufour, het hoofd van Bureau Broedplaatsen om een beeld te krijgen hoe buurt georiënteerde broedplaatsen functioneren in het grotere broedplaatsengeheel en welke rol De Vlugt, Wijk7 en Tugela85 daarin hebben.

Ten tweede is er met Van de Geyn, een medewerker van Urban Resort een interview afgenomen. Er is ingegaan op wat de rol is van Urban Resort in de huurderselectie en wat er van de broedplaatsgebruikers wordt verwacht. Tevens zijn de doelstellingen en de uitwerking daarvan in de praktijk ter sprake gekomen.

Ten derde zijn er interviews afgenomen met vijf huurders van Tugela85, om op deze manier een gevarieerd beeld te weergeven van de broedplaats en de activiteiten. Een van de

(29)

29

respondenten is tevens bestuurslid en betrokken bij HEIM, een community art project in de Transvaalbuurt. In het project wordt er samen met buurtbewoners theatervoorstellingen, dans, muziek en exposities gemaakt. Verder zijn er interviews afgenomen bij een communicatiemakelaar, die zich voornamelijk bezig houdt met de communicatie met de ambtenarij en politiek, met een van de bedenksters van de Javatas en ’t kleinkookbedrijf, met een sociaal cultureel ondernemer en medeoprichtster van Museum zonder Muren en met de oprichtster van Bureau Eij.

Bij de vierde groep respondenten zijn er interviews afgenomen met vijf huurders van de De Vlugt. Door de verschillende bedrijven, initiatieven en kunstenaars van De Vlugt is getracht om zo’n gevarieerd mogelijk groep respondenten te verkrijgen omdat de visie, intentie en activiteiten per huurder verschilt. De Vlugt heeft de meest diverse en pluriforme huurdersamenstelling van de drie broedplaatscases. Er is een interview afgenomen bij een medewerker van het Zina Platform, een theatergroep die activiteiten voor Marokkaanse vrouwen organiseert. De andere respondenten zijn een kunstenaar van kunstenaarscollectief Goleb, de oprichter van Public Cinema, die videoproducties met een maatschappelijke inslag maakt, de eigenaar van (geluids-) Studio Amsterdam en een medewerker van het Van Eesterenmuseum, die ook blogt over Nieuw-West.

Ten slotte zijn er bij de respondentengroep van Wijk7 drie interviews afgenomen. De keuze om minder interviews af te nemen bij Wijk7 dan bij de andere twee broedplaatsen, is omdat het pand minder huurders heeft dan in het geval van de andere cases. Twee van de respondenten van Wijk7 zijn betrokken geweest bij de oprichting van de broedplaats en hebben meegeholpen met het schrijven van het visiedocument. De derde respondent is nog maar kort betrokken bij het pand. Hierdoor is er een goed beeld verkregen in hoeverre de visie van vier jaar geleden voortleeft bij de nieuwe bewoners. De respondenten houden zich bezig met muzieklessen, duurzaamheidsprojecten in de moestuin, creatieve kinderworkshops en het organiseren van festivals in Wijk7.

De interviews hebben plaatsgevonden in het kantoor, atelier of werkruimte in de broedplaats van de respondenten. Daardoor zijn de interviews afgenomen in de eigen omgeving van de respondenten, waardoor de onderzoeker tevens een indruk heeft gekregen van de broedplaats. De drie broedplaatsen zijn een aantal keer bezocht voor de interviews en rondleidingen. Bij broedplaats De Vlugt heeft de onderzoeker een officiële rondleiding gekregen die door Hay Schoolmeesters van Urban Resort is gegeven. Daarbij zijn verschillende ateliers en werkruimtes en het Van Eesterenmuseum, bezocht waardoor de onderzoeker een compleet beeld heeft van wat er gaande is in De Vlugt.

(30)

30

3.3. Interdisciplinariteit

Om de hoofdvraag van dit onderzoek te beantwoorden wordt er gebruik gemaakt van een interdisciplinair perspectief en zijn er inzichten vanuit verschillende disciplines gebruikt om het probleem te benaderen. Een eenzijdige blik op een dergelijk complex thema, zou een te beperkt beeld schetsen. Verscheidende disciplines zijn relevant om inzicht te verkrijgen in de complexiteit van het broedplaatsenbeleid en hoe broedplaatsen een buurtfunctie invullen. Disciplinaire perspectieven worden in dit onderzoek geïntegreerd in nieuwe perspectieven om veelomvattende inzichten te verkrijgen (Repko, 2008).

In dit onderzoek worden buurten in een stad bestudeerd. Vanuit de richting urban

studies, wat op zichzelf al een interdisciplinaire onderzoeksgroep is, wordt er naar de rol van

het broedplaatsenbeleid in de stad en de buurt gekeken. Een andere discipline waaruit het probleem wordt bestudeerd is vanuit de sociologie en met name stads- en cultuursociologie. Wat zijn de sociale uitkomsten van creativiteit voor de buurt? Concepten als buurteffect en sociaal mix beleid komen uit de sociologie. Vanuit de sociale geografie komen in dit onderzoek thema’s naar voren, als hoe broedplaatsen ruimtelijk zijn verspreid over Amsterdam.

Vanuit deze disciplines vindt er een integratie plaats tussen de verschillende denkwijzen, theoretische achtergronden en onderzoeksmethodes. Voor het verkrijgen van een completer beeld is het van belang dat de disciplines niet van elkaar gescheiden worden, maar worden gecombineerd (Repko, 2008).

4. Resultaten

In dit hoofdstuk staan de resultaten centraal en wordt de data besproken die uit de documentanalyse en diepte interviews voortkomen. De data worden geordend en gepresenteerd aan de hand van de vier deelvragen.

(31)

31

4.1. Doelstellingen van de broedplaatsen

In deze paragraaf worden de resultaten van de eerste deelvraag besproken. Het broedplaatsenbeleid in Amsterdam is gericht op vier speerpunten, namelijk betaalbare werkruimtes voor kunstenaars en creatieve ondernemers, de aanpak van leegstand, economisch profijt en sociaal profijt. Elke broedplaats past minimaal bij een van die vier speerpunten. De broedplaatsen kunnen getypeerd worden op bovengenoemde pijlers en Bureau Broedplaatsen houdt een dergelijke aanduiding aan. Een broedplaats kan op meerdere componenten goed scoren en dus bijvoorbeeld zowel een sociale en economische pijler hebben. Sommige broedplaatsen scoren bijvoorbeeld op de economische pijler, omdat jonge ondernemingen een kans krijgen om op een betaalbare locatie een bedrijf te starten. Terwijl andere broedplaatsen voornamelijk op het ruimtelijk vlak scoren, door de aanpak van leegstand en het creëren van meer een stedelijke functie in een gebied.

Het sociale component betreft de meerwaarde die een broedplaats kan hebben voor een buurt. Een minderheid van de broedplaatsen die onder Bureau Broedplaatsen valt, richt zich op de sociale pijler. Uit de analyse over de beleidsdocumenten blijkt dat ongeveer tien van de zestig broedplaatsen in het visiedocument beschrijven dat er de intentie is om een functie voor de buurt te vervullen. Er wordt bijvoorbeeld beschreven dat de broedplaats activiteiten en programmering organiseren en willen bijdragen aan de leefbaarheid in een buurt. Het hoofd van Bureau Broedplaatsen geeft in het interview aan dat broedplaatsen met een buurtfunctie geen voorkeurspositie bekleden. Bureau Broedplaatsen beoordeelt niet of een voorgesteld plan een sociale (of andere) functie heeft, maar er wordt gekeken of een plan klopt, de visie is uitgewerkt en aan de voorwaarden van de CAWA-commissie voldoet. Bureau Broedplaatsen vindt het van belang dat de diversiteit in het broedplaatsenbeleid gehandhaafd blijft, zodat er broedplaatsen bestaan met een verschillend karakter en dat alle speerpunten uiteindelijk worden bediend. Bureau Broedplaatsen neemt voornamelijk een faciliterende rol op zich. Het initiatief voor het creëren van broedplaatsen komt vaak uit andere partijen. De voornaamste taken van Bureau Broedplaatsen zijn het verlenen van subsidie en advies.

Bij de drie cases in dit onderzoek huren de creatieven de werkplek of atelier van Urban Resort. De uitgangspunten waar Urban Resort zich op richt in de invulling van projecten is (1) om te voorzien aan de vraag van (startende) kunstenaars met een gering inkomen, (2) het bedienen van creatieve ondernemers in een (door)startende positie die veelal

(32)

32

een onzekere economische basis hebben en (3) hulp bieden aan sociale initiatieven en organisaties.

De drie cases uit dit onderzoek vallen onder de sociale en culturele pijler. Hieronder volgt een beschrijving van de belangrijkste aspecten uit de visiedocumenten en waarmee de drie broedplaatsen zich profileren en van elkaar onderscheiden.

De Vlugt

Broedplaats De Vlugt bevindt zich in een buurt waar nauwelijks een stedelijke functie is en waar een grote Turkse en Marokkaanse gemeenschap leeft. Urban Resort wil met de De Vlugt de buurt een meer stedelijke uitstraling geven. Dit wordt gerealiseerd door 50% van de ruimte te verhuren aan ‘nieuwe Nederlanders’, met voornamelijk een Turkse achtergrond. Eveneens wordt 50% van de ruimte verhuurd aan kunstenaars en of creatieve initiatieven uit de buurt of die op de buurt zijn gericht. Een (overlappende) 50% van de huurders zijn starters op de arbeidsmarkt. Urban Resort vindt het van belang dat de broedplaats bijdraagt aan verbeteringen in de buurt en voor een creatieve dynamiek zorgt en daarvoor zoekt Urban Resort de ideale mix van huurders. Er wordt gestreefd om zoveel mogelijk openbare activiteiten en semi-publieke functies in de broedplaats te laten plaatsvinden, dit kan gerealiseerd worden door huurders te selecteren die cursussen en workshops geven.

Kortom, De Vlugt bedient alle vier de pijlers die Bureau Broedplaatsen (2008) aanhoudt. De Vlugt richt zich meer dan de twee andere broedplaatsen op de economische pijler door veel startende ondernemers een werkplek te bieden. Ook wordt er getracht om de ruimtelijke pijler te voorzien door Slotermeer een meer stedelijke uitstraling te geven. Eveneens is er in De Vlugt veel ruimte voor de culturele pijler doordat veel kunstenaars een autonome kunstfunctie bekleden. Tot slot nemen sommige huurders in De Vlugt een sociale functie op zich door programmering voor de buurt te organiseren.

Wijk7

De visie van Wijk7 is gebaseerd op drie uitgangspunten, namelijk dat het een broedplaats is waar de woon- en werkfunctie wordt gecombineerd, dat het pand van betekenis is voor de buurt middels het aangaan van culturele relaties met andere organisaties als omliggende scholen, buurthuizen en instellingen en als laatste dat er ruimte is voor zelfstandige kunstenaars die hun eigen beroepspraktijk vorm kunnen geven. Wijk7 richt de doelgroep voor de projecten en activiteiten op kinderen uit Zuidoost. Door samenwerkingen aan te gaan

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als het Centrum zich onbevoegd verklaart, oordeelt dat een melding ongegrond is of dat er onvoldoende elementen zijn, heeft dit geen enkele invloed op uw recht om

De praktijk is nagenoeg omgekeerd: de baas probeert zelf alles goed op orde te hebben en zijn eigen schema, afspra­. ken, werkzaamheden en verplichtingen goed

Externe deskundigen zouden op basis van hun expertise en van literatuuronderzoek heel zinnige dingen over de financiële crisis hebben kunnen zeggen, maar door het onderzoek zelf

Als kinderen leren hoe ze met geld om moeten gaan, komen ze later minder vaak in de problemen.. U hebt als ouder of opvoeder dus een

Hun titels geven daaromtrent al vingerwijzigingen: Sociale Aktie — Brandstof voor buurtwerk (niet alleen naar spelling een tussenpositie tussen actie en aksie),

Hun titels geven daaromtrent al vingerwijzigingen: Sociale Aktie — Brandstof voor buurtwerk (niet alleen naar spelling een tussenpositie tussen actie en aksie),

Natuurlijk staat het de dorpsraad vrij zelf wel voor rechtstreekse verkiezingen te kiezen, maar het moet niet als voorwaarde door de gemeente voor erkenning worden gesteld..

Kwetsbaarheid tonen door te praten met elkaar of elkaar in de ogen kijken lijkt langzaam door ons intuïtieve brein geregistreerd te worden als iets gevaarlijks, Naar mijn idee