• No results found

Het FMLN in Nederland. Een transnationale verbinding

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het FMLN in Nederland. Een transnationale verbinding"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het FMLN in Nederland

Een transnationale verbinding

Bron: ANP-Cor Out, 28 februari 1982

Mari Bergsma

Masterscriptie Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen Begeleider: Dr. Rimko van der Maar

Tweede lezer: Dr. Vincent Kuitenbrouwer 1 juli 2015

(2)

'Er kan geen sprake zijn van een menselijke toekomst die het waard is geleefd te worden als die niet berust op werkelijke internationale solidariteit’ Prins Claus1

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

H1. Een vruchtbare grond voor solidariteit 7

1.1 De ontdekking van de ‘derde wereld’ 7

1.2 De ‘culturele revolutie’ in de jaren zestig 10

1.3 De jaren zeventig, dans tussen politiek en maatschappij 14 1.4 De verwijdering tussen de politiek en de solidariteitscomités 18

H2. De burgeroorlog in El Salvador 22

2.1 De oorzaken voor het ontstaan van de burgeroorlog 22

2.2 Het ontstaan van het FMLN 24

2.3 Het verloop van de burgeroorlog 25

2.4 Internationale inmenging in het conflict 27

H3. Het ontstaan van de El Salvador-comités 32

3.1 Het ontstaan van de comités 32

3.2 De activiteiten van de comités 36

3.3 De comités en de politiek 37

3.4 De comités en het FMLN 39

H4. De moord op de vier IKON-journalisten 41

4.1 Publieke verontwaardiging 41

4.2 De politieke consequenties 43

(4)

H5. Crisis in het FMLN en de El Salvador-comités 49

5.1 Verdeeldheid in het FMLN 49

5.2 Breuk tussen de comités 50

5.3 Een nieuwe strategie voor het FMLN 52

5.4 Het verdwijnen van de comités 52

Conclusie 54

(5)

Inleiding

Op 10 oktober 1980 besluiten de leiders van vijf verschillende guerrillabewegingen in El Salvador hun krachten te bundelen en samen als het Farabundi Marti Liberación Nacional (FMLN) te strijden tegen de regering. Dit gebeurde na aanhoudend geweld van regeringstroepen en doodseskaders tegen de bevolking en de guerrillagroepen. Het doel van het FMLN was het omverwerpen van de gewelddadige en autoritaire rechtse regering. Het FMLN streedvoor democratie, landhervormingen en beter onderwijs. Na de formatie van het FMLN werd op 10 januari 1981 het eerste grote offensief gestart tegen de regering en doodseskaders. Dit was het begin van een bloedige burgeroorlog die duurde tot 1992.2

Dat het FMLN ondanks haar populariteit niet in staat was de burgeroorlog te winnen, kan verklaard worden door de inmenging van de Verenigde Staten. 3 De Verenigde Staten

voerden een buitenlandse politiek die in het teken stond van de Koude Oorlog. Centraal-Amerika viel binnen de invloedsfeer van de Verenigde Staten. Voor de Centraal-Amerikanen was het van groot belang het communisme in ‘hun achtertuin’ buiten de deur te houden. Zo werden conservatieve autoritaire regimes gesteund die de belangen van de Amerikanen veilig stelden en actief de communistische en socialistisch georiënteerde partijen en guerrillabewegingen onderdrukten. Tijdens de regeerperiode van de sterk anticommunistische Ronald Reagan (1981-1989) ontving de regering in El Salvador niet alleen geld en wapens maar een groot deel van de militairen werd ook door de Amerikanen getraind.4

De Amerikaanse steun voor het in het zadel houden van autoritaire regimes die de eigen bevolking onderdrukten was niet onomstreden. Zowel in de Verenigde Staten zelf als in West-Europa waren tal van demonstraties tegen de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten. De publieke opinie werd niet alleen beïnvloed door de berichtgeving in de media over de burgeroorlog. In de Verenigde Staten en verschillende West-Europese landen ontstonden begin jaren tachtig solidariteitscomités.5 De comités verspreidden informatie over de

schending van mensenrechten, zamelden geld in voor het FMLN en lobbyden bij politieke partijen om het onderwerp op de agenda te krijgen. Zo probeerde het FMLN om via diplomatieke kanalen de publieke opinie en politici te beïnvloeden en druk uit te oefenen op 2 T. David Mason, ‘The Civil War in El Salvador: A retrospective analysis’ Latin American Research Review Vol. 34 No. 3. (1999) 180-181.

3 James Dunkerley, The long was: Dictatorship and revolution in El Salvador (Londen 1982) 133. 4 Mason, ‘The Civil War in El Salvador’, 192.

5 C. Hatzky en J.Stites More, ‘Latin American Transnational Solidarities: Context and Critical Research paradigms’, Journal of Iberian and Latin American Research, Vol. 2 No. 4 (2014) 130.

(6)

de Verenigde Staten om de steun aan de regering van El Salvador te staken.6 Dit was ook het

geval in Nederland waar midden jaren tachtig een uitgebreid netwerk van solidariteitscomités ontstond. Bij een breder publiek kreeg de strijd van het FMLN in Nederland vooral veel aandacht nadat op 17 maart 1982 vier Nederlandse journalisten door het regeringsleger in El Salvador werden gedood.7

Historici zijn de laatste jaren bezig geweest met het verklaren van de solidariteit in Westerse landen met derde wereldlanden. De Belgische historicus Kim Christiaens heeft onderzoek gedaan naar het ontstaan van solidariteitscomités met de Sandinisten (socialistisch georiënteerde guerrillastrijders) in Nicaragua. In zijn artikel ‘between diplomacy and solidarity’8 uit 2014 betoogt Christiaens dat de Sandinisten leidend zijn geweest in het

opzetten en aansturen van deze comités in Europa en niet, zoals tot dan toe werd aangenomen, de solidariteitscomités hun werk vooral gebruikten om hun eigen socialistische ideeën uit te dragen.9 Hoewel Christiaens alleen onderzoek doet naar de verbintenissen tussen de

Sandinisten en West-Europese solidariteitscomités, generaliseert hij zijn bevindingen: ‘For one thing, whereas it is commonplace to say that Western progressives discovered the Third World, this article argued that the reverse was also true, and that the latter often preceded the former’10. Dit nodigt uit tot verder onderzoek dat ons inzicht geeft in de aard van de

solidariteit van West-Europese groepen met de derde wereld. De Duitse historicus Christian Helm onderzocht Duitse comités die solidair waren met de Sandinisten en de Amerikaanse historicus Héctor Perla onderzocht Amerikaanse solidariteitscomités die het FMLN ondersteunden. De bevindingen van beide historici sluiten aan bij de conclusies van Christiaens. Onderzoek naar de relaties tussen het FMLN en Nederlandse solidariteitscomités is echter nog niet eerder gedaan en zal uitwijzen of de bevindingen van Christiaens nog breder getrokken kunnen worden en dus ook gelden voor het FMLN en Nederlandse solidariteitscomités.

De historici die bezig zijn geweest met het verklaren van de solidariteit van mensen in het Westen met revolutionaire guerrillabewegingen in de derde wereld geven een mooi kader om historisch onderzoek te doen naar deze casus die nog niet onderzocht is. In Nederland is 6 Mason, ‘The Civil War in El Salvador’, 194.

7 H. Beerends en M. Broere, De bewogen beweging: een halve eeuw mondiale solidariteit (Amsterdam 2004) 88-90.

8 Kim Christiaens, ‘Between diplomacy and solidarity: Western European support networks for Sandinista Nicaragua’, European Review of History: Revue européenne d'histoire, Vol 21:4 (2014) 617-634.

9 Christiaens, ‘Between diplomacy and solidarity’, 618. 10 Ibidem, 628.

(7)

een begin gemaakt met het onderzoek naar solidariteitscomités door de publicist Hans Beerends. Beerends onderzocht de Chileense solidariteitscomités maar legde daarbij, anders dan Christiaens en Perla, de nadruk op het in kaart brengen van de comités zonder veel aandacht te besteden aan het transnationale netwerk. In mijn onderzoek zal ik zowel de El Salvador-comités in kaart brengen als de verbinding tussen de comités en het FMLN onderzoeken. De El Salvador-comités waren vooral tussen 1981 en 1984 actief in Nederland. Deze periode is daarmee het interessantst om te onderzoeken. De steun voor het FMLN in Nederland begon bij linksgeoriënteerde steuncomités. De moord op vier IKON-journalisten11

door het regeringsleger in El Salvador in 1982 deed veel stof opwaaien en maakte de strijd van het FMLN in Nederland ook bij het grote publiek bekend. Dit leidde tot demonstraties tegen het beleid van de Verenigde Staten in El Salvador en veel aandacht in de media.12 Wat

maakte dat Nederlanders zich zo massaal inzetten voor guerrillastrijders aan de andere kant van de wereld. Had dit alleen te maken met de dood van de journalisten of zijn er meer verklaringen voor te geven? De vraag rijst dan ook hoe de solidariteit met El Salvador in de jaren tachtig verklaard kan worden en op welke manier daar uiting aan gegeven werd in Nederland tussen 1981 en 1984.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal ik in het eerste hoofdstuk de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen in de jaren vijftig, zestig, zeventig en tachtig in Nederland bestuderen. Dit is van belang om te kunnen verklaren hoe een vruchtbare bodem ontstond voor de solidariteit van linksgeoriënteerde West-Europeanen met Latijns-Amerika. In de literatuur over de geschiedenis van ontwikkelingshulp en solidariteit met derde wereldlanden in Nederland wordt relatief weinig aandacht besteed aan El Salvador. Dit zal ik met dit onderzoek aanvullen. Vervolgens zal ik in hoofdstuk twee het ontstaan en het verloop van de burgeroorlog in El Salvador beschrijven om meer inzicht te verschaffen in de situatie in El Salvador. In hoofdstuk drie, vier en vijf zal ik het ontstaan, het functioneren en de afname van de belangstelling voor de solidariteitscomités met El Salvador in Nederland onderzoeken en analyseren. In ieder hoofdstuk zal ik ook aandacht besteden aan de transnationale verbindingen tussen het FMLN en de solidariteitscomités. De literatuur over transnationale solidariteitsnetwerken tussen Nicaragua en het Westen is uitgebreid. Over El Salvador is daarentegen minder geschreven en een onderzoek naar de solidariteitscomités met 11 De vermoorde journalisten waren werkzaam voor de Inter Kerkelijke Omroep Nederland en werden in de pers aangeduid als ‘IKON-journalisten’.

(8)

El Salvador en de transnationale verbindingen tussen het FMLN en Nederlandse solidariteitscomités ontbreekt. Dit nodigt uit om de El Salvadorcomités in kaart te brengen en te onderzoeken hoe de relaties tussen de comités en het FMLN waren. Daarbij zal ik aansluiten bij het onderzoek van Kim Christiaens en Héctor Perla.

Het in kaart brengen van de solidariteitscomités met El Salvador doe ik aan de hand van primair bronnenonderzoek. Ik maak daarbij intensief gebruik van het archief van het El Salvador Komittee13 Nederland (ESKN) dat zich in het Internationaal Instituut voor Sociale

Geschiedenis in Amsterdam bevindt.Dit omvangrijke archief bevat ledenkranten, notulen van vergaderingen, interne en externe correspondentie, relevante krantenartikelen en jaarverslagen van het ESKN en andere plaatselijke El Salvador solidariteitscomités.14 Als aanvulling op het

onderzoeken van primair bronnenmateriaal heb ik een aantal oud-leden van verschillende El Salvador-comités geïnterviewd. Door de combinatie van primaire bronnen en interviews kan ik een beeld schetsen van de El Salvador-comités.

Ten slotte: De solidariteitscomités voor El Salvador maakten deel uit van de zogenaamde ‘Derde Wereldbeweging’. De Derde Wereldbeweging omvatte ontwikkelingshulporganisaties, actiegroepen, landencomités en stichtingen die solidariteit met de derde wereld als gemeenschappelijke deler hadden. Het was een brede beweging die in Nederland in de jaren zestig, zeventig en tachtig een flinke omvang had. Zowel maatschappelijke als politieke organisaties werden tot de beweging gerekend. 15 In mijn

onderzoek maak ik gebruik van de term Derde Wereldbeweging, als het om deze beweging in bredere zin gaat. Daarnaast dient de term ‘solidariteitsbeweging’ gespecificeerd te worden. Ik gebruik deze term om alle landencomités, stichtingen en ontwikkelingsorganisaties aan te duiden die zich bezig hielden met één bepaald onderwerp.

13 De correcte schrijfwijze van het woord comité is veranderd. Ten tijde van het ontstaan van de

solidariteitscomités was de correcte spelling ‘komittee’. In mijn scriptie gebruik ik de oude spelling indien ik de naam van één van de comités gebruik. Dus het El Salvador Komittee Nederland. Wanneer ik over de comités schrijf, doe ik dit echter in de huidige spelling.

14 Internationaal Instituut Sociale Geschiedenis (hierna IISG), Archief Yamilet (Tilburg) Arch02002, inv. Nr. 1-586.

15 Maarten Kuitenbrouwer, De ontdekking van de Derde wereld: Beeldvorming en beleid in Nederland 1950-1990 (Den Haag 1994) 64-65.

(9)

H1. Een vruchtbare bodem voor solidariteit

Nederland telde in 1982 veertig verschillende El Salvador-comités.16 De leden van de comités

waren allemaal in meerof mindere mate betrokken bij het werk van de comités en bereid in hun vrije tijd het FMLN in El Salvador te steunen. Een dergelijke solidariteit en betrokkenheid bij een conflict in Centraal-Amerika was voor de Tweede Wereldoorlog ondenkbaar geweest. Destijds was solidariteit met bevolkingsgroepen in derde wereldlanden zowel in de politiek als in de maatschappij niet zo sterk aanwezig dat dit leidde tot beïnvloeding van het buitenlandbeleid of het ontstaan van ontwikkelingshulporganisaties. Na 1945 veranderde dit langzaam. Verschillende maatschappelijke en politieke ontwikkelingen in de jaren vijftig, zestig en zeventig zorgden voor een vruchtbare bodem voor het ontstaan van solidariteitscomités. Deze ontwikkelingen zal ik in dit hoofdstuk omschrijven.

1.1 De ontdekking van de ‘derde wereld’

De Tweede Wereldoorlog liet Europa in puin achter. Er had een genocide plaatsgevonden, de Europese economie was ernstig verzwakt en de bevolking was ontredderd. In Nederland was na 1945 in de politiek weinig aandacht voor armoedebestrijding, laat staan voor solidariteit met andere landen. De regering richtte zich voornamelijk op de wederopbouw van het land en de strijd in Nederlands-Indië. De Nederlandse economie kreeg een stevige impuls omdat de West-Europese landen in 1949 omvangrijke economische steun van de Verenigde Staten ontvingen, het Marshallplan.17 Het Marshallplan had in veel landen in Azië, Afrika en

Latijns-Amerika geleid tot optimisme. Indien de Verenigde Staten bereid waren de Europeanen te helpen, zou er misschien ook een hulpprogramma voor andere landen komen. Landen in Latijns Amerika, en gedekoloniseerde landen in Afrika en Azië ventileerden hun hoop in een vergadering van de Verenigde Naties, opgericht in 1945. Dit leidde in 1949 tot de lancering van het Expanded Programme of Technical Assistance (EPTA). Het programma was door de Verenigde Naties opgezet om kennis over te dragen aan derde wereldlanden en ontwikkeling te bevorderen.18

Alhoewel Nederland 1,5 miljoen gulden bijdroeg aan de EPTA was de ontwikkelingshulp in de jaren vijftig nog van weinig betekenis. Dit betekende echter niet dat de noodzaak van het bestrijden van armoede niet werd ingezien. Minister van financiën P. 16 IISG, Inv. Nr. BRO 1841/5, tijdschrift: El Salvador vergeten? Nee!.

17 Jussi M. Hanhimäki, ‘Europe’s Cold War’, in: Dan Stone, The Oxford handbook of postwar Europeanhistory

(Oxford 2010) 284-298, aldaar 286.

18 P.A.M. Malcontent, ‘Inleiding: Doe wel en zie niet om’ in: J. A. Nekkers en P.A.M. Malcontent, De

(10)

Lieftinck verklaarde in de ministerraad in 1951 dat hij er niets op tegen had dat de regering zich solidair met de actie ‘Helpt India’ zou verklaren, zolang de regering maar niet financieel hoefde bij te dragen.19 De actie ‘Helpt India’ was georganiseerd door de Nederlandse

Jeugdgemeenschap en het Nederland India comité. Door middel van het verkopen van voedselbonnen werd er geld ingezameld.20

De aandacht vanuit de samenleving voor de derde wereld groeide. De historicus Niek Pas laat in zijn studie Aan de wieg van het nieuwe Nederland zien dat de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog de interesse van de Nederlandse pers en de publieke opinie opwekte. Frankrijk was toonaangevend in de jaren vijftig op intellectueel en cultureel gebied. Des te schokkender waren de wreedheden die het leger en de politie begingen tegen de Algerijnse bevolking. Dit wekte de interesse van progressieve journalisten die uitgebreid over de oorlog gingen schrijven.21 Ook in de samenleving was er onder studenten en in de

vredesbeweging aandacht voor het lot van de Algerijnen. Amsterdamse studenten richtten in 1959 het Comité Hulp Algerijnse Vluchtelingen op en ook in Groningen werd een solidariteitscomité opgericht.22 Alhoewel de acties van de comités kleinschalig waren,

markeerden ze een groeiende interesse in de betrokkenheid van een deel van de samenleving bij misstanden in het buitenland.

Ook vanuit kerkelijke hoek was er aandacht voor het bestrijden van armoede. In 1954 richtte pater Simon Jelsma samen met een kleine groep rooms-katholieken de Pleingroep op. De groep bepleitte een open katholicisme waarbij aandacht werd gevraagd voor armoedebestrijding en vredesinitiatieven. De speeches die Jelsma wekelijks in Den Haag gaf werden druk bezocht en de Pleingroep genereerde veel aandacht en steun. Het idee van de Pleingroep was het oprichten van een organisatie in Nederland die op zou komen voor de armen in de wereld. In 1956 werd door prominenten uit de Pleingroep en het comité van Hugenholz, de bepleiter van een verhoging van het politieke ontwikkelingsbudget, de Nederlandse Organisatie voor Internationale Bijstand opgericht, de NOVIB.23

De doelen van de NOVIB waren het op ruime schaal voorlichting geven aan het Nederlandse volk om bewustwording te creëren, politiek draagvlak voor ontwikkelingshulp te zoeken en het houden van inzamelingsacties om projecten te kunnen bekostigen die de 19 Malcontent, ‘Inleiding: Doe wel en zie niet om’, 16.

20 Stadsarchief Rotterdam, Inv. Nr.V-1951-0218, Affiche, 1951.

21 Niek Pas, Aan de wieg van het nieuwe Nederland. Nederland en de Algerijnse oorlog 1954-1962 (Amsterdam 2008) 37-59.

22 Pas, Aan de wieg van het nieuwe Nederland, 69.

(11)

armoedebestrijding ten goede kwamen. De NOVIB haalde met verschillende nationale acties zoals de ‘anti-hongerweek’ en het televisieprogramma ‘Gast aan Tafel’ veel geld op en vestigde zich als een succesvolle en professionele ontwikkelingshulporganisatie.24 De

Pleingroep en de NOVIB worden gezien als de eerste organisaties die deel uitmaakten van de Derde wereldbeweging. Een beweging die in de jaren zestig, zeventig en tachtig flink in omvang zou groeien. De Derde wereldbeweging zou uitgroeien tot een waaier aan verschillende organisaties: ontwikkelingshulporganisaties, actiegroepen en landencomités die solidariteit met de derde wereld als gemeenschappelijke deler hadden.25

Het ontstaan van de Derde wereldbeweging had te maken met een groeiende preoccupatie met het lot van de derde wereldlanden. In het denken over ontwikkeling vervulden Franse intellectuelen een voortrekkersrol. In 1952 introduceerde de demograaf Alfred Sauvy het begrip ‘derde wereldlanden’, ongebonden, onderontwikkeld en vol potentie. Derde wereldlanden die een voortrekkersrol innamen waren onder andere: Indonesië, India en Egypte. Dit was het begin van het zogenaamde ‘tiers mondisme’, de derde weg, een vreedzaam alternatief voor het communisme en het kapitalisme. De intellectuelen die zich identificeerden met de emancipatiestrijd van de derde wereldlanden keken ook steeds kritischer naar de eigen Westerse samenleving en volgden de ontwikkelingen van derde wereldlanden met interesse.26

Landen in Latijns-Amerika, Afrika en Azië werden in de jaren vijftig steeds meer onder druk gezet om zich te scharen achter één van de grootmachten. Deze landen, waarvan velen door het dekolonisatieproces pas net de onafhankelijkheid hadden verworven, keerden zich af van nieuwe imperialistische pogingen van de machtsblokken, ze wilden ongebonden blijven. De verwachtingen van deze niet-gebonden landen om vooruitgang te boeken op sociaal- economische en politiek vlak waren hooggespannen. Om sterk en onafhankelijk te blijven in een polariserende wereld werd in Indonesië in 1955 de Bandungconferentie voor ongebonden Afro- en Aziatische landen gehouden. Hier werd afgesproken elkaar zoveel mogelijk te steunen om de neutraliteit te behouden en imperialistische machtspolitiek tegen te gaan. Deze conferentie markeerde het begin van een politiek bewuste derde wereld en inspireerde veel Westerse intellectuelen die zich solidair verklaarden met de strijd van de derde wereld.27

24 Hans Beerends, De bewogen beweging, 32.

25 Maarten Kuitenbrouwer, De ontdekking van de Derde wereld: Beeldvorming en beleid in Nederland 1950-1990 (Den Haag 1994) 64-65.

26 Kuitenbrouwer, De ontdekking van de Derde wereld, 5-6.

(12)

Zo was tussen 1945 en 1960 een politiek bewuste derde wereld ontstaan die zich afzette tegen de eerste en tweede wereld. Onder invloed van het Franse tiers-mondisme en het succes van het naoorlogse Europa waren verschillende landen in de derde wereld optimistisch gestemd over de toekomst. De derde wereld maakte zich sterk in de VN en op de Bandungconferentie om aanspraak te maken op hulp in de vorm van kapitaal en kennisoverdracht. In Nederland stond de ontwikkelingshulp nog in de kinderschoenen. De eerste stappen waren echter gezet. Ook vanuit de samenleving groeide de interesse voor de derde wereld. Het ontstaan van de NOVIB markeerde het begin van de Derde Wereldbeweging en de solidariteit met onderontwikkelde landen.

1.2 De ‘culturele revolutie’ in de jaren zestig

De jaren zestig vormden een roerige periode. Volgens de historicus James Kennedy veranderde Nederland en Italië het meest van alle West-Europese landen tijdens deze jaren. Kennedy spreekt van een ‘culturele transformatie’, waarin seksuele vrijheid, democratisering en zelfontplooiing een belangrijke rol speelden.28 De welvaart steeg en steeds meer

huishoudens waren voorzien van koelkasten, wasmachines en auto’s. Bovendien werd met de uitvinding van de pil de seksuele vrijheid veel groter. De generatie geboren na de Tweede Wereldoorlog begon volwassen te worden. Deze generatie was opgegroeid in welvaart en was het krampachtige vasthouden aan machtsstructuren zat. Studenten protesteerden en in binnen-en buitbinnen-enland werd er steeds kritischer naar machthebbers gekekbinnen-en. 29 De maatschappelijke

interesse voor de derde wereld steeg aanzienlijk. Dit leidde tot de groei van de Derde Wereldbeweging én tot talloze demonstraties en acties. In 1950 waren er 24 landencomités en ontwikkelingsorganisaties die zich bezighielden met de derde wereld. In 1960 was dit aantal gegroeid tot 32, eind jaren zestig was dit aantal verdubbeld tot 64.30

De maatschappelijke ontwikkelingen die ten grondslag lagen aan de grotere interesse voor de derde wereld waren volgens de Amerikaanse socioloog R. Inglehart de groeiende welvaart, secularisatie en de opkomst van de massamedia. Dit leidde tot de waardering van maatschappelijke en culturele ontplooiing.31 P.A.M. Malcontent sluit zich in zijn studie Op kruistocht in de derde wereld aan bij Inglehart. Het wonderbaarlijk snelle economische herstel

28 J. Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw (Amsterdam 1997) 10-11.

29 P.A.M. Malcontent, Op kruistocht in de derde wereld. De reacties van de Nederlandse regering op ernstige en

stelselmatige schendingen van fundamentele mensenrechten in ontwikkelingslanden, 1973-1981 (Hilversum

1998) 34-35.

30 Ph.P. Everts, Controversies at home. Domestic factors in the foreign policy of the Netherlands (Dordrecht 1985) 62.

(13)

na de Marshallhulp zette zich door in de jaren zestig. De nieuwe welvaart die dit opleverde bij het grootste deel van de bevolking zorgde voor ruimte, geld en tijd voor het vervullen van nieuwe interesses. De focus was niet langer alleen op Nederland gericht maar in toenemende mate ook op het buitenland. De introductie van de televisie op grote schaal eind jaren vijftig zorgde er ook voor dat de wereld naar de mensen toekwam. Rampen en oorlogen werden zichtbaar en bewegende beelden brachten de derde wereld bijna tastbaar in de woonkamers. Dit leidde ertoe dat de derde wereld in toenemende mate een gezicht kreeg en solidariteit opwekte. Toch moet de rol van de jaren zestig bij de ‘ontdekking’ van de derde wereld volgens Malcontent ook niet overdreven worden: ‘De postmaterialistische waarde van de mensenrechten zou zich nooit zo sterk hebben ontwikkeld, als zich niet reeds in de 19de eeuw

binnen de Nederlandse samenleving een groeiende neiging had gemanifesteerd de buitenwereld door een moralistisch gekleurde bril te aanschouwen.’32

In de politiek leidde de ontzuiling tot het verdwijnen van de pacificatiedemocratie. Dit was de politieke situatie in Nederland waarbij tijdens de verzuiling, ondanks de grote ideologische tegenstellingen tussen de partijen consensus werd bereikt. Het verdwijnen van de pacificatiedemocratie leidde tot het ontstaan van een meer gepolariseerd politiek speelveld. De politieke partijen waren niet langer verzekerd van hun vaste kiezers en moesten zich duidelijker profileren. Dit werd gedaan door ferme standpunten in te nemen over internationale politieke kwesties. Dat zorgde ervoor dat internationale thema’s veel meer becommentarieerd werden en de politieke situatie in het buitenland door een groter deel van de samenleving werd gevolgd via kranten, de radio en het nieuwe medium, televisie.33

De maatschappelijke betrokkenheid in de jaren zestig moet niet overdreven worden. Onderzoek naar de betrokkenheid van Nederlandse kiezers bij internationale kwesties wees uit dat tijdens de vroege jaren zeventig slechts vijf tot tien procent van het electoraat zich hier voor interesseerde.34 Toch heeft de maatschappelijke interesse voor de derde wereld gezorgd

voor de nodige pressie op de regering en het verhogen van het budget voor ontwikkelingshulp. Deze beïnvloeding tussen maatschappij en politiek ging twee kanten op. De nadrukkelijkere profilering van politieke partijen zorgde ook voor meer berichtgeving en bewustwording in de maatschappij over derde wereldthematiek. Bovendien waren prominente

32 Ibidem, 48. 33 Ibidem, 171.

(14)

leden van politieke partijen actief bij het opzetten van actiegroepen en ontwikkelingsorganisaties.35

De toegenomen maatschappelijke en politieke betrokkenheid bleek tijdens de jaren zestig het meest duidelijk uit de manier waarop in Nederland werd gereageerd op de Vietnamoorlog. Tot 1964 was er voor het conflict tussen de Vietcong gesteund door Noord-Vietnam (en China) en Zuid-Noord-Vietnam (gesteund door de Verenigde Staten), weinig aandacht. Dit veranderde toen de Amerikanen op grote schaal Noord-Vietnam begonnen te bombarderen. De media begonnen de oorlog op de voet te volgen. Dit was een van de redenen voor de bijzonder grote solidariteit en betrokkenheid van de Nederlandse bevolking met de Vietnamese bevolking.36 In 1965 werden de Aktiegroep Vietnam en het Jongeren

Protestcomité opgericht. Demonstraties en teach-ins werden georganiseerd tegen de inmenging van de Verenigde Staten en voor de zelfbeschikking van de Vietnamezen. Tot 1967 bestond de protestbeweging uit een klein aantal verschillende groeperingen. Actief waren vooral de PSP, de CPN en aanverwante communistische organisaties en jongerenverenigingen zoals de Socialistische Jeugd en andere vredesbewegingen.37

In 1967 verbreedde de protestbeweging zich. Op 20 mei 1967 vond in Amsterdam een demonstratie tegen de oorlog in Vietnam plaats waar 10.000 mensen bij aanwezig waren. De demonstratie was georganiseerd door het comité Vietnam. Dit comité bestond uit verzetsheld Piet Nak en een bonte verzameling artsen, docenten, wetenschappers, journalisten en gemeentelijke politici van de PvdA, ARP en KVP. Het succes van de demonstratie zat hem in het feit dat het niet langer alleen activistische jongeren waren die zich lieten horen over de Vietnamoorlog, maar een grote groep mensen met verschillende achtergronden en leeftijden.38

Eind jaren zestig was de protestbeweging tegen de oorlog uitgegroeid tot het Nationaal Vietnam-comité, het Medisch Comité Nederland-Vietnam en een honderdtal plaatselijke Vietnam groepen. Ook in de Tweede Kamer werden twijfels uitgesproken over de juistheid van het conflict. De PSP diende een motie in om de bombardementen te veroordelen. Deze haalde het echter niet ondanks steun van de PvdA. Dit veranderde toen eind 1972 Noord-Vietnam de onderhandelingen verbrak en de Verenigde Staten tijdens de kerstdagen de bombardementen hervatten. Dit leidde tot zoveel onbegrip dat op 6 januari 80.000 mensen

35 Malcontent, Op kruistocht in de derde wereld, 33. 36 Malcontent, Op kruistocht in de derde wereld, 38-48.

37 Rimko van der Maar, Welterusten mijnheer de president (Utrecht 2007) 42. 38 van der Maar, Welterusten mijnheer de president, 81-82.

(15)

tegen de Amerikaanse rol in de oorlog protesteerden. Alle politieke partijen protesteerden mee behalve de VVD. Twee weken later werd het vredesakkoord getekend in Parijs.39

De politieke en maatschappelijke preoccupatie met Vietnam was het meest opvallend in de jaren zestig. Vietnam was echter niet het enige land waar comités voor werden opgericht. Andere politieke comités gericht op één bepaald land waren het Angola-comité dat streed voor de onafhankelijkheid van Angola, het comité Zuid Afrika dat streed tegen het apartheidssysteem en het comité Vrij Griekenland dat zich sterk maakte voor het stoppen van mensenrechtenschendingen in Griekenland. Ook andere meer algemene organisaties ontstonden in de jaren zestig; deze waren gericht op het hervormen van de economische machtsstructuren en internationale handel. Voorbeelden hiervan waren de Werkgroep X-Y voor het instellen van een wereldbelasting en de in 1969 opgerichte Wereldwinkels.40

Het ontstaan van de Werkgroep X-Y en de Wereldwinkels liet een kentering in het ontwikkelingsdenken zien. De oplossing voor armoede in derde wereldlanden werd niet langer gezocht in het geven van financiële- en technische hulp maar in het hervormen van internationale handelsstructuren. Deze kentering kan verklaard worden door de populariteit van de Argentijnse econoom R. Prebisch en zijn ‘dependencia’ theorie. Door Prebisch kwam er meer aandacht voor de ongelijke kansen voor de landen waar grondstoffen geproduceerd werden en landen waar eindproducten werden gemaakt. Prebisch stelde daarnaast ook de afscherming van de Westerse markten aan de orde en pleitte voor de hervorming van de internationale markten. Ook het gedachtegoed van de Nederlandse ontwikkelingsfilosoof Tinbergen sloeg aan. Volgens Tinbergen was het verminderen van armoede alleen mogelijk door de hervorming van internationale handelsstructuren uitgevoerd door de Verenigde Naties. Eerlijke handel door samenwerking zou de ontwikkelingshulp op den duur moeten vervangen.41

Om de toegenomen bereidheid tot solidariteit met de derde wereld alleen toe te schrijven aan binnenlandse factoren zou de derde wereld tekort doen. In de jaren zestig waren de derde wereldlanden zich steeds meer bewust geworden van hun positie in de wereld. Via de Verenigde Naties lieten ze hun stem horen tijdens conferenties over handel en ontwikkeling. De eis die ze stelden, een gelijkwaardiger economisch bestel kon rekenen op solidariteit in progressieve kringen. Niet alleen de inspanningen in de Verenigde Naties 39 Kim van der Wijngaart, Bondgenootschap onder spanning. Nederlands-Amerikaanse betrekkingen,

1969-1976 (Hilversum 2011) 104.

40 Malcontent, Op kruistocht in de derde wereld, 34. 41 Malcontent, ‘Inleiding: Doe wel en zie niet om’, 17.

(16)

hadden invloed op de Europeanen. Volgens de Italiaanse historicus Giuliano Garavini waren onafhankelijkheidsbewegingen, charismatische intellectuelen en politiek leiders in de derde wereld van minstens zo groot belang voor het ontstaan van solidariteit in West-Europa met de derde wereld. Het Algerijnse Front Liberación Nacional, de FLN versloeg in 1962 de Fransen door een succesvolle internationale propagandacampagne. De FLN was in staat veel internationale solidariteit op te roepen door de oorlog tegen de Fransen af te schilderen als een strijd tegen racisme en onderdrukking. Ook het optreden van charismatische derde wereldleiders als de Congolese Patrice Lumumba droeg bij aan de aantrekkingskracht van de strijd van de derde wereldlanden in progressieve kringen.42

Tijdens de jaren zestig kreeg de Derde Wereldbeweging steeds meer vorm. De groeiende welvaart, ontzuiling en de opkomst van de televisie zorgden dat men meer betrokken raakte bij de derde wereld. Ontwikkelingsorganisaties en landencomités ontstonden waarin veelal linksgeoriënteerde mensen actief waren. Bepaalde politieke partijen zetten zich actief in voor groepen en landen in de derde wereld. Dit waren voornamelijk de CPN, PSP en de PvdA. De derde wereld wist echter ook in toenemende mate het Europese publiek te vinden voor het opwekken van solidariteit en het stellen van eisen met betrekking tot het hervormen van de internationale handelsstructuren.

1.3 Jaren zeventig, dans tussen politiek en maatschappij

Het Nederlandse ontwikkelingsbeleid werd in de jaren zeventig steeds uitgebreider. Nederland was het land dat in verhouding tot het aantal inwoners het meeste uitgaf aan ontwikkelingshulp. In de loop van 1973 werd het progressieve kabinet Den Uyl geformeerd (PvdA, PPR, en D’66). Als minister van Ontwikkelingssamenwerking werd een leerling van de ontwikkelingseconoom Tinbergen geïnstalleerd, de PvdA’er Jan Pronk. Zijn beleid wordt vaak gezien als uitgesproken en zijn passie voor sociale rechtvaardigheid als bijzonder. Toch heeft Pronk met zijn ministerschap ook de tijd mee gehad. De ontwikkelingslanden spraken zich eensgezind uit bij de VN en ontwikkelingshulp leefde bij veel Nederlanders.43 Ten tijde

van het ministerschap van Pronk liepen de wensen van de landencomités en het beleid van het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking nagenoeg gelijk. Het beleid dat gevoerd werd vanuit dit ministerie en de Nationale Commissie voor Ontwikkelingsstrategie sloot aan bij de visie en de acties van de Derde Wereldbeweging. Pronk verhoogde het ontwikkelingsbudget 42 Giuliano Garavini, ‘The colonies strike back. The impact of the Third World on Western Europe, 1968-1975’Contemporary European history, Vol. 16 (2007) 299-319, Aldaar 301-302.

(17)

en legde de nadruk op hulp aan landen waar sociaal economische gelijkheid belangrijk was. Zo kregen Cuba en later ook Vietnam Nederlandse ontwikkelingshulp, een stap die de conservatieven binnen de regering moeilijk konden verkroppen. Toch heeft Pronk vooral gezorgd voor het besef dat de grote kloof tussen arm en rijk in de wereld moreel lastig te accepteren is en dat dit de internationale verhoudingen ook geen goed doet. Dit zorgde voor groeiende solidariteit met de derde wereld in de samenleving.44

Pronk zorgde voor ophef, discussie en het verspreiden van ideeën over de derde wereld. Ook de in 1970 opgerichte Nationale Commissie voor Ontwikkelingsstrategie zorgde af en toe voor controversie. Deze commissie was ingesteld om het maatschappelijke besef met betrekking tot ontwikkelingsvraagstukken te vergroten en werd voorgezeten door Prins Claus. De commissie die hij voorzat kwam in 1972 voor het eerst in opspraak nadat de commissie het Angola comité had gesubsidieerd om een koffieboycot te bewerkstelligen en zo druk uit te oefenen op het autoritaire regime. Dit leidde tot een rel. De VVD en de Telegraaf zagen de NCO als een radicaal links bolwerk dat gesponsord werd door gemeenschapsgeld. In de daaropvolgende jaren bleef de NCO omstreden. Er werden veel Kamervragen gesteld, voornamelijk door politici van de VVD. In de jaren zeventig en tachtig zijn er maar liefst drie onderzoekscommissies naar het functioneren van de NCO ingesteld. Deze kwamen allemaal met de conclusie dat de NCO goed functioneerde maar aansluiting moest vinden bij een groter deel van de bevolking.45

Voor de Derde Wereldbeweging was de NCO een belangrijk orgaan. Eind jaren zeventig werden er naar schatting driehonderd werknemers in de Derde Wereldbeweging gesalarieerd door de NCO.46 Vooral de subsidiëring van de landencomités was omstreden,

omdat de commissie een onafhankelijk maar toch aan de politiek gelieerd orgaan was. Het steunen van revolutionaire en socialistische bewegingen in landen waar Nederland diplomatieke relaties mee onderhield, was problematisch voor de regering. Minister van ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk adviseerde in 1976 de comités om voorlichting en actiewerkzaamheden op papier te scheiden, zodat de NCO voor de relatief neutrale voorlichtingsacties zonder problemen subsidie kon verlenen, terwijl de actiewerkzaamheden daarentegen werden niet meer gefinancierd werden.47

44 Malcontent, ‘Inleiding: Doe wel en zie niet om’, 34-35.

45 Sjoerd Keulen, ‘Rebellen die de macht van ambtenaren overnemen’ in: Bram Mellink, Jouke Turpijn e.a,

Onbehagen in de polder. Nederland in conflict sinds 1795 (Amsterdam 2014) 253-281, Aldaar 275-277.

46 Kuitenbrouwer, ‘De ontdekking van de Derde wereld’, 64. 47 Beerends, De Derde Wereldbeweging, 296-297.

(18)

In de jaren zeventig groeide de interesse voor Latijns Amerika. Tot de jaren zeventig was er weinig maatschappelijke belangstelling voor dit continent geweest, alhoewel Cuba hierop een uitzondering vormde in met name intellectuele en communistische kringen.48 Dit

veranderde toen in Chili in 1970 de socialistische leider Salvador Allende aan de macht kwam. Dit leidde tot wereldwijde belangstelling van socialistisch georiënteerde partijen. Het beleid van Allende werd gezien als een gulden middenweg, een socialistisch experiment zonder autoritaire trekjes. Om de aandacht voor, en de ‘objectieve’ berichtgeving over Chili te bevorderen richtte in 1972 een kleine groep mensen waaronder Jan Pronk het Chili Komitee op. In 1973 werd Allende afgezet door legerleider Pinochet. Hier werd in progressief linkse kringen wereldwijd met verbijstering op gereageerd. Het comité nam hierna een andere houding aan en ondersteunde het verzet in Chili en probeerde zoveel mogelijk steun te verkrijgen voor een boycot van de militaire junta van Pinochet.49

De verontwaardiging na de militaire coup van Pinochet was groot en het verzet tegen het regime van Pinochet had een brede maatschappelijke basis. Politici van verschillende partijen waren actief in de solidariteitsbeweging met Chili. De betrokkenheid van de PvdA was het grootst maar ook politici van D’66, PSP en de PPR waren actief. Verschillende maatschappelijke organisaties lieten ook hun stem horen. De radicale Werkgroep Sjaloom was een van de initiatiefnemers voor grootschalige acties; de revolutionaire inslag van Sjaloom schrikte echter veel mensen af. De meer gematigde organisaties zoals de NOVIB en de Evert Vermeer Stichting, opgericht door de vrouwenbeweging en de jongerenbeweging van de PvdA, haalden de scherpe kantjes van de solidariteitsbeweging af. Er werd een landelijk Chili-comité opgericht om de verschillende solidariteitscomités te coördineren. Dit landelijke comité ontving subsidie van de NCO. Dat de protestbeweging zo breed was verleende het legitimiteit en versterkte de aantrekkingskracht van de beweging.50

Alhoewel Pinochet nog lang zou regeren boekte de solidariteitsbeweging met Chili ook successen. Door de samenwerking tussen de Chili-comités en progressieve partijen in het parlement werd in 1976 een investeringsovereenkomst van 62,5 miljoen dollar tussen de Nederlandse Stevingroep en de regering van Pinochet ongedaan gemaakt.51 De grote

maatschappelijke verontwaardiging ebde langzaam weg; toch bleven de solidariteitscomités actief. Dit was mede dankzij de ballingen uit Chili. Pinochet gaf linksgeoriënteerde 48 Kuitenbrouwer, ‘De ontdekking van de Derde wereld’, 88.

49 Hans Beerends, Weg met Pinochet. Een halve eeuw solidariteit met Chili (Amsterdam 1998) 17-18. 50 Beerends, Weg met Pinochet, 127.

(19)

tegenstanders van het regime de mogelijkheid om in ballingschap te gaan. Dit was hun strategie om het binnenlandse verzet te verzwakken. 200.000 Chilenen vertrokken uit Chili en verspreidden zich over de wereld. Deze politiek bewuste Chilenen waren van groot belang bij het vormen van transnationale solidariteitsnetwerken.52 Ook in Nederland waren Chileense

ballingen actief in de solidariteitsbeweging. Ze zochten wegen om het verzet in Chili te steunen. Dit deden ze door nieuwe comités op te richten, geld in te zamelen, het contact te onderhouden met het Chileense verzet en de comités informatie te verschaffen over mensenrechtenschendingen in Chili.53

Niet iedere sociale strijd in de derde wereld trok evenveel aandacht. Vooral onderdrukte groepen in landen waar sociaal onrecht in stand werd gehouden of veroorzaakt door de economische of militaire interventie van Europa en de Verenigde Staten werden door solidariteitscomités gesteund. Bovendien was het belangrijk dat leden van solidariteitscomités zich konden identificeren met onderdrukte groepen in de derde wereldlanden. In Latijns Amerika gold dat het katholieke geloof zorgde voor een gevoel van verbondenheid, evenals het aanhangen van dezelfde ideologie of politieke stroming. Ook een actieve ballingengemeenschap die op zoek ging naar solidariteit was van groot belang voor het opwekken van solidariteit.54

In de jaren zeventig groeide de Derde Wereldbeweging en vooral het aantal landencomités aanzienlijk.55 Dit is te verklaren door een aantal factoren. De vele

demonstraties, petities en publicaties van de Derde Wereldbeweging vonden bij de samenleving steeds meer gehoor. Dit kwam onder andere doordat veel standpunten van de Derde Wereldbeweging overgenomen werden door maatschappelijke organisaties zoals de Evert Vermeer Stichting van de PvdA en de meer gematigde ontwikkelingshulporganisaties zoals de NOVIB. Hierdoor werd het lidmaatschap van een solidariteitscomité niet langer als radicaal maar juist als een daad van rechtvaardigheid gezien. Het succes van de Chili-comités was ook te verklaren door de actieve Chileense ballingengemeenschap die deels verantwoordelijk was voor de verbinding met het Chileense verzet. Bovendien was het politieke klimaat gunstig met het oud-Chili-comité lid Jan Pronk als minister van ontwikkelingssamenwerking. Pronk legde de nadruk op steun aan landen met een socialistisch

52 Patrick William Kelly, ‘The 1973 Chilean coup and the origins of transnational human rights activism’, Journal

of global history, Vol. 8, No. 1 (2013)165-186, Aldaar 177.

53 Beerends, Weg met Pinochet, 86-87.

54 Kelly, ‘The 1973 Chilean coup and the origins of transnational human rights activism’, 171-172. 55 Kuitenbrouwer, ‘De ontdekking van de Derde wereld’, 64.

(20)

democratisch karakter en via de NCO vloeide veel subsidie naar de solidariteitscomités die hierdoor vaste krachten in dienst konden nemen en een professionalisering doormaakten. 1.4 Verwijdering tussen de politiek en de solidariteitscomités

Aan het linkse politieke klimaat kwam een einde. Van 1977 tot 1989 was een coalitie van de partijen CDA en VVD aan de macht. In 1977 ontstond er met het centrum rechtse kabinet van van-Agt een nieuwe koers in het ontwikkelingsbeleid. Het aantal landen dat hulp ontving werd drastisch teruggebracht en de nadruk werd gelegd op economische groei en niet langer op het bereiken van de allerarmsten.56 In 1982 werd de ministerspost voor het eerst door een

VVD politicus ingevuld; dit was van Schoo. Van Schoo verschoof het zwaartepunt van de ontwikkelingshulp nog meer naar de zakelijke kant. Bovendien werd in de keuze voor het selecteren van begunstigde landen niet langer gekozen voor socialistische landen. Dit was ook de reden dat de hulp aan de Sandinistische regering in Nicaragua drastisch werd verminderd.57

De verrechtsing van de politiek droeg niet bij aan solidariteit met de derde wereld in de samenleving. Het protest klimaat in Nederland had hier echter niet onder te lijden. Sterker nog, in Nederland werd veel gedemonstreerd. De Amerikaanse historicus Laqueur bedacht de term ‘Hollanditis’ voor de uitzonderlijke maatschappelijke betrokkenheid en protestcultuur in Nederland. 58 Nederland nam bijvoorbeeld een fel standpunt in tegen de plaatsing van

kernwapens in Nederland door de Verenigde Staten. Onder leiding van de IKV (Interkerkelijk Vredesberaad), de PSP, de PvdA en het katholieke Pax Christi werd een anti-nucleair standpunt ingenomen. In 1981 protesteerden 400.000 mensen in Amsterdam tegen de plaatsing van kernraketten en in 1983, 550.000 mensen in Den Haag. De Nederlandse historicus Remco van Diepen schrijft de grote betrokkenheid bij het kernwapendebat toe aan de goedgeorganiseerde vredesbeweging IKV, de snelle betrokkenheid van een breed scala aan politieke partijen en maatschappelijke bewegingen en de linkse intellectuele cultuur die in Nederland heerste sinds de ‘culturele revolutie’ van de jaren zestig.59

Deze linkse intellectuele cultuur heerste volgens van Diepen van de jaren zestig tot eind jaren tachtig in Nederland en droeg bij aan de voortdurende aantrekkingskracht van de Derde Wereldbeweging en de landencomités. Begin jaren tachtig kenmerkte deze cultuur zich door scherpe maatschappijkritiek vanuit zowel seculiere als progressief christelijke kringen. 56 Malcontent, ‘Inleiding: Doe wel en zie niet om’, 45-46.

57 Ibidem, 50.

58 Walter Laqueur, ‘Hollanditis. A new stage in European neutralism’ ProQuest, Vol 72, No 2, (1981) 23. 59 Remco van Diepen, Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat 1977-1987 (Amsterdam 2004) 362-368.

(21)

De kritiek richtte zich op de leegheid van de maatschappij, het kapitalisme en het imperialisme van de Verenigde Staten. Progressieve sociaal democraten, liberalen en christenen verwierpen het oude-Koude Oorlog denken en zagen het communisme als een humane ideologie met als doel het vergroten van de sociale rechtvaardigheid.60

Met het aantreden van Ronald Reagan in 1981 kwam de buitenlandpolitiek van de Verenigde Staten weer in het teken van de Koude Oorlog te staan. De focus van de Latijns-Amerikaanse solidariteitscomités was verschoven naar Midden-Amerika. De strijd die in Nicaragua woedde tussen de dictator Somoza en de guerrilla beweging Frente Sandinista Liberación Nacional trok de aandacht van de Chileense gemeenschappen in Europa. Moe en gedesillusioneerd over de (on-)mogelijkheden van het verzet tegen Pinochet richtten ze zich op de optimistisch ogende strijd tegen de dictator in Nicaragua die in het zadel werd gehouden met steun van de Verenigde Staten. Samen met enkele Nicaraguanen en doorgewinterde West-Europese actievoerders die ervaring hadden in de solidariteitsbewegingen voor Vietnam, Cuba en Chili richtten ze de eerste Nicaragua-comités op. Het doel van de comités was het steunen van de FSLN in hun strijd tegen Somoza. In 1979 wisten de Sandinisten dit doel te bereiken en vestigden ze een socialistische regering.61

De overwinning van de Sandinisten leidde tot veel publiciteit en wereldwijd enthousiasme. Dit kwam doordat de Sandinisten op grote schaal socialistische veranderingen doorvoerden. Grootschalige alfabetiseringscampagnes gingen van start en in een groot deel van het land werd de gezondheidszorg gratis. De comités groeiden en kregen een andere functie. Ze werden steeds meer gecoördineerd door de FSLN in een transnationaal netwerk. De Europese overkoepelende organisatie was gevestigd in Utrecht. Het doel van de solidariteitscomités was het beïnvloeden van het buitenlandbeleid van de Verenigde Staten. Reagan was namelijk een Contra-oorlog tegen de Sandinisten begonnen. Binnen de solidariteitsbeweging werd de overwinning van de Sandinisten als hét succes van Midden-Amerika gezien. Om de betrokkenheid nog groter te maken werden ook veel solidariteitsreizen georganiseerd waar Europeanen en Amerikanen aan deelnamen.. De opbouw van een socialistische samenleving in Nicaragua kon alle hulp gebruiken. In 1979 en begin jaren tachtig reisden zo veel vrijwilligers af naar Nicaragua om scholen, ziekenhuizen en buurthuizen te bouwen en kennis over te dragen. Vanuit West-Duitsland waren dit er tussen 1979 en 1990 al 15.000. Veel van de vrijwilligers kwamen enthousiast terug en waren 60 van Diepen, Hollanditis, 352-353.

61 Kim Christiaens, ‘Between diplomacy and solidarity: Western European support networks for Sandinsta Nicaragua’ European review of history, Vol 21 (2014) 620-21.

(22)

nog gemotiveerder zich in te zetten voor Nicaragua.62 In Nicaragua heeft de solidariteit in

Europa en de Verenigde Staten gezorgd voor veel diplomatieke, economische en militaire steun voor de Sandinisten. Toen in El Salvador ook guerrillastrijders de wapens opnamen klonk overal de leus: ‘Na Nicaragua heel Latijns-Amerika’. Het optimisme van de overwinning in Nicaragua werkte aanstekelijk, El Salvador zou snel volgen werd verwacht. Veel Chili- en Latijns-Amerika -comités begonnen zich te richten op El Salvador.63

De burgeroorlog die in 1981 in El Salvador leidde in het begin niet tot een uitgesproken standpunt van de Nederlandse regering of hulp vanuit de politiek. De regering was niet van plan zich te mengen in de politiek van de ‘achtertuin’ van de bondgenoot. In 1986 werd een regiohulpprogramma voor Centraal Amerika opgezet. De hulp die werd geleverd was voornamelijk voor ‘democratische’ landen bedoeld. Dit waren Costa Rica, El Salvador en Guatemala en niet het socialistische Nicaragua. Dat de Nederlandse hulp via de regering van president Duarte in El Salvador verstrekt werd was een tegenslag voor de solidariteitscomités. De hulp was impliciet een goedkeuring van de regering van Duarte, dit ondermijnde de steun van de comités aan het FMLN.64

Ook de NCO was in eerste instantie niet bereid om de El Salvador-comités subsidie te verlenen. De aanvraag van subsidie werd afgewezen op volkenrechtelijke bezwaren. De onwil van de El Salvador-comités om het FMLN te verplichten het geld alleen te besteden aan humanitaire doeleinden leidde tot een afwijzing van de subsidieaanvraag. Het FMLN zou het geld namelijk voor de aanschaf van wapens kunnen gebruiken. Dit was echter niet de enige reden, de NCO moest voorzichtig optreden bij het steunen van landencomités die groeperingen ondersteunden die zich vijandig opstelden tegenover regeringen waarmee de Nederlandse overheid bevriend was.65 Dit veranderde plotseling in 1982. Nadat de vier

Nederlandse IKON-journalisten vermoord waren ontving het El Salvador Komitee Nederland ineens wél subsidie. Hierdoor kon het comité een vaste werknemer in dienst nemen. De plotselinge verandering in de opstelling van de NCO is te verklaren door de maatschappelijke afkeuring van de regering in El Salvador en de tijdelijke positieve opstelling van de Nederlandse regering ten aanzien van het werk van de El Salvador-comités. 66

62 Christian Helm, ‘The sons of Marx greet the sons of Sandino’.West German solidarity visitors to Sandinista Nicaragua’ European review of history, Vol 20, No.2 (2014) 154.

63 Interview Marja Kusters, 29 mei 2015.

64 Kuitenbrouwer, ‘De ontdekking van de Derde wereld’, 108. 65 Interview N.N., 19 juni 2015.

(23)

Eind jaren zeventig begin jaren tachtig werden er in Nederland een groot aantal demonstraties gehouden en al was de politiek verrechtst, in de maatschappij had links de overhand. In linkse en progressieve kringen heerste een afkeer van het oude Koude-Oorlogsdenken en het imperialisme van de Verenigde Staten. Leden van de landencomités leerden welke strategieën het best werkten om groepen te steunen, bedrijven te boycotten en invloed uit te oefen op de regering. De verkregen kennis en opgebouwde solidariteitsnetwerken werden meegenomen naar een volgend landencomité. Zo waren de omstandigheden voor het ontstaan van een breed gedragen solidariteitsnetwerk voor El Salvador begin jaren tachtig gunstig.

H2. De burgeroorlog in El Salvador

El Salvador is een van de kleinste, armste en meest dichtbevolkte landen van Centraal-Amerika. Tussen 1980 en 1992 woedde er een burgeroorlog tussen de regering en de guerrillagroepen van Farabundo Marti Liberacion Nacional (FMLN). In deze oorlog vielen

(24)

ongeveer 75.000 doden, waarvan de meeste burgers waren. Beide partijen maakten zich schuldig aan grove mensenrechtenschendingen.67 Om de aantrekkingskracht van het FMLN

op de betrokkenen van de El Salvador-comités in Nederland te kunnen begrijpen, is het belangrijk om meer te weten over het FMLN. In dit hoofdstuk zal ik eerst dieper ingaan op de ontstaansgeschiedenis van de burgeroorlog. Vervolgens zal ik het ontstaan van het FMLN beschrijven. Tot slot zal ik het verloop van de oorlog en de internationale inmenging schetsen.

2.1 Oorzaken voor het ontstaan van de burgeroorlog

Over de geschiedenis van El Salvador is weinig geschreven. De oorzaak hiervan is een combinatie van het gebrek aan gedegen universitair onderzoek in El Salvador zelf en de geringe aandacht in het buitenland voor het land. Dit kwam deels door de voortdurende burgeroorlog die zorgde dat El Salvador tot 1992 te gevaarlijk was om uitgebreid historisch onderzoek te doen.68 Vanaf de jaren negentig zijn er echter een aantal politicologische en

historische werken verschenen die de geschiedenis en burgeroorlog van El Salvador beschrijven en verklaren. In deze werken worden twee oorzaken gegeven voor het ontstaan van een revolutie. De grote sociale ongelijkheid én de onwil van de politieke elite om veranderingen door te voeren. Het ontstaan van deze problemen is terug te voeren tot de negentiende eeuw.69

De gemengde bevolking van El Salvador, ruim 80% is ‘mestizo’ (van Europese en oorspronkelijk Latijns-Amerikaanse afkomst) leefde bijna zonder uitzondering van de landbouw. Eind negentiende eeuw werd de vraag naar het traditionele gewas indigo steeds kleiner. Het verbouwen van koffie werd daarentegen winstgevend voor de elite. Hiervoor waren land en mankracht nodig. Dit werd bewerkstelligd door gemeenschappelijk land van kleine boeren te onteigenenen te privatiseren. De boeren hadden zo geen andere keuze dan op de koffieplantages te gaan werken. De boerenbevolking werd op de koffieplantages uitgebuit en onderdrukt door de grootgrondbezitters. Dit leidde tot het ontstaan van een zeer rijke elite. In de volksmond werd deze elite ook wel aangeduid als ‘Los catorce’, de veertien families.70

Deze elite, bestaande uit zowel liberale als conservatieve grootgrondbezitters vergaarde een groot fortuin gedurende de eerste decennia van de twintigste eeuw. De export werd 67 Isaac M. Castellano, Civil war interventions and their benefits. Unequal return (Londen 2015) 67.

68 Yvon Grenier, The emergence of insurgence in El Salvador. Ideology and political will (Pittsburgh 1999) 3-7. 69 Grenier, The emergence of insurgence in El Salvador, 9.

(25)

ondertussen ook volledig gedomineerd door de winstgevende koffie. Niet alleen de economische maar ook de politieke macht lag volledig in de handen van deze rijke families. Dit oligarchische bestel hield stand tot de jaren dertig.71

De economische crisis van 1929 had desastreuze gevolgen voor de economie in El Salvador. Door het halveren van de koffieprijs raakten vele koffieplantages in onbruik en zo werd een groot deel van de boerenbevolking werkloos. Ook de staat had te kampen met grote financiële verliezen. De communistische partij die in de jaren twintig was opgericht, groeide intussen snel. De vakbondenwerden steeds populairder en eisten een minimum loon en betere arbeidsomstandigheden. De regering zag haar dominantie bedreigd door de demonstraties van arbeiders, boerenbewegingen en de communistische partij met als leider Augustin Farabundo Marti. De regering gaf de Guardia Nacional en de veiligheidsdienst de opdracht alle communisten en opstandige demonstranten op te pakken. Zo werd de opstand bezworen. De macht van de oligarchie was hiermee echter wel gebroken, aangezien de politieke macht bij het leger kwam te liggen. De opstand van 1932 werd in El Salvador door de boeren als een mislukte heroïsche strijd van de onderdrukte bevolking tegen de oligarchie gezien. Door de elite werd teruggekeken op de strijd als een succesvolle bestrijding van de eerste uitbarsting van het communisme.72

De opstand in de jaren dertig was voor latere guerrillastrijders een voorbeeld. De oorzaken van de protesten in 1932 kwamen enigszins overeen met die van de revolutie in 1980. De belangrijkste redenen voor onvrede waren ongelijkheid en armoede; de inkomensongelijkheid was hoog in El Salvador maar toch iets lager dan het gemiddelde van Latijns-Amerika. De absolute armoede was in de jaren zeventig zeer groot; 68% van de bevolking was structureel ondervoed.73 Daarnaast was de autoritaire onderdrukkende regering

een grote bron van onvrede. De politieke situatie was sinds de opstand in 1932 nauwelijks verbeterd. De Partido de Conciliación Nacional was in 1979 al achttien jaar aan de macht. Weliswaar werden er verkiezingen gehouden en waren andere politieke partijen toegestaan, maar van eerlijke verkiezingen was nooit sprake.74 De politieke macht lag volledig bij de

militaire elite. Deze elite was absoluut niet bereid politieke of economische veranderingen door te voeren om tegemoet te komen aan de wensen van de bevolking. De gewelddadige

71 Dunkerly, The long war, 12-14. 72 Ibidem, 31.

73 Grenier, The emergence of insurgence in El Salvador, 13.

(26)

manier waarop de regerende elite iedereen bestreed met progressieve ideeën vergrootte de onvrede.75

In de jaren zeventig begonnen de verschillende socialistische en communistische guerrillabewegingen te groeien, zich beter te organiseren en meer aanslagen uit te voeren. Niet alleen de regering maar ook de guerrillastrijders zagen geweld als enige manier om veranderingen door te voeren.76 De succesvolle revolutie in Nicaragua in 1979 van de FSLN

gaf de guerrillastrijders in El Salvador nieuw perspectief en was een voorbeeld van een succesvolle gewelddadige omverwerping van een autoritair regime. De groei van guerrillabewegingen, studenten- en vakbondsorganisaties zorgde voor angst bij de regering van de autoritaire Carlos Romero.77 Deze reageerde door harde repressie en willekeurig

geweld. Niet alleen de guerrillabewegingen en vakbonds- en studentenorganisaties maar ook de kerk werd aangevallen. Verschillende populaire geestelijken schaarden zich achter de ontevreden massa’s en vroegen om oplossingen voor de grote armoede en het stoppen van het geweld. De impact van de moord op Oscar Romero, de populaire aartsbisschop van El Salvador, vergrootte de woede van de bevolking tegen de regering. De chaos was zo groot dat in oktober een progressieve factie van het leger een coup pleegde en een civiel militaire regering installeerde. Deze regering probeerde veel van de gevraagde maatregelen in te voeren zoals landhervorming, nationalisering van de belangrijkste sectoren en de ontbinding van de paramilitaire groepen. Dit werd echter effectief geblokkeerd door de samenwerking van conservatieve oligarchische kringen in het leger en de economische elite waardoor de situatie verder verslechterde en het land in een burgeroorlog terecht kwam.78

2.2 het ontstaan van het FMLN

In de jaren zeventig was met de opkomst van verschillende guerrillabewegingen de situatie steeds onoverzichtelijker geworden. Alle bewegingen wilden een alternatief voor de huidige regering, maar de manier om dit te bereiken en de visie op welke manier het land vervolgens geregeerd zou moeten worden verschilden enorm. Bovendien waren de regio’s waar de bewegingen actief waren verschillend evenals de mensen die hen steunden. Ook tussen de bewegingen verliep het contact moeizaam aangezien ze ook elkaars concurrenten waren. Met de steeds verder verslechterende situatie en het voorbeeld van de FSLN in Nicaragua werd door de verschillende bewegingen hulp gezocht bij de Cubaanse- en Nicaraguaanse 75 Byrne, El Salvadors civil war, 48.

76 Ibidem.

77 Dunkerly, The long war, 101-102. 78 Ibidem, 107-109.

(27)

regeringen. Deze landen steunden de guerrillabewegingen en waren bereid financiële en militaire hulp te verlenen maar alleen onder de voorwaarde dat de guerrillabewegingen samen zouden werken. Begin 1981 werd in Managua een bijeenkomst georganiseerd waar vijf guerrillabewegingen79 besloten samen te werken in een overkoepelende oppositiebeweging.

Het doel was het omverwerpen van de regering om een democratisch revolutionaire regering te installeren die de samenleving opnieuw zou inrichten. De organisatie werd vernoemd naar de leider van de opstand in 1932 en ging Farabundo Marti Liberación Nacional heten.80

Het FMLN werd bestuurd vanuit Managua. Alle guerrillabewegingen hadden een even grote stem in het bestuur maar door de aanzienlijke verschillen in grootte van de organisaties en hun netwerk hadden de ERP en de FPL de overhand. Twee sub-organisaties van het FMLNwaren de BPR en de FDR. De BPR bestond uit alle politieke organisaties in El Salvador die tegen de regering waren en voor de revolutie. Vanuit de BRP werden politieke acties gecoördineerd zoals demonstraties, stakingen en protestmarsen. De FDR was het internationale politieke orgaan van het FMLN. De FDR was ontstaan uit het samengaan van de sociaaldemocratische en sociaalchristelijke partij. De FDR bestond voornamelijk uit politici, emigranten en kunstenaars die naar het buitenland vertrokken waren en het idee van een links alternatief voor de huidige regering ondersteunden. Ze waren niet openlijk voorstander van de militaire acties van het FMLN maar zorgden niettemin voor belangrijke internationale diplomatieke steun.81

2.3 Het verloop van de oorlog

Dat de burgeroorlog twaalf jaar zou duren had de leiding van het FMLN nooit gedacht. Verwacht werd dat de strijd vergelijkbaar zou zijn met die van de Sandinisten. Bovendien was snelheid geboden, want er werd gevreesd voor de overwinning van Ronald Reagan bij de volgende Amerikaanse presidentsverkiezingen. Reagan liet in zijn campagne weten dat hij de hulp aan de regering van El Salvador substantieel wilde verhogen.82 Het eerste offensief dat

vanuit het FMLN werd geïnitieerd werd ‘la ofensiva final’ genoemd, ‘het laatste offensief’. Dit offensief begon in januari 1981. Het FMLN viel op verschillende plekken het leger aan, organiseerde demonstraties en wegblokkades en probeerde eenheden van het leger over te 79 Deze guerrillabewegingen waren de communistische FAL, het méér revolutionaire FPL, het op de politiek gefocuste RN, de op stedelijke gebied gerichte ERP en de socialistische PRTC.

80 José A. M. Bracamonte and David Spencer, Strategy and tactics of the Salvadorean FMLN guerrillas. Last

battle of the Cold War. Blueprint for future conflicts (Westport 1995) 3-4.

81 Byrne, El Salvadors civil war, 76.

82 Alberto Martín Álvarez, ‘From revolutionary war to democratic revolution. The Farabundo Marti National Liberation Front (FMLN) in El Salvador’ Berghoff transition series, No. 9. (2010)1-44, Aldaar 18.

(28)

laten lopen. Dit eerste offensief mislukte. De steun onder de bevolking in de steden was minder groot dan verwacht en de officieren in het leger bleven de regering trouw. De militaire kracht van de guerrilla’s woog niet op tegen de kracht van het regeringsleger. Toch was dit eerste offensief ook succesvol omdat de regering met de tegenaanval een groot deel van haar militaire reserves gebruikte. De guerrilla’s waren na dit offensief in het voordeel. In 1982 begon het FMLN met een nieuw offensief. Dit offensief vond plaats op een select aantal militaire doelen in het oosten van het land. De aanvallen werden dit keer beter gepland en uitgevoerd. Het FMLN beschikte ondertussen over betere wapens afkomstig uit Nicaragua en Cuba. Bovendien hadden veel FMLN strijders militaire training gehad. De nieuwe strategie van het FMLN was gericht op het veroveren van het oosten en het noorden van het land. De gebieden die overgenomen waren door het FMLN werden door de guerrillabeweging bestuurd. Door orde op zaken te stellen en op een goede manier te besturen probeerde het FMLN haar populariteit onder de bevolking in deze gebieden te vergroten.83

Tussen 1982 en eind 1983 was het FMLN op zijn sterkst. Grote delen van het land waren in handen van het FMLN en de regering verloor slag na slag. Voor de regering was de financiële en militaire steun van de Verenigde Staten van groot belang. De Verenigde Staten had het behoud van de regering tot een van de kernpunten van het buitenlandbeleid gemaakt want een ‘tweede Nicaragua’ moest koste wat kost voorkomen worden.84 Het gebruik van

doodseskaders en het op grote schaal schenden van mensenrechten door de regering bemoeilijkte dit echter. De doodseskaders werden ingehuurd door de regering om terreur te zaaien onder de boerenbevolking en hele gemeenschappen die mogelijke samenwerkten met het FMLN uit te roeien. Verschillende internationale mensenrechtenorganisaties brachten kritische rapporten uit over het handelen van de regering. De aandacht voor de mensenrechtenschending in El Salvador vergrootte de Amerikaanse publieke oppositie tegen de regering; hierdoor was het lastig overheidsgeld direct aan de regering te geven. Dit moest via omwegen gedaan worden en dit leidde tot een grote vertraging van het versterken van de troepen. In het jaar 1984 echter keerde het tij. De regering was in staat om met hulp van de Verenigde Staten de luchtmacht en de inlichtingendiensten aanzienlijk te versterken waardoor het FMLN militair niet langer de overhand had. Het houden van verkiezingen in mei 1984 waarbij José Napoleon Duarte aan de macht kwam verleende de regering internationale legitimiteit.85

83 Bracamonte, Strategy and tactics of the Salvadoran FMLN guerrillas, 19-20.

84 William M. Leogrande, Our own backyard. The United States in Central America, 1977-1992 (Pennsylvania 1998) 5.

(29)

Tussen 1984 en 1989 was er sprake van een patstelling. De regering van Duarte verloor steun onder de bevolking door het uitblijven van vrede en economische groei. Het FMLN faalde echter in het genereren van meer steun onder de stedelijke bevolking. Dit kwam grotendeels doordat er regelmatig vreedzame verkiezingen gehouden werden die ook konden leiden tot veranderingen. Bovendien werd de bevolking ook af geschrokken door de steeds gewelddadiger acties van het FMLN in de steden. In 1988 intensiveerde het militaire conflict weer waarbij het FMLN de overhand had. Dit leidde ertoe dat de regering en het FMLN zich realiseerden datde enige uitweg onderhandelen was.86 Hier droeg ook het einde van de Koude

Oorlog aan bij; beide partijen voorzagen de afnemende steun van hun bondgenoten, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, Cuba en Nicaragua. Ook vanuit de samenleving was de roep om vrede groter dan ooit. In april werden in Genève de eerste onderhandelingen gehouden onder auspiciën van de VN. Dit zou uiteindelijk in 1992 leiden tot vrede en de incorporatie van het FMLN in het politieke systeem.87

2.4 Internationale inmenging in het conflict

Het verloop van de burgeroorlog werd voor een groot deel bepaald door de steun van internationale bondgenoten. Zonder de economische, militaire en diplomatieke steun van de Verenigde Staten had de regering van El Salvador de oorlog nooit kunnen uithouden tot 1992. Hetzelfde gold voor het FMLN die zonder de militaire en economische hulp van de Sovjet-Unie, Cuba en Nicaragua nooit militair zo sterk was geweest. De solidariteitscomités in West-Europa en de Verenigde Staten waren belangrijk voor het beïnvloeden van de publieke opinie in deze landen en hielpen met het vergroten van de legitimiteit van het FMLN. Bovendien speelden comités een belangrijke rol bij het vormen van een alternatieve interpretatie van de oorlog in El Salvador die tegenover de officiële Amerikaanse en Salvadoraanse interpretatie van het conflict stond.

Het beleid dat de Verenigde Staten voerden ten aanzien van Latijns-Amerika was sterk afhankelijk van het verloop van de Koude Oorlog. Jimmy Carter, president van de Verenigde Staten tussen 1977 en 1980 maakte mensenrechten tot speerpunt van zijn buitenlandbeleid. In de jaren zeventig werd duidelijk dat de Sovjet-Unie weinig interesse had in Latijns-Amerika. Het dramatische verloop van de Vietnamoorlog had bij de Amerikanen geleid tot een ambivalente houding tegenover het bevechten van het communisme in het buitenland. Een nieuw militair avontuur tegen het communisme was moeilijk te verkopen aan 86 Ibidem, 137.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

Het moet dus altijd bekend zijn welke soorten worden uitgezet en of aan de eisen die deze soorten stellen aan de beek voldaan is; het lukraak overzetten van bijvoorbeeld 5-m

Toch valt de diameterverdeling erg mee (84 % in de goede diameter). De bladlengte op het veld is duidelijk beter dan van het monster. Dit komt waarschijnlijk omdat door

De nauwkeurigheid van de resultaten wordt aangegeven met marges of intervallen die bepaald worden door de omvang van de steekproef, het gevonden percentage en het

De benutting van drijfmest N kan bij voldoende klaver op sommige bedrijven mogelijk nog omhoog, door mest nog meer aan te wenden voor de eerste snede(n), mits de voorziening met

Dit onderzoek heeft opgeleverd dat Oriëntals heel goed een warmwaterbehandeling bij 41°C kunnen verdragen mits de bollen gedurende 4 dagen bij 20°C worden bewaard voor en na de

- Het is onduidelijk welke inventarisatiemethode gevolgd wordt: op welke manier de trajecten afgebakend worden en welke kensoorten (gebruikte typologie) specifiek worden