• No results found

De invloed van een groene omgeving op emotioneel en extern eten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van een groene omgeving op emotioneel en extern eten"

Copied!
161
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE INVLOED VAN EEN GROENE

OMGEVING OP EMOTIONEEL EN

EXTERN ETEN

Aantal woorden: 9.971

Fien De Witte & Eline Di Bisceglie

Stamnummer: 01811310 - 01812184

Promotor: Prof. Dr. Nathalie Michels

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de Master in de Gezondheidsbevordering Academiejaar: 2019-2020

(2)
(3)

DE INVLOED VAN EEN GROENE

OMGEVING OP EMOTIONEEL EN

EXTERN ETEN

Aantal woorden: 9.971

Fien De Witte & Eline Di Bisceglie

Stamnummer: 01811310 - 01812184

Promotor: Prof. Dr. Nathalie Michels

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de Master in de Gezondheidsbevordering Academiejaar: 2019-2020

(4)
(5)

Inhoudstafel

Woord vooraf 7 Inleiding 8 Wetenschappelijk artikel 13 1 Abstract 13 2 Literatuurstudie en onderzoeksvragen 15 2.1 Verstedelijking 15

2.2 De invloed van natuur op mentaal welzijn en gezondheid 16

2.3 Emotioneel eten 17

2.3.1 Wat is emotioneel eten 17

2.3.2 Fysiologische en psychologische verklaring 17 2.3.3 Soorten individuen en vormen van emotioneel eten 18

2.3.4 Emotioneel eten en stress 18

2.3.5 Moeilijkheden bij onderzoek naar emotioneel eten 19

2.4 Extern eten 20

2.4.1 Wat is extern eten 20

2.4.2 Attentional en approach bias 20

2.4.3 Extern eten en stress 20

2.4.4 Impulsiviteit 21

2.4.5 Beloningsgevoeligheid 21

2.4.6 Extern eten en nudging 21

2.5 Probleemstelling 23 2.6 Onderzoeksvraag en hypothesen 24 3 Onderzoeksmethode 25 3.1 Sampling 25 3.2 Design 25 3.3 Procedure 26 3.4 Stress manipulatie 28 3.5 Hartslagvariabiliteit en cortisol 28 3.6 Vragenlijsten 29 3.6.1 Achtergrondvragenlijst 29 3.6.2 PANAS 30 3.6.3 Honger en smaak 30 3.6.4 PRS 30

3.7 Blootstelling aan beeldmateriaal 30

3.8 Food lab 31

(6)

4 Resultaten 35

4.1 Karakteristieken van de participanten 35

4.2 Correlatiematrix 41

4.3 Zelfgerapporteerde stress 43

4.4 Objectief gemeten stress 44

4.5 Objectief gemeten voedselinname 46

4.6 Zelfgerapporteerde trek in voeding 46

4.7 Moderatie 47 4.8 Mediatie 48 4.9 Zelfgerapporteerde emoties 48 5 Discussie 49 5.1 Bespreking resultaten 49 5.1.1 Effectiviteit methodologie 49 5.1.2 Stress 50 5.1.3 Zelfgerapporteerde emoties 51 5.1.4 Eetgedrag 52 5.2 Limitaties en sterktes 54

5.3 Suggesties voor verder onderzoek 55

6 Aanbevelingen voor de praktijk 57

7 Conclusie 58

8 Referenties 59

9 Bijlagen 65

(7)

Woord vooraf

Gedurende het laatste jaar van de opleiding Master of Science in de gezondheidsbevordering werd de thesis “De invloed van een groene omgeving op emotioneel en extern eten” ontwikkeld. Dit konden we natuurlijk niet alleen verwezenlijken.

Allereerst zouden we graag onze promotor Nathalie Michels bedanken. Nathalie Michels is een promotor met heel wat expertise binnen haar vakgebied. Dit kwam sterk van pas bij dit onderzoek. We konden ons geen betere promotor wensen. Ten eerste bood zij ons de kans om aan dit interessante thema mee te werken. Verder ondersteunde ze ons bij moeilijke momenten en zette ze ons aan tot kritisch denken wanneer we voor complexe vraagstukken kwamen te staan. Hierdoor kregen we de mogelijkheid om nieuwe zaken bij te leren en onze onderzoeksvaardigheden verder te ontwikkelen.

Verder willen we Tori Vandenbeurie en Maya Seynhave bedanken. Dankzij de goede samenwerking verliep het proces van datacollectie vlot. We konden steeds op elkaar rekenen. Hun steun en de leuke momenten die we samen beleefd hebben, maakten deze periode aangenamer.

Tot slot verdienen onze familie, partners, vrienden en vriendinnen ook een dankwoordje. Enerzijds hielpen ze ons door deel te nemen aan het onderzoek. Anderzijds motiveerden ze ons wanneer het even wat stroef verliep. Zo juichten ze ons toe bij kleine, maar belangrijke momenten van succes en spraken ze ons moed in wanneer het even niet meer lukte.

(8)

Inleiding

Opbouw masterproef

In het ‘woord vooraf’ worden de betrokken partijen bedankt. Daarna volgt de inhoudsopgave en de inleiding. In de inleiding wordt onder andere de taakverdeling van de thesis besproken. Hierna volgt het abstract in het Nederlands en Engels. Het abstract wordt gevolgd door de literatuurstudie. Vervolgens wordt de probleemstelling en het doel van de studie geschetst. Hier vloeien de onderzoeksvraag en de hypotheses uit voort. In de onderzoeksmethode wordt de manier van sampling en het design van de studie toegelicht. Vervolgens wordt de procedure in kaart gebracht. De procedure wordt gevolgd door de gebruikte statistische analyses. Tot slot volgt er een uiteenzetting van de resultaten, discussie en conclusie. De thesis wordt afgerond met de gebruikte referenties, relevante bijlagen, belangrijke tabellen en figuren.

Inleiding

Een groene omgeving is meer dan een grote oppervlakte aan groen. Een stad of gemeente hoeft geen bos of natuurreservaat te voorzien om te kunnen spreken van een groene stad of gemeente (Vlaamse overheid, 2016). Groene elementen kunnen op diverse manieren geïntegreerd worden in verstedelijkte gebieden. In straten kunnen er geveltuinen en pleintjes met groene elementen toegevoegd worden. In wijken kunnen er kleine parken, speeltuinen of moestuinen aangelegd worden (Vlaams Instituut Gezond Leven, 2018). De voordelige effecten van natuur en natuurlijke elementen op psychologisch en fysiologisch vlak worden al eeuwenlang erkend. Voorbeelden hiervan zijn een positief affect en een vermindering van fysiologische stress (Hartig, Mitchell, De Vries & Frumkin, 2014; B. Jiang, Chang & Sullivan, 2014; Jennings & Gaither, 2015; Mcsweeney, Rainham, Johnson, Sherry & Singleton, 2014; Pretty, Rogerson & Barton, 2017). Daarnaast kan een groene omgeving ook binnenshuis worden geïntegreerd. Zo kunnen er in de binnenomgeving natuurlijke elementen worden geplaatst, zoals kunst en gepotte planten. Dit concept heet Indoor Nature Exposure (INE). Net als fysiek contact met de natuur, kan artificiële natuur ook stressreductie teweegbrengen. Een voorbeeld van INE is het tonen van beelden van natuur op een plasmascherm (Hartig et al., 2014; Mcsweeney et al., 2014).

(9)

Stress heeft een grote impact op het psychosociale gedrag en kan het eetgedrag negatief beïnvloeden (Maniam & Morris, 2012). Emotioneel eten houdt in dat iemand zich overeet als reactie op negatieve emoties, zoals stress, met als doel deze negatieve emoties te reduceren (Evers, Dingemans, Junghans & Boevé, 2018; Macht, 2008; Y. Jiang, King & Prinyawiwatkul, 2014). Externe eters zijn individuen die eten als respons op signalen uit de omgeving. Ze laten zich leiden door deze signalen in plaats van het hongergevoel. Hierdoor lopen ze het risico zich te overeten (Kakoschke, Kemps & Tiggemann, 2015; Maxwell, Loxton & Hennegan, 2017). Stress is ook bij extern eten een belangrijke factor. Zo ontstaat er bij externe eters die stress ervaren een verandering in aandacht voor signalen uit de omgeving. Hierdoor zijn ze meer aangetrokken tot ongezonde voedingsmiddelen, zoals snacks (Newman, O’Conner & Conner, 2008).

Door de toenemende verstedelijking wordt een groene omgeving steeds schaarser (Groenewegen, Van den Berg, De Vries & Verheij, 2006; Jennings & Gaither, 2015; Mitchell, Richardson, Shortt & Pearce, 2015). Een groene omgeving krijgt bovendien weinig aandacht binnen de gezondheidsbevordering (Coutts & Hahn, 2015; Groenewegen et al., 2006; Jennings & Gaither, 2015; B. Jiang et al., 2014). Om meer groene omgeving te creëren, zou INE toegepast kunnen worden in gezondheidsbevorderende interventies (Hartig et al., 2014; Mcsweeney et al., 2014). Wanneer individuen, voornamelijk emotionele en externe eters, aan een “obesogene” omgeving worden blootgesteld, worden ze in de verleiding gebracht om te eten. Dit kan leiden tot overeten (Adam & Epel, 2007; Kakoschke et al., 2015). Dit komt de obesitasepidemie niet ten goede (Adam & Epel, 2007; Macht, 2008).

Verder onderzoek naar de relatie tussen een groene omgeving en emotioneel en extern eten is nodig, aangezien de directe relatie slechts in beperkte mate onderzocht werd. Onderzoek omtrent de effecten van artificiële natuur op stress in laboconditie, werden reeds onderzocht (Mcsweeney et al., 2014). Dergelijk onderzoek naar eetgedrag is echter schaars. Het doel van deze thesis was om aan te tonen dat Indoor Nature Exposure (INE) in labo context een invloed heeft op emotioneel en extern eten.

(10)

Methode

Deze thesis kan bijdragen aan het verruimen van de kennis omtrent de effecten van een groene omgeving op eetgedrag. Op lange termijn kan de kennis, bekomen uit deze thesis, mee aan de basis liggen van gezondheidsbevorderende interventies in de praktijk en zo de groeiende obesitas epidemie helpen tegen te gaan. Dit onderzoek was een experimenteel kwantitatief onderzoek, meer specifiek een Randomized Controlled Trial (RCT), in laboconditie. De participanten werden gerekruteerd aan de hand van een non-probability convenience sampling.

Verschillende zelfrapportage vragenlijsten, waaronder de achtergrondvragenlijst, Positive and Negative Affect Schedule (PANAS), ‘honger en smaak’ vragenlijst en Perceived Restorativeness Scale (PRS), werden gebruikt om subjectieve parameters te toetsen. Deze werden gedigitaliseerd om de verwerking van data te vereenvoudigen. Er werd gebruik gemaakt van een eerste laptop om de participanten de vragenlijsten te laten invullen. Een camera werd gebruikt om de participanten de indruk te geven dat hun taken gefilmd werden tijdens de stressinductie via Trier Social Stress Test (TSST). Verder werd er een verbetersleutel opgemaakt voor het wiskundige onderdeel van de TSST. Op de eerste laptop werden ook de slideshows getoond. Naast de gedigitaliseerde vragenlijsten en slideshows, werd ook een gestandaardiseerde instructievideo ontwikkeld die op een tweede laptop werd gedemonstreerd.

De objectieve stressparameters werden verzameld aan de hand van de eMotion Faros 90° en de Salivette synthetische swabs. Deze werden gebruikt om respectievelijk de hartslagvariabiliteit en de evolutie van cortisol te meten. Om de objectieve voedselinname na te kunnen gaan in het Food lab, werd er gebruik gemaakt van twaalf verschillende voedingsmiddelen. Deze werden telkens in dezelfde hoeveelheid en in dezelfde aluminium schaaltjes aangeboden. Na afloop van het experiment werd telkens gewogen hoeveel de participanten gegeten hadden. Dit gebeurde met een keukenweegschaal.

(11)

Veldwerk

Het veldwerk werd verricht in het kader van de datacollectie van de eigen thesis. De voorbereidingen voor de datacollectie werden uitgevoerd met twee medestudenten, Maya Seynhaeve en Tori Vandenbueri. De voorbereiding bestond uit het opstellen van de aanvraag voor het ethisch comité. Aangezien dit een experimenteel onderzoek was, diende de volledige opzet in kaart gebracht te worden. De vragenlijsten werden aangepast naargelang het onderzoek, het protocol werd opgemaakt en een gestandaardiseerde video werd ontwikkeld. Daarnaast diende de online inschrijvingslink voor het experiment opgemaakt te worden. Het verloop van de inschrijvingen werd bovendien consequent opgevolgd. Verder diende het materiaal, o.a. de voedingsmiddelen, voor elk experiment voorzien te worden. Tussendoor werd er geflyerd en werden er posters opgehangen om het onderzoek in de kijker te zetten. Dit gebeurde op verschillende campussen van de Universiteit Gent en via sociale media. De datacollectie bestond uit het uitvoeren van het experiment. Een experiment duurde 1 uur en 15 minuten per participant. Daarnaast diende een experiment ook opgezet te worden en diende de data achteraf opgeslagen te worden. In totaal nam één experiment 2 uur in beslag. Ieder experiment werd door één, indien mogelijk twee, onderzoekers uitgevoerd. Per student werd een logboek bijgehouden waarin de tijdsbesteding per taak werd bijgehouden (zie bijlage 1 en 2).

Taakverdeling

Om deze thesis te kunnen verwezenlijken, werd er samengewerkt met twee medestudenten gezondheidsbevordering, namelijk Maya en Tori. Daarnaast hielp een uitwisselingsstudent, Laura Magaña, met enkele praktische zaken, zoals voedingsmiddelen klaarzetten, speeksel pipetteren en speekselstalen labelen. De thesis van Maya en Tori, “Effect van een groene natuuromgeving op stress”, sloot sterk aan bij dit onderzoek en werd begeleid door dezelfde promotor, Nathalie Michels. De voorbereidingen voor het onderzoek werden daarom samen met Maya en Tori getroffen. Zo werd de aanvraag voor het ethisch comité samen opgesteld. Verder verliep de datacollectie van oktober tot februari gezamenlijk. Iedereen was beurtelings aanwezig om het experiment te leiden en materiaal te voorzien. Vanaf februari werden beide masterproefduo’s bijgestaan door Nele Stechele, Ayman Abou en Gaëlle Plaieser voor de dataverzameling, aangezien beide duo’s meer dan 50 uur veldwerk per persoon verricht hadden.

(12)

Oorspronkelijk was het de bedoeling om de resultaten van de cortisolanalyses te gebruiken in dit onderzoek. Dit was echter niet mogelijk wegens de COVID-19 crisis. Daarom werd er gekozen om hartslagvariabiliteit te gebruiken. De verwerkingen in Kubios HRV werden daarom door het andere masterproef duo uitgevoerd.

Bij het schrijven van de thesis bleef de samenwerking tussen de duo’s zeer beperkt. De samenwerking binnen het duo verliep zeer vlot. Ieder lid was verantwoordelijk voor een deel van de literatuurstudie. Deze teksten werden echter nog meerdere malen door elkaar aangevuld en verbeterd. De methode, statistische analyses, resultaten, discussie en conclusie werden volledig samen uitgevoerd en geschreven. Alle communicatie verliep via een online meeting platform wegens de COVID-19 crisis.

(13)

Wetenschappelijk artikel

1

Abstract

Nederlandse versie

Doelstelling: Deze experimentele studie analyseerde de effecten van een groene omgeving

op stress en eetgedrag. Het doel van deze thesis was om aan te tonen dat Indoor Nature Exposure (INE) in labo context een invloed heeft op emotioneel en extern eten.

Methode: Eenentachtig gezonde participanten van 19 tot 31 jaar, waarvan 82,2% vrouwen,

werden opgedeeld in vier groepen. Drie interventiegroepen kregen foto’s te zien van groene omgeving. De foto’s varieerden in kleur en soort omgeving. De controlegroep kreeg niet-natuurgerelateerde foto’s in grijstinten te zien. Alle groepen voerden stresstaken uit. Het Food lab includeerde twaalf voedingsmiddelen. De objectieve voedingsparameters werden verkregen aan de hand van de geconsumeerde voedingsmiddelen. De objectieve stressparameter was de hartslagvariabiliteit. De subjectieve stress- en voedingsparameters werden verzameld aan de hand van vragenlijsten.

Resultaten: De tijdspatronen van stress bevestigden de effectiviteit van de stressinductie.

Hoewel de groene natuurfoto's hoger werden ingeschat in restauratieve kracht dan de stadsfoto's, had een groene omgeving geen invloed op de objectief en subjectief gemeten stress. Hoewel de geïnduceerde stress de trek deed toenemen, had een groene omgeving geen verdere invloed op de totale voedselinname, de voedselvoorkeur of de trek. De mate van emotioneel eten was geen moderator in de relatie tussen een groene omgeving (kleur en soort omgeving) enerzijds en voedselinname, voedselvoorkeur en trek anderzijds.

Conclusie: In deze stressstudie in labocontext konden foto's van een groene omgeving geen

verandering teweegbrengen in stressreacties, trek of voedselinname of voedselvoorkeur.

Kernwoorden: Groene omgeving, emotioneel eten, extern eten, stress, voedselvoorkeur, voedselinname, trek

Aantal woorden artikel: 3.408

(14)

English version

Objective: This experimental study analyzed the effects of a green environment on stress and

eating behaviour. The aim of this thesis was to demonstrate that Indoor Nature Exposure (INE) in lab context has an influence on emotional and external eating.

Method: Eighty-one healthy participants from 19 to 31 years old, 82.2% of whom were women,

were divided into four groups. Pictures of green environment were shown to three intervention groups. The pictures varied in colour and type of environment. The control group was shown non-nature-related pictures in shades of grey. All groups performed stress tasks. The Food lab included twelve foods. The objective nutritional parameters were obtained based on the foods consumed. Heart rate variability was used as objective stress parameter. The subjective stress and nutritional parameters were collected by means of questionnaires.

Results: The time patterns of stress confirmed the effectiveness of the stress induction.

Although the green nature pictures were estimated higher in restorative power than the city pictures, a green environment had no influence on the objectively and subjectively measured stress. Despite the increased appetite induced by stress, a green environment had no further influence on the total food intake, the food preference or appetite. The level of emotional eating was not a moderator in the relationship between a green environment (colour and type of environment) on the one hand and food intake, food preference and appetite on the other hand.

Conclusion: In this lab stress study, pictures of a green environment could not change stress

reactions, appetite or food intake and food preference.

Key words: Green environment, emotional eating, external eating, stress, food preference, food intake, appetite

(15)

2

Literatuurstudie en onderzoeksvragen

2.1 Verstedelijking

De toenemende verstedelijking heeft een invloed op de mentaliteit en leefstijl van de bevolking. Vlaanderen was in 2012 één van de dichtst bebouwde en bewoonde gebieden in West-Europa (Tempels, Verbeek, Pisman & Allaert, 2012). In 2018 woonden er volgens het Ruimterapport Vlaanderen 6,3 miljoen mensen in Vlaanderen, waarvan 40% in verstedelijkt en 20% in randstedelijk gebied. Slechts 40% woonde in landelijke gebieden (Vlaamse overheid, 2018). Door de urbanisatie werden gunstige effecten van de natuur tenietgedaan (Mcsweeney et al., 2014; Hartig et al., 2014). Door de toenemende verstedelijking diende een steeds groter deel van de bevolking in regio’s te wonen waar groene omgeving beperkt was. Dit had vooral gevolgen voor de bevolking met een lage socio-economische status. Zij hadden namelijk niet de mogelijkheden om te verhuizen naar gebieden met meer groen (Groenewegen et al., 2006; Jennings & Gaither, 2015; Mitchell et al., 2015).

Een groene omgeving is meer dan een grote oppervlakte groen (Vlaamse overheid, 2016). Dit kan naast bos ook kleinere natuurlijke elementen omvatten, zoals geveltuinen (Vlaams Instituut Gezond Leven, 2018). Een groene omgeving wordt vaak beschouwd als een luxegoed in plaats van wat het effectief is, een basisbehoefte. Onderzoek heeft aangetoond dat groene elementen in steden zorgen voor een gezondere bevolking en een beter welzijn (Groenewegen et al., 2006). Aangezien een groene omgeving nog geen mensenrecht is, zet Natuurpunt (2020) hierop in.

Welvaartsziekten, zoals obesitas, zijn sinds de twintigste eeuw de primaire doodsoorzaak (Potteiger, 2013). Zo kampt een derde van de Belgische bevolking met overgewicht en een zesde met obesitas (Eetexpert, z.d.). Naast het individuele gedrag van mensen heeft de (voedings)omgeving een invloed op het al dan niet ontwikkelen van dergelijke ziekten. In stadswijken waar veel buurtwinkels zijn, is het risico op dergelijke chronische ziekten groter. Deze winkels verkopen namelijk bewerkte voedingsmiddelen, maar weinig of geen verse voedingsmiddelen (Potteiger, 2013).

“Health in all policies” heeft een centrale rol in het ontwikkelen van een beleid voor een groenere stad. Sociale en milieubeleidsmaatregelen hebben namelijk gevolgen voor de gezondheid van de bewoners (Cole, 2017; Mcsweeney et al., 2014).

(16)

2.2 De invloed van natuur op mentaal welzijn en gezondheid

De voordelige effecten van de natuur en natuurlijke elementen worden al eeuwenlang erkend. Onder psychologische voordelen vallen: een ontspannen gevoel, positief affect, beter cognitief functioneren en beter welzijn (B. Jiang et al., 2014). Fysiologische voordelen zijn: een vermindering van fysiologische stress (hartslag, bloeddruk, cortisolprofielen), minder hoofdpijn en meer energie (Hartig et al., 2014; Jennings & Gaither, 2015; Mcsweeney et al., 2014; Pretty et al., 2017). Desondanks krijgt de natuur relatief weinig aandacht in de gezondheidsbevordering (Coutts & Hahn, 2015; Jennings & Gaither, 2015).

Indoor nature exposure (INE) houdt in dat er in de binnenomgeving natuurlijke elementen worden geplaatst zoals kunst en gepotte planten (Mcsweeney et al., 2014). Dit is een andere invulling van de term groene omgeving. Volgens de meta-analyse van Mcsweeney et al. (2014) is INE, naast fysiek contact met de natuur, ook een mechanisme dat gebruikt kan worden in gezondheidsbevordering. Artificiële natuur, zoals beelden op plasmaschermen, brengt namelijk evenveel stressreductie en positief affect teweeg (Hartig et al., 2014; Mcsweeney et al., 2014). Uit onderzoek in labocondities werd aangetoond dat het tonen van foto’s met natuurlijke elementen zorgt voor minder stress, minder mentale vermoeidheid en beter welzijn (Groenewegen et al., 2006).

In België is stress een relevant aandachtspunt, aangezien een tiende van de bezoeken bij de huisarts gelinkt is aan stress (Geestelijk Gezond Vlaanderen, z.d.). Stress houdt in dat de emotionele, sociale of fysieke homeostase verstoord is (Maniam & Morris, 2012). Enerzijds kan het sympathisch adrenomedullaire systeem (SAM-as) geactiveerd worden, de zogenaamde “fight or flight” reacties. De bijnieren produceren adrenaline en noradrenaline. Dit veroorzaakt een verhoogd hartritme, verhoogde hartcontractiliteit, vasocontrictie, zweten en een vertraagde vertering. Anderzijds zorgt de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as (HPA-as) ervoor dat het lichaam terugkeert naar homeostase wanneer de stresssituatie voorbij is. De hersenschors zendt een boodschap naar de hypothalamus waardoor corticotropin-releasing hormone (CRH) geactiveerd wordt. Vervolgens wordt acetylcholine (ACTH) vrijgesteld in de hypofyse. Hierdoor wordt cortisol, een hormoon dat gemaakt wordt in de bijnierschors, vrijgegeven in het bloed en later in het speeksel (Charmandari, Tsigos, & Chrousos, 2005; B. Jiang et al., 2014).

(17)

De Stress Recovery Theory (SRT) en de Attention Restoration Theory (ART) lichten stressreductie door natuur toe (Lobo, Ramachandran & Tiwari, 2015; Ohly et al., 2016; Ulrich et al., 1991). SRT beschrijft dat het waarnemen van natuur zorgt voor een onbewuste affectieve reactie. Hoe meer natuur er aanwezig is, hoe meer stressreductie ontstaat (B. Jiang et al., 2014; Lobo et al., 2015; Ulrich et al., 1991). ART omschrijft de restoratieve kracht van natuur. Natuur zorgt voor meer onvrijwillige aandacht. Gerichte aandacht bezorgt namelijk meer stress in het dagelijks leven (Lobo et al., 2015; Mcweeney et al., 2014; Ohly et al., 2016).

2.3 Emotioneel eten

Eten is een handeling die niet alleen de fysiologische honger stilt. Emoties, trek, kostprijs, beschikbaarheid, cultuur en de sociale omgeving kunnen het eetgedrag beïnvloeden (Y. Jiang et al., 2014). Daarnaast is het een belangrijke factor in de groeiende obesitas epidemie (Adam & Epel, 2007; Macht, 2008).

2.3.1 Wat is emotioneel eten

Een emotie is een toestand die iemand ervaart over een korte periode. Emotioneel eten, troost eten of stressgeïnduceerd eten houdt in dat iemand zich gaat overeten als reactie op negatieve emoties en stress met als doel deze te reduceren (Evers et al., 2018; Macht, 2008; Y. Jiang et al., 2014).

2.3.2 Fysiologische en psychologische verklaring

Er zijn verschillende invullingen van het begrip emotioneel eten. De fysiologische verklaring houdt in dat zeer intense emoties veel opwinding veroorzaken en zo het autonoom zenuwstelsel activeren. Hierdoor ontstaat een vertraagde maaglediging en er stroomt minder bloed naar de maag. Catecholamines afkomstig van de SAM-as komen vrij en remmen de eetlust waardoor er minder wordt gegeten (Adam & Epel, 2007; Evers et al., 2018; Y. Jiang et al., 2014). Het psychologische mechanisme houdt in dat individuen meer eten om hun emoties te reguleren (Evers et al., 2018; Macht, 2008; Y. Jiang et al., 2014). Macht haalde in 2008 aan dat het fysiologisch mechanisme er voornamelijk voor zorgt dat er bij emoties minder voedsel wordt ingenomen. Daarentegen zorgt het psychologisch mechanisme ervoor dat er bij emoties overgegaan wordt tot overeten.

(18)

2.3.3 Soorten individuen en vormen van emotioneel eten

Individuele verschillen in eetstijl en verschillende soorten emoties beïnvloeden het eetgedrag. Dit analyseerde Macht (2008) met zijn 5-way model. Slechts enkele componenten uit dit model waren voor dit onderzoek van toepassing.

Er bestaan twee groepen individuen waarbij emoties een invloed hebben op het eetgedrag. De eerste groep zijn individuen die op dieet zijn en hun voedselinname beperken om hun gewicht te reguleren. De tweede groep zijn de emotionele eters die eten om hun negatieve emoties te reguleren. Er is een verhoogde voedselinname bij individuen op dieet na een stressor, negatieve of positieve emotie (Adam & Epel, 2007; Evers et al., 2018; Macht, 2008). Dit komt doordat de emoties een afleiding zijn van het dieet. De afleiding zorgt voor een verminderde cognitieve capaciteit. Deze individuen kunnen niet omgaan met de emoties en kunnen het dieet niet blijven volhouden. Bij groep twee wordt eveneens een verhoging in voedselinname waargenomen (Macht, 2008). Zij consumeren echter meer vet- en suikerrijke voeding dan de eerste groep (Adam & Epel, 2007; Evers et al., 2018; Macht, 2008). In de review van Y. Jiang et al. (2014) werd echter sterk benadrukt dat ieder individu uniek is en zijn eigen voedselvoorkeuren heeft, waardoor deze verhoging in vet- en suikerrijke voeding niet bij alle emotionele eters te zien is.

2.3.4 Emotioneel eten en stress

Emoties die zeer intens zijn en veel opwinding teweegbrengen, kunnen de voedselinname verminderen. Matig intense emoties kunnen zowel voor een stijging als daling van de voedselinname zorgen (Macht, 2008). Bij emotionele eters hebben de matig intense negatieve emoties een invloed op het eetgedrag (Evers et al., 2018; Macht, 2008).

Stress kan gezien worden als een negatieve emotie en heeft een grote impact op het psychosociale gedrag en eetgedrag (Maniam & Morris, 2012). Stress was volgens Wallis & Hetherington (2009) geassocieerd met ongezonde voedingskeuzes. Enerzijds werd de voedselinname bij 30% van de individuen verminderd. Anderzijds ging 70% van de individuen meer eten (Adam & Epel, 2007; Maniam & Morris, 2012). Maniam & Morris (2012) beschreven dat stress kan zorgen voor een verminderde voedselinname, maar dit kan veranderen als er smakelijke voeding aanwezig is. Dit resulteert in tegenstrijdige literatuur (Adam & Epel, 2007).

(19)

Een systeem om de invloed van stress op eetgedrag te verklaren, is de HPA-as (Maniam & Morris, 2012; Newman, O’Connor, & Conner, 2007). Aangezien stress en eetgedrag deze HPA-as delen, kunnen ze elkaar sterk beïnvloeden (Maniam & Morris, 2012). Wanneer een individu de stress niet kan kanaliseren, kan de stress ervaren worden als een dreiging waardoor meer cortisol vrijkomt door activatie van de HPA-as. Hierdoor wordt honger en eetgedrag uitgelokt. Daarnaast is ook de SAM-as belangrijk bij de regulering van stress (Adam & Epel, 2007). Wanneer de stress eerder beschouwd wordt als een haalbare uitdaging, wordt de SAM-as gestimuleerd waardoor catecholamines vrijkomen die de eetlust remmen (Adam & Epel, 2007).

Een theorie die dieper ingaat op de relatie tussen stress en eten, is het Reward Based Stress Eating-model. Dit model focust naast de vrijstelling van cortisol ook op de aanwezigheid van een beloningssysteem in de hersenen. Bij verslavingsproblematiek speelt het beloningssysteem een centrale rol. Bij stressgeïnduceerd eten is dit ook het geval. Vrijgesteld cortisol gaat de beloningswaarde van voedsel vergroten. Het herhaaldelijk stimuleren van dit beloningssysteem (via HPA stimulatie) en/of het eten van smakelijke (vet- of suikerrijke) voeding zou veranderingen op neurobiologisch vlak teweegbrengen waardoor overeten wordt bevorderd. Daarnaast gaat vrijgesteld dopamine verslavende gedragingen versterken, zoals de afhankelijkheid van voeding. Dit zorgt voor een verhoogde calorie-inname, zowel in het dagelijkse leven als in labocondities (Adam & Epel, 2007).

Chronische stress zorgt voor een grotere hoeveelheid cortisol in het bloed. Dit prikkelt het beloningssysteem. Hierdoor wordt meer gekozen voor vet- en suikerrijke producten. De gevolgen van acute stress zijn niet meteen gekoppeld aan de voedselvoorkeur. Hierbij is er wel een daling van de bloedstroom naar de maag en stijgt de hartslag en de bloeddruk (Adam & Epel, 2007). Hierdoor zal minder gegeten worden (Evers et al., 2018; Y. Jiang et al., 2014).

2.3.5 Moeilijkheden bij onderzoek naar emotioneel eten

Ondanks de vele onderzoeken is het moeilijk om te voorspellen hoe emoties het eetgedrag beïnvloeden (Evers et al., 2018; Macht, 2008). Wanneer individuen zich in zelfrapportage vragenlijsten identificeren als emotionele eters, zijn er verschillende uitkomsten mogelijk. Zo gaan sommigen meer eten, maar anderen niet (Evers et al., 2018).

(20)

2.4 Extern eten

2.4.1 Wat is extern eten

Extern eten is eten als respons op signalen uit de omgeving in plaats van zich te laten leiden door het hongergevoel. Externe eters gaan zich hierdoor vaak overeten. Hierbij wordt er voedsel gekozen met een hoog vet- en suikergehalte (Kakoschke et al., 2015; Maxwell et al., 2017). Extern eten is verder ook gecorreleerd met een verhoogde Body Mass Index (BMI). Een omgeving waar hoogcalorisch voedsel gemakkelijk te verkrijgen is, wordt een “obesogene” omgeving genoemd. Deze omgeving draagt bij tot gewichtstoename en op lange termijn overgewicht en obesitas (Kakoschke et al., 2015).

2.4.2 Attentional en approach bias

Bij externe eters is er sprake van een vertekening in aandacht, de zogenaamde attentional bias (Brignell, Griffiths, Bradley & Mogg, 2009; Newman et al., 2008). Dit betekent dat externe eters een verhoogde aandacht hebben voor voedselcues en deze voedselcues ook positiever beoordelen ten opzichte van normale eters. Verder blijkt dat zowel externe eters als emotionele eters meer toenadering zoeken tot voedselcues ten opzichte van normale eters. Dit is de approach bias. Het is dus moeilijk te bepalen of de toenadering tot het voedsel te wijten is aan extern of emotioneel eten (Brignell et al., 2009).

2.4.3 Extern eten en stress

Extern eten speelt een rol in de relatie tussen dagelijkse moeilijkheden en snackinname. Wanneer er zich geen stresssituatie voordoet, eten externe eters evenveel als normale eters. Normale eters hebben in normale omstandigheden geen reden om voedingsgerelateerde stimuli te vermijden, waardoor zij in deze situaties mogelijks meer eten dan externe eters. Pas bij stress wordt het verschil tussen deze twee groepen zichtbaar. Externe eters gaan door hun gevoeligheid voor voedselcues een hogere affiniteit hebben voor snacks, maar in stresssituaties is de drempel lager om hierop te reageren. Daarnaast is er een verminderde belangstelling voor hoofdmaaltijden in stresssituaties (Newman et al., 2008).

(21)

2.4.4 Impulsiviteit

Impulsiviteit is de neiging om te handelen zonder rekening te houden met de consequenties en gaat vaak samen met ongezond (eet)gedrag. Zowel Food labs als naturalistische onderzoeken hebben aangetoond dat extern eten geassocieerd is met een verhoogde impulsiviteit. Uit onderzoek bleek dat een hogere motorische impulsiviteit, handelen zonder erbij na te denken, in verband gebracht werd met een verhoogde inname van zoetigheden wanneer er externe voedselcues aanwezig zijn (Kakoschke et al., 2015).

2.4.5 Beloningsgevoeligheid

Het zien van voedsel activeert de dopaminepaden en dus het beloningssysteem waardoor verscheidene gedachten en gedragingen opgeroepen worden. Externe eters verlangen er bijvoorbeeld naar om het voedingsmiddel te consumeren of richten hun aandacht meer naar het voedingsmiddel (Brignell et al., 2009). Uit onderzoek van Brignell et al. (2009) en van Maxwell et al. (2017) bleek dat gevoeligheid voor beloningen een invloed had op het veroorzaken van impliciete positieve associaties met lekker eten. Het eten van voedsel werd gekoppeld aan het plezier dat ermee gepaard ging. Op die manier werden er positieve herinneringen gevormd omtrent het lekkere voedsel. Geuren en beelden die geassocieerd werden met het smakelijke voedsel, stimuleerden het beloningssysteem. Individuen met een overgevoelig beloningssysteem, zoals emotionele en externe eters, zouden een groter verlangen hebben om te eten na het zien van voedselcues. Zij hadden positieve verwachtingen over de gevolgen van de consumptie van lekkere en calorierijke voedingsmiddelen. Dit kon zorgen voor het eten of overeten bij beloningsgevoelige individuen.

2.4.6 Extern eten en nudging

Hoewel de verstedelijkte omgeving zowel de toegang naar gezonde als ongezonde voeding kan promoten, zijn onderzoekers het eens dat de huidige omgeving individuen gemakkelijker aanzet tot het kiezen van ongezonde voeding (Tam, 2017). Verstedelijking zorgt voor meer toegang tot en beschikbaarheid van voeding. Ongezonde voeding is overal en continu aanwezig in het dagelijks leven. Het is belangrijk voor de volksgezondheid dat de omgeving zodanig wordt ingericht dat externe eters niet continu naar ongezonde voedingscues worden gelokt (Clayton, 2012).

(22)

2.4.6.1 Wat is nudging

Eetgedrag is veelal gewoontegedrag, waardoor eten vaak onbewust verloopt. Gewoontes zijn robuust en moeilijk aan te passen. Toch wordt eetgedrag vaak onbewust beïnvloed door cues uit de omgeving. Daarom is het aanpassen van de omgeving een goede manier om individuen aan te zetten om gezonder te eten. Individuen hebben soms een duwtje in de juiste richting nodig, een zogenaamde nudge (Wilson, Buckley, Buckley & Bogomolova, 2016). Nudging wordt gedefinieerd als elke aanpassing in de omgeving die de keuzes van de consument bewust of onbewust op voorspelbare wijze beïnvloedt zonder dat het individu zijn keuzevrijheid verliest (Evans, Eickers, Geene, Todorovic & Villmow, 2017; Wilson et al., 2016). De associatieve netwerktheorie legt de invloed van deze nudges op de voedselkeuzes uit. Herinneringen bestaan uit verschillende elementen waartussen er verbanden bestaan zoals ervaringen, kleuren, objecten, etc. Hieraan kan een emotionele betekenis gekoppeld worden. Deze verbanden kunnen toenemen in intensiteit indien er herhaaldelijke blootstelling plaatsvindt. Zo wordt de kleur rood geassocieerd met gevaar, oranje met voorzichtigheid en groen met gezond. Dit zorgt ervoor dat het gebruik van de kleuren van verkeerslichten op etiketten van voedingsmiddelen goed werkt (Wilson et al., 2016).

2.4.6.2 Nudging met kleuren

Kleuren bepalen wat we over voedingsmiddelen denken en beïnvloeden de smaakbeleving. Ten eerste speelt de achtergrondkleur van servies een rol in de voedselbeleving. Kleuren kunnen afhankelijk van het gerecht helpen om meer of minder te eten. Zo vermindert rood servies de inname van ongezonde voedingsmiddelen (Spence, 2018). Er werd nog maar weinig onderzoek verricht naar de effecten van groene tinten op de voedselinname.

Ten tweede kan de kleur van verpakkingen de perceptie van voedingsmiddelen wijzigen (Spence, 2018). Uit een laboratoriumonderzoek naar productverwachtingen van Huang & lu (2015) bleek dat individuen voedingsmiddelen met rode verpakkingen ongezonder en zoeter inschatten dan blauwe en groene verpakkingen. Groene en blauwe verpakkingen werden geassocieerd met gezonde voedingsmiddelen waardoor de beleving van smaak als minder relevant werd beschouwd in vergelijking met rode verpakkingen. Zo vonden individuen het erger als een voedingsmiddel met een rode verpakking minder lekker was dan wanneer een gezond product minder lekker was. De kleuren groen en blauw werden geassocieerd met natuurlijkheid. De perceptie heerste dat onbewerkte voedingsmiddelen het gezondst waren. Blauw en groen wekten weinig opwinding op, maar eerder positieve emoties zoals rust. Dit gevoel werd ook ervaren na het nuttigen van gezond voedsel. Wanneer externe eters met

(23)

normale individuen vergeleken werden, vonden externe eters voedingsmiddelen met een rode verpakking minder gezond en zoeter dan normale eters. Bij externe eters was de aandacht voor dergelijke kleurgerelateerde voedselcues namelijk hoger. Dit zorgde voor overeten. Het effect van deze cues op het beloningsgevoeligheidssysteem werd bij externe eters namelijk versterkt. Externe eters waren gevoeliger voor de hedonische waarde van voedingsmiddelen. Wanneer zij een rood verpakt product zagen, werd aan het consumeren van dit voedingsmiddel een hogere hedonische waarde gekoppeld dan bij normale individuen. Hierdoor werd het product als ongezonder beschouwd. Dit kan relevant zijn voor de bevolking bij het maken van voedselkeuzes (Huang & lu, 2015; Spence, 2018).

2.5 Probleemstelling

Door de toenemende verstedelijking wordt een groene omgeving steeds schaarser (Groenewegen et al., 2006; Jennings & Gaither, 2015; Mitchell et al., 2015). Volgens Natuurpunt (2020) zou een natuurlijke leefomgeving echter een universeel mensenrecht moeten zijn. Een groene omgeving krijgt, ondanks de vele psychologische en fysiologische voordelen, weinig aandacht binnen de gezondheidsbevordering (Coutts & Hahn, 2015; Groenewegen et al., 2006; Jennings & Gaither, 2015; B. Jiang et al., 2014).

In de huidige maatschappij is (chronische) stress prominent aanwezig (Adam & Epel, 2007). Stress kan een rol spelen bij emotioneel en extern eten (Maniam & Morris, 2012). In combinatie met de bestaande “obesogene” omgeving, kan dit zorgen voor een verhoogde voedselinname waarbij er vooral gekozen wordt voor vet- en suikerrijke producten (Adam & Epel, 2007; Kakoschke et al., 2015). Dit kan leiden tot welvaartsziekten, zoals obesitas, die de primaire doodsoorzaak zijn sinds de twintigste eeuw (Potteiger, 2013).

INE kan, voornamelijk in het kader van stress, een oplossing bieden voor bovenstaande problemen (Hartig et al., 2014; Mcsweeney et al., 2014). Verder onderzoek naar de relatie tussen INE en emotioneel en extern eten is nodig, aangezien de directe relatie slechts in beperkte mate onderzocht werd. Het doel van deze thesis was om aan te tonen dat Indoor Nature Exposure (INE) in labo context een invloed heeft op emotioneel en extern eten.

(24)

2.6 Onderzoeksvraag en hypothesen

De onderzoeksvraag werd opgesteld aan de hand van population-intervention-comparison-outcome (PICO). “Heeft een groene omgeving in de vorm van foto’s (I) in vergelijking met stadsfoto’s in grijstinten (C) een invloed op het eetgedrag, namelijk emotioneel of extern eten (O), bij gezonde individuen tussen de 18 en 32 jaar (P)?”

Er werd verwacht dat natuurfoto’s een beschermend en/of herstellend effect zouden hebben op stress. Om dit na te gaan, werd zowel de kleur als de soort omgeving bekeken. Natuur in het groen zou het beste effect hebben, gevolgd door de natuurfoto’s in grijstinten of de stadsfoto’s in het groen. Bij de stadsfoto’s in grijstinten werd verwacht dat de zelfgerapporteerde en objectief gemeten stress hoger zouden zijn. Wanneer er tussen de groepen verschillen zouden worden gevonden op basis van stresservaring, kon verwacht worden dat ook het eetgedrag zou verschillen, voornamelijk bij emotionele eters. Natuurfoto’s in het groen zouden ervoor kunnen zorgen dat voornamelijk de emotionele eters minder eten. Bij de natuurfoto’s in grijstinten of de stadsfoto’s in het groen werd verwacht dat voornamelijk emotionele eters meer zouden eten dan de eerste interventiegroep. Er werd van de participanten, voornamelijk emotionele eters, die de stadsfoto’s in grijstinten te zien kregen, verwacht dat ze het meeste zouden eten. Wanneer er echter geen verschillen gevonden zouden worden in stress, kon er nog steeds verwacht worden dat participanten extern zouden eten, louter door de aanwezigheid van voeding.

Natuurfoto’s in het groen zouden ervoor kunnen zorgen dat participanten, voornamelijk emotionele eters, minder trek hebben in en minder grijpen naar suiker- en vetrijke snacks. Bij de natuurfoto’s in grijstinten of de stadsfoto’s in het groen werd verwacht dat voornamelijk emotionele eters meer trek zouden hebben in en meer grijpen naar suiker- en vetrijke snacks. Er werd van de participanten, voornamelijk de emotionele eters, uit de groep met de stadsfoto’s in grijstinten, verwacht dat ze het meeste trek zouden hebben in en het meest grijpen naar suiker- en vetrijke snacks.

(25)

3 Onderzoeksmethode

3.1 Sampling

Er werden 83 gezonde volwassenen gerekruteerd. Twee vrouwen werden geëxcludeerd, waardoor de steekproef 81 participanten bevatte. De steekproef bestond uit 65 vrouwen en 16 mannen. Participanten met mentale problemen en zwangere vrouwen werden geëxcludeerd. Een inclusiecriterium was dat de deelnemers tussen 18 en 32 jaar dienden te zijn. De leeftijdscategorie was beperkt om het verschil in cortisolspiegels, veroorzaakt door leeftijdsverschil, te reduceren (B. Jiang et al., 2014). Verder werd deze leeftijdscategorie gekozen omdat volgens Nederlandse cijfers 21% van de 19- tot 34-jarigen veel stress ervaart door werk of studies (GGD Hollands Midden, 2016; van Nierop, z.d.).

Er werd een non-probability convenience sampling uitgevoerd. Er werd geflyerd en posters werden opgehangen op de campussen van de Universiteit Gent (zie bijlage 3). Via sociale media werden berichten verspreid. Deelnemers kregen na het onderzoek een cadeaubon van € 5. Er werd gekozen voor een kleine incentive zodat de extrinsieke motivatie niet de enige reden van deelname was. Verder werd snowball sampling toegepast.

3.2 Design

Er werd een Randomised Controlled Trial (RCT) uitgevoerd. Een eenvoudige randomisatie op niveau van individu werd uitgevoerd. Hierbij werden de participanten afhankelijk van het inschrijvingsmoment aan een groep toegewezen. De participanten kregen een code toegekend die confidentialiteit garandeerde. Na enkele weken dataverzameling werd matching toegepast aangezien er weinig mannelijke participanten deelnamen. Zo werd verzekerd dat in iedere groep evenveel mannen zaten. Volgende groepen werden opgesteld:

1. Interventiegroep 1: natuurbeelden in groene kleur (N=22) 2. Interventiegroep 2: dezelfde natuurbeelden in grijstinten (N=21)

3. Interventiegroep 3: stadsbeelden in groene kleur (met dezelfde rood-groen-blauw-score (RGB) als groep 1) (N=18)

(26)

3.3 Procedure

Na goedkeuring van het ethisch comité gingen de experimenten van start (zie bijlage 4). Bij aankomst van de participanten werd het informed consent formulier (ICF) toegelicht (zie bijlage 5). Vervolgens werd een instructievideo gestart die standaardisatie mogelijk maakte. Daarna volgde de achtergrondvragenlijst. Doorheen het onderzoek werden vijf speekselstalen afgenomen voor de cortisolanalyse. Daarnaast werd vijf maal de verkorte Positive and Negative Affect Schedule (PANAS) vragenlijst ingevuld. Verder werd de ‘honger en smaak’ vragenlijst ingevuld. De participanten bekeken twee slideshows. De eerste duurde 5 minuten. Soortgelijke slides volgden na de stressinductie via Trier Social Stress Test (TSST) en duurden 8 minuten. De slides werden daarna beoordeeld aan de hand van de Perceived Restorativeness Scale (PRS). Tot slot volgde het Food lab en de ‘honger en smaak’ vragenlijst. Het protocol is terug te vinden in bijlage 6. De timing van ieder element wordt in figuur 1 getoond.

(27)

Figuur 1: Schematisch protocol1

1 SP: Speekselstaal

PANAS: Positive and Negative Effect Schedule TSST: Trier Social Stress Test

1 min 1 min min 1 min 1 min min 1 min 1 min min 1 min 1 min min 1 min 1 min min 1 min 1 min min 1 min 1 min min 1 min 1 min min 1 min 1 min min 1 min 1 min min 5 min 1 min min 3 min 1 min min

(28)

3.4 Stress manipulatie

Om het effect van een groene omgeving op het stressgehalte te bepalen, diende stress geïnduceerd te worden. De TSST is een stresstaak die uit twee taken bestaat en in labosettings frequent wordt toegepast. Deze zorgt voor activatie van de HPA-as en de SAM-as (Annerstedt et al., 2013). De eerste taak omvatte een sollicitatiegesprek, waarbij de participanten de onderzoekers ervan moest overtuigen dat ze de geschikte kandidaat waren om onderzoeker naar groene omgeving te worden. Gedurende 5 minuten dienden de participanten hun monoloog van 5 minuten voor te bereiden. De tweede taak was een rekentaak, waarbij de participanten telkens het getal 13 moesten aftrekken van het getal 1022. Wanneer de participanten een fout maakten, gaven de onderzoekers dit aan, waarna de participanten opnieuw moesten beginnen. Deze taak duurde 5 minuten. Bij beide taken werd er tegen de participanten gezegd dat deze gefilmd en later geëvalueerd werden door experten. Daarnaast gaven de onderzoekers de participanten het gevoel dat ze niet onder de indruk waren van hun prestaties om de sociale druk te verhogen. Deze stresstaken waren bovendien ego-bedreigend (Allen et al., 2017). Deze stressoren waren bij onderzoek naar emotioneel en extern eten het beste in het verhogen van de voedselinname (Newman et al., 2008). Na afloop van het experiment deelden de onderzoekers het werkelijke doel van de studie mee aan de participanten.

3.5 Hartslagvariabiliteit en cortisol

Stress werd objectief gemeten via biomarkers van de twee stress-assen, namelijk cortisol in speeksel en autonome zenuwactiviteit via hartslagvariabiliteit. Er werd gebruik gemaakt van de eMotion Faros 90° om de hartslag van de participanten te meten. De Faros maakte zowel een elektrocardiogram (ECG) als hartslagvariabiliteit (HRV) op. De HRV bekeek de tijd tussen twee R-pieken in het QRS-patroon op de ECG. Dit is het RR-interval. De Faros bleef gedurende het volledige experiment aangehecht (Laborde, Mosley & Thayer, 2017). De HRV wordt vaak gebruikt in onderzoek naar stress omdat dit een non-invasieve, direct meetbare biomarker is (Charmandari et al., 2005).

(29)

De gegevens die geregistreerd werden met de Faros werden verwerkt met het softwareprogramma Kubios HRV. Dit programma volgt de richtlijnen van de Task Force of the ESC/NASP. Dit programma verwijderde extreme HRV-waarden, zoals wanneer iemand rechtop ging staan. De Root mean square of the successive differences (RMSSD) is een reflectie van het parasympatisch zenuwstelsel. Dit is het kwadraat van opeenvolgende RR-interval verschillen (Malik, 1996; Tarvainen, Niskanen, Lipponen, Ranta-Aho & Karjalainen; 2014). Daarnaast werd de square root of Baevsky’s stress index gebruikt. Deze stress index is een reflectie van de sympathische zenuwactiviteit (Kubios HRV, 2019).

Verder werd speeksel voor de cortisolanalyse verzameld. Om de evolutie in cortisol te kunnen meten, werd speeksel op verschillende tijdstippen afgenomen. Door de COVID-19 crisis werden deze stalen niet geanalyseerd.

3.6 Vragenlijsten

Naast de objectieve fysiologische metingen werden er verschillende zelfrapportage vragenlijsten afgenomen (zie bijlage 7).

3.6.1 Achtergrondvragenlijst

Deze vragenlijst bevatte vragen omtrent demografische variabelen. Daarnaast werden medische gegevens bevraagd voor eventuele exclusie. Lengte en gewicht werden bevraagd om de BMI te kunnen berekenen. Verder werd rook- en eetgedrag, alcohol- en cafeïnegebruik en hoe intens de participanten gesport hadden in de uren voor het experiment, bevraagd.

Daarnaast werd via de Salzburg Stress Eating Scale (SSES) de mate van emotioneel eten bepaald (Meule, Reichenberger & Blechert, 2018). Hoe hoger de score, hoe meer kenmerken van een emotionele eter de participanten vertoonden. Zelfgerapporteerd emotioneel eten kon een moderator zijn in de relatie tussen stress en voedselinname (Van Strien, Herman, Anschutz, Engels & de Weerth, 2012).

De connectie met de natuur, gemeten via de Nature Relatedness Scale (NRS), en de lievelingskleur werden bevraagd aangezien deze een invloed konden hebben op de interventie met natuurslides (Dutcher, Finley, Luloff & Johnson, 2007).

(30)

3.6.2 PANAS

Emoties werden bevraagd via de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS). Deze vragenlijst werd ingekort tot 6 items. Het positieve affect werd uitgedrukt aan de hand van de mate van blijheid. Daarnaast werd de mate van alertheid bevraagd. Een negatief affect weerspiegelde stress, angst, verdriet en boosheid (Watson, Clark & Tellegen, 1988).

3.6.3 Honger en smaak

De vragenlijst ‘honger en smaakt’ ging de voedselvoorkeur na. De voorkeur naar calorierijke en caloriearme snacks, die in het Food lab aan bod kwamen, werd bevraagd (Leenaars et al., 2016). Honger werd bevraagd, aangezien de voedselinname ook bepaald wordt door de mate van verzadiging (Van Strien et al., 2012).

3.6.4 PRS

Via de Perceived Restorativeness Scale (PRS) werd de participanten gevraagd wat ze van de slideshows vonden. Deze resultaten waren belangrijk omdat er verwacht werd dat de natuurfoto’s (al dan niet in het groen) meer restauratief zouden zijn (Wilkie & Clements, 2018).

3.7 Blootstelling aan beeldmateriaal

De participanten werden tweemaal blootgesteld aan een slideshow (zie bijlage 8). De slideshow voor de TSST duurde 5 minuten. De slideshow na de TSST duurde 8 minuten. Groep 1 kreeg natuurbeelden in de originele, groene kleuren te zien. Groep 2 kreeg dezelfde natuurbeelden in grijstinten te zien. Groep 3 kreeg groen gekleurde stadsfoto’s te zien. Deze slides hebben dezelfde RGB-score (zie bijlage 9) als de corresponderende groene natuurfoto’s uit de slides van groep 1. Groep 4 kreeg ten slotte dezelfde stadsfoto’s in grijstinten te zien. In de slideshows van groep 3 en 4 werden geen supermarkten, winkelstraten of andere voedselgerelateerde zaken getoond. Het gebruik van natuurlijke elementen werd ook vermeden.

(31)

De slides verschilden op basis van twee kenmerken, namelijk kleur en soort omgeving. Dankzij deze opdeling werd nagegaan of de kleur en/of het type omgeving zorgt voor stressreductie (Lobo et al., 2015). In functie van de haalbaarheid in het onderzoekslokaal en om goede standaardisatie te garanderen, werd gekozen voor foto’s als interventie in plaats van video’s of planten. Daarnaast werd uit de meta-analyse van Mcsweeney et al. (2014) duidelijk dat interventies met foto’s veel werden gebruikt.

3.8 Food lab

Gedurende het Food lab werd het eetgedrag geanalyseerd (Oliver, Wardle & Gibson, 2000). De voedingsmiddelen werden gewogen op een keukenweegschaal. Aan de participanten werd meegedeeld dat het Food lab werd uitgevoerd om na te gaan of stress veranderingen in honger en smaak teweeg zou brengen. Het werkelijke doel van het Food lab, namelijk de invloed van groene omgeving op emotioneel en extern eten, werd pas na de studie meegedeeld. Deze data concealment was noodzakelijk om het eetgedrag van de participanten niet te beïnvloeden (Oliver et al., 2000).

Om standaardisatie mogelijk te maken, werd gekozen om steeds gebruik te maken van dezelfde aluminium schaaltjes. Deze waren neutraal van kleur. Voedsel op een gekleurde ondergrond kon ervoor zorgen dat individuen een andere perceptie kregen over het voedsel (Spence, 2018). Uit onderzoek bleek dat normen, die worden gevormd door sociale cues en omgevingscues, het eetgedrag beïnvloeden. Bij het Food lab werd aangehaald dat de voeding na het experiment werd weggegooid. De personen werden alleen gelaten gedurende 7 minuten. Deze cues konden het eetgedrag beïnvloeden (Clayton, 2012).

Tijdens het eerste deel van Food lab werd de participanten gevraagd elk voedingsmiddel te proeven in een vaste hoeveelheid. Tijdens het proeven, vulden de participanten de vragenlijst ‘honger en smaak’ een tweede maal in. Tijdens het tweede deel van het Food lab verlieten de onderzoekers de ruimte, waardoor de participanten alleen gelaten werden met de voedingsmiddelen. Dit was een representatie van de “obesogene” omgeving zoals in de realiteit waarbij voedselcues in de proximale omgeving van de participant aanwezig zijn (Kakoschke et al., 2015).

(32)

Voor het bevragen van emotioneel en extern eten bestaat de Dutch Eating Behaviour Questionnaire (DEBQ). Deze vragenlijst identificeert welk type eter de participant is in het dagelijks leven (emotionele eter, extern eter of individu op dieet). Uit een meta-analyse van Bongers & Jansen (2016) bleek dat deze type eters gelijkaardig eetgedrag vertoonden na blootstelling aan voedselcues. Verder bleek dat er aan de hand van de DEBQ moeilijk onderscheid gemaakt kon worden tussen emotioneel of extern eten of iemand die op dieet is. Vragenlijsten omtrent eetgedrag toetsen eerder de manier waarop mensen denken over de relatie tussen een negatieve gemoedstoestand en eten, in plaats van de effectieve voedselinname. Tot slot komt het bij zelfrapportage vragenlijsten omtrent (over)eten vaak voor dat mensen hun eetgedrag niet kunnen verklaren en daarom een reden voor dit gedrag verzinnen, zoals een negatieve gemoedstoestand (Bongers & Jansen, 2016). Om deze redenen werd de DEBQ niet gebruikt en dient het formuleren van uitspraken op basis van SSES voorzichtig te gebeuren.

In het onderzoek van Oliver et al. (2000) werden de voedingsmiddelen uit het Food lab in 4 categorieën verdeeld op basis van suiker-, vet- en zoutgehalte. Kakoschke et al. (2015) maakten enkel een opdeling tussen zoete en hartige voedingsmiddelen. In tabel 1 worden de gebruikte voedingsmiddelen gecategoriseerd. De voedingsmiddelen die niet op basis van deze bronnen gecategoriseerd konden worden, werden bij de best passende categorie geplaatst.

(33)

Tabel 1: De voedingsmiddelen en de relevante nutriënten uit het Food lab (Kakoschke et al., 2015; Oliver et al., 2000).

2Energie en nutriënten (vet, suiker, natrium) per 100 g voedingsmiddel

Voedingscategorie Voedingsmiddel2 Energie

(kcal) Vet (g) Vet (kcal) Suiker (g) Suiker (kcal) Natrium (mg) Aangeboden hoeveelheid3

Hoog suiker- en laag vetgehalte

Druiven

Cornflakes (Honey Loops)

Cola snoepen 57 382 343 0 4,1 0,5 0 36,9 4,5 13,3 27 46 53,2 108 184 1 400 30 125 29 65

Hoog suiker- en hoog vetgehalte Chocolade Chocolade koeken M&M’s 541 500 480 31,5 25 19,3 283,5 225 173,7 55 31 67,8 220 124 271,2 58 320 200 34 28,5 59

Hoog zout- en laag vetgehalte Pretzels Rijstwafels Crackers 372 374 437 4,2 3,5 12 37,8 31,5 108 2,3 2,5 1,6 9,2 10 6,4 2720 75 750 9,5 14 28

Hoog zout- en hoog vetgehalte Zoute chips Geroosterde pinda’s Tucs 548 623 479 35 52 19 315 468 171 0,5 3,1 7,2 2 12,4 28,8 480 5 680 24 29 26

(34)

3.9 Statistische analyses

Voor de statistische analyses werd IBM SPSS Statistics 26 gebruikt. Er werd gewerkt met een statistische significantie van p≤0,05. Met behulp van Pearson correlaties werd nagegaan of er verbanden bestonden tussen fysiologische en psychologische variabelen.

Ten eerste werden de stress hypothesen getest. Deze gingen na of de stressinductie gewerkt had en of er verschillen waren tussen de 4 groepen. Dit werd getest aan de hand van de objectieve parameters RMSSD en stress index. Daarnaast werd de evolutie van subjectief gemeten stress getest aan de hand van de PANAS. Ten tweede werden er voedingshypothesen opgesteld. Er werd gekeken naar de voedselinname aan de hand van kilocalorieën en grammen, en naar de objectieve voedselvoorkeur aan de hand van de vet-, suiker-, en natriuminname. Bij de objectieve parameters werden ook analyses uitgevoerd per voedingscategorie zoals aangehaald in sectie 3.8. Verder werd de evolutie van de subjectieve parameter, trek in voeding, geanalyseerd. Tot slot werd de trek in de 4 voedingscategorieën geanalyseerd.

Omdat evoluties over de tijd en verschillen tussen de groepen van belang waren, werden Repeated Measures (RM) uitgevoerd. Er werden ook One-way Manova’s uitgevoerd. Bij de voedingshypothesen werd honger op het eerste tijdstip en lusten getest als covariaat.

Er werden lineaire regressies uitgevoerd. Deze werden uitgevoerd om na te gaan of de groene kleur of de soort omgeving een invloed had op de voedselinname, voedselvoorkeur of trek. Hier werden de mediator, stress (PANAS, stress index, RMSSD), en moderator, de mate van emotioneel eten (SSES), meegenomen. Deze werden getest aan de hand van lineaire regressies, uitgevoerd met het programma PROCESS van Andrew F. Hayes (Hayes, 2017).

(35)

4 Resultaten

4.1 Karakteristieken van de participanten

In tabel 2 bevinden zich de kenmerken van de participanten. De participanten waren gelijk verdeeld over de 4 groepen. Het woord “groepen” verwijst steeds naar de drie interventiegroepen en de ene controlegroep. De participanten waren tussen 19 en 31 jaar oud. Er was geen significant verschil in leeftijd, geslacht, BMI, chronische stress, emotioneel eten, natuurverbondenheid en lievelingskleur tussen de 4 groepen. Daarnaast verschilde het aantal participanten die 3 uur voor het experiment gerookt, alcohol gedronken, cafeïne geconsumeerd of intens gesport had ook niet tussen de 4 groepen.

Zoals verwacht, was de score van PRS significant verschillend tussen de groepen. De groene natuurfoto’s werden hoger in restauratieve kracht ingeschat dan de stadsfoto’s (p<0,01). Binnen de stadsfoto’s was er geen significant verschil naargelang kleurgebruik (p=0,53). Daarnaast was er een gelijke verdeling over de 4 groepen van hoe graag de participanten de voedingsmiddelen lustten en hoeveel honger ze hadden (op 2 tijdstippen). Wanneer gekeken werd naar de stressparameters, was te zien dat stress op baseline niveau (PSS) gelijk verdeeld was over de 4 groepen. Daarnaast waren de objectieve parameters op meting 1, namelijk RMSSD, stress index en PANAS niet significant verschillend tussen de 4 groepen. Gemiddelden, standaarddeviaties en groepsverschillen van extra voedingsvariabelen staan bijlage 10.

(36)

Tabel 2: Karakteristieken van de participanten4 Groep 1

Natuur in het groen

Groep 2

Natuur in grijstinten

Groep 3

Stad in het groen

Groep 4 Stad in grijstinten Totaal P-waarde BASISKENMERKEN Participant (N; %) 22; 27,2% 21; 25,9% 18; 22,2% 20; 24,7% 81; 100% 0,97 Geslacht (N1; %1) 0 = man 1 = vrouw 17; 77,3% 16; 76,2% 15; 83,3% 17; 85% 65; 80,2% 0,78 Leeftijd 22,95±1,69 23,86±2,01 24,22±2,10 23,25±2,00 23,55±1,97 0,17 BMI5 21,63 (20,43; 23,20) 22,76 (20,94; 24,26) 22,56 (20,59; 24,28) 21,87 (19,96; 23,51) 22,04 (20,53; 23,66) 0,88 SSES6 (Score 0-40) 18,82±7,11 20,52±8,49 16,44±5,27 17,45±6,70 18,40±7,08 0,30

GEDRAG IN DE 3 UUR VOOR DE STUDIESTART

Gerookt (N; %) 1; 4,5% 1; 4,8% 1; 5,6% 2; 10,0% 5; 6,2% 0,88

Cafeïnegebruik (N; %) 3; 13,6% 10; 47,6% 4; 22,2% 6; 30,0% 23; 28,4% 0,09

Alcoholgebruik (N; %) 0; 0% 0; 0% 0; 0% 0; 0% 0; 0% -

4 Indien normaal verdeeld: Gemiddelde ± standaarddeviatie. Indien niet normaal verdeeld: Mediaan (p25;p75).

5

BMI = Body Mass Index

(37)

Intense beweging (N; %) 9; 40,9% 8; 38,1% 6; 33,3% 6; 30,0% 29; 35,8% 0,89 NATUURGERELATEERDE EIGENSCHAPPEN NRS7 (Score 0-24) 13,95±5,27 14,29±6,34 14,28±6,04 14,05±2,66 14,14±5,18 1,00 Lievelingskleur (N1; %1) 0 = andere 1 = groen 3; 13,6% 5; 23,8% 4; 22,2% 4; 20,0% 16; 19,8% 0,86 PRS8 (Score 0-32) 20,73; 0,49 18,00; 0,50 12,78; 0,54 13,10; 0,51 16,37; -0,42 <0,001

STRESSPARAMETERS BIJ STUDIESTART

PSS9 (score 0-40) 16,27±6,80 19,81±6,55 18,50±5,37 17,25±5,35 17,93±6,14 0,27 Zelfgerapporteerde stress (t1)10 (score van 1-10) 7,32±2,08 7,24±1,61 6,83±2,07 6,20±2,14 6,91±1,99 0,34 RMSSD11 (ms) op t1 57,24±45,46 46,31±25,24 43, 14±27,88 56,32±40,73 51,67±36,53 0,68 Stressindex op t1 8,36±4,99 7,63±4,27 7,01±5,12 8,23±5,87 7,84±5,02 0,84

7NRS = Nature Relatedness Scale 8PRS = Perceived Restorativeness Scale 9PSS = Perceived Stress Scale

10t = Tijdstip 11

(38)

VOEDINGSPARAMETERS BIJ STUDIESTART Lusten 12 (score van 0-120) 76,45±11,20 76,24±13,07 75,22±9,72 78,05±13,25 76,52±11,77 0,91 Honger op t1 (score van 0-10) 4,00±2,60 3,52±2,73 3,78±3,10 2,45±2,16 3,44±2,67 0,26 Trek op t1 13 (score van 0-120) 41,14±21,87 44,76±20,75 44,22±25,27 43,70±20,24 43,40±21,64 0,95 VOEDINGSPARAMETERS NA DE STRESSOR Honger op t2 14 (score van 0-10) 4,82±2,81 4,05±2,50 4,39±2,83 3,90±2,27 4,30±2,59 0,67 Trek op t2 (score van 0-120) 55,50±23,69 54,14±23,02 53,00±24,59 54,60±20,53 54,37±22,57 0,99 Voedselinname (kcal) 107,00 (81,50; 223,75 136,00 (94,50; 274,00) 168,50 (70,75; 268,00) 169,00 (71,50; 253,00) 145,00 (80,00; 253,00) 0,93 Voedselinname (g) 69,81±46,60 74,33±49,25 74,14±57,58 74,93±47,95 73,21±49,31 0,99 Suikerinname (kcal) 56,50±46,68 74,57±55,94 66,22±59,15 64,25±44,19 65,26±51,05 0,72 Vetinname (kcal) 40,50 (20,50; 81,00) 42,00 (20,50; 84,00) 65,00 (20,00; 65,00) 52,50 (18,25; 94,25) 47,00 (21,00; 85,50) 1,00 Natriuminname (mg) 137,51±107,39 128,46±101,78 143,53±115,89 117,55±94,71 131,57±103,42 0,88

12 Lusten = Elk van de twaalf voedingsmiddelen werd gescoord op een schaal van 0-10.

13

Trek op t1 en t2 = Elk van de twaalf voedingsmiddelen werd gescoord op een schaal van 0-10.

(39)

Tabel 3: Gemiddelden en standaarddeviaties van significante tijdseffecten bij de totale

populatie

Gemiddelde± Standaarddeviatie STRESSPARAMETERS

Zelfgerapporteerde stress (PANAS15 op t116) (score van 1-10) 4,09±1,99

Zelfgerapporteerde stress (PANAS op t2) (score van 1-10) 6,21±2,28

Zelfgerapporteerde stress (PANAS op t3) (score van 1-10) 3,85±2,03

Zelfgerapporteerde stress (PANAS op t4) (score van 1-10) 3,04±1,82

Zelfgerapporteerde stress (PANAS op t5) (score van 1-10) 2,75±1,76

Stress index op t0 8,20±5,14 Stress index op t1 7,84±5 02 Stress index op t2 8,02±4,40 Stress index op t3 8,90±3, 87 Stress index op t4 9,02±4,01 Stress index op t5 7,86±3,87

(40)

Tabel 4: Gemiddelden en standaarddeviaties van (rand)significante groepsverschillen (cross-sectioneel) Gemiddelden ± Standaarddeviaties ZELFGERAPPORTEERDE STRESS PANAS17 op tijdstip 1

Groep 1 (natuur in het groen) 3,68±0,42 *18

Groep 2 (natuur in grijstinten) 3,76±0,43 ** Groep 3 (stad in het groen) 4,17±0,47 Groep 4 (stad in grijstinten) 4,80±0,44 * **

PANAS op tijdstip 2

Groep 1 (natuur in het groen) 5,91±0,48 Groep 2 (natuur in grijstinten) 5,52±0,49 * Groep 3 (stad in het groen) 6,94±0,53 * Groep 4 (stad in grijstinten) 6,60±0,51

PANAS op tijdstip 3

Groep 1 (natuur in het groen) 3,64±2,01 Groep 2 (natuur in grijstinten) 3,14±1,68 * ** Groep 3 (stad in het groen) 4,11±1,78 ** Groep 4 (stad in grijstinten) 4,60±2,41 *

17 PANAS = Positive and Negative Affect Schedule

(41)

4.2 Correlatiematrix

In tabel 5 zijn de correlaties tussen de belangrijkste parameters terug te vinden. De zelfgerapporteerde stress tijdens het eerste deel van het Food lab was significant gecorreleerd met een hogere voedselinname in kilocalorieën (kcal) en natriuminname, maar met minder trek in de voedingsmiddelen uit de groep hoog zout- en laag vetgehalte. Honger op tijdstip 1 en 2 was positief gecorreleerd met verschillende uitkomstvariabelen van voeding. Bij de regressies werd gekozen om honger op tijdstip 1 mee te nemen als covariaat. Daarnaast was de totale score van het lusten van de voedingsmiddelen positief gecorreleerd met de totale trek in voeding en met trek in de 4 voedingscategorieën. De objectief gemeten stress aan de hand van de stress index bij het Food lab was positief gecorreleerd met de inname van de categorie hoog zout- en hoog vetgehalte.

(42)

Tabel 5: Correlatiematrix Voedsel-inname (g) Voedsel-inname (kcal) Vet-inname (kcal) Suiker-inname (kcal) Natrium-inname (mg) HS LV HZ LV HZ HV HS HV Trek op t2 Trek op t2 HSLV Trek op t2 HSHV Trek op t2 HZLV Trek op t2 HZHV Lievelingskleur r -0,01 -0,13 -0,19 * -0,03 0,07 0,03 0,20 * -0,18 -0,18 -0,06 -0,18 -0,10 -0,05 -0,03 BMI r -0,09 -0,04 -0,04 -0,13 0,13 -0,13 -0,04 0,08 -0,09 -0,004 0,06 -0,01 -0,10 0,02 SSES r -0,10 -0,09 -0,09 -0,12 0,06 -0,15 0,10 0,08 -0,13 0,03 0,22 1,00 0,63 0,82 Honger op t1 r 0,10 0,29 ** 0,29 ** 0,12 0,30 ** -0,07 -0,02 0,50 ** 0,16 0,63 ** 0,46 ** 0,37 ** 0,63 *** 0,70 ** Honger op t2 r 0,26 ** 0,34 ** 0,35 *** 0,26 ** 0,31 ** 0,08 -0,02 0,46 *** 0,20 * 0,64 *** 0,48 *** 0,37 *** 0,61 ** 0,70 *** Lusten r 0,06 0,10 0,07 0,08 0,05 0,07 0,03 0,20 0,17 0,41 *** 0,28 ** 0,26 ** 0,51 *** 0,37 *** Zelf- gerapporteerde stress op t4 r 0,15 0,22 ** 0,16 0,08 0,24 ** 0,08 0,08 0,17 0,14 -0,06 0,02 0,10 -0,23 ** -0,09 RMSSD (ms) op t4 r 0,16 -0,02 0,01 -0,05 0,003 -0,02 0,10 -0,17 -0,06 -0,01 -0,07 -0,06 0,01 0,10 Stress index op t4 r -0,05 0,12 0,11 0,07 -0,02 0,17 -0,22 0,27 ** 0,06 -0,09 -0,06 -0,06 -0,01 -0,16

Afbeelding

Figuur 1: Schematisch protocol 1
Figuur 2: Evolutie van zelfgerapporteerde stress 19 20
Figuur 3: Evolutie van objectief gemeten stress 21
Figuur 5: Mediatie door zelfgerapporteerde stress of stress index 22

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voorbeelden van samenwerking zijn formatievorming tijdens het trekken, lekgedrag en gemeenschappelijk broeden (Helm et al., 2006). In tegenstelling tot samenwerking

2) Enkele grondwetsbepalingen staan delegatie niet toe; dan is dus experimenteren bij lager voorschrift niet toegestaan. 3) Is delegatie in concreto mogelijk, dan is, als niet aan

Uit de berekeningen blijkt dat bij verlenging van de werkweek een aantal voltijd-werknemers in de collectieve sector bereid is meer uren te gaan werken, maar dat aantal is niet

efforts to encourage behavior change for a sustainable energy transition will be more effective when they target important individual and contextual factors of relevant behaviors and

Dit dien ook vermeld te word dat in terme van bogenoemde om- skrywing eventueelook gepraat .sou kon word van die Sosiologie van die Politiek. Laasgenoemde begrip impliseer na ons

Door met de UV-C robot regelmatig langs het tomatengewas te rijden, worden niet alleen sporen van Botrytis gedood maar zijn er mogelijk ook andere effecten op plagen en

In order to study the frequencies of occurrence in a linguistic corpus (cf. Stefanowitsch 2010: 1; Biber, Conrad &amp; Reppen 2000), the owner of the tattoo shop on the

4 IMRT plans created in XiO could be compared to MC dose calculation, and the results displayed in a familiar manner: using dose maps, gamma analysis and DVHs. These methods