• No results found

VOEDINGSPARAMETERS BIJ STUDIESTART Lusten

5.1 Bespreking resultaten

5.1.1 Effectiviteit methodologie

De natuurfoto’s werden, net als in het onderzoek van Wilkie & Clements (2018), hoger ingeschat in restauratieve kracht. Als de scores uit de PRS niet verschilden tussen de 4 groepen, konden geen effecten gevonden worden van de slideshows bij verdere analyses. Dit zou betekenen dat de interventie op basis van foto’s verkeerd gekozen was.

In het onderzoek van Annerstedt et al. (2013) werd stress geïnduceerd door TSST. De stress werd gemeten aan de hand van de objectieve parameters: cortisol en hartslagvariabiliteit. Zelfgerapporteerde stress en emoties werden bevraagd via vragenlijsten. Bij beiden steeg de stress. Dit wees erop dat de stressinductie gewerkt had.

Uit de resultaten van deze thesis bleek dat de zelfgerapporteerde stress steeg bij aanvang van de TSST en daarna daalde. Er heerste een sterk vermoeden dat dit wees op de effectiviteit van de stressinductie (zie sectie 4.3). Bij de objectief gemeten stress werden echter opvallende resultaten waargenomen. Er werd bij alle groepen een stijging van objectieve stress over de tijd waargenomen (p=0,07), behalve bij de groep die natuurfoto’s in grijstinten te zien kregen. Bij deze groep was er een lichte daling na de TSST. Hierdoor leek de stressinductie niet effectief te zijn bij deze groep (zie sectie 4.4). Toch bleef er een vermoeden dat de stressinductie ook bij deze groep effectief was op basis van de resultaten van de zelfgerapporteerde stress. De groep scoorde hier consequent het laagst. Een mogelijke verklaring waarom in deze groep de effectiviteit van de TSST niet te zien was op basis van de objectieve parameter, was dat de participanten van nature minder stressgevoelig waren of dat natuurfoto’s in grijstinten toch een restauratief effect hadden.

5.1.2 Stress

Artificiële natuur zou een herstellend effect hebben op stress (Wilkie & Clements, 2018). In deze thesis werd ook het potentieel beschermend effect van natuur nagegaan. Er werden geen groepsverschillen in zelfgerapporteerde stress waargenomen over de tijd. Er werden bij cross- sectionele analyses wel enkele randsignificante en significante verschillen waargenomen. De participanten die natuurslides in grijstinten bekeken hadden, hadden een lager stressniveau na de eerste slideshow ten opzichte van de participanten die de groene stadsfoto’s bekeken hadden (meting 2). Dit kan mogelijks wijzen op een beschermend effect van natuurslides in grijstinten op stress. De individuen die natuurfoto’s in grijstinten bekeken hadden, rapporteerden een lager stressniveau dan de individuen die stadsfoto’s in het groen (meting 2) of in grijstinten (meting 3) bekeken hadden. Dit kon wijzen op een restauratief effect van natuur op stress (zie sectie 4.3). Bij het analyseren van de objectieve stress, waren er geen groepsverschillen te zien. Er werden alleen verschillen in stress over de tijd waargenomen, veroorzaakt door TSST en het Food lab (zie sectie 4.4).

De beperkte blootstelling aan groene omgeving kon een reden zijn waarom er geen grote effecten van natuur op stress werden gevonden. Er werden namelijk enkel foto’s getoond. De herstelfase van de interventiegroepen in het onderzoek van Annerstedt et al. (2013) bestond uit het waarnemen van natuur in een virtual reality cave. Eén van deze interventiegroepen kreeg ook natuurgeluiden te horen. De controlegroep kreeg een laboruimte te zien. Hieruit bleek dat natuurbeelden en geluiden samen een herstellend effect hadden op stress. De natuurbeelden zonder geluid hadden net als de laboruimte geen herstellend effect. In het onderzoek van Ulrich et al. (1991) werd via een video over werkongevallen stress geïnduceerd. De participanten kregen daarna video’s van natuurlijke of stedelijke settings met bijpassende geluiden te zien. De participanten die de natuurvideo’s bekeken hadden, bleken een completer en sneller herstel van stress te ervaren en ze waren alerter. In het onderzoek van Lohr, Pearson-Mims & Goodwin (1996) induceerde een computertaak stress. Bij sommigen gebeurde dit in aanwezigheid van gepotte planten en bij anderen niet. Gepotte planten hadden een beschermend en herstellend effect op stress. De invulling van deze interventies zou een verklaring kunnen bieden voor waarom er in deze thesis weinig verschillen gevonden werden in stress tussen de groepen. Er werden namelijk geen bewegende beelden, geluiden of gepotte planten gebruikt. Deze zijn een completere representatie van de werkelijkheid in vergelijking met foto’s. Hierdoor werd de interventie mogelijks minder intens beleefd.

Uit de review van Han & Ruan (2019) bleek dat gepotte planten een groter effect hadden dan foto’s van natuur. Daarnaast bleek ook de duur van de interventie een belangrijke factor. De participanten dienden minstens 20 minuten in contact te komen met planten. In deze thesis werden de slides slechts 5 en 8 minuten getoond. Dit kan ook een verklaring bieden voor waarom het effect van de groene omgeving niet zichtbaar was.

Er is een daling in zowel zelfgerapporteerde als objectief gemeten stress van meting 4 naar 5 (zie sectie 4.3 en 4.4). Het consumeren van voeding tijdens het Food lab zou hiervoor een verklaring kunnen zijn. Uit de literatuur bleek dat emotionele eters stressreductie ervaren door eten (Evers, Dingemans, Junghans & Boevé, 2018; Macht, 2008; Y. Jiang, King & Prinyawiwatkul, 2014). In deze thesis bleek echter dat bij alle participanten stressreductie optrad. Dit zou ook te wijten kunnen zijn aan het feit dat de participanten wisten dat het einde van het onderzoek naderde en ze gedurende 7 minuten alleen gelaten werden en tot rust konden komen.

5.1.3 Zelfgerapporteerde emoties

Er werden geen groepsverschillen waargenomen in de emoties alert, blij, boos, bang en verdrietig. Er was echter wel een interactie-effect van tijd en groep op de emotie blij. Ulrich et al. (1991) vonden dat natuurvideo’s een krachtiger herstel veroorzaakten dan stadsvideo’s in positief affect, woede, agressie en angst. De restauratieve kracht op het positief affect viel ook het meeste op. Video’s zorgen mogelijks voor een intensere beleving van een groene omgeving dan foto’s. Het gebruik van video’s zou de kleine effecten op de emotie blij duidelijker zichtbaar kunnen maken. Uit het onderzoek van B. Jiang et al. (2014) bleek echter dat het cognitief functioneren verbeterde door contact met natuur. Dit werd niet teruggevonden bij de emotie alertheid in deze thesis.

5.1.4 Eetgedrag

Stress was volgens Wallis & Hetherington (2009) geassocieerd met ongezonde voedingskeuzes. Emotionele eters gaan namelijk meer eten als reactie op stress om deze negatieve emotie te reduceren (Evers, Dingemans, Junghans & Boevé, 2018; Macht, 2008; Jiang, King & Prinyawiwatkul, 2014). Maniam & Morris (2012) beschreven echter dat stress kan zorgen voor een verminderde voedselinname bij individuen die geen of weinig trekken van een emotionele eter vertonen. Dit kan veranderen als er smakelijke voeding aanwezig is. De gevolgen van acute stress zorgen bij deze individuen mogelijks voor een verminderde voedselinname (Adam & Epel, 2007).

Wanneer de objectieve voedselinname en de voedselvoorkeur naar vet, suiker en natrium werd bekeken, werden geen groepseffecten waargenomen bij alle participanten. In deze thesis werd, ondanks het feit dat niet alle participanten veel gingen eten, trek in vet- en suikerrijke producten ter aanvulling gemeten. Bij de zelfgerapporteerde trek werden geen effecten van groep waargenomen. De trek in de vier voedingscategorieën steeg bij alle participanten over de tijd. Ondanks het feit dat er geen groepsverschillen bestonden, kon er wel waargenomen worden dat individuen tijdens het Food lab gegeten hebben van de voedingsmiddelen en dat de trek steeg (zie sectie 4.5 en 4.6). Een mogelijke verklaring hiervoor kan nudging zijn. Ongezonde voeding aanbieden kan een nudge zijn die participanten aanzet tot (extern) eten, zeker in stresssituaties (Newman et al., 2008; Wilson et al., 2016). Participanten eten ook soms uit impulsiviteit wanneer er externe voedselcues aanwezig zijn (Kakoschke et al., 2015).

Kleuren bepalen wat we over een voedingsmiddelen denken en beïnvloeden daarnaast de smaakbeleving (Spence, 2018). Er werd in deze thesis gekozen om de aantrekking tot gezonde en ongezonde producten niet te analyseren. De druiven waren het enige gezonde product. Er kon daarom niet nagegaan worden of de groene slides participanten genudged hebben om gezonder te eten.

5.1.4.1 Mediatie

Uit de literatuur bleek dat INE stressreductie teweegbrengt (Hartig, et al., 2014; Mcsweeney et al., 2014). Stress bleek ook een beïnvloedende factor te zijn op eetgedrag. Daarom werd zowel de objectief als zelfgerapporteerde stress getest als mediator (Maniam & Morris, 2012).

Er werden geen verschillen in stress tussen de 4 groepen waargenomen. Bijgevolg kon er geen invloed zijn van stress op de voedingsuitkomsten en kon stress niet optreden als mediator. Verder is het persoonsgebonden hoe individuen stress ervaren. Bij sommige participanten lokte de stresstaak mogelijks matig intense emoties en bij anderen zeer intense emoties uit. Matige intense emoties kunnen de voedselinname laten stijgen of niet beïnvloeden. Intense emoties en momenten van opwinding kunnen de voedselinname verminderen (Macht, 2008).

5.1.4.2 Moderatie

Stress zou het eetgedrag, voornamelijk van emotionele eters, kunnen beïnvloeden (Evers, Dingemans, Junghans & Boevé, 2018; Macht, 2008). Daarom werd de mate van emotioneel eten als moderator meegenomen. Stress was echter niet verschillend tussen de 4 groepen waardoor de moderator, de mate van emotioneel eten, minder zichtbaar zou kunnen zijn.

Emotioneel eten werd in het onderzoek van Van Strien et al. (2012) als moderator in de relatie tussen stress en eetgedrag getest. Ten eerste werd de variabele emotioneel eten gedichotomiseerd, waardoor alleen de extreme waarden (hoge scores) als moderator werden getest. Deze moderator was significant. Dit was in deze thesis niet mogelijk wegens de kleine sample size. Wanneer niet gedichotomiseerd werd en de mate van emotioneel eten mee werd genomen als moderator (hoe hoger de score, hoe meer trekken van een emotionele eter), zoals in deze thesis, was dit ook geen moderator. Het was dan ook aannemelijk dat er geen verschillen gevonden werden in de voedselinname, voedselvoorkeur en trek.