• No results found

De menselijke waardigheid en euthanasie voor wilsbekwame kinderen onder de 12 jaar.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De menselijke waardigheid en euthanasie voor wilsbekwame kinderen onder de 12 jaar."

Copied!
78
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De menselijke waardigheid en euthanasie voor

wilsbekwame kinderen onder de 12 jaar.

Masterscriptie gezondheidsrecht Pascalle Langereis

Studentnummer 10019499 Begeleider: Prof. Mr. J. Legemaate

(2)

ABSTRACT

In deze scriptie staat de vraag centraal of het wenselijk is om wilsbekwame kinderen onder de 12 jaar een recht hebben op euthanasie op grond van de menselijke waardigheid. De Wtl wordt uiteengezet, met één paragraaf specifiek gewijd aan minderjarigen. De menselijke waardigheid als recht wordt besproken tezamen met alle relevante rechten die hieronder vallen. In dit kader worden tevens het EVRM en het IVRK besproken. Er wordt een vergelijking getroffen met de Belgische wetgeving van 2014. Ook wordt er beschouwd of de WGBO een obstakel zal vormen voor een mogelijke afschaffing van de minimumleeftijd.

(3)

1. Inleiding... 4

Hoofdstuk 1: Euthanasiewetgeving...6

1.1 Achtergrond... 6

1.2 Wettelijke vereisten... 8

1.3 Minderjarigen... 11

1.3.1 Kinderen tussen de 16 en 18 jaar...13

1.3.2 Kinderen tussen de 12 en 16 jaar...13

1.3.3 Kinderen onder de 12 jaar...14

1.4 De WGBO... 16

1.5 Tussenconclusie... 17

Hoofdstuk 2: De menselijke waardigheid...19

2.1 De menselijke waardigheid... 19 2.2 Het zelfbeschikkingsrecht... 22 2.3 Barmhartigheid... 25 2.4 Recht op privéleven... 28 2.5 Artikel 5 en 12 IVRK... 31 2.6 Tussenconclusie... 33

Hoofdstuk 3: Belgische wetgeving...37

3.1 Achtergrond... 37

3.2 Huidige situatie... 38

3.3 Tussenconclusie... 42

Hoofdstuk 4: Toetsing... 44

4.1 Is euthanasie toegestaan bij wilsbekwame kinderen onder de 12 jaar?...44

4.1.1 Menselijke waardigheid... 44 4.1.2 Zelfbeschikkingsrecht... 45 4.1.3 Barmhartigheid... 45 4.1.4 Recht op privéleven... 46 4.1.5 Artikel 5 en 12 IVRK... 47 4.1.6 De WGBO... 48

4.1.7 Is de afschaffing van de leeftijdsgrenzen mogelijk?...48

4.2 Is het wenselijk om euthanasie mogelijk te maken voor kinderen onder de 12 jaar?... 50 4.2.1 Menselijke waardigheid... 50 4.2.2 Zelfbeschikkingsrecht... 51 4.2.3 Barmhartigheid... 51 4.2.4 Artikel 8 EVRM... 52 4.2.5 Artikel 5 en 12 IVRK... 54 4.2.6 De WGBO... 55 4.2.6 Tussenconclusie... 58 Hoofdstuk 5: Oplossing... 62 Hoofdstuk 6: Conclusie... 66 6.1 Deelvragen... 66

6.2 Beantwoording van de onderzoeksvraag...69

6.3 Oplossingen en aanbevelingen... 72

(4)

1. Inleiding

Sinds 2002 bestaat er in Nederland een wettelijke regeling die euthanasie regelt. Deze wet heet de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij

zelfdoding (hierna Wtl). Dit betekent echter niet dat euthanasie voor 2002 niet toegestaan was of niet uitgevoerd werd. Voor die tijd werd euthanasie uitgevoerd maar was de arts die euthanasie pleegde in beginsel strafbaar en moest zich dan ook voor de strafrechter vertonen. Dit was geen wenselijk systeem voor de arts of voor de wettelijke systematiek.1

Met de invoering van de wet is ervoor gekozen om euthanasie voor kinderen onder de 12 jaar niet te legaliseren. Kinderen onder de 12 jaar werden niet in

staat geacht om zo een zware beslissing te kunnen nemen.2 De arts die een

terminaal zieke patiënt heeft in deze leeftijdscategorie staat dan ook voor een zware taak. Hij beschikt nog over de opties van palliatieve sedatie, pijn- en symptoombestrijding en beëindiging van kunstmatige voedsel- en

vochttoediening. Dit kan de lijdensweg verzachten voor de patiënt, maar uiteindelijk zal hij moeten wachten tot het onvermijdelijke gebeurt; het kind komt te overlijden.

In 2014 is de leeftijdsgrens voor euthanasie afgeschaft in België wat het dan ook mogelijk maakt om bij deze leeftijdsgroep euthanasie toe te passen.3 Ook dit heeft in Nederland weer de discussie doen opkomen of het wenselijk is om in Nederland ook de leeftijdsgrens af te schaffen. In het verband met de menselijke waardigheid kan de vraag worden gesteld waarom zij wel het uitzichtloos en ondragelijk lijden zouden moeten ondergaan? De probleemstelling van dit onderzoek luidt dan ook: euthanasie is in Nederland niet mogelijk voor kinderen onder de 12 jaar, ongeacht de vraag of zij wilsbekwaam zijn. Hoewel het mogelijk is voor de arts om over te gaan tot levensbeëindiging zonder verzoek kan dit 1 Kamerstukken II, 1997-1998, 26 000, nr. 3, blz. 3

2 Kamerstukken II, 1998–1999, 26 691, nr. 3, blz. 12 3 Artikel 3 Wet Betreffende de euthanasie

(5)

mogelijk een barrière zijn voor de arts omdat hij zich op artikel 40 Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) moet beroepen. Hierdoor kan het in de praktijk een belemmering zijn voor de arts om over te gaan tot levensbeëindiging bij kinderen onder de 12. Dit kan leiden tot uitzichtloos lijden van het kind en een

onmenselijke situatie creëren.

Met deze vraag in het achterhoofd schrijf ik deze scriptie. Allereerst zal het toetsingskader van de Wtl uiteengezet worden. In dit eerste hoofdstuk worden de deelvragen “Wat is de inhoud van de Wtl?” en “Waarom is euthanasie niet mogelijk voor kinderen onder de 12 jaar?” beantwoord. Vervolgens zullen de rechten uiteengezet worden die voort kunnen vloeien uit de menselijk

waardigheid en zal bezien worden of deze rechten een argument kunnen vormen voor de legalisatie van euthanasie voor kinderen onder de 12 jaar. In hoofdstuk 2 worden de deelvragen “Wat houdt de menselijke waardigheid in?” en “Welke rechten vloeien voort uit de menselijke waardigheid?” beantwoord. In hoofdstuk 3 zal de Belgische wetgeving uiteengezet worden. Door de Belgische wetgeving uiteen te zetten wordt getracht een antwoord te formuleren op de deelvragen “Hoe is het in de Belgische wetgeving vormgegeven?” en “Waarom is de Belgische wetgeving aangepast?”. Daarna zal de Nederlandse minimumleeftijd worden getoetst aan de menselijke waardigheid. In hoofdstuk 4 wordt een antwoord geformuleerd op de deelvraag “Is het wettelijk gezien mogelijk om de

euthanasiewetgeving aan te passen en euthanasie mogelijk te maken voor

wilsbekwame kinderen onder de 12 jaar?” Daarnaast wordt de wenselijkheid van een euthanasiewetgeving voor wilsbekwame kinderen onder de 12 jaar

onderzocht. In hoofdstuk 5 wordt en oplossing aangedragen hoe een dergelijke regeling eruit dient te zien. In hoofdstuk 6 zal uiteengezet worden of het mogelijk is om de leeftijdgrens te verlaten. Tot slot zal in de conclusie antwoord gegeven worden op de onderzoeksvraag: “Is het wenselijk om euthanasie te legaliseren voor wilsbekwame kinderen onder de 12 jaar in verband met de menselijke waardigheid?”

(6)

Hoofdstuk 1: Euthanasiewetgeving

In dit hoofdstuk zal allereerst de achtergrond van de Wtl besproken worden. Hiermee wordt een antwoord gegeven op de deelvraag: “Waarom is euthanasie niet mogelijk voor kinderen onder de 12 jaar?” Vervolgens wordt de inhoud van de Wtl uiteengezet. Hierbij wordt een antwoord gegeven op de deelvraag: “Wat is de inhoud van de Wtl?” Tot slot zal de regeling met betrekking tot minderjarigen gedetailleerder worden behandeld.

1.1Achtergrond

Op grond van het WvSr is het strafbaar om iemand om het leven te brengen of hulp bij zelfdoding te verschaffen.4 In het WvSr bestaat er een bijzondere

strafuitsluitingsgrond voor arts als er voldaan is aan de zorgvuldigheidseisen en

de Wtl.5 Artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna

het EVRM) waarborgt het recht op leven. Dit artikel garandeert het recht op leven

voor een ieder.6 Het beschermt de burger tegen ingrijpen van de overheid en van

medeburgers. Van belang is dat het de burger niet weerhoudt om zichzelf van het leven te beroven of een ander om hem daarmee te assisteren. Het artikel tast dus niet de vrijheid van een persoon aan om, conform zijn wil, iemand te verzoeken een einde aan zijn leven te maken.7 Van belang is echter wel dat hierbij voldaan is aan de zorgvuldigheidseisen.

In 2002 is de Wtl tot stand gekomen, in de volksmond ook bekend als de Euthanasiewet. In deze wet liggen de zorgvuldigheidseisen besloten waar het WvSr en het EVRM naar verwijzen.

Toen het initiatief wetsvoorstel tot invoering van de Wtl voor het eerst werd

ingediend in 1998 was euthanasie al algemeen aanvaard in de maatschappij.8 In

1978 is voor het eerst een motie ingediend om een commissie in het leven te 4 Artikel 287 jo 289 jo 293 jo 294 Wetboek van Strafrecht.

5 Artikel 293 lid 2 Wetboek van Strafrecht.

6 Artikel 2 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens 7 Leenen e.a., 2014, blz. 392

(7)

roepen die ziet op hulp bij zelfdoding. Deze commissie werd ingesteld in 1982. Voor die tijd werd euthanasie in de praktijk uitgevoerd, hier bestond echter nog geen wetgeving over. Dit betekent echter niet dat euthanasie in de gehele

maatschappij geaccepteerd werd. Om deze reden is er uitdrukkelijk in het wetsvoorstel benoemd dat de weigering van plegen van euthanasie door de arts geen gevolgen zal hebben. Voor de aanvaarding van de wet moesten artsen na het plegen van euthanasie een beroep doen op artikel 40 WvSr. en zich daarbij beroepen op overmacht in de zin van een noodtoestand, conflict van plichten.

Sinds 1984 werd dit geaccepteerd als een juridische basis voor euthanasie.9 De

rechter oordeelde dan over het beroep aan de hand van zorgvuldigheidseisen die in de rechtspraak zijn vastgesteld. In het kader van de voorbereiding van het wetsvoorstel is er een onderzoekscommissie ingesteld. Deze commissie wilde onderzoek doen naar meldingen van euthanasie. Artsen weigerde echter melding te doen van hulp bij zelfdoding omdat er destijds geen duidelijk

vervolgingsbeleid bestond. Om dit onderzoek mogelijk te maken zijn er door de regering afspraken gemaakt inzake het vervolgingsbeleid. Hierdoor is de

meldingsprocedure beter gaan functioneren.10

In het wetsvoorstel zijn de jurisprudentiële regels als zorgvuldigheidseisen overgenomen, deze zijn mede overgenomen in het vervolgingsbeleid. Voordat het wetsvoorstel tot stand kwam voelden artsen zich soms belemmerd in het

uitvoeren van een verzoek van een patiënt tot euthanasie, omdat zij zich in een strafrechtelijk moeilijke positie bevonden; de jurisprudentiële regels werden in de praktijk soms verschillend geïnterpreteerd. Gevolg daarvan is ook dat een groot deel van de uitgevoerde euthanasie niet werd gemeld. De verwachting met de invoering van de wet was dan ook dat het aantal meldingen omhoog zou gaan.11 Daarnaast is het juridisch gezien onwenselijk dat er een beroep werd gedaan op artikel 40 WvSr. Dat artikel is immers bedoeld voor uitzonderlijke

noodtoestanden, niet voor een gangbare praktijk.12

9 Leenen e.a., 2014, blz. 396

10 Kamerstukken II, 1997-1998, 26 000, nr. 3, blz. 2 11 Kamerstukken II, 1998–1999, 26 691, nr. 3, blz. 3-7 12 Kamerstukken II, 1997-1998, 26 000, nr. 3, blz. 3

(8)

Na de aanvaarding van het wetsvoorstel is er een bijzondere

strafuitsluitingsgrond komen te staan in artikelen 293 en 294 WvSr.13 Deze

verwijzen naar de zorgvuldigheidseisen in artikel 2 Wtl. De vereisten van de wet zijn ontleent aan de in de jurisprudentie ontwikkelde zorgvuldigheidseisen.14 In deze systematiek is het van belang om op te merken dat het uitgangspunt dan ook blijft dat euthanasie strafbaar is op grond van de wet, tenzij aan deze strafuitsluitingsgrond is voldaan.

1.2Wettelijke vereisten

Allereerst is het van belang om op te merken dat euthanasie geen plicht is van de arts. Het is geen normaal medisch handelen waardoor de arts nooit verplicht kan worden over te gaan tot euthanasie. Dit brengt mede dat de patiënt ook geen afdwingbaar recht heeft ten opzichte van de arts.15

In artikel 2 Wtl staan de zorgvuldigheidseisen genoemd. Aan deze eisen dient de arts te voldoen:

1. De arts moet de overtuiging hebben dat het verzoek vrijwillig en

weloverwogen is.16

2. Er moet sprake zijn van uitzichtloos en ondragelijk lijden van de patiënt.17 3. De patiënt moet voorgelicht zijn over zijn situatie en de vooruitzichten.18 4. Zij moeten samen tot de overtuiging zijn gekomen dat er geen redelijk

andere oplossing meer was.19

5. Ten minste één onafhankelijke arts moet zijn geraadpleegd. Deze moet de patiënt gezien hebben en een schriftelijk oordeel hebben gegeven over alle zorgvuldigheidseisen.20

6. De euthanasie moet medisch zorgvuldig zijn uitgevoerd.21

13 artikel 293 jo 294 Wetboek van Strafrecht 14 Kamerstukken II, 1998–1999, 26 691, nr. 3, blz. 8 15 Leenen e.a., 2014, blz. 408

16 Artikel 2 lid 1 sub a Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding 17 Artikel 2 lid 1 sub b Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding 18 Artikel 2 lid 1 sub c Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding 19 Artikel 2 lid 1 sub d Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding 20 Artikel 2 lid 1 sub e Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding 21 Artikel 2 lid 1 sub f Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding

(9)

7. Er moet melding zijn gedaan bij de lijkschouwer dat er euthanasie is gepleegd.22

Om te beginnen bij het vrijwillig en weloverwogen verzoek. Dat er sprake moet zijn van een vrijwillig verzoek houdt in dat de patiënt niet onder druk mag staan. Hier wordt gedoeld op druk door anderen of druk van omstandigheden die verholpen kunnen worden. Van een weloverwogen verzoek is sprake als de patiënt geïnformeerd is over zijn gezondheidstoestand en alle mogelijke

behandelingen. Onder de mogelijke behandelingen vallen behandelingen om hem te genezen of om het lijden te verlichten. Daarnaast dient de patiënt

wilsbekwaam te zijn. Op grond van het wettelijk systeem kan een kind onder de 12 jaar niet wilsbekwaam zijn. Hier zal in de volgende paragraaf dieper op worden ingegaan. Tot slot dient het verzoek consistent te zijn en daarmee niet in een opwelling zijn gedaan. Dit is een verantwoordelijkheid van de arts om vast te stellen; de arts moet de overtuiging hebben dat hieraan is voldaan.23

Het verzoek hoeft niet schriftelijk gedaan te zijn. Deze schriftelijke wilsverklaring moet opgesteld zijn toen de patiënt nog wilsbekwaam was en vervangt dan het vrijwillige verzoek.24

Daarnaast dient er sprake te zijn van uitzichtloos en ondragelijk lijden.

Ondragelijk lijden wordt bepaald door de subjectieve ervaring van de patiënt in combinatie met de overtuiging van de arts. Dit wordt niet alleen bepaald aan de

hand van pijn van de patiënt.25 De Hoge Raad (hierna: HR) heeft hier ook onder

gebracht “de steeds verdergaande ontsluiering van de persoon en/of het vooruitzicht dat de patiënt niet meer in staat zal zijn op een waardige wijze te sterven”26 alsmede psychisch lijden. Dit brengt dan ook mede dat het lijden nog niet ondergaan hoeft te zijn in de zin dat de patiënt nog niet in de laatste

levensfase hoeft te verkeren. Voldoende is dat het lijden zich zal gaan voordoen en dat er geen behandelingen zijn om dit te voorkomen. De uitzichtloosheid wordt bepaald aan de hand van de andere beschikbare behandelingen die de 22 Artikel 10 Wet op de lijkbezorging

23 Leenen e.a., 2014, blz. 400

24 Kamerstukken II, 1998–1999, 26 691, nr. 3, blz. 11 25 Leenen e.a., 2014, blz. 400

(10)

patiënt kunnen genezen of zijn lijden verminderen. Dit valt onder de persoonlijke verantwoordelijkheid van de arts om vast te stellen.27

Vervolgens dient de arts zich te verzekeren dat de patiënt is voorgelicht over zijn situatie, over zijn vooruitzichten en mogelijke behandelingen. Dit is een

verantwoordelijkheid van de arts.28

Zowel de arts als de patiënt moeten tot de overtuiging zijn gekomen dat er geen redelijke andere oplossing is. Euthanasie is alleen toegestaan is als er geen redelijke alternatieven meer zijn. Van belang is dat deze alternatieve behandeling niet ziet op ingrijpende behandelingen met ingrijpende bijwerkingen die maar een klein effect hebben op de kwaliteit en duur van het leven. Ook is palliatieve zorg geen redelijk alternatief zoals hier bedoeld wordt.29 Het is uiteindelijk een afweging van alle relevante factoren die de arts moet maken.

Naast de uitvoerende arts moet er nog ten minste één onafhankelijk arts geraadpleegd worden. Deze arts moet de patiënt gezien hebben en een onafhankelijk schriftelijk oordeel geven. Ook deze arts moet vaststellen of de patiënt wil sterven en of er voldaan is aan de overige in artikel 2 Wtl genoemde zorgvuldigheidseisen. Wettelijk gezien moet hij hem dus bezoeken en

onderzoeken.30 Het schriftelijk oordeel van de onafhankelijk arts is een advies. De arts kan van dit oordeel kan afwijken indien hij toch het verzoek van de patiënt wil inwilligen. Dit heeft echter wel tot gevolg dat de toetsingscommissie extra kritisch naar de zaak en de motivering van de arts zal kijken.31

De arts dient de levensbeëindiging zorgvuldig uit te voeren. Medisch zorgvuldig houdt in dat de arts het verzoek medisch-technisch correct zal moeten

uitvoeren.32 Dit betekent dat hij de juiste medicatie zal moeten gebruiken, moet controleren of de gebruiksdatum niet verlopen is , de juiste dosering hiervan 27 Leenen e.a., 2014, blz. 400, 401 28 Leenen e.a., 2014, blz. 402 29 Leenen e.a., 2014, blz. 402, 403 30 Kamerstukken II, 1998–1999, 26 691, nr. 3, blz. 10 31 Leenen e.a., 2014, blz. 404 32 Kamerstukken II, 1998–1999, 26 691, nr. 3, blz. 10

(11)

moet gebruiken en deze op de juiste manier toedienen. Hier bestaat een richtlijn voor die gevolgd dient te worden door de arts.33

Euthanasie is een niet-natuurlijke dood, deze moet dan ook op grond van artikel

10 Wet op de lijkbezorging (hierna: Wlb) gemeld worden.34 Dit is onderdeel van

de strafuitsluitingsgrond. Indien dit achterwege gelaten wordt kan de arts geen beroep doen op de strafuitsluitingsgrond. De melding wordt tevens van belang geacht door de beroepsgroep omdat euthanasie niet als gewoon medisch

handelen beschouwd wordt.35 Indien de commissie van oordeel is dat de arts aan

de vereisten heeft voldaan dan heeft de arts met succes een beroep gedaan op de strafuitsluitingsgrond. In dat geval ontvangen het Openbaar Ministerie (hierna: OM) en de Inspecteur geen afschrift van de beslissing.36

Zoals reeds is gesteld is euthanasie geen afdwingbaar recht van de patiënt. Opgemerkt dient te worden dat de behandelend arts wel op passende wijze dient te handelen. Dit houdt in dat als de arts, die principiële bezwaren heeft tegen de uitvoering van een euthanasieverzoek, vermoedt dat de patiënt in een later stadium een verzoek wil indienen hij de patiënt moet laten weten dat hij dit verzoek niet zal uitvoeren. Hij heeft verder geen verwijsplicht, maar er kan wel van hem worden verlangd dat hij medewerking verleend aan het vinden van een andere arts.37

1.3Minderjarigen

In de periode van 2002 tot en met 2014 zijn er vijf meldingen geweest van euthanasieverzoeken van minderjarigen.38 In alle vijf de gevallen stonden de ouders achter het verzoek.

De Raad van State overwoog in haar advies ten aanzien van het wetsvoorstel Wtl dat ook minderjarige bekwaam kunnen zijn om een oordeel te vellen over de 33 Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van de KNMG en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, 2012

34 Art 10 Wet op de lijkbezorging

35 Kamerstukken II, 1998–1999, 26 691, nr. 3, blz. 18 36 Leenen e.a., 2014, blz. 406

37 Leenen e.a., 2014, blz. 408 - 409

(12)

keuze om een einde aan het leven te maken.39 Ook de regering was van mening dat het een internationaal rechtelijk onderschreven uitgangspunt is dat het oordeel van een minderjarige serieus genomen dient te worden naarmate hij

oordeelsbekwaam is.40 In juni 2015 stelde het Verenigde

Naties-Kindercommittee echter dat de regeling in strijd is met artikel 6 Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) en dient euthanasie

verboden te worden voor kinderen onder de 18 jaar.41

De regeling voor minderjarigen kan in drie categorieën worden onderscheiden. De wet maakt onderscheid tussen minderjarigen die de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt maar nog niet de leeftijd van 18 jaar42, minderjarigen die de leeftijd van 12 jaar hebben bereikt maar nog niet de leeftijd van 16 jaar43 en minderjarigen onder de 12 jaar. Er is gekozen om euthanasie bij minderjarige toe te staan, omdat de wetgever van mening was dat minderjarige in staat kunnen zijn een oordeel te vormen over deze zaken. Met name minderjarige in de leeftijdsgroep van 16 tot 18 jaar. Er is dan ook aangesloten bij de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (hierna: WGBO) leeftijdsgrenzen op advies van de Raad van State, omdat dit aansluit bij de verantwoordelijkheid die de ouder draagt ten aanzien van het kind en persoonlijke aard van het besluit. Daarnaast was de regering van oordeel dat het voor de hand ligt dat als de minderjarige het recht heeft om verdere behandeling te weigeren, hij ook in staat

moet worden geacht om een euthanasieverzoek te doen.44 De Staatscommissie

Euthanasie 1985 was van een gelijk oordeel.45

De Gezondheidsraad zag niet in waarom er een leeftijdsgrens gesteld moest worden aan een verzoek tot euthanasie. Er dient echter met grotere

zorgvuldigheid met deze verzoeken om gegaan te worden, minderjarige verkeren in een afhankelijke positie. Er dient dan ook gewaakt te worden voor het gevaar dat hun keuze beïnvloed wordt door derden. Dit kan bewaakt worden door 39 Advies Raad van State en nader rapport, 1998–1999, 26 691, nr. A

40 Kamerstukken II, 2000-2001, 26 691, nr. 45 41 Liefaard, FJR 2015/47

42 Artikel 2 lid 3 Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding 43 Artikel 2 lid 4 Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding 44 Kamerstukken II, 2000-2001, 26 691, nr. 6

(13)

dezelfde wettelijke eisen van toepassing te verklaren op minderjarigen als op

meerderjarigen.46

1.3.1 Kinderen tussen de 16 en 18 jaar

Minderjarigen tussen de 16 en 18 jaar kunnen een verzoek doen tot euthanasie. Er moet in dat geval aan alle zorgvuldigheidseisen zijn voldaan welke in

paragraaf 1.2 zijn behandeld. Daarnaast moeten zij in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen en dienen de ouders of voogd bij de

besluitvorming betrokken te worden.47 Toestemming van de ouders of voogd is

dan ook niet vereist. De regering was van mening dat voornamelijk meerderjarigen van 16 jaar of ouder in staat waren om een oordeel over levensbeëindiging te vellen.48

1.3.2 Kinderen tussen de 12 en 16 jaar

Minderjarige tussen de leeftijd van 12 jaar en 16 jaar kunnen tevens een verzoek doen tot euthanasie. Naast de zorgvuldigheidseisen, die behandeld zijn in

paragraaf 1.2., dient te worden vastgesteld dat de minderjarige in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen. Tot slot geldt dat de ouder(s) of voogd

toestemming dien(t)(en) te geven.49 Indien de ouder of voogd geen toestemming

verleend om de euthanasie uit te voeren kan de arts echter wel gevolg geven aan het verzoek van de patiënt indien hij de overtuiging heeft dat hiermee ernstig nadeel kan worden voorkomen. Hier is sprake van als de arts overgaat tot euthanasie om het voortduren van uitzichtloos ondragelijk lijden te voorkomen. Indien de minderjarige nadat hij of zij de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt een wilsverklaring heeft opgesteld en nadien wilsonbekwaam is geworden kan gebruik gemaakt worden van deze wilsverklaring. Indien de ouder(s) of voogd geen toestemming verlenen voor uitvoering van het euthanasieverzoek op basis van de wilsverklaring dan kan de arts enkel afwijken van de wilsverklaring indien hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de verklaring niet

vrijwillig en weloverwogen is.50 Hoewel de verwachting is dat deze verzoeken

46 Kamerstukken II, 1998–1999, 26 691, nr. 3

47 Artikel 2 lid 3 Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding 48 Kamerstukken II, 1998–1999, 26 691, nr. 3

49 Artikel 2 lid 4 Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding 50 Kamerstukken II, 1998–1999, 26 691, nr. 3

(14)

niet vaak zullen voorkomen, zullen ze toch met uiterste zorg behandeld dienen te

worden.51 Het kind van 12 jaar en ouder is dan ook handelingsbekwaam om deze

medische beslissingen te nemen. Hier is voor gekozen omdat deze situatie zo wezenlijk anders is dan enige andere situatie die ziet op de wilsbekwaamheid

van een minderjarige.52 Het werd van belang geacht om de ouders bij het de

besluitvorming te betrekken omdat het sterven van het kind al zwaar genoeg is voor de ouders, zeker indien zij niet bij de besluitvorming betrokken zijn geweest. De Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der

Geneeskunst (hierna: KNMG) heeft deze extra voorwaarde echter niet van belang geacht.53

1.3.3 Kinderen onder de 12 jaar

Er bestaat geen wettelijke bepaling die het mogelijk maakt om euthanasie uit te

voeren bij kinderen onder de 12 jaar.De wetgever is er vanuit gegaan dat

kinderen onder de 12 jaar niet over het vermogen beschikken om een redelijke

waardering van hun belangen te hebben.54 Op grond van de Wtl is het momenteel

dan ook niet mogelijk om te toetsen of het kind onder de 12 jaar in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen. Er bestaat wel een regeling voor

levensbeëindiging bij pasgeborenen, tot 1 jaar.55 Aangezien deze groep patiënten

niet wilsbekwaam zijn valt deze regeling buiten het bereik van deze scriptie. Uit de wetgevingsgeschiedenis blijkt echter dat een aantal parlementariërs van mening waren dat de leeftijdsgrens van 12 tamelijk willekeurig is. Er werden vraagtekens gezet bij het standpunt dat kinderen onder de 12 jaar

wilsonbekwaam zouden zijn. Dit standpunt wordt mede ingegeven door onderzoeken die aantoonden dat terminaal zieke kinderen mentaal rijper zijn dan hun leeftijdsgenoten.56 Toch blijkt uit de wetgevingsgeschiedenis dat erkend werd dat het voor kan komen dat kinderen onder de 12 jaar een euthanasie

51 Kamerstukken II, 2000-2001, 26 691, nr. 45 52 Kamerstukken II, 2000-2001, 26 691, nr. 6 53 Kamerstukken II, 2000-2001, 26 691, nr. 5

54 Kamerstukken II, 1998–1999, 26 691, nr. 3, blz. 12 55 Richtlijn actieve levensbeëindiging bij pasgeborenen 56 Kamerstukken II, 2000-2001, 26 691, nr. 22

(15)

verzoek doen en de ouders hiermee instemmen. Dit verzoek moet dan ook

serieus genomen worden.57

Er is geen commissie om voor deze groep patiënten de meldingen te toetsen. Indien er actieve levensbeëindiging is toegepast wordt er dan ook melding

gedaan bij het OM.58 De arts zal dan een beroep op artikel 40 WvSr moeten doen.

Dit heeft zich echter nog niet voorgedaan in de praktijk. Daarnaast blijkt uit interviews met terminaal zieke kinderen dat er een wens is tot meer autonomie

om te besluiten om te sterven of niet verder behandeld te worden.59 Op het

moment van schrijven zal de levensbeëindiging bij minderjarige onder de 12 jaar

conform de procedure van levensbeëindiging zonder verzoek plaatsvinden.60

De Nederlandse Vereniging van Kindergeneeskunde (hierna: NVK) acht deze regeling ongewenst. Zij hebben het standpunt ingenomen dat het ook voor kinderen onder de 12 jaar mogelijk dient te zijn dat zij een zorgvuldig besluit kunnen nemen indien zij zich in een uitzichtloze en ondragelijke situatie bevinden, zeker indien palliatieve sedatie tekort schiet.61 De Staatscommissie stelde dat het stellen van leeftijdsgrenzen tot willekeurigheid kan leiden en onvoldoende recht doet aan de ontwikkeling van iedere patiënt. De

Staatscommissie was van oordeel dat ook jongere kinderen in staat zijn een weloverwogen verzoek te doen. Dit verzoek kunnen zij doen omdat zij wel

degelijk inzicht hebben in de ernst van hun ziekte. De Staatscommissie zag niet in waarom er voor minderjarige onder de 12 jaar andere normen zouden moeten

gelden dan voor andere patiënten.62 De Gezondheidsraad sloot zich aan bij deze

standpunten.63 Dit recht wordt hen nu onthouden.

57 Kamerstukken II, 1997–1998, 26 000, nr. 3 58 Legemaate, FJR 2016/33 59 Kamerstukken II, 2000-2001, 26 691, nr. 22 60 Kamerstukken II, 1998–1999, 26 691, nr. 3 61 Liefaard, FJR 2015/47 62Rapport Staatscommissie 1985, blz. 84, 94

(16)

1.4 De WGBO

In de Wtl is aangesloten bij de leeftijdsminima van de WGBO. In deze paragraaf zal relevante informatie uiteengezet worden omtrent de keuze van de

leeftijdsgrenzen van de WGBO.

Vanaf de leeftijd van 16 jaar is het kind bevoegd om

behandelingsovereenkomsten te sluiten. Vanaf de leeftijd van 12 jaar wordt hij contractspartij maar heeft wel toestemming van de ouders nodig. Er is dan ook dubbele toestemming vereist. Hier bestaat de uitzondering van het kind van 12 jaar of ouder dat herhaaldelijk blijft verzoeken om een behandeling die

noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen. Op grond van de WGBO is geen toestemming van het kind onder de 12 jaar vereist om over te gaan tot een medische handeling, enkel de toestemming van de ouders is vereist.

Kinderen boven de 12 dienen over een redelijke waardering van de belangen te beschikken willen zij in staat zijn om een keuze te maken. Op grond van de wetsgeschiedenis van de WGBO is het kind in staat tot een redelijke waardering van de belangen zodra hij het vermogen heeft om informatie te verwerken en op basis van deze informatie een verantwoorde keuze te maken. Onder deze

informatie valt tevens de alternatieve behandelmethode(n). Hij moet dan ook in staat zijn om ook hier tussen een keuze te kunnen maken.64 Er is in het systeem van de WGBO gekozen voor vaste leeftijdsgrenzen omdat dat tot meer

rechtszekerheid leidde.65 Er werd destijds echter al in de literatuur bepleit dat er geen gebruik gemaakt moest worden van vaste leeftijdsgrenzen maar naar ieder

kind individueel gekeken diende te worden.66 Hoewel ingezien werd dat kinderen

onder de 12 jaar erg jong zijn, werd er toch gesteld dat zij wel in staat zijn om medische beslissingen te kunnen overzien. Op de keuze van een vaste

leeftijdsgrens is dan ook veel kritiek geleverd in de literatuur.67 Ook tijdens de behandeling van het wetsvoorstel is de vraag gesteld of het niet passender zou zijn om het vereiste van een redelijke waardering van de belangen toe te passen. 64 Legemaate, FJR 2016/33

65Rood-de Boer, FJR 1988/01, blz. 11 66Doek, TvGR 1998/01,blz. 2-4

(17)

Er is uiteindelijk gekozen voor de rechtszekerheid, met als kanttekening dat de

mening van het kind onder de 12 wel van belang dient te zijn.68 Als voorbeeld hoe

deze bepaling toegepast diende te worden heeft de regering gesteld dat een kanker patiënt van 11 jaar die willens en wetens besluit om de behandeling te weigeren niet gedwongen moet worden tot de behandeling. Indien het kind immers één jaar ouder was geweest had dit ook niet gehoeven. Een voorwaarde hiervoor is wel dat de hulpverlener in verdere behandelingen ook geen heil meer ziet.69

1.5 Tussenconclusie

In dit hoofdstuk stond de Wtl centraal. De deelvraag die als eerste behandeld (of beantwoord) is luidt: “Wat is de inhoud van de Wtl?”. De Wtl is in 2002

ingevoerd. Voordien bestonden er al jurisprudentiele regels met betrekking tot

euthanasie.70 Deze regels zijn overgenomen in de Wtl. De kern bepaling van de

Wtl is artikel 2 Wtl. Hierin staan de zorgvuldigheidseisen opgesomd waaraan de arts dient te voldoen wil hij zich met succes op de bijzondere

strafuitsluitingsgrond kunnen beroepen.71 Daarnaast dient een melding gemaakt

te worden aan de toetsingscommissie.72 Deze eisen gelden tevens voor de

minderjarigen in de leeftijdscategorieën van 16 tot 18 jaar en van 12 tot 16 jaar. Als er sprake is van een patiënt tussen de 16 en 18 jaar dient hij in staat te zijn tot de beoordeling van zijn redelijke belangen en dient de ouder/voogd bij de

besluitvorming betrokken te worden.73 Indien de patiënt tussen de 12 en 16 jaar

is dient hij in staat te zijn tot de beoordeling van zijn redelijke belangen en dient

de ouder/voogd toestemming te verlenen.74 Zodra er aan de wettelijke regels en

zorgvuldigheidseisen is voldaan kan de arts en beroep doen op de strafuitsluitingsgrond.75

68 Kamerstukken II, 1990-1991, 21 561, nr. 6 69 Kamerstukken II, 1991-1992, 21 561, nr. 11 70 Kamerstukken II, 1997-1998, 26 000, nr. 3, blz. 3 71 art 293 lid 2 jo 294 lid 2 Wetboek van Strafrecht 72 Artikel 10 Wet op de Lijkbezorging

73 Artikel 2 lid 3 Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding 74 Artikel 2 lid 4 Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding 75 Artikel 293 lid 2 Wetboek van Strafrecht.

(18)

Vervolgens is de deelvraag “ Waarom is euthanasie voor kinderen onder de 12 jaar niet mogelijk?” beantwoord. Euthanasie voor kinderen onder de 12 jaar is niet mogelijk. Hier is voor gekozen omdat deze leeftijdsgrenzen aansluiten bij de WGBO. Er is dan ook aangenomen dat kinderen onder de 12 jaar niet over het vermogen beschikken om een beoordeling van hun redelijke belangen te

maken.76

(19)

Hoofdstuk 2: De menselijke waardigheid

In dit hoofdstuk zal het recht op menselijke waardigheid behandeld worden. Allereerst wordt de menselijke waardigheid toegelicht en wordt er een antwoord geformuleerd op de deelvraag: “Wat houdt de menselijke waardigheid in?” Uit het recht van de menselijke waardigheid vloeien specifieke en gecodificeerde rechten voort welke in de navolgende paragrafen stuk voor stuk behandeld worden. Hiermee wordt een antwoord gegeven op de vraag: “Welke rechten vloeien voort uit de menselijke waardigheid?”

2.1 De menselijke waardigheid

Het begrip “de menselijke waardigheid” vormt het fundament voor het ontstaan van mensenrechten. Het vormt een zelfstandig grondrecht maar ook het

fundament voor alle andere grondrechten. Dit recht kan worden omschreven als de inherente waardigheid en de gelijke en onvervreemdbare rechten van elk mens.77

De menselijke waarde is gecodificeerd in artikel 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna het EU Handvest). Daarnaast is de menselijke waardigheid terug te vinden in de Universele Verklaring van de

Rechten van de Mens (hierna UVRM).78 Het EU Handvest heeft bindende kracht

binnen de Europese Unie. In de preambule staat echter dat het geen nieuwe

rechten schept, enkel reeds bestaande rechten bevestigd en inzichtelijk maakt.79

Het maakt onderdeel uit van de Nederlandse rechtsorde.80 Verder is het van

belang om op te merken dat de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa een advies aanvaarde over de bescherming van de mensenrechten en de

waardigheid van ernstig zieken en stervenden.81 In dit advies kwam het

zelfbeschikkingsrecht aan de orde maar werd er gesteld dat er nooit een recht op 77 https://www.amnesty.nl/mensenrechten/encyclopedie/menselijke-waardigheid ; Winter & Baas, Lexplicatie 2009

78 Artikel 1 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens 79 Pahladish, SDU Commentaar Migratierecht 2013

80 artikel 93/94 Grondwet

(20)

euthanasie bestaat. Het zelfbeschikkingsrecht brengt echter wel mee dat het inherent is aan de menselijke waardigheid en het zelfbeschikkingsrecht dat de mens ten alle tijden mag stoppen met een behandeling teneinde het verdere lijden tegen te gaan.82

Het UVRM is aangenomen door de leden van de Verenigde Naties. Het is bedoeld als een bevestiging van de wereldwijde geldende mensenrechten, het heeft bindende kracht.83 Het UVRM is een verklaring, geen verdrag, dit is de reden dat het niet bindend is. Alle Staten die aangesloten zijn bij de VN worden wel geacht deze na te leven.

In de Nederlandse rechtsorde bestaat geen artikel wat expliciet de menselijke waardigheid noemt. Het is echter wel een relevant recht dankzij het EU Handvest en het UVRM. De menselijke waardigheid is terug te vinden in de rechtspraak van de Hoge Raad, onder andere met betrekking tot euthanasie. Hier wordt impliciet verwezen naar de menselijke waardigheid door te spreken over geen andere

mogelijkheid om op een waardige wijze te sterven.84 Daarnaast komt het in de

rechtspraak van de Raad van State voor in vreemdelingenrecht zaken85, alsmede

in zaken met betrekking tot artikel 8 lid 2 EVRM.86 In de wetsgeschiedenis van de Wtl komt dit begrip tevens terug. Hier wordt verwezen naar het recht van de mens om op waardige wijze te sterven en serieus genomen te worden in zijn

verzoek om een einde aan het leven te maken.87

De menselijke waardigheid verlangt respect voor het individu, dit respect is niet aanwezig indien mensenrechten geschonden worden. Een schending van de fundamentele mensenrechten is dan ook een schending van de menselijke waardigheid.88

82 Buijsen, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 69

83 https://www.amnesty.nl/mensenrechten/encyclopedie/universele-verklaring-de-rechten-de-mens-uvrm

84 HR 27 november 1984, NJ 1985, 106 r.o. 8.4.3 85 RvS, 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:575, r.o. 6 86 CRvB, 23 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1016, r.o. 4.4 87 Kamerstukken II, 2000-2001, 26 691, nr. 22

(21)

Uit de bovengenoemde artikelen en de rechtspraak is echter geen specifieke definitie te destilleren over wat de menselijke waardigheid inhoudt. Het is echter wel een begrip dat in de wetsgeschiedenis van de euthanasiewet terugkeert. Hier wordt gesproken over een het recht van een mens om niet onnodig te lijden en een waardige dood te mogen sterven. Gesteld wordt dat waardigheid ook de keuze van de individu serieus te nemen als hij aangeeft het leven te willen

beëindigen.89 Hier kan dan ook uit afgeleid worden dat de regering en Hoge Raad

in de menselijke waardigheid een recht zien voor de patiënt om te kunnen verzoeken om een waardige dood te sterven en onnodig lijden te staken. Dat gezegd hebbend is de menselijke waardigheid ook veelvuldig gebruikt als een argument tegen euthanasie. Gesteld wordt dan dat de menselijke

waardigheid de beschermwaardigheid van elk mensenleven medebrengt. Veelvuldig wordt dit argument onderbouwd met religieuze argumenten; vanuit het Christendom is het verboden om zelfmoord te plegen. De wetgever zou zich

dan ook moeten laten leiden door de onaantastbaarheid van het mensenleven.90

Uiteindelijk is de euthanasiewet echter wel mede ingegeven door de menselijke waardigheid.91

Jaarlijks sterven er tussen de 750 en 1000 kinderen, de meest voorkomende doodsoorzaak is kanker. Bij deze patiënten in de terminale fase is er vaak sprake van medisch zinloos handelen met ernstige nadelige bijwerkingen. Dan komt vaak het punt ter sprake van de kwaliteit van het sterven.92 Hier komt dan ook euthanasie in beeld. Daarnaast kan ook gedacht worden aan de vegetatieve toestand. Hier is in de Verenigde Staten over geoordeeld dat “het leven als een plantje” in druist tegen de menselijke waardigheid.93

89 Kamerstukken II, 2000-2001, 26 691, nr. 22 90 Kamerstukken II, 2000-2001, 26 691, nr. 05 91 Vink, AA 2007/56, Blz. 761

92 De Bond & Verhagen, NvK, 2014/005, blz. 16

(22)

Aangezien de menselijke waardigheid het fundament vormt van de

mensenrechten is het van belang om een aantal specifieke rechten uit te werken die toezien op euthanasie. In dit kader zullen dan ook het zelfbeschikkingsrecht, barmhartigheid, het recht op privéleven en artikel 5 en 12 IVRK besproken worden.

2.2 Het zelfbeschikkingsrecht

Het zelfbeschikkingsrecht kan worden geïnterpreteerd als het recht tot de vrije beschikking over het lichaam en de geest94 , maar is ook gedefinieerd als het recht wat een ieder de ruimte geeft om op zijn eigen manier over zijn leven te beschikken.95 Het is beslissingen nemen en beschikken “door het zelf, voor het zelf en over het zelf ”.96 Hier wordt mee bedoeld dat het gaat om beslissingen door de persoon zelf genomen over wat er met die persoon gebeurt zonder de tussenkomst van derden.

Het is een recht wat ieder mens toekomst. Dit komt de mens zelfs toe als het in afwijking is van de gangbare normen en waarden. Volgens

gezondheidsrechtjurist Leenen “vind het zijn grondslag in het principe van de vrije, autonome mens die een inherente waardigheid heeft welke

onvoorwaardelijk respect verdient”.97 Hij ziet het als een van de grondslagen van het gezondheidsrecht. De Raad van Europa gaat verder door te stellen dat het

iedere mens toekomst, dus ongeacht of zij vrij en autonoom zijn.98

Het zelfbeschikkingsrecht heeft geen wettelijke grondslag in het Nederlandse recht. Een onderdeel van het zelfbeschikkingsrecht is het recht om informed consent te kunnen geven. Dit onderdeel van het zelfbeschikkingsrecht is

gecodificeerd in artikel 10 en 11 van de Grondwet en artikel 3 lid 2 en art 7 van het Handvest EU. Indien er zonder informed consent gehandeld wordt zal dit dan

ook een schending opleveren van het zelfbeschikkingsrecht.99 Onder het EVRM is

het erkend als het recht op persoonlijke autonomie.100 Tot slot is het 94 Hooft, DJ 1986/2467

95 Davids, FJR 2010/5, par. 2.4 96 Hartogh, Njb 2016/638, par 4

97 Buijsen, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 63 98 Buijsen, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 69 99 Wijne, Groene Serie O.D. 2014, Hoofdstuk VI.3.10.3

(23)

zelfbeschikkingsrecht veelal erkent in rechtspraak omtrent de WGBO.101 Omdat het zelfbeschikkingsrecht geen zelfstandige grondslag heeft in het recht wordt de grote waarde die Leenen aan het recht geeft heftig bekritiseerd. Correcter is het om te stellen dat het een van de pijlers is van het gezondheidsrecht.102

Het zelfbeschikkingsrecht is een recht dat de mens als zodanig toekomt, het komt een ieder toe vanaf de geboorte en eindigt met de dood. Er wordt dan ook

betoogd dat de vrijheid om over het leven te beschikken van hogere waarde is dan de intrinsieke waarde van het menselijk leven.103 Het zelfbeschikkingsrecht is niet absoluut, hoewel het maar in uitzonderlijke gevallen beperkt mag worden. In de rechtspraak is veelvuldig erkent dat het zelfbeschikkingsrecht afgewogen kan worden tegen andere rechten.104 Bij de uitoefening van het

zelfbeschikkingsrecht zal er altijd rekening gehouden dienen te worden met de rechten en vrijheden van derden. Het mag dan ook beperkt worden indien de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht schade toebrengt aan derden. Deze beperking zal dan geschieden op basis van een belangenafweging tussen de belangen van de patiënt en de derden wiens belangen geschaad worden door de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht.105

Een en ander betekent niet dat een persoon die aan een verzoek tot

zelfbeschikking voldoet zelf geen verantwoordelijkheden meer draagt.106 Een arts

die dan ook aan een verzoek tot euthanasie voldoet heeft zelf

verantwoordelijkheden als arts om medisch verantwoord te handelen en te voldoen aan de wet. Er is dan ook sprake van indirect paternalisme; de patiënt wordt niet verhinderd om zijn eigen leven de te nemen, de arts onder

omstandigheden wel.107

101 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 85 102 Buijsen, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 63 103 Eijk, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 49 104 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 85 105 Kortman, AA 1993/01, blz. 23

106 Hartogh, Njb 2016/638, par. 4

(24)

Het zelfbeschikkingsrecht is onder te verdelen in opvattingen; individualistisch en collectief. De individualistische opvatting houdt in dat wat een persoon met zijn leven doet alleen hem aangaat, opvattingen en belangen van derden zijn hier niet relevant voor. De collectieve opvatting houdt in dat wat een individu doet met zijn leven altijd verbonden is met anderen. Met andere woorden; alles wat een individu doet heeft gevolgen voor en betrekking op anderen en daarom zullen zij ook bij deze keuze moeten worden betrokken. In de filosofie wordt gedacht dat alles wat een individu doet in verband staat met de collectieve opvatting; tot een besluit kom je nooit zonder invloed van de wereld om je heen. Hier kan echter niet uit worden afgeleid dat de wereld om jouw heen (met andere woorden; wij als maatschappij) dan ook dat besluit voor jouw dient te nemen.108

Zoals in hoofdstuk 1 uiteengezet is vindt de Wtl haar oorsprong in de rechtspraak. Het eerste beroep ter rechtvaardiging van euthanasie was een beroep op het zelfbeschikkingsrecht.109 Dit werd echter door de HR als onvoldoende grond beoordeeld. In het kader van de Wtl kan het

zelfbeschikkingsrecht worden omschreven als het recht om zelf beslissingen te nemen over het leven en daar zelf ook de verantwoordelijkheid over te dragen over de uitoefening van dit recht.110 De commissie heeft echter gesteld dat in het kader van de euthanasiewet het zelfbeschikkingsrecht meer als een

randvoorwaarde moet worden gezien. Het is dan ook geen funderend beginsel waarop de euthanasiewet voornamelijk is gebaseerd. Om die reden is het “vrijwillig en weloverwogen verzoek” slechts een van de voorwaarden, en zal er bij een toetsing meer gewicht komen te liggen op onder andere de vraag naar het ondragelijk en uitzichtloos lijden. Dit is ook logisch, zonder het uitdrukkelijke

verzoek zouden wij iemands zelfbeschikkingsrecht aantasten.111

Vanuit de medische optiek wordt er gekeken naar de beroepsnormen; het is de plicht van de arts om de patiënt in leven te houden. Er wordt in dit kader wel 108 Hartogh, Njb 2016/638, par 4

109 HR 24 december 2002, ECLI:HR:2002:AE8772 110 Hartogh, Njb 2016/638, par 1

(25)

eens gesteld dat het “de ultieme medische handeling” zou zijn als er door middel van geneeskunde gehoor kan worden gegeven aan de wens van de patiënt om te sterven.112

Als argument tegen levensbeëindigend handelen bij minderjarigen zijn een aantal uitingen gedaan met betrekking tot de regeling van de pasgeborenen. In dit kader is gesteld dat kinderartsen eigenlijk geen objectief oordeel kunnen vellen omdat zij zich veelal laten leiden door het lijden van de ouders onder de situatie. Ook is het nagenoeg onmogelijk om de uitzichtloosheid van de toekomst te voorspellen. De Jong spreekt dan ook over een speculatie van het levensrecht van een kind en dat vind hij onaanvaardbaar.113 Andere artsen en geleerden zijn wat neutraler. Zij vallen terug op het zelfbeschikkingsrecht. Pasgeborenen dienen dezelfde rechten en gelijke behandeling te hebben als oudere kinderen en

volwassenen. Er wordt op deze wijze immers een andere behandeling gegeven aan mensen die hun wil niet kunnen uiten ten opzichte van mensen die dat wel kunnen. Dit zou alleen gerechtvaardigd worden als dit het respect en recht op leven zou dienen.114

Het zelfbeschikkingsrecht is dan ook een mensenrecht wat onderdeel is van de menselijke waardigheid. In tegenstelling tot de andere fundamentele

mensenrechten levert een schending van het zelfbeschikkingsrecht echter niet per definitie een schending op van de menselijke waardigheid.115 Dit ligt voornamelijk in het feit dat er binnen de Nederlandse rechtsorde geen zelfstandige basis voor het zelfbeschikkingsrecht bestaat.116 Het

zelfbeschikkingsrecht moet gezien worden als een middel om vorm te geven aan de menselijke waardigheid.117

112 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 87 113 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz 92 114 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 92 115 Buijsen, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 68 116 Buijsen, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 68 117 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 86

(26)

2.3 Barmhartigheid

Op iedere arts rust een professionele plicht tot barmhartigheid. Deze plicht tot barmhartigheid houdt in dat de arts het lijden van de patiënt zoveel mogelijk

dient te voorkomen en te verlichten.118 Een van de grondslagen van de Wtl is om

de mens op een waardige wijze te laten sterven en onnodig lijden te

voorkomen.119

In het kader van euthanasie wordt gesteld dat een arts in het geval van een patiënt die ernstig lijdt voor een conflict van plichten wordt gesteld en de arts moet besluiten wat in dat geval barmhartig is.120 In de in paragraaf 2.2 genoemde rechtspraak is uiteindelijk door de HR gesteld dat een verzoek op euthanasie wel toegewezen kan worden als een arts vaststelt dat de patiënt zodanig ziek is dat het niet meer verenigbaar is met het respect voor leven. Hiermee is

barmhartigheid een belangrijkere grond geweest voor de Wtl dan het

zelfbeschikkingsrecht.121 Tot heden is barmhartigheid de voornaamste grond

voor het toepassen van de euthanasie regeling.122 Voorstanders van het recht op euthanasie betogen dat het onbarmhartig is om een lijdend mens het recht te

ontzeggen om een einde aan het leven te maken.123 Er wordt gesteld dat de arts

een speciale zorgplicht heeft om het lijden van de patiënt te verlichten en zoveel

mogelijk te voorkomen.124 Er wordt dan ook een rechtvaardiging gevonden in het

recht om op een menswaardige wijze te sterven.125 De discussie blijft echter wat aanvaardbaar en onaanvaardbaar levensbeëindigend handelen is. Het is immers moeilijk om een grens te trekken welk lijden als ondragelijk kan worden

gekwalificeerd en daarom euthanasie zal rechtvaardigen.126 Toen het

wetsvoorstel van de Wtl werd behandeld bleek uit onderzoeken dat de overgrote

118 Hartogh, Njb 2016/638, par 4

119 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. .77 120 Kamerstukken II, 1998–1999, 26 691, nr. 3

121Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 78 122 Gevers, TvGR 2007/4, blz. 286

123 Kamerstukken II, 2000-2001, 26 691, nr. 22

124 Hartogh, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 41 125 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 85 126 Eijk, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 51

(27)

meerderheid van de Nederlandse bevolking van mening was dat euthanasie een daad van barmhartigheid is.127

Barmhartigheid wordt tevens gebruikt als een argument tegen euthanasie. Er wordt gesteld dat barmhartigheid inhoudt dat een stervend mens niet in de steek gelaten mag worden, tot zijn dood dient hij alle verzorging en hulp te ontvangen

om de dood zo prettig mogelijk te maken.128 Een middel hiervoor kan palliatieve

zorg zijn.129 Dit zorgt dan ook voor discussie aangezien de voorstanders van het recht op euthanasie stellen dat het onbarmhartig is om iemand te laten lijden die niet verder wil leven.130 Hier wordt echter tegenin gebracht dat het staken of het niet instellen van een behandeling ter genezing ethisch gezien hetzelfde kan zijn als het toepassen van euthanasie.131

Vanuit medisch-technisch oogpunt wordt er veelal gekeken of de patiënt medisch gezien nog enig voordeel kan halen uit het in leven blijven. Dit wordt objectief bekeken door de arts en ongeacht de kwaliteit van het leven en de wens van de patiënt om te sterven.132 Dan zou de arts conform de plicht van het behoud tot leven dienen te handelen. Om dit te nuanceren wordt er wel gekeken naar de kwaliteit van het leven indien er toch ingrepen zouden worden verricht.133 Er wordt dan ook erkent dat niet iedere levensverlengende handeling in het belang van de patiënt is. Er wordt dan ook uit de praktijk van medisch zinloos handelen afgeleid dat er een onaantastbare plicht bestaat tot het behoud van leven, zolang dit nog bijdraagt aan het respect voor leven.134 Het is dan ook respect voor de waardigheid van het leven.135 Op deze wijze is er dan ook juist meer respect voor de menselijke waardigheid door het behoud van leven onder alle

omstandigheden los te laten.136

127 Kamerstukken II, 2000-2001, 26 691, nr. 22 128 Kamerstukken II, 2000-2001, 26 691, nr. 22

129 Eijk, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 56 130 Kamerstukken II, 2000-2001, 26 691, nr. 22

131 Eijk, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 55 132 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 87 133 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 87 134 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 95 135 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 96 136 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 100

(28)

Het onderscheid tussen euthanasie en passieve levensbeëindiging is in dit kader niet van belang. Het resultaat is immers hetzelfde; door de beslissing van de patiënt en de arts gezamenlijk komt de patiënt onvermijdelijk dichter bij het einde.137 Het enige verschil is op dit moment dat de arts bij euthanasie een beroep moet doen op artikel 40 WvSr. maar bij passieve levensbeëindiging een normale medische handeling uitvoert. Waar de volwassenen een einde kan maken aan het leven op grond van barmhartigheid zal het kind onder de 12 jaar verder moeten lijden aan de ziekte.

2.4 Recht op privéleven

Zoals in paragraaf 2.1 gesteld vormt een schending van de mensenrechten een

schending op van de menselijke waardigheid.138 Artikel 8 EVRM is één van deze

fundamentele mensenrechten. Het is dan ook van belang om deze in het kader van de menselijke waardigheid te onderzoeken.

Artikel 8 van het EVRM behelst het recht op privé- en gezinsleven.139 De vraag die opkomt is of dit een recht om te sterven met zich medebrengt. Het recht op priveleven is een onderdeel van de menselijke waardigheid. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna:EHRM) heeft uitgesproken dat de ‘very

essence’ van het EHRM het respect voor de menselijke waardigheid is.140

In 2002 is de eerste zaak behandeld met betrekking tot het recht om te

sterven.141 Het betrof een vrouw die vanaf haar nek geheel verlamd was en

binnenkort zou sterven, maar ten volle bij bewustzijn was over haar ziekte. Haar wens was dat haar man euthanasie mocht uitvoeren op haar en de garantie zou krijgen dat hij niet vervolgd zou worden, aangezien zij hier zelf niet meer toe in staat was.142 Van belang is dat het Hof heeft gesteld dat artikel 2 van het EVRM geen recht om te sterven medebrengt.143 Verder is bepleit dat in artikel 8 EVRM 137 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 101

138 Buijsen, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 68 139 Artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

140 ECLI:NL:CRVB:2016:1016 ro.4.4

141 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK)

142 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK), ro. 8 jo 9 143 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK), ro. 39

(29)

het zelfbeschikkingsrecht het sterkte terugkomt en dat dit recht om over het eigen lichaam te beschikken medebrengt dat een patiënt het recht heeft om te bepalen wanneer en hoe hij zal sterven.144 Het Hof bevestigd in deze zaak dat artikel 8 een zelfbeschikkingsrecht omvat. Hier vallen dus ook activiteiten onder die voor de individu als schadelijk worden gezien.145 Hier heeft het Hof aan toegevoegd dat hoewel het recht op leven een belangrijk recht is, artikel 8 EVRM ook belang hecht aan de kwaliteit van het leven.146 Het ziet sterk op de autonomie waar elk mens recht op heeft.147 Dit heeft dan ook geleid tot een inbreuk van artikel 8 EVRM.148 De vraag is dan ook of dit een gerechtvaardigde inbreuk was. De Staat heeft hier een margin of appreciation in.149 Dit dient echter

proportioneel te zijn. Het Hof heeft dan ook gesteld dat grotere schade een

grotere rechtvaardiging vorm voor de redenen van public health and safety welke afgewogen wordt tegen het persoonlijke belang. In casu had de wet als doel om de zwakkere groepen te beschermen tegen een ongeïnformeerde keuze, de zieken werden gezien als een zwakkere groep. Het is aan de Staat om te

waarborgen dat er geen misbruik gemaakt wordt van een recht op euthanasie.150

Hoewel er in het Verenigd Koninkrijk sprake was van een algeheel verbod stelde de Staat dat er toch uitzonderingen mogelijk waren voor individuele gevallen via een commissie die toestemming kan geven en dan dus immuniteit van

vervolging.151 De wet werd daarom ook niet arbitrair geacht. Er was dan ook een

gerechtvaardigde beperking.152

In 2011 is er een zaak bij het Hof aangebracht met de vraag of het recht op privéleven een recht medebrengt om te beslissen hoe en wanneer iemand mag

sterven.153 In deze zaak kwam deze vraag aan de orde in verband met de vraag of

144 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK), ro. 58 145 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK), ro. 61 146 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK), ro. 65 147 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK), ro. 66 148 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK), ro. 67 149 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK), ro. 70 150 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK), ro. 74 151 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK), ro. 75 152 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK), ro. 76 153 EHRM, 20 januari 2011, 31322/07 (Haas vs. Switzerland)

(30)

de Staat de voorwaarde van een recept mag stellen aan een middel tot

zelfdoding.154 Dit was voornamelijk van belang omdat de Staat betoogde dat dit

niet verplicht was aangezien er voor de patiënt andere mogelijkheden bestonden om te sterven. De patiënt stelde echter dat dit de enige manier voor hem was om met zelfrespect en zonder pijn te sterven.155 In deze zaak herhaalde het Hof nogmaals haar overweging waarin zij stelde dat het recht om te beslissen hoe en

wanneer iemand mag sterven een recht is wat besloten ligt in artikel 8 EVRM.156

Dit brengt echter niet bescherming mee voor de derden wie hiermee zal assisteren.157 Dan resteerde de vraag of de Staat verplicht is om de middelen beschikbaar te stellen. Hier heeft de Staat een margin of appreciation in.158 In deze belangenafweging dient door de Staat gegarandeerd te worden dat het individu tegen zichzelf beschermd wordt; wat betekent dat gegarandeerd dient te worden dat het een in vrijheid genomen besluit is en de patiënt begrijpt wat de gevolgen van dit besluit zijn.159 Het is toegestaan dat de Staat een recept als een vereiste ziet voor een middel dat dient om zelfmoord te plegen.160

Uit de analyse van deze zaken blijkt dan ook dat artikel 8 EVRM een recht

medebrengt om te bepalen hoe en wanneer een individu sterft.161 Dit recht mag

beperkt worden door de Staat op grond van de Margin of Appreciation die de Staat heeft onder lid 2.162 Een beroep op de margin of appreciation mag het recht slecht theoretisch maken. Het moet practical and effective blijven.163 In Pretty Vs.

UK is hieraan voldaan ondanks het algehele wettelijke verbod.164 Ondanks het

verbod is het recht niet slechts theoretisch omdat de commissie uitzonderingen

kan maken op dit verbod voor individuen.165 Het is dan ook toegestaan dat de

154 EHRM, 20 januari 2011, 31322/07 (Haas vs. Switzerland),ro. 32 155 EHRM, 20 januari 2011, 31322/07 (Haas vs. Switzerland), ro. 33 156 EHRM, 20 januari 2011, 31322/07 (Haas vs. Switzerland), ro. 51 157 EHRM, 20 januari 2011, 31322/07 (Haas vs. Switzerland), ro. 52 158 EHRM, 20 januari 2011, 31322/07 (Haas vs. Switzerland), ro. 53 159 EHRM, 20 januari 2011, 31322/07 (Haas vs. Switzerland), ro. 54 160 EHRM, 20 januari 2011, 31322/07 (Haas vs. Switzerland), ro. 56 161 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK),ro. 58

162 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK), ro. 70 163 Hartogh, Njb 2016/638, par. 5

164 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK), ro. 75 165 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK), ro. 75

(31)

Staat het recht om te bepalen hoe een individu sterft kan inperken om de

zwakkeren, die niet hun eigen wil kunnen bepalen, te beschermen.166

Ook het vereiste van een recept is een gerechtvaardigde beperking, dit

garandeert immers dat het besluit om euthanasie te plegen vrijwillig is genomen en de patiënt begrijpt welke gevolgen het heeft.167 Het Hof stelt dan ook dat de Staat een plicht heeft om de burgers die niet hun eigen wil kunnen bepalen te beschermen tegen zichzelf of derden die misbruik van euthanasie willen

maken.168 Dit dient de Staat dan ook te doen door middel van een procedure in te

richten welke waarborgt dat de keuze om te sterven uit vrije wil genomen is.169

Het EHRM heeft zich nog niet uitgelaten over de vraag of minderjarige het recht hebben om te bepalen wanneer en hoe zij sterven toekomt. Deze vraag dient dan ook beantwoord te worden in het licht van de jurisprudentie.

2.5 Artikel 5 en 12 IVRK

Sinds 1970 zijn de rechten van het kind meer op de voorgrond komen te staan.170

Er is meer nadruk komen te liggen op het zelfbeschikkingsrecht dat ook kinderen dient toe te komen.171 Het verdrag laat zich niet specifiek uit over euthanasie, maar kan wel van belang zijn.172

Artikel 5 IVRK luidt:

“De Staten die partij zijn, eerbiedigen de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders of, indien van toepassing, van de leden van de

grootfamilie of de gemeenschap al naar gelang het plaatselijke gebruik, van wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind, om te voorzien, op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende

vermogens van het kind, in passende leiding en begeleiding bij de uitoefening door het kind van de in dit Verdrag erkende rechten.”173

166 Vito, NJB 2015/1402

167 EHRM, 20 januari 2011, 31322/07 (Haas vs. Switzerland), ro. 54 168 Vito, NJB 2015/1402

169 Vito, NJB 2015/1402 170Blaak e.a., 2012,blz. 35 171Blaak e.a., 2012,blz. 35 172Blaak e.a., 2012, blz. 182

(32)

In dit artikel wordt de rol van de ouders tegenover het kind uiteengezet. Het IVRK vereist dat de ouders het kind moeten begeleiden in het uitoefenen van zijn rechten op een zodanige wijze die past bij de leeftijd en de ontwikkeling van het individuele kind. Indien het kind dan ook om zijn mening gevraagd wordt moet

er rekening mee gehouden worden.174

Artikel 5 vereist dat er bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van een kind

rekening moet worden gehouden met de leeftijd en rijpheid van een kind.175 Hoe

ouder het kind, hoe meer verantwoordelijkheden zij dienen te krijgen. De

verantwoordelijkheden moeten dan steeds zonder inmenging en zelfstandig zijn uit te oefenen. Het IVRK maakt zelf dan ook geen gebruik van leeftijdsgrenzen of definities met betrekking tot volwassenheid. Het is dan ook afhankelijk van de levenservaring van de individu. Daarnaast is hun ontwikkeling tevens afhankelijk

van het onderwerp waar de keuze op ziet.176

De arbitraire leeftijdsgrens van 12 jaar zorgt er dan ook voor dat dit niet per kind

gedaan kan worden.177

Artikel 5 is nauw verbonden met artikel 12 wat de participatie van minderjarige garandeert.178

Artikel 12 luidt, voor zover van belang, als volgt:

“1. De Staten die partij zijn, verzekeren het kind dat in staat is zijn eigen mening te vormen, het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt

gehecht in overeenstemming met zijn leeftijd en rijpheid.”179

Artikel 12 IVRK is het recht van het kind om gehoord te worden en te

participeren in aangelegenheden die hem aangaan voor zover dit bij zijn leeftijd en rijpheid vast. Hier moet de overheid ook de wet en regelgeving op

174 http://www.kinderrechten.nl/p/13/239/mo72-cg27/ms6-44/artikel-5 175 Liefaard, FJR 2015/47

176Blaak e.a., 2012, blz. 162 177 Liefaard, FJR 2015/47 178Blaak e.a., 2012, blz. 161

(33)

aanpassen.180 Des te meer het kind leert en meemaakt, des te meer zijn participatie verzekerd dient te worden.181

Er kunnen vier fases worden onderscheiden hoe de ontwikkeling van de participatie bij het kind zal verlopen:

1. Informatie ontvangen. 2. Eigen mening geven.

3. Rekening houden met de mening van het kind. 4. Enige beslisser/Mede beslisser.182

Er moet in beginsel vanuit gegaan worden dat het kind in staat is om zijn mening te geven. Als hier vanaf geweken wordt dan ligt de bewijslast bij de Staat om aan te tonen dat het kind hier niet toe instaat is. Met die mening moet dan ook rekening gehouden worden. Vervolgens moet het kind bijgestaan worden in het uitoefenen van deze rechten.183

2.6 Tussenconclusie

In de tussenconclusie zal nu antwoord gegeven worden op de twee deelvragen die aan het begin van dit hoofdstuk zijn gesteld.

Eerste deelvraag: “Wat houdt de menselijke waardigheid in?”

De menselijke waardigheid vormt het fundament voor veel grondrechten.184 Een

definitie die gegeven kan worden voor dit fundament is de inherente

waardigheid en de gelijke en onvervreemdbare rechten van elk mens.185 De

menselijke waardigheid wordt in een aantal internationaal rechtelijke lichamen genoemd, maar als zodanig niet in het Nederlandse rechtssysteem. Het heeft echter wel haar doorwerking in de Nederlandse rechtsorde. Het is een concept dat in verband met euthanasie naar voren komt in de trant van een recht om op een waardige wijze te sterven.186 Het is tevens veelvuldig genoemd in de

wetsgevingsgeschiedenis van de Wtl. Hier wordt gesproken van een recht om 180 http://www.kinderrechten.nl/p/13/232/mo72-cg27/ms6-44/artikel-12

181Blaak e.a., 2012, blz. 161 182Blaak e.a., 2012, blz. 161 183Blaak e.a., 2012, blz. 162 184 Winter & Baas, Lexplicatie 2009 185 Winter & Baas, Lexplicatie 2009

(34)

niet onnodig te lijden en om serieus genomen te worden in het verzoek om te sterven.187

Tweede deelvraag: “Welke rechten vloeien voort uit de menselijke waardigheid?” Een schending van de fundamentele mensenrechten vormt een schending van de

menselijke waardigheid.188 In het kader van euthanasie bij kinderen onder de 12

jaar zijn dan ook het zelfbeschikkingsrecht, barmhartigheid, het recht op privéleven en het IVRK van belang.

Het zelfbeschikkingsrecht is een van de grondslagen van de Wtl. Door het

zelfbeschikkingsrecht kan de patiënt dan ook bepalen om al dan niet het verzoek te doen tot euthanasie. Het is beslissingen nemen en beschikken “door het zelf, voor het zelf en over het zelf ”.189 Hier wordt mee bedoeld dat het gaat om

beslissingen door de persoon zelf genomen over wat er met die persoon gebeurt

zonder de tussenkomst van derden.190 Het is een recht wat ieder mens toekomt,

ongeacht of hij vrij en autonoom is.191 Volgens deze definitie is er dan ook geen leeftijd aan gebonden. Het recht komt veelal terug in WGBO rechtspraak. Het recht is niet onbeperkt, het mag beperkt worden indien de uitoefening van het

recht schade toebrengt aan derden.192 De patiënt kan dan ook niet verhinderd

worden om zijn eigen leven te nemen, de arts kan hier onder omstandigheden

wel in beperkt worden.193Vandaar ook dat het niet de voornaamste grondslag is

van de Wtl. Het zelfbeschikkingsrecht wordt gebruikt als argument tegen de regeling van levensbeëindiging bij pasgeborenen, zij zijn immers nog niet in staat

om zelf deze keuze te maken.194 Van belang is echter dat een schending van het

zelfbeschikkingsrecht niet per definitie een schending van de menselijke waardigheid oplevert.195

187 Kamerstukken II, 2000-2001, 26 691, nr. 22

188 Buijsen, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 68 189 Hartogh, Njb 2016/638, par 4

190 Hartogh, Njb 2016/638, par 4

191 Buijsen, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 69 192 Davids, FJR 2010/5, par. 2.4

193 Hartogh, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 28 194 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 92 195 Buijsen, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 68

(35)

Barmhartigheid is van belang in het kader van dit onderwerp omdat het de voornaamste grondslag is geweest voor de Wtl.196 In dit kader heeft het de functie om de mens op een waardige wijze te laten sterven en onnodig lijden te

voorkomen.197 Hier ziet men dan ook de menselijke waardigheid in terug. De arts

ziet zich voor een conflict van plichten gesteld, enerzijds zijn plicht om het leven te behouden, anderzijds zijn plicht om de patiënt onnodig lijden te besparen.198 In dit kader is actieve of passieve levensbeëindiging slechts een kunstmatig verschil aangezien het resultaat hetzelfde is.199

Artikel 8 EVRM is een van de fundamentele mensenrechten. Een schending met

dit verdrag is dan ook een schending van de menselijke waardigheid.200 Het

EHRM heeft in dit kader uitgesproken dat niet alleen het recht op leven, maar ook de kwaliteit van het leven van belang is.201 Het recht op autonomie is niet onbeperkt. De Staat heeft een margin of appreciation met betrekking tot de invulling van artikel 8 EVRM.202De inbreuk die de Staat maakt dient

proportioneel te blijven. Het is aan de Staat om te waarborgen dat er geen

misbruik gemaakt wordt van een recht op euthanasie.203 Een algeheel verbod

alsmede een arbitrair verbod zijn niet toegestaan.204 Het recht moet practical and

effective blijven. De Staat heeft een plicht om burgers tegen zichzelf en derden te

beschermen tegen misbruik van het euthanasie recht.205

Artikel 5 en artikel 12 IVRK hangen sterk met elkaar samen. De artikelen garanderen dat een kind begeleid wordt om zijn mening te geven en te

participeren en keuzes.206 De overheid moet de wetgeving hier ook op

196 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 78 197 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. .77 198 Kamerstukken II, 1998–1999, 26 691, nr. 3

199 Hulst, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 101 200 Buijsen, De Euthanasiewet:grondrechten onder druk bundel 2006, blz. 68 201 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK), ro. 65

202 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK), ro. 70 203 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK), ro. 74 204 EHRM 29 april 2002, 2346/02 (Pretty vs. UK),ro. 76 205 Vito, NJB 2015/1402

(36)

aanpassen.207 Met de uitoefening van het recht moet er rekening worden

gehouden met de leeftijd en de rijpheid van het kind.208 Gaandeweg dient het

kind dan ook meer van dit recht gebruik te maken. Het IVRK maakt geen gebruik van leeftijdsgrenzen maar kijkt naar de rijpheid van het individu.209 Dit zal ook per keuze verschillen. Door een arbitraire leeftijdsgrens in te stellen zou dit niet mogelijk zijn.210 Het uitgangspunt is dat het kind in staat is om de mening te formuleren, tenzij de Staat anders kan bewijzen.211

207 http://www.kinderrechten.nl/p/13/232/mo72-cg27/ms6-44/artikel-12 208 Liefaard, FJR 2015/47

209Blaak e.a., 2012, blz. 162 210 Liefaard, FJR 2015/47 211Blaak e.a., 2012, blz. 162

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vanuit het perspectief van kennisclustering zijn de belangrijkste factoren: kennis, informatie of technologische ‘spillovers’, het ontwikkelen of toepassen van innovaties

Gescheiden ouders die hun kin- deren ondersteunen tijdens de opvoeding (leuke dingen doen samen, luisteren naar de problemen van het kind,…) en weinig tot geen ruzie maken over

Uit de SiV-gegevens blijkt dat kinderen een hogere levens- tevredenheid hebben wanneer ouders samen spreken over de kinderen en weinig of geen ruzie maken. Uit de SiV-gegevens van

Een deel van de afvoer die verzameld wordt in Salland stroomt in deze situatie dus niet meer door de Weteringen naar het Zwarte Water maar het achterliggende gebied in.. De hoogte van

Liberation heeft dan ook veel betekend voor zaak van de dieren bevrijding. Type- rend is echter dat deze filosoof ook steeds praktisch blijft. Hij verdiept zich niet alleen in

Chloroquine and the combination drug, pyrimethamine/sulfadoxine, used to be the first line drugs in malaria treatment and prophylaxis but is now virtually

Dat het gebied dat vroeger Mandatory Palestine was al vijftig jaar de facto, uiteindelijk onder Israëlische staats- macht valt, en dat er inmiddels meer dan 600 000 kolonis- ten

(…) Wie geeft je de regen, het vermogen om land te bebouwen, voedsel, ambachten, huizen, wetten, een fat- soenlijke samenleving, een mooi leven, fami- lierelaties?’ Zo gaat