• No results found

KwaliTIJD - Samen voor goede zorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "KwaliTIJD - Samen voor goede zorg"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kwali

TIJD

...samen voor goede zorg!

(2)

2 INHOUD

Inhoud

Voorwoord

3

Samenwerken werkt

Accreditatie

4

Accreditatie zwengelt ziekenhuisbrede beroepstrots aan

Indicatoren

7

Wederzijds vertrouwen groeit tijdens het proces

9

Ontwikkelingsgroepen zorgen voor een specifieke dynamiek

11

“Alles draait om kwaliteit, niet om kwantiteit”

12

Trusted ird Party, partner van kwaliteit

15

Kwaliteitsverbetering begint aan de basis

16

Samenwerking biedt vele voordelen

Toezicht

18

Nieuwe vorm van inspectie krijgt bijval

20

Ziekenhuizen vinden nieuw toezichtmodel pragmatischer

22

Bredere visie moet verder inhoud en vorm krijgen

Leren

24

Is de patiënt met de behandeling echt geholpen?

25

ERAS gunstig voor patiënt, ziekenhuis en maatschappij

27

Best practices... zo kan het ook

28

Transparantie over kwaliteitsresultaten is evident

29

Goede meting levert goede resultaten op

31

“Inspraak wetenschappelijke verenigingen in VIP2 is een goede zaak”

32

“Dit is het enige forum waar alle Vlaamse ziekenhuizen openlijk ervaringen delen”

35

GGZ komt snel in beweging

Toekomst

36

“Laat ons eerst goed stappen, vooraleer we willen gaan lopen...”

40

Meerjarenplan over kwaliteit en patiëntveiligheid 2007-2012 steunt op drie pijlers

42

Veiligheidscultuur: betrokkenheid van ziekenhuismanagement, leidinggevenden en professionals essentieel

43

Het is goed, maar het kan nog beter

Communicatie

45

De slogans voorbij

46

Journalisten aan het woord

49

Wetenschappelijk gezien...

Verantwoordelijke uitgever: Willem Descamps, voorzitter ICURO vzw, Handelsstraat 82, 1040 Brussel KwaliTIJD is een realisatie in samenwerking met ActuaMedica

Coördinatie: Désirée De Poot en Vera De Troyer

Redactie: Désirée De Poot, dr. Michèle Langendries, Gauthier Ravert, Tijs Ruysschaert, Kari Van Hoorick Foto’s: Guy Puttemans • Algemene Vormgeving: Roland Van Campenhout

(3)

Samenwerken werkt

Er werd in de Vlaamse ziekenhuizen nooit harder gewerkt aan kwaliteitszorg dan in het afgelopen jaar. Het werken aan het behalen van een internationale accreditatie, de ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren – ook binnen de geestelijke

gezondheidszorg - en de implementatie van een nieuw toezichtsmodel reikten daarvoor bijkomende impulsen aan. Dit heeft geleid tot een nieuwe

kwaliteitsdynamiek, mooi geïllustreerd in dit themanummer. Dit is opmerkelijk, zeker in tijden waarin de budgettaire druk steeds groter wordt en er nog vele zorguitdagingen zijn. Hoe kon dergelijke werking tot ontwikkeling komen? Er zijn vele redenen voor, maar we kunnen niet naast het kader kijken dat door de Vlaamse regering gecreëerd werd en de stimulerende rol van minister Vandeurzen. Dit kader heeft in feite de maatschappelijke verwachtingen geconcretiseerd en formuleerde op die wijze een stevige uitdaging. De ziekenhuizen werden zich steeds meer bewust van deze verwachtingen. Voorlopers in diverse domeinen toonden de weg. De ziekenhuiskoepels sloten in deze context een samenwerkingsverband met onderlinge taakverdeling en kwaliteitszorg werd een topprioriteit met

projectondersteuning vanuit de Vlaamse overheid. Om de ambities te concretiseren werden partnerschappen met tal van actoren en instanties uitgebouwd. Artsen en hoofdartsen vervullen daarbij om evidente redenen een hoofdrol, maar via het Vlaams Patiëntenplatform en de mutualiteiten kreeg ook de patiënt structureel een stem. De samenwerking met deze vele partners verliep bijzonder vlot. Deze ontwikkelingen en het befaamde momentum hebben ons gebracht tot waar we nu gekomen zijn. Het werk is uiteraard niet af, maar we zetten een belangrijke stap voorwaarts, ook inzake goed onderbouwde externe transparantie. Patiënten en burgers hebben daar recht op. Er waren daarvoor geen nieuwe regels nodig en er kwamen ook geen bijkomende middelen, maar er werd in de ziekenhuizen – die daarvoor alle waardering verdienen – door velen hard gewerkt. Samenwerken aan kwaliteitsvolle zorg werkt en daarop kan de komende jaren verder worden gebouwd. Als de volgende federale en Vlaamse regering deze werking verder willen stimuleren zal deze structureel ingebed moeten worden in de organisatie en de financiering van de toekomstige ziekenhuiszorg. Het huidige kader dient daarvoor aangepast te worden en we zijn best allen realistisch inzake de budgettaire context. Dat is niet evident en daarom gebeurt het best stap voor stap, maar het moet nu wel

daadwerkelijk gaan gebeuren. Kwaliteitszorg op een duurzame wijze verzekeren kan op termijn immers niet zonder reglementaire en financiële verankering en een systematiek van permanente verbetering. Vanuit de uitgebouwde werking is hierover aan ideeën alvast geen gebrek. Stof genoeg voor een volgend themanummer. Johan Hellings, afgevaardigd bestuurder Icuro

(4)

Accreditatie zwengelt

ziekenhuisbrede

beroepstrots aan

Het UZ Leuven en het Jessa Ziekenhuis van Hasselt waren in Vlaanderen de eerste centra die zich lieten doorlichten met het oog op

accreditatie. Ze hebben intussen al twee succesvolle rondes achter de rug. “Een interessant gegeven, waarover we uren kunnen

reflecteren”, zeggen professor Frank Rademakers (l.), hoofdgeneesheer, en dokter Yves Breysem (r.), algemeen directeur.

Maar ze beperken zich hier tot de meest pregnante gegevens.

(5)

Wat is de meerwaarde van accreditatie?

Dr. Breysem: “Het is essentieel dat er binnen ieder ziekenhuis een cultuur van

continue kwaliteitsverbetering bestaat, waarin alle medewerkers opgenomen zijn. Accreditatie is één van de middelen om die verbetercultuur te installeren en in stand te houden. Vandaar dat wij ervoor gekozen hebben om naast de interne evaluaties ook een extern evaluatieorgaan te laten optreden. Aan de hand van de eisen die externe beoordelaars stellen, kan ieder personeelslid de kwaliteit van zijn werk bijspijkeren. Als accreditatie eenmaal verkregen is, kan het ziekenhuis terecht tegenover de patiënt en andere actoren stellen dat het ook in de ogen van een externe bron doeltreffend aan de kwaliteit van de zorg werkt.”

“Het is belangrijk voor de patiënt dat veiligheid gewaarborgd wordt. Dit kan men bereiken door, conform de inzichten van de evidence based medicine, structuur in de

zorgprocessen te brengen. Een zorgproces mag niet ad hoc telkens op een andere manier verlopen. Het gestandaardiseerd ontrollen van een zorgproces zoals dat binnen het ziekenhuis is afgesproken, moet voor alle personeelsleden een vanzelfsprekendheid zijn. Dit maakt het voor een nieuwe medewerker mogelijk het proces gemakkelijk te identificeren en er vlot in te stappen. De accrediterende instanties zijn hiervoor alert: ze gaan na of er voor zorgprocessen een gestructureerde onderbouw bestaat.

Zorgprocessen moeten geborgd zijn.”

Prof. Rademakers: “Veiligheid is een belangrijk aspect bij accreditatie. Het is

noodzakelijk in de zorg, maar volstaat niet op zich voor een goede zorg. Relevant is ook de outcome, met andere woorden, de mate waarin de zorg beantwoordt aan de

verwachtingen van de patiënt in verband met de behandeling van zijn ziekte. We merken dat de accrediterende instanties op grond van dit besef een evolutie doormaken. Aanvankelijk hadden ze vrijwel uitsluitend aandacht voor veiligheid, wat inhield dat ze vooral processen beoordeelden. Nu houden ze ook rekening met patiëntgedefinieerde uitkomstparameters. Deze parameters spelen een steeds belangrijker rol: men vraagt de patiënt wat zijn verwachtingen zijn en, na afloop van het zorgproces, of die

verwachtingen ook ingelost zijn, met dien verstande dat men uiteraard niet aan onrealistische verwachtingen kan tegemoetkomen. We moeten hier een evenwicht zoeken: het optimaliseren van de veiligheid mag niet alle energie opslorpen, ten koste van de mogelijkheid om daarnaast ook nog eens aan outcome te werken. Men moet

vermijden dat ‘veilige zorg’ verwordt tot ‘defensieve zorg’, wat zou inhouden dat hoogrisicopatiënten uit het ziekenhuis worden geweerd omdat men bang is een fout te maken. Ook hoogrisicopatiënten moeten toegang hebben tot de zorg.”

“Ik ben het er met collega Breysem volledig over eens dat men voor het bereiken van dergelijke doelstellingen in het ziekenhuis een cultuur moet hebben. Bij het ontwikkelen daarvan is een externe inbreng van aanzienlijk belang: een beoordeling door mensen van buiten het ziekenhuis appelleert opmerkelijk aan de beroepsfierheid van onze personeelsleden. Je brengt daarmee een dynamiek op gang die je moeilijk tot stand kan brengen als je uitsluitend werkt met een stimulans vanuit het ziekenhuis zelf.”

Dr. Breysem: “We zien ook dat er bij het toezicht van de overheid op ziekenhuizen een

groeiende belangstelling is voor medische outcome, en niet meer alleen voor processen.

Terloops mag gezegd dat de accrediterende instanties bij het vastleggen van hun beoordelingscriteria de lat steeds hoger leggen.”

Prof. Rademakers: “Er bestaan vele soorten accreditatie. Labo’s worden bijvoorbeeld

geaccrediteerd, met veel nadruk op de evaluatie van processen. Andere vormen van accreditatie richten zich specifiek op een bepaald segment van het ziekenhuis of ziekenhuispersoneel, zoals de artsen en verpleegkundigen. De vorm van accreditatie waarover we het hier hebben, doe je als ziekenhuis, gaande van de zorgverlening tot bijvoorbeeld de technische dienst en brandveiligheid, met als centrale gegeven het patiënttraject. Dit is trouwens wat onze accrediterende instanties in hun audit opnemen: alles wat er met de patiënt gebeurt vanaf opname in het ziekenhuis. Het patiënttraject als vertrekpunt nemen, lijkt mij een belangrijk gegeven.”

Hoe streef je in het ziekenhuis kwaliteitsverbetering na?

Prof. Rademakers: “Essentieel in het initiëren van de verbetercultuur is dat je

continu kijkt naar wat je doet. Nu we meer en meer met het beoordelen van eigen werk bezig zijn, valt het ons op dat sommige processen in een ziekenhuis soms tientallen jaren draaien, zonder dat men zich afvraagt of ze adequaat zijn en de juiste outcome

(6)

6 ACCREDITATIE

Veranderen betekent dat je doorlopend je werkwijze en je uitkomsten in vraag durft stellen. Daar horen ook metingen bij: cijfers zijn verhelderend. Als de amendeerbare punten eenmaal geïdentificeerd zijn, gaat men na hoe verbetering kan worden aangebracht. Daarna volgt implementering en bijsturing.”

Dr. Breysem: “Kwaliteitsverbetering is meer dan alleen maar kijken of de

zorg correct verloopt. Functionerings- en waarderingsgesprekken met alle personeelsleden horen er ook bij. Evenals het onderhoud van medische en technische apparatuur met een regelmatige periodiciteit. Het hele ziekenhuis wordt in het verbeteringsproces gevat.”

Prof. Rademakers: “Een relevant aspect van het verbeterproces is het

opsporen van risico’s. Met een doeltreffende risicovermijding kan men vaak een aanzienlijke meerwaarde creëren. Het opsporen van risico’s veronderstelt het bestaan van een goedwerkende meldcultuur: de medewerkers van het ziekenhuis moeten voldoende gedreven zijn om fouten of bijna-fouten aan te geven, en zich hierbij ook veilig weten. Ik zie meldingen van bijna-fouten liever toenemen dan afnemen. Als er bijna geen meldingen toestromen, riskeert men ten onrechte te denken dat alles naar wens loopt, terwijl er in een complexe structuur zoals een ziekenhuis altijd ruimte is voor verbetering.”

Dr. Breysem: “Adequaat leiderschap is een hele troef bij het aanbrengen

van verbetering. In alle echelons van het ziekenhuis moet men mensen hebben die anderen kunnen motiveren om het in vraag stellen en verbeteren als een continu proces in beweging te blijven houden. Dat geldt niet alleen voor de centrale directie, maar ook bijvoorbeeld voor

hoofdverpleegkundigen en verantwoordelijken in facilitaire diensten. De stijl van leiderschap kan bepalend zijn. Om in te pikken op wat collega Rademakers zonet heeft gezegd, wil ik erop wijzen dat personeelsleden die fouten of bijna-fouten melden, dat in een sfeer van vertrouwen moeten kunnen doen. Een shame-and-blame-cultuur is hier uit den boze.

Foutmeldingen dienen als uitgangspunt voor verbetering, niet om mensen met de vinger te wijzen.”

Wat zijn de voordelen van accreditatie?

Dr. Breysem: “Al bij de eerste ronde kwam ik tot het besef dat het hele

ziekenhuis met het accreditatieproces meeleeft. Het is geen zaak van de directie alleen. Letterlijk alle personeelsleden, ook wie niet rechtstreeks bij de zorg betrokken is, komen eraan te pas.”

Prof. Rademakers: “Ik treed dat voor meer dan honderd procent bij.

Door het accreditatieproces zijn alle personeelsleden zich bewust geworden van hun betekenis in huis. Als het erom gaat accreditatie te verkrijgen, voelt iedereen zich even belangrijk – zeg maar essentieel – om het einddoel, namelijk de kwaliteit van de zorg voor de patiënt, te bereiken. Als men denkt aan zorgkwaliteit binnen een ziekenhuis, treedt automatisch het beeld van artsen en verpleegkundigen naar voren, omdat deze medewerkers rechtstreeks met patiënten bezig zijn. Maar voor een kwaliteitsvol functioneren van het ziekenhuis moeten ook een reeks andere actoren goed werk leveren, zoals het keukenpersoneel, de schoonmaakploeg en de technische dienst. Dankzij het accreditatieproces is dit besef zeer breed gegroeid, en het enthousiasme dat eruit voortvloeit, is zó leuk om zien. Schitterend, gewoon.”

Dr. Breysem: “Het toekennen van de accreditatie is voor het personeel

een moment van blijdschap en medewerkers mogen er terecht fier op zijn. Het is hun verdienste! Maar daar stopt het niet. Iedereen binnen het ziekenhuis weet dat er over enkele jaren een nieuwe evaluatie komt, dus iedereen blijft aan de weg timmeren. De steeds strengere eisen van de accrediterende instanties vormen een krachtige impuls om het

verbeterwerk continu voort te zetten. Daarbij stellen we vast dat door het invoeren van de accreditatie, diensten binnen het ziekenhuis veel meer gaan samenwerken. Vroeger hield men zich alleen bezig met kwaliteit binnen zijn eigen dienst. Omdat trajecten vaak door verschillende diensten heen lopen, gaat men over zijn eigen muren kijken en van elkaar leren. Diensten toetsen elkaar. Een dergelijke evolutie kan alleen maar verrijkend zijn.”

“Positief is ook dat de overheid gedeeltelijk ingespeeld heeft op het initiatief van ziekenhuizen om zich te laten accrediteren. Bij ziekenhuizen die geaccrediteerd zijn, beperkt de overheid haar eigen inspectie tot het relatief bondige nalevingstoezicht. Dat bespaart de ziekenhuizen dubbel werk. Accreditatie en toezicht door de overheid vormen op deze manier een samenhangend geheel.”

Prof. Rademakers: “Het vroegere toezichtssysteem van de overheid, de

visitatie, was sterk op kwantitatieve normen gericht: je moest zo veel verpleegkundigen in huis hebben, zo veel van dit, zo veel van dat. Met het huidige nalevingstoezicht kijkt de overheid, conform de huidige inzichten, meer naar het patiënttraject. Dat is een lovenswaardige evolutie.”

“Accreditatie is ook belangrijk tegenover de maatschappij: als ziekenhuizen zich laten accrediteren, kan de bevolking zien dat ze met kwaliteit bezig zijn. In België wordt de kwaliteit van de zorg door de bevolking als vrij goed ervaren; dat heeft vooral te maken met criteria zoals relatief korte wachtlijsten in vergelijking met de ons omringende landen, brede keuzemogelijkheden, enzovoort. Maar als je kijkt naar

uitkomstindicatoren, dan krijg je een ietwat ander beeld: hier doen we het niet ronduit slecht, maar er bestaat toch een zekere discrepantie met wat het publiek percipieert. De levensverwachting is bijvoorbeeld in België lager dan in Nederland. Het invoeren van accreditatie betekent een engagement van de ziekenhuiswereld om met deze gegevens constructief aan de slag te gaan. Vroeger waren we nogal eens geneigd te denken dat we goed werk hadden geleverd omdat de patiënt tevreden bleek. Voortaan gaan we actief op zoek naar mogelijkheden voor verbetering.” 쮿

Ook een JCI-accreditatielabel

voor az groeninge!

Begin november heeft het ziekenhuis az groeninge (Kortrijk) eveneens een JCI-accreditatie behaald. Hiermee zijn zij het eerste niet-universitair ziekenhuis in de Benelux aan wie dit JCI-label wordt toegekend.

Een reactie van Jan Deleu, algemeen directeur, over het belang van dit kwaliteitslabel: “Als fusieziekenhuis dat volop bezig is met de uitbreiding van onze nieuwe campus bouwen wij niet met bakstenen alleen. Al vele jaren bouwen wij aan de kwaliteit en veiligheid van onze zorg om deze op het hoogste niveau te brengen volgens de strengste normen die wereldwijd van toepassing zijn. Dit is de verdienste van àlle medewerkers. Elke schakel in de keten heeft zijn belang: arts, verpleegkundige, paramedicus, diëtist, kok,

medewerkers technische dienst en keuken... ieder heeft een onmisbare rol om kwaliteit te realiseren. Het streven naar het JCI-label heeft een openheid gecreëerd om constant onze werking kritisch te bekijken en bij te sturen. Deze gezamenlijke inspanning zorgde bovendien voor een ongelooflijke samenhang binnen en tussen alle diensten. We zijn heel blij dat we hiermee de patiënt een kwaliteitsvolle en veilige zorg kunnen bieden.”

Het integreren van hun ervaringen in deze publicatie was niet meer mogelijk, maar toch willen we alle directieleden, artsen en professionals feliciteren met deze onderscheiding.

(7)

H

et forum is de plaats waar alle zogeheten stakeholders samenkomen om gemeenschappelijk hun schouders onder dit boeiende project te zetten. Het gaat om het Vlaams

Patiëntenplatform, de overheid, de ziekenhuiskoepels, de Vlaamse Vereniging van Hoofdartsen, de ziekenfondsen en nog een aantal partners. Deze ontwikkelingsgroepen zijn iets helemaal nieuws. Het is telkens een combinatie van gedreven en enthousiaste mensen van het forum, wetenschappelijke verenigingen, beroepsverenigingen en de ziekenhuizen zelf. De ontwikkelingsgroep ‘oncologie’ focust nu op borstkanker, maar er volgen nog andere vormen van kanker zoals rectumkanker en prostaatkanker. Bij ‘moeder en kind’ gaat het bijvoorbeeld over keizersnedes, maar komt er ook een indicator voor een maatschappelijk relevant onderwerp als kindermishandeling. Dat sluit ook aan bij het beleid van minister Vandeurzen. In de ziekenhuizen moet hier structureel aandacht aan worden besteed. Het is niet evident om er

een indicator voor te ontwikkelen. Het is vooral al positief dat er aandacht voor is. ‘Cardiologie’ begon met eerder klassieke indicatoren, maar in de toekomst zullen we proberen te komen tot een geïntegreerde

indicatorenset die ook rekening houdt met de nieuwe realiteit inzake hartcentra. En we kunnen ons verwachten aan – terecht – bijkomende, door de Vlaamse overheid verplichte, indicatoren voor de interventionele cardiologie. ‘Orthopedie’ is inhoudelijk een moeilijker domein omdat er relatief weinig ‘evidence’ is waarop we kunnen teruggevallen. Toch worden de eerste indicatoren momenteel afgerond. Binnen de grote groep van de ziekenhuisbrede indicatoren wil ik even de aandacht vestigen op de Vlaamse patiëntenpeiling, een meting van de patiëntenervaring in het ziekenhuis. Die werd – ere wie ere toekomt – ontwikkeld door het Vlaams Patiëntenplatform. De ziekenhuizen die met deze diverse indicatoren aan de slag gaan, kunnen aantonen dat ze in het hele ziekenhuis aandacht besteden aan kwaliteit van zorg.

Wederzijds

vertrouwen groeit

tijdens het proces

Prof. dr. Dirk Ramaekers, tot voor kort hoofdgeneesheer van het ZNA in Antwerpen en sinds

begin oktober directeur gezondheidsbeleid bij CM, is een van de grote voortrekkers van het

kwaliteitsindicatorenproject voor de algemene ziekenhuizen. Hij is al enkele jaren voorzitter

van het VIP

2

-forum voor de algemene ziekenhuizen.

(8)

8 INDICATOREN

In de toekomst komt er waarschijnlijk nog een zesde domein bij. De Belgian Stroke Council wil graag een ontwikkelingsgroep opstarten rond CVA.

Ziet u een dynamiek die typisch is aan deze ontwikkelingsgroepen?

Zeker. Dat de ontwikkelingsgroepen zo enthousiast aan het werk gaan, komt onder meer omdat we de juiste mensen hebben kunnen

aanspreken. Hun enthousiasme heeft anderen over de streep getrokken. Via de ontwikkelingsgroepen ondersteunen we al bestaand werk en bouwen we voort op het idealisme en professionalisme van artsen en andere zorgverleners die al jaren aan de weg naar meer kwaliteit binnen hun discipline timmeren. Aan de validatie van de indicatoren namen meestal ook tientallen ziekenhuizen deel, wat telkens een serieuze inspanning vroeg van de kwaliteitsmedewerkers en van sommige artsen. Belangrijk is ook dat elk van de ontwikkelingsgroepen wordt voorgezeten door een hoofdarts. Traditioneel is dat iemand die bruggen kan bouwen, kan luisteren, maar indien nodig wel knopen kan doorhakken. Ik merk dat er nu een aantal jonge hoofdartsen staat te drummen om ook actief mee te werken.

Volgen alle ziekenhuizen deze beweging?

In heel wat ziekenhuizen is men met kwaliteit bezig. Sommige zijn daar transparanter in dan andere. Er zijn voorbeelden van ziekenhuizen die al indicatoren openbaar maken, zelfs als die niet helemaal perfect zijn. Dat geeft de patiënten wel het signaal dat het ziekenhuis het werken aan kwaliteit belangrijk vindt. Ziekenhuizen die dat doen, laten me ook weten dat ze geen patiënt minder zien omdat ze de gegevens publiceren. Het heeft wel als voordeel dat intern eigen mensen gestimuleerd worden om nog meer aandacht aan kwaliteit te besteden.

Uit de eerste oproep blijkt nu dat de meerderheid van ziekenhuizen onmiddellijk in het VIP2-project stapt en dat voor de meeste of alle

domeinen. Ik verwacht trouwens niet dat alle ziekenhuizen vanaf dag één in alle domeinen stappen. Dat is begrijpelijk. Maar men moet wel intern de dynamiek op gang krijgen. Dat gaat niet overal even snel en even makkelijk. Waarschijnlijk zullen er ook een paar ziekenhuizen zijn die dit

volledig aan zich laten voorbijgaan. Als we dat vaststellen, moeten we toch eens kijken waarom dat zo is. Misschien hebben zij wel heel pertinente redenen. Wat we tot nu toe hebben kunnen tegenhouden, is dat er simplistische rankings zouden gemaakt worden. Buitenlandse ervaringen tonen aan dat nummer 1 niet het beste en het laatste ziekenhuis in een rij niet het slechtste ziekenhuis is.

Het is van cruciaal belang dat dit door de werkvloer gedragen wordt. Is dat niet het geval, dan spreken we over iets zeer steriels, iets theoretisch. En uit een vorig leven als directeur van het KCE weet ik dat dit zeer belangrijk is. Je hebt experten nodig om indicatoren te ontwikkelen, maar het moet op de werkvloer geïmplementeerd kunnen worden. Je hebt uiteraard overal toogstrategen die van aan de zijlijn een theorie poneren. Dat is interessant, maar daar bouw je niets mee op, daar verander je niets mee in de praktijk.

Zijn er nog toekomstplannen voor de ontwikkelingsgroepen?

Onze eerste prioriteit is om de plannen ordentelijk uit te voeren. Uit buitenlandse ervaringen weten we dat indicatorensets opstarten en implementeren niet iets is van een paar weken of maanden. Dat duurt jaren. We moeten ook beseffen dat dit kinderziektes zal hebben, en daar moeten we duidelijk over communiceren. Ondanks alle aandacht die gegeven wordt aan data en validatie blijft er werk aan. Maar we moeten natuurlijk op een bepaald moment wel springen. Als we wachten tot een indicator voor 100% klopt, dan zetten we de stap nooit. Wanneer de accuraatheid 99%, of zelfs 95% is, is dat vaak al goed.

Voor veel ziekenhuizen wordt het accrediteringstraject erg belangrijk. Laat ons dus eerst de indicatoren, de accreditering en het door de overheid nieuwe inspectiemodel invoeren en verbeteren. De eerste zes ziekenhuizen zijn het afgelopen jaar ook begonnen met een proefproject rond het structureel inbouwen van patiëntenparticipatie. Laat ons dat de eerstvolgende jaren goed implementeren vooraleer we met nieuwe plannen komen.

Het is nu ook afwachten wat de staatshervorming zal brengen. Ik ben er wel een grote pleitbezorger voor om dat niet te gefragmenteerd te laten gebeuren, maar wel met aandacht voor de specificiteit van de sector. GGZ en algemene ziekenhuizen hebben hun eigen wetmatigheden, maar we mogen niet in de val trappen en tussen het somatische en het psychische een muur optrekken. Ik denk dat de meeste betrokkenen dat ook wel inzien.

Was het makkelijk om mensen te vinden die mee de kar wilden trekken?

Ik wil iedereen die hier de voorbije twee jaar aan meegewerkt heeft graag eventjes in de bloemetjes zetten. Met veel enthousiasme hebben ze pro deo heel wat werk verzet. Je mag niet vergeten dat de vele ziekenhuizen hier op vrijwillige basis aan meewerken. Met dit project hebben alle betrokken partijen hun maturiteit getoond. Het gaat hier uiteindelijk om mensen die niet steeds hetzelfde denken. Bij de start van het project was er soms toch wat animositeit tussen sommige partners. Dat had te maken met traditionele relaties, die wel eens oppositioneel waren. In de loop van het project hebben ze elkaar gevonden. Ze zijn naar elkaar beginnen luisteren en hebben een gemeenschappelijke doelstelling ontwikkeld, namelijk: laat ons samen de schouders onder een toekomstig kwaliteitsbeleid zetten. Ze zijn respect voor elkaar gaan vertonen. Het wantrouwen dat er in het begin misschien was, is daardoor

(9)

D

e basisidee van de ontwikkelingsgroepen is het opmaken van kwaliteitsindicatoren voor de GGZ-sector. Er werd meteen besloten dat sectorbreed te doen, dus voor de hele GGZ-sector, wat het toch wel uniek en specifiek maakt. Breed is in de GGZ immers echt heel breed: psychiatrische instellingen, centra voor GGZ die ambulante zorg verlenen, initiatieven beschut wonen, PAAZ-diensten, enz. Dat maakt het boeiend, maar ook zeer complex. Een van de complexiteiten is dat een aantal domeinen waarop indicatoren kunnen ontwikkeld worden, niet altijd toepasbaar zijn voor de verschillende settings. Denk maar aan medicatie en patiëntveiligheid. Die hebben een heel ander karakter in psychiatrische ziekenhuizen dan in een initiatief beschut wonen. In onze missietekst hebben we toch opgenomen dat we dit pogen te doen. In mijn ogen is het een zeer nuttig initiatief omdat de sector van de GGZ een sector is die zeer goed werk levert, maar toch wat in de schaduw staat van de rest van de gezondheidszorg. Het is belangrijk voor deze sector dat er ook hier een goede transparantie is en dat die nog kan verder groeien. We moeten ons de vraag durven stellen wat essentiële zaken zijn voor de kwaliteit en hoe we die vertalen. Transparantie is ook belangrijk voor het publiek en daarom proberen we in het project zoveel mogelijk samen te werken met gebruikers of ervaringsdeskundigen.

Hoe betrek je hen daarbij?

Bij elk van de vijf ontwikkelingsgroepen hebben we vertegenwoordigers van patiënten- of familieplatforms betrokken, met als voornaamste partner het Vlaams Patiëntenplatform.

Zorgde het zoeken naar indicatoren voor de GGZ voor specifieke problemen?

Voor de ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren hebben we weinig tot geen nationale voorbeelden. Ook internationaal zijn er niet zoveel

Prof. dr. Geert Dom, psychiater, hoofdgeneesheer van het

Psychiatrisch Centrum van de Broeders Alexianen en

voorzitter van de Vlaamse Vereniging van Psychiaters (VVP),

maakte van zeer nabij de werking van de

ontwikkelingsgroepen rond de indicatoren mee. Hij is

voorzitter van het forum voor de GGZ.

Ontwikkelingsgroepen

zorgen voor een

(10)

10 INDICATOREN

standaarden voorhanden waar je op kan terugvallen. Bovendien zijn er in GGZ – meer dan bij somatische ziekenhuizen – verschillen tussen landen. Er zijn minder gestandaardiseerde protocollen. Het is niet evident om iets vanuit het buitenland te ‘hertalen’. Het was verheugend vast te stellen dat veel mensen uit de sector zich bereid toonden te participeren en zich actief te engageren. Op het eerste startforum waren meer dan 120 mensen uit de sector aanwezig en ook de vijf

ontwikkelingsgroepen worden bevolkt met enthousiaste mensen, die de moeilijke taak hebben binnen hun deelgebied nieuwe indicatoren te gaan ontwikkelen. Ze moeten echt van nul beginnen. Dat is een echte uitdaging, zeker gezien het erg krappe tijdspad. Op een periode van één jaar moeten we komen tot een voorstel van een set indicatoren, zodanig dat die in de loop van 2014 een eerste keer kunnen proefdraaien. Dat is erg kort. We moeten kijken of we dit kunnen halen. We zitten nu in de fase van het stap voor stap concretiseren van de resultaten van het denkproces. De bedoeling is dat er een set gemaakt wordt die bescheiden en werkbaar is. Per deelgebied worden er twee, drie, maximaal vier indicatoren ontwikkeld. Het moet hanteerbaar en implementeerbaar zijn. De registratie van de indicatoren moet zo

weinig mogelijk extra werk opleveren, maar toch relevante resultaten opleveren in eerste instantie voor professionals, maar ook voor patiënten. Het is ook een zoeken naar hoe indicatoren gebruik kunnen maken van bestaande registratiesystemen. We zoeken daar

samenwerking met het IMA en andere registratiesystemen. Dat zorgt voor een spanningsveld, maar is wel een belangrijke oefening die moet doorgetrokken worden. Vanuit de hele sector is er de bezorgdheid om kwaliteit te leveren, maar tevens ook een bezorgdheid over wat er met deze cijfers gaat gebeuren. Gaan die gebruikt worden om instellingen onderling te vergelijken? Voor benchmarking? Om te reguleren? Daar proberen we samen met de Vlaamse overheid te groeien naar duidelijke afspraken. Het is voor ons duidelijk dat deze set van indicatoren in eerste instantie en primordiaal bedoeld is om de sector zelf meer informatie te geven in het kader van een groeiproces, zodat we kunnen leren en bijsturen. Het kan niet de bedoeling kan zijn om onderling te benchmarken. Het moet een onderdeel zijn van een kwaliteitscyclus waarbij de informatie van de indicatoren kan gebruikt worden om kwaliteit te verbeteren. Die bezorgdheid leeft zeer duidelijk op de werkvloer.

Zijn er nog andere toekomstplannen voor de ontwikkelingsgroepen?

Er ligt momenteel nog zoveel werk op de plank dat daar binnen onze ontwikkelingsgroepen nog niet over gesproken is. Het is nu alle hens aan dek om het proces in gang te krijgen en toe te werken naar een eerste concreet resultaat. De bedoeling is om in de loop van 2014 de indicatoren te laten proefdraaien. In principe is er in december opnieuw een forum gepland waar de vijf ontwikkelingsgroepen samenkomen en de grote lijnen van het werken uiteenzetten. Tegen dan gaan we meer zicht hebben op de concrete situatie. Als we daar zicht op hebben, is de volgende denkoefening waar we gaan implementeren en valideren. Daarna laten we het proefdraaien, wat gevolgd wordt door een evaluatie. In ieder geval gaan de ontwikkelingsgroepen nog een hele tijd met dat proces bezig zijn. Je zit dan al gauw aan het einde van volgend jaar. Daarna bekijken we het verder. Momenteel zullen we al blij zijn als we tot een set indicatoren komen die nuttig zijn en nuttige informatie opleveren. Je mag ook niet vergeten dat het hier gaat om 120 professionals die dat pro deo doen. Er is geen enkele financiering voor hen voorzien.

Hoe betrek je die mensen daar dan bij?

Alle ontwikkelingsgroepen worden geleid door een psychiater samen met een co-voorzitter uit een andere GGZ-discipline. We vinden het immers heel belangrijk om de verbondenheid te hebben met het brede GGZ-werkveld. Dit project kan duidelijk op veel goodwill rekenen van de sector, maar het is belangrijk te beseffen dat er geen budget voorzien is. Je kan je de vraag stellen in welke mate je een project waar geen enkele financiering voor voorzien is eindeloos kan doortrekken.

De dynamiek die hier achter zit, is dat de sector de handschoen wil opnemen omdat men het belangrijk vindt om bottom-up mee te werken aan de indicatoren en zo meer zekerheid te hebben dat wat uiteindelijk gemeten wordt best wel relevant is voor de sector. Maar ik heb heel veel respect voor deze mensen die hier tijd en energie in steken.

Het was belangrijk dat er van bij de start voor gekozen is om in zee te gaan met sleutelfiguren uit de sector. Dat motiveerde anderen om mee in het proces te stappen. Maar die goodwill moet toch ondersteund worden: door technische ondersteuning en door het gevoel te krijgen dat de resultaten de sector ten goede komen. Het is uniek dat een sector zonder middelen zo’n intellectueel en arbeidsintensief werk op zich neemt.쮿

(11)

D

r. Filip Van Aelst is medisch oncoloog aan het AZ Delta, campus Wilgenstraat. Dr. Marianne Hanssens is een collega in de campus Brugsesteenweg, en zij is ook verbonden aan de Sint Jozefskliniek in Izegem. Dr. Leen De Backer is hun beider collega uit het Sint-Andriesziekenhuis in Tielt en dr. Christian Vandeursen is gynaecoloog in de Sint Jozefskliniek in Izegem. En dan is er ook nog dr. Stefan Vandecandelaere, directeur Kwaliteit en Zorginnovatie van AZ Delta. Zij zorgen er onder andere samen voor dat patiënten met kanker in de regio kwaliteitsvol worden opgevangen en behandeld.

“We hadden besloten om de focus op de indicatoren voor borstkanker te leggen, aansluitend bij VIP2”, begint dr. Vandecandelaere. “Dat past hier

ook erg goed in de regio, waar we met vier verschillende ziekenhuizen (nvdr. Het H.-Hartziekenhuis Roeselare-Menen en het Stedelijk Ziekenhuis Roeselare zijn ondertussen gefusioneerd in AZ Delta) gekozen hebben voor een gezamenlijk Multidisciplinair Oncologisch Handboek (MOH) en een wekelijks Multidisciplinair Oncologisch Consult (MOC). Maar ook het multidisciplinair overleg gebeurt gemeenschappelijk. Met de vier ziekenhuizen vormen wij officieel het Netwerk Oncologie in West-Vlaanderen.”

Criteria lieten maar één centrum toe

“Het netwerk is eigenlijk ontstaan bij de erkenning van de borstkliniek”, verduidelijkt dr. Van Aelst. “Daarbij moesten we aan een aantal criteria voldoen waardoor in deze regio eigenlijk maar één ziekenhuis borstkanker had mogen behandelen. Uiteindelijk hebben we met de overheid onderhandeld waardoor alle andere ziekenhuizen in de regio binnen die ene borstkliniek mogen werken. Wij hebben daar kwaliteitsparameters aan verbonden, zoals het handboek en een gezamenlijke bespreking van alle patiënten van alle ziekenhuizen met het hele team. Zo maakt het niet langer uit of een patiënt nu in het ene ziekenhuis wordt behandeld of in het andere. De kwaliteit is overal identiek.”

“Het goed functioneren in een netwerk is wel moeten groeien”, geeft dr. Van Aelst toe. “In het begin kijk je wat concurrentieel naar elkaar, maar dat is er snel uitgegroeid. Nu ga je samen voor een doel en het systeem werkt uitstekend.”

Van borstkankercentrum naar borstkankernetwerk

“Als het over borstkanker gaat, legde de wet via de indicatoren vooral

kwantitatieve eisen op”, zegt dr. De Backer. “Je moest voldoen aan een minimumaantal operaties. Maar dat zegt, volgens ons, niets over de kwaliteit. Dan zijn wij op zoek gegaan naar een manier om dat naar onze ziekenhuizen en onze regio te vertalen. Wij hebben eigenlijk de term ‘borstkankercentrum’ omgezet in ‘borstkankernetwerk’.”

“Wij willen met ons netwerk dat de patiënt niet alleen overal kan behandeld worden, maar dat de kwaliteit ook overal even goed is”, zegt dr. Vandeursen. “Daarvoor is die extern gevalideerde set van indicatoren ook nuttig. Met dat instrument kunnen wij trouwens ook zelf, binnen het netwerk, controleren of die kwaliteit inderdaad overal even goed is.”

“Wij hebben voor die indicatoren gekozen, maar op het werkveld zie je soms toch dat er zou kunnen bijgestuurd worden”, zegt dr. Van Aelst. “Neem nu een test voor een specifiek medicatiegebruik in bepaalde voorstadia van borstkanker. Bij invasieve kanker is dat nuttig, bij voorstadia slechts zeldzaam. Wij hebben dan ook als opmerking meegegeven dat het steeds uitvoeren van deze dure test geen bewijs is voor goede kwaliteit, integendeel, en wij hebben toch het gevoel dat er naar ons geluisterd is. Indicatoren zijn onderhevig aan evolutie.”

Patiëntenbejegening

“De grote kracht van de indicatorenset is dat je voor jezelf en het ziekenhuis kunt toetsen of je het effectief wel zo goed doet als je denkt. Ook de patiënt wil niet alleen weten hoe zijn prognose in een bepaald ziekenhuis is, hij wil ook weten of hij daar goed verzorgd zal worden”, vindt dr. De Backer. “Maar patiëntenbejegening zoals opvang of psychosociale begeleiding is nog niet opgenomen in de indicatorenset en persoonlijk hoop ik dat ook dit element erin zal verwerkt worden.”

“De resultaten tonen ons dat we met het netwerk ons kwalitatief doel bereiken”, zegt dr. Vandecandelaere. “Het is goed dat we die controle blijven uitvoeren. Ook de transparantie is een goed signaal. We zien toch dat ziekenhuizen die transparant zijn, ook geneigd zijn om nog meer te werken aan kwaliteit. Twee jaar geleden ging de discussie over ‘grote’ borstkankercentra. Nu draait de discussie over ‘goede’

borstkankercentra. De kwaliteitsindicatoren zijn een signaal om dingen te veranderen. In en door ons netwerk zijn ze veranderd...”쮿

“Alles draait om kwaliteit,

niet om kwantiteit”

Drie medisch oncologen, een gynaecoloog en een directeur Kwaliteit en Zorginnovatie, samen rond de tafel. Specialisten van drie

verschillende ziekenhuizen trouwens. In Roeselare en omstreken kijken ze daar niet van op. Om kwaliteit te leveren, kan je er ook

voor kiezen om de krachten en expertise te bundelen.

v.l.n.r. : dr. S. Vandecandelaere, dr. F. Van Aelst, dr. L. De Backer, dr. C. Vandeursen en dr. M. Hanssens

(12)

Trusted

Third Party,

partner van

kwaliteit

Trusted Third Party, of kortweg TTP, is al jaren

een vertrouwde speler in de bank- en

zakenwereld. Meer recent maakte TTP ook

zijn intrede in de zorgsector, waar hij als

onafhankelijke derde partij de rol van

‘betrouwbare buitenstaander’ op zich neemt.

Wat mogen we precies verwachten van deze

TTP? Data-analist en ingenieur Dirk De

Wachter, actief bij het Vlaams Agentschap

Zorg en Gezondheid, leidt ons rond achter de

schermen.

(13)

Wat betekent een TTP eigenlijk?

”De naam verwijst naar een onafhankelijke partij, die losstaat van alle anderen, maar die uiteraard het vertrouwen geniet van alle betrokkenen. Dat is het basisprincipe van TTP. Deze aanpak heeft zijn sporen al verdiend in de financiële en in de IT-wereld. We staan er zelden nog bij stil maar de meesten onder ons werken al met TTP. Wanneer je bijvoorbeeld via de PC je bankzaken wil beheren, dan worden je gegevens op een beveiligde manier uitgewisseld. Bij die uitwisseling is altijd een Trusted ird Party betrokken, die de garantie geeft dat je als klant wel degelijk in connectie staat met je bank. Dat gebeurt aan de hand van een certificaat, dat door de TTP wordt afgeleverd.

Welke rol speelt zo’n derde partij in de verzorgingssector?

”Hier ligt die rol een tikje anders. De TTP is betrokken in heel het project rond de kwaliteitsindicatoren. Ziekenhuizen verzamelen en registreren gegevens die nodig zijn voor de berekening van indicatoren. Dat is gevoelige materie, waarvan we zeker willen zijn dat die op de goede manier wordt verwerkt en geanalyseerd. Die data mogen ook niet zomaar op de straatstenen terechtkomen omwille van de privacy of omdat ze niet zomaar voor andere doeleinden mogen gebruikt worden. Daarom doen alle betrokken partijen - overheid, ziekenhuizen, hoofdgeneesheren - beroep op zo’n betrouwbare derde hiervoor.

Hoe nieuw is TTP in de zorg?

“We zijn niet de eersten die het concept van een TTP inschakelen. E-Health heeft die weg eerder al geëffend. Ook daar is het de taak van een Trusted ird Party om medische gegevens te verwerken, te coderen en anoniem te maken, vooraleer ze ter beschikking komen van een gebruiker zoals een arts.”

Wie is de TTP van het kwaliteitsindicatorenproject?

”Dat is de vzw Smals, een IT- organisatie die exclusief werkt voor overheidsinstellingen. Smals leent ook personeel uit aan de overheidsinstellingen om die rol van TTP vorm te geven op het terrein. In die context ben ik als medewerker van Smals actief bij het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. Wij hebben als TTP in dit project twee grote basisopdrachten. Aan de ene kant houden we ons bezig met het voorbereiden van de gegevens die

binnenkomen, en daarnaast is het onze opdracht om die data om te zetten in indicatoren. Ikzelf ben betrokken bij dat laatste luik. De gegevens die ik aangeleverd krijg van ziekenhuizen, zijn al volledig voorbereid en geanonimiseerd.”

Welke ziekenhuisgegevens worden door de TTP concreet verwerkt?

“In principe gaat het om alle gegevens die nodig zijn om de kwaliteitsindicatoren te berekenen. Maar het luik rond

datavoorbereiding wordt niet alleen door Smals uitgevoerd. Voor de indicatoren werken we immers ook met informatie uit andere databanken zoals het Kankerregister. Die nemen de complexe gegevensvoorbereiding van hun deel zelf ter harte. Dat resultaat komt bij ons terecht en wordt omgezet in kwaliteitsindicatoren. Wij zullen die resultaten terugkoppelen naar de ziekenhuizen.

Een ander voorbeeld is IMA, het Intermutualistisch Agentschap. Dat is een gecompliceerd verhaal. Zij beschikken over alle data van de leden van de verschillende ziekenfondsen. Dat gaat dan onder meer om terugbetaalde medicatie. Die gegevens op zich zeggen natuurlijk niet zoveel over de onderliggende aandoeningen. Om deze data correct te kunnen gebruiken als basis om indicatoren te berekenen, moeten ze gekoppeld worden aan andere data zoals

(14)

14 INDICATOREN

van indicatoren en het vragen van de nodige juridische toestemmingen behoort eveneens tot het takenpakket van de TTP.”

Hoe wordt het werk van de TTP opgevolgd en is er enige controle?

”Zeker. We hebben een toezichtsorgaan in het leven geroepen, het bestuur, dat effectief de bevoegdheid heeft om de TTP te controleren. Dat betekent audits uitvoeren, vragen stellen naar het hoe en waarom van de verwerkingsprocessen, het bewaren en ter beschikking stellen van data enz. In dat bestuur zitten vertegenwoordigers van de stakeholders: in dit geval ziekenhuizen, overheidsinstellingen en dataleveranciers zoals IMA.

Uit de reacties die we tot nu toe kregen van de ziekenhuizen, merken we dat ook zij deze manier van werken wel genegen zijn.

Dataverwerking via een TTP geeft hen meer vertrouwen dan wanneer

het gebeurt via een commerciële organisatie. In dat laatste geval ligt ook de participatiegraad veel lager. Bij het huidige kwaliteits -indicatorenproject kan wel iedereen deelnemen. Dat is ook de ambitie.

Ziekenhuizen hoeven niet aan alle kwaliteitsindicatoren deel te nemen maar ze kunnen evenmin gaan ‘shoppen’ en er de indicatoren uitpikken die hen het beste uitkomen. We hebben vijf thema’s en elk ziekenhuis moet kiezen of het aan een bepaald thema deelneemt of niet. Op die manier hopen we ook een eventuele interne dualiteit te overstijgen. Als in een ziekenhuis de directie bijvoorbeeld wel wil deelnemen maar een bepaalde groep specialisten zoiets nog niet ziet zitten, dan kan beslist worden om dat deel weg te laten en alleen met de andere thema’s aan de slag te gaan.”

Over welke thema’s verzamelt en analyseert de TTP data voor de kwaliteitsindicatoren?

“Vier van de vijf thema’s hebben te maken met ziektebeelden. Er is geopteerd voor veel voorkomende aandoeningen. Concreet gaat het om de behandeling van borstkanker, acute myocardinfarcten, knie- en heupprothesen en het ‘moeder-en-kind’thema. Dat laatste situeert zich grotendeels maar niet uitsluitend rond het perinatale gebeuren en bevat bijvoorbeeld als indicator het aantal keizersnedebevallingen. Ook voor de aanpak van kindermishandeling is een indicator in opmaak. Het laatste thema zijn de ziekenhuisbrede indicatoren. Die omvatten onder meer patiëntenervaringen, die grotendeels werden uitgewerkt samen met het Vlaams Patiëntenplatform, en een luik over veiligheid. Hierbij horen de processen rond handhygiëne en het gebruik van identificatiebandjes bij patiënten. Een andere veiligheidsindicator in ontwikkeling is de safe surgery checklist.

Ook ziekenhuisgegevens over heropnames van patiënten, zeker als dat snel gebeurt na de eerste opname en als dit via de spoeddienst verloopt, worden verwerkt als indicator. Het klopt natuurlijk dat hier af en toe data zullen insluipen die niet wijzen op een onderliggend probleem, maar die foutenmarge geldt voor alle ziekenhuizen, waardoor niemand benadeeld wordt.

We kijken er ook binnen de TTP op toe dat gescheiden teams verantwoordelijk zijn voor de data-inzameling en -voorbereiding en voor de eigenlijke dataverwerking tot indicatoren. Omdat het om privacygevoelige gegevens gaat, is er ook een arts en een

veiligheidsconsulent aangesteld, die samen toezicht uitoefenen op het dataverwerkingsproces. Ik vind het ook heel belangrijk dat er volledige transparantie is over dit verwerkingsproces, zodat elke betrokken stakeholder exact weet hoe en wat er precies berekend wordt.”

Zet deze trend om aan transparante en objectieve kwaliteitsmeting te doen in de zorg zich nu overal door?

”Die beweging is volop bezig, zowel bij artsen als ziekenhuisdirecties. Dat wordt ook mee gestimuleerd vanuit de universiteiten die daar aandacht aan besteden in de opleidingen. Dat merken we ook aan het succes van het accrediteringsproces. Het is natuurlijk een heel leerproces om de uiteenlopende activiteiten in ziekenhuizen in processen te definiëren. Heel wat ziekenhuizen hebben daar de voorbije jaren zwaar in geïnvesteerd. Zij zijn zelf ook vragende partij naar metingen, zodat ze zicht krijgen op de resultaten van die inspanningen.

Wij willen de ziekenhuizen ook ondersteunen in hun communicatie daarover, bijvoorbeeld door de verwerkte data kant en klaar aan te leveren zodat die meteen op de websites kunnen.쮿

(15)

Kwaliteitsmuren in AZ Alma

Kwaliteitsverbetering

begint aan de basis

B

ij het uittekenen van het eerste strategische beleidsplan in 2005 stelden de Heilig Hartkliniek (Eeklo) en het Elisabeth

Ziekenhuis (Sijsele) ‘de systematische en gestructureerde ontwikkeling van beleidsinformatie voor de respectieve doelgroepen’ voorop als een van de doelstellingen van het fusieziekenhuis. In eerste instantie ging dat over productionele en financiële data, maar al snel kwamen daar ook gegevens over kwaliteit bij. Al die gegevens vloeiden via de klassieke boordtabellen naar het directiecomité, de kaderleden en andere doelgroepen van het AZ Alma.

Statische boordtabellen

“Die tabellen, die we via mail verstuurden, waren evenwel nogal statisch”, vertelt diensthoofd Beleidsinformatie Johan De Baere. “Daarom creëerden we één webpagina waarop we alle info bundelen. Zowel de directieleden, de artsen als de kaderleden kunnen daar nu alle data die voor hen relevant zijn, in een oogopslag raadplegen. De website is in drie verschillende versies beschikbaar, waar al naargelang de invalshoek van de bezoeker bepaalde zaken dieper worden uitgewerkt, of net niet.”

Maar daarmee was de cirkel nog niet helemaal rond. “Het is niet omdat informatie beschikbaar is voor de artsen en de kaderleden, dat zij die automatisch naar de medewerkers van hun dienst

communiceren”, aldus Gerda Pauwels, naast kwaliteitscoördinator ook manager interne audit bij het AZ Alma. “Nochtans begint het proces van kwaliteitsverbetering aan de basis. Zonder de

medewerking en de inzet van de medewerkers, zijn de aanpassingen niet duurzaam.”

Daarom werd dit jaar gestart met ‘kwaliteitsmuren’. De verschillende zorgafdelingen kregen een whiteboard aan de muur waarop de

resultaten van veiligheidsrondes, tevredenheidsmetingen, incidentmeldingen, enzovoort worden geafficheerd. “Die

terugkoppeling is essentieel, ze laat iedereen op de vloer zien wat de bedoeling is van het werken met kwaliteitsindicatoren”, legt Johan De Baere uit. “We beperken ons natuurlijk wel tot een beknopte voorstelling van de gegevens, vooral grafisch. Op die manier krijgen de indicatoren als het ware een gezicht.”

‘Transparantiementaliteit’

Momenteel mogen de afdelingen zelf nog bepalen waar ze de infoborden ophangen. De meeste van hen kiezen voor de ‘privacy’ van hun eigen dienstlokaal. Maar op termijn moeten alle borden in de gang komen, waar ook patiënten de informatie kunnen raadplegen.

“Ons personeel mag niet bang zijn voor de openbare publicatie van gegevens. Integendeel, we moeten dringend een

‘transparantiementaliteit’ aankweken”, stelt Johan De Baere. “En daar kunnen deze whiteboards bij helpen. Dat de patiënt mee kan kijken,

moeten ze leren ervaren als een extra motivatie om hun uiterste best te doen, niet als een bedreiging.”

“We willen dit verhaal trouwens niet beperken tot enkel de zorgafdelingen”, sluit Gerda Pauwels af. “Opzet is dat ook de niet-zorgafdelingen (zoals bijvoorbeeld de keuken, de

schoonmaakdienst,...) dergelijke kwaliteitsmuren krijgen. En die vragen daar nu al zelf om.”쮿

In het AZ Alma hangen tegenwoordig whiteboards aan de muur van verschillende diensten. Daarop afficheert het fusieziekenhuis

gegevens over de kwaliteitsindicatoren die relevant zijn voor die afdelingen. “Op die manier brengen we die indicatoren tot op de

werkvloer en laten we iedereen meedenken over wat beter moet en kan”, licht kwaliteitscoördinator Gerda Pauwels (r.) toe.

“Kwaliteitsbevordering begint tenslotte aan de basis.”

(16)

16 INDICATOREN

Bij welke indicatoren zijn jullie betrokken?

BC: Een van de thema’s binnen de indicatoren, zijn de ziekenhuisbrede

indicatoren. Binnen dit kader is het WIV-ISP verantwoordelijk voor twee indicatoren: ‘basisvereisten handhygiëne’ en ‘ziekenhuisbacterie’ (bloedstroominfectie, de MRSA-sepsis), die wij in lichtjes aangepaste vorm al jarenlang opvolgen. Wij leveren de gegevens voor deze twee indicatoren aan.

LVE: Wij vallen onder de pijler van oncologie, waar de eerste keuze viel

op borstkanker. We hebben kwaliteitsindicatoren die zowel gericht zijn op uitkomsten (resultaten) als op processen. Indicatoren waar we in samenwerking met het KCE bij het Kankerregister al langer mee bezig waren, wat de keuze voor de pathologie gemakkelijk maakte. Ondertussen lieten ook andere disciplines hun interesse blijken. In de pijplijn zitten onder meer rectumkanker, prostaatkanker en maag-slokdarmkanker.

Hoe wordt de informatie teruggekoppeld?

LVE: We stuurden alle ziekenhuizen die deelnamen (ongeveer veertig)

de resultaten van de kwaliteitsindicatoren die we bekwamen door de

koppeling van de gegevens van het Kankerregister aan de data van het Intermutualistisch Agentschap (IMA). De ziekenhuizen moeten nagaan of deze gegevens stroken met de eigen data. We merken dat dit nuttig is omdat er wel degelijk verschillen zijn tussen deze cijfers en wat de ziekenhuizen meedelen.

BC: De indicatoren die bij het WIV-ISP opgenomen zijn, zijn de

indicatoren die het minst voor interpretatie vatbaar zijn. De indicator die peilt of ‘de handen gewassen worden wanneer dat moet’, is bijvoorbeeld niet opgenomen omdat het niet altijd 100% duidelijk is wanneer en waar de handen moeten gewassen worden. We namen wel de vraag op of iemand een ring draagt. Dat is niet voor interpretatie vatbaar en er is geen discussie over dat er geen ring aanwezig mag zijn tijdens de verzorging van patiënten in het ziekenhuis.

Hoe verloopt de samenwerking met de ziekenhuizen?

BC: De ziekenhuizen hebben met ons een confidentiële band. De wet

verplicht hen MRSA te registeren, maar voor sepsis en handhygiëne is het een optionele of vrijwillige registratie. Het is onze taak om de ziekenhuizen te overtuigen van het nut van deze registratie. Of een

Samenwerking

biedt vele

voordelen

Verschillende partners en stakeholders werken

mee aan het project van de kwaliteitsindicatoren.

Zo ook het Kankerregister en het Wetenschappelijk

Instituut Volksgezondheid (WIV-ISP). Dr. Liesbet

Van Eycken (r.), algemeen directeur van het

Kankerregister, en dr. Boudewijn Catry (l.),

diensthoofd van de dienst zorginfecties &

antibioticumresistentie bij het WIV-ISP, vertellen

wat hun rol is binnen het indicatorenproject.

(17)

ziekenhuis hier in mee stapt, hangt niet alleen af van de directie en het hygiëneteam, maar vooral van mensen die niet rechtstreeks betrokken zijn. Het is moeilijk iemand te overtuigen wanneer die niet ziet wat het instant nut ervan is. Handhygiëne en MRSA-sepsis zijn een groot probleem en dat heeft vooral te maken met het feit dat men moet ‘wachten’ op een negatief gevolg of uitslag. Gelukkig evolueert de microbiologie dusdanig dat we binnenkort veel sneller (binnen bv. twee uur) resultaten hebben.

LVE: Bij het WIV-ISP registreren de ziekenhuizen zelf, terwijl het

Kankerregister de gegevens vanuit de ziekenhuizen verwerkt, koppelt met administratieve gegevensbanken en de indicatoren zelf berekent. Bij het WIV-ISP moeten de ziekenhuizen in zekere zin zelf aangeven waar ze goed, minder goed of fout zitten, terwijl het Kankerregister de berekeningen hiervoor zelf uitvoert.

Hoe verloopt de samenwerking met het Vlaams Indicatorenproject (VIP2)?

BC: Het is een goede zaak dat wij daarbij betrokken zijn. Het

maatschappelijk draagvlak voor transparantie wordt zo breed dat

iedereen mee moet in die evolutie. De patiënt heeft daar ook recht op.

LVE: Wij hebben eveneens een vorm van confidentialiteit ten aanzien

van zowel de patiënt, de arts als het ziekenhuis. Het VIP2 kan dit

faciliteren, als hefboom waardoor de ziekenhuizen de gegevens zelf kunnen bekendmaken. Zo behouden wij onze confidentiële band met de ziekenhuizen. Verdwijnt die, dan krijgen we ook geen gegevens van de ziekenhuizen meer.

Wat zijn de voordelen van samenwerking?

LVE: Wij kijken nogal procesmatig naar indicatoren. Door naar

anderen te luisteren, openen er zich andere pistes, hoewel de gemeenschappelijke noemer dezelfde blijft: registratie is ontzettend intensief en moet methodologisch zeer goed onderbouwd zijn. We leren ook meer over de beschikbaarheid van gegevens. We staan soms versteld welke gegevens er allemaal bestaan, of soms ook niet bestaan.

BC: Het is vooral ook een leuke samenwerking. Iedereen die meedoet,

heeft voor ogen dat de patiënt er beter moet van worden, dat de tijd er rijp voor is en dat het materiaal er ligt.

LVE: Dit is in zekere zin een atypisch verhaal omdat het tegelijk

‘bottom up’ en ‘top down’ is. De top wil dat dit gebeurt en duwt het door en de bottom is er zelf van overtuigd dat het nu maar eens moet gebeuren. Dit is een vrij zeldzame mix. Meestal wordt iets van bovenaf beslist, of zijn er aan de basis enkele enthousiastelingen die een project trekken. De groep is ook niet te beroerd om al bestaand onderzoek naar waarde te schatten.

Welke mogelijkheden bieden er zich in de toekomst aan?

LVE: Ik hoop dat Brussel en Wallonië op dezelfde trein springen. Dat is

vroeger ook zo gebeurd met het Kankerregister. Vlaanderen zet de lijnen uit en daarna volgen de andere regio’s. Een tweede opportuniteit die hieruit komt, is het besef bij alle partners dat gegevens belangrijk zijn. Met als bijkomend gevolg dat de kwaliteit van de gegevens de hoogte in gaat.

BC: Wat er zeker vroeg of laat moet gebeuren, is de bevraging van de

patiënt. Hebt u er iets aan gehad? Wat zijn uw adviezen om nog verder te verbeteren? Want zo lang je de patiënt niet betrekt, moeten we kritisch zijn voor onszelf.

LVE: De patiënt gaat er natuurlijk niet meteen iets van merken. Op dat

vlak blijven we misschien een beetje op onze honger zitten. Daarom moeten we er over nadenken om misschien toch al deelresultaten naar buiten te brengen om duidelijk te maken wat er verbeterd is. Verder moeten we meer naar automatisering gaan. Registratie is iets zeer arbeidsintensief, we moeten er dus voor zorgen dat gegevens niet dubbel aangemaakt worden. Dat moet door de overheid ondersteund worden.

BC: Waar we in de toekomst bij de opbouw van surveillances of

registers ook moeten aan denken, is om van bij de start zo exhaustief mogelijk gegevens te verzamelen. Wanneer we alle gegevens hebben, kunnen we nog kiezen waar we op focussen. Verzamelen we van bij het begin slechts een beperkt aantal gegevens, dan is het beheer op lange termijn veel complexer en dan kunnen we niet meer terug.

LVE: Ten slotte wil ik nog zeggen dat het duidelijk is dat kwaliteitszorg

steeds belangrijker wordt binnen de ziekenhuizen. Vroeger verdwenen onze rapporten misschien in de lade van een arts of directielid, nu merken we dat ze met volle aandacht bestudeerd worden.쮿

(18)

18 TOEZICHT

Wat houdt het nieuwe toezichtsmodel juist in?

Dit nieuwe toezichtsmodel moeten we situeren in het globale

kwaliteitsverhaal dat in de ziekenhuissector aan de gang is. We streefden naar een synergie tussen ons toezichtsmodel, het verhaal van de kwaliteitsindicatoren én de beweging naar accreditatie. Deze drie elementen staan niet los van elkaar, maar moeten elkaar continu versterken. In deze synergie focust Zorginspectie zich volop op de dagdagelijkse kwaliteit van de zorg in de ziekenhuizen. Focussen op de dagdagelijkse kwaliteit van de zorg is makkelijk gezegd, maar hoe doe je dat? Wij vertrekken daarbij vanuit wat de sector verstaat onder kwaliteit van zorg zoals gedefinieerd in de eisenkaders. Deze eisenkaders zijn bewust opgemaakt per zorgtraject. Zo worden ook de soms precaire zorgovergangen tussen ziekenhuisdiensten in beeld gebracht. Willen we de dagdagelijkse kwaliteit van zorg bekijken, dan is het aangewezen om onaangekondigd te inspecteren.

Hoe gaan jullie daarbij te werk?

We bezoeken de ziekenhuizen onaangekondigd, wat niet wil zeggen dat ze onvoorbereid zijn. We hechten erg veel belang aan transparantie. Dat blijkt uit een aantal zaken. De ziekenhuizen weten uiteraard dat er een

inspectie kan komen. Daarnaast kennen zij de eisenkaders en onze selectie die we hanteren bij deze inspectieronde. De inspecteurs geven ook tijdens het hele verloop van de inspectie feedback aan de gesprekspartners en ziekenhuisleiding. Voor een inspectiedienst is natuurlijk niets zo belangrijk als objectiviteit. Daarom baseren we onze vaststellingen nooit op louter één element. We zetten steeds verschillende observaties naast elkaar, bevragen ons bij de ziekenhuismedewerkers, kijken dossiers in, vragen procedures op en gaan na of die in de praktijk worden toegepast. We gaan ook steeds met minstens twee inspecteurs per campus op inspectie, zodat ze met elkaar kunnen overleggen. Nieuw is dat we ook patiënten gaan bevragen. Dat zorgt voor een andere invalshoek. We vragen bijvoorbeeld aan ontslagklare patiënten of ze alle noodzakelijk informatie gekregen hebben. We merken dat ziekenhuizen en hun medewerkers deze gesprekken met patiënten appreciëren: optimale kwaliteit van zorg voor de patiënt is immers ieders ultieme doel.

Wat zijn de eerste reacties?

De eerste reacties zijn positief. Dat blijkt althans uit onze eerste tussentijdse evaluatie met de sector. Ons nieuwe toezichtsmodel en het

Nieuwe vorm

van inspectie

krijgt bijval

Hoe gaat de Zorginspectie te werk bij de controles naar aanleiding

van het toezichtsmodel van de Vlaamse overheid? Afdelingshoofd

Stef Van Eekert van Zorginspectie geeft tekst en uitleg.

(19)

eisenkader zijn daadwerkelijk complementair aan de globale

kwaliteitsbeweging in de Vlaamse ziekenhuizen. Het onaangekondigde karakter van het nieuwe toezichtsmodel wordt als een meerwaarde gezien en als een hefboom om intern te sensibiliseren: elke dag moet er kwaliteit geleverd worden. We merken ook dat de ziekenhuizen aan de slag zijn gegaan met de eisenkaders. Dat maakt duidelijk dat deze eisenkaders een interessant en belangrijk instrument zijn om concreet te werken aan kwaliteit.

Uit die evaluatie puurden we ook een aantal werkpunten voor onszelf. We merkten dat we nog meer moesten informeren over het verloop van een inspectie: welke formulieren vraagt Zorginspectie elke keer op? We maakten dit intussen ook bekend op onze website.

Ook aan onze verslagen moeten we nog sleutelen. Nu maken we een verslag per campus en een overzichtsverslag per ziekenhuis. Dat komt soms verwarrend over, dus moeten we dat herbekijken voor het volgende zorgtraject. Ten slotte vragen de ziekenhuizen iets meer tijd tussen het bekendmaken van het eisenkader en de inspecties. Dat lijkt ons, gezien de krachtige rol van eisenkaders, een zeer terechte vraag. We willen ziekenhuizen dan ook de tijd geven om deze ten volle te implementeren.

Hoe kijken jullie zelf naar deze nieuwe vorm van toezicht?

Niet alleen de ziekenhuizen, ook wijzelf evalueerden de nieuwe vorm van toezicht. Ook dat was globaal positief. We moeten nog verder zoeken naar een evenwicht tussen een gestandaardiseerde bevraging in functie van objectiviteit en transparantie, en de nodige flexibiliteit om de specifieke context van het ziekenhuis mee te nemen in de bevraging en dus ook in het verslag. Overigens moet een deel van ons toezichtsmodel, de opvolging die wij aanduiden met check 2 en check 3, nog worden uitgerold en vervolgens geëvalueerd. Het is bovendien essentieel om samen met de functionele entiteit Zorg en Gezondheid te komen tot een optimalisatie van het huidig traject en een consensus over het vervolg.

Wat nemen jullie mee naar volgende projecten?

Vanuit een gedeeld belang van kwaliteit van zorg hebben overheid en sector intensief en goed samengewerkt aan dit project. Wat we dus zeker moeten behouden is de synergie en de samenwerking met alle

stakeholders. De open evaluatie, het transparante gesprek over het versterken van elkaars verhalen, is erg belangrijk.

De hanteerbaarheid en de toepasbaarheid van het eisenkader, dat gefocust is op wat er écht toe doet, maakt daarnaast ook dat inspectievaststellingen en de verbeteracties die daar mogelijk uit voortvloeien voor de ziekenhuizen erg concreet zijn. Men kan dus werkelijk aan de slag met onze rapporten. Dat wensen we dus zeker te behouden.

Hoe zorgen jullie ervoor dat de knipperlichten van vandaag opgenomen worden in de planning en dat ze ook effectief verbeterd worden?

In eerste instantie zijn het natuurlijk de ziekenhuizen zélf die verbeteringen opstarten. We merken ook dat dat in de praktijk gebeurt. Meer nog, onze nieuwe inspectiemethodiek voorziet toegankelijke verslagen die ziekenhuizen almaar vaker aanbieden via hun website. Daarbij geven ze duidelijk aan hoe ze bepaalde knelpunten verhelpen of wat de plannen daarrond zijn. Zoiets kunnen we als overheid natuurlijk enkel aanmoedigen. Zorginspectie ondersteunt dit ook door gericht tijdens een ‘check 2’ na te kijken of van de ernstige knelpunten – de rode knipperlichten - werk werd gemaakt. Met deze ‘check 2’ zijn we in november gestart. In onze aanpak is ingebouwd dat indien er dan nog knelpunten blijven, we een derde keer langsgaan om een grondiger gesprek te hebben met het ziekenhuis over de achterliggende oorzaken van de aanhoudende moeilijkheden en hoe zij dat op termijn willen aanpakken. Zoals gezegd, starten we binnenkort met de uitrol hiervan en zullen we dit ook nog met onze stakeholders evalueren.

Wat is de planning voor de GGZ?

Voortbouwend op dit model, zouden we als overheid graag het gesprek aangaan met stakeholders uit de GGZ. Een planning of concrete ideeën zijn er evenwel nog niet. Een model uitbouwen kost heel wat tijd en de setting binnen de geestelijke gezondheidszorg is uiteraard anders dan binnen de algemene ziekenhuizen. Zo is accreditatie daar nog minder ingeburgerd, zijn de indicatoren nog niet zo ver ontwikkeld en is de sector volop in transitie door de vorming van netwerken en zorgcircuits. Willen we het toezicht binnen deze sector veranderen, dan dienen we rekening te houden met deze context. Maar indien de kwaliteit van de zorg voor alle stakeholders een ‘common ground’ is, dan zullen we ook hier vooruitgang boeken.쮿

(20)

20 TOEZICHT

Ziekenhuizen vinden

nieuw toezichtsmodel

pragmatischer

Verschillende ziekenhuizen die in een accreditatieproces zijn gestapt, hebben intussen

al een nalevingstoezicht voor het chirurgisch traject gekregen. Dr. Guy Buyens (m.),

algemeen directeur AZ Jan Portaels in Vilvoorde, dr. Luc Geutjens (l.), medisch

directeur, Sint-Franciscusziekenhuis in Heusden-Zolder en Peter Lauwyck (r.), directeur

Sint-Andriesziekenhuis in Tielt, brengen verslag uit van hun ervaringen.

(21)

D

e drie geïnterviewden zijn het erover eens dat het

nalevingstoezicht een vooruitgang betekent ten opzichte van het vroegere visitatiemodel. “Bij het visitatiemodel werd er vooral gekeken naar de wet en de regelgeving, en iets minder naar de inhoud van de zorg”, zegt dr. Luc Geutjens. “Het proces werd vooral als een administratieve belasting ervaren met weinig echte meerwaarde.”

Gestructureerd

Anders loopt het met de thematische zorginspectie: de normen zijn praktijkgericht opgesteld door de beroepsverenigingen en het uitvoeren van de inspectie verliep gedegen, aan de hand van gestructureerde gesprekken en observaties. “De inspectie was zorgvuldig opgezet”, vult dr. Guy Buyens aan. “Patiënten werden bijvoorbeeld in het kader van de inspectie bevraagd, maar kregen hiervoor eerst een informatiedocument dat het hoe en waarom uiteenzette. Aan het einde van de inspectie vond een debriefing met de directie plaats, waardoor we snel informatie in handen kregen.” Het moet gezegd dat slechts kleine stalen worden genomen: als drie mensen één dag lang door een ziekenhuis lopen, zijn hun

waarnemingen beperkt. Peter Lauwyck is er relatief gerust in: “Dit nieuwe toezichtsmodel was ook voor de inspecteurs een eerste editie. We zijn als het ware allemaal een leertraject aan het doorlopen. Wellicht gaat het er in de toekomst alleen maar vlotter aan toe. Wat men nagaat en de manier waarop men het doet, zit alvast goed, dat is het belangrijkste.”

Eisenkader te laat bekendgemaakt

Het op voorhand beschikbaar stellen van het eisenkader is voor de ziekenhuizen een welgekomen richtsnoer, maar jammer genoeg werd het voor deze eerste inspectieronde wat laat bekendgemaakt. “Een belangrijk negatief gegeven”, noemt dr. Guy Buyens het. “Het implementeren van de vooropgestelde normen duurt minstens zes maanden. Die tijd kregen sommige ziekenhuizen niet, terwijl kwaliteitsbevordering nu net betekent dat je het personeel van het ziekenhuis een voldoende termijn biedt om zich grondig aan de nieuwe normen aan te passen en hun hele team in dezelfde richting te laten werken. Pas dan kan kwaliteitsverbetering blijvend zijn.” dr. Luc Geutjens wil het nog eens gezegd hebben: “Hopelijk heeft de inspectie hier oren naar en krijgen we het volgende eisenkader wat vroeger.” “De korte aanloopperiode was des te betreurenswaardiger omdat het personeel zich sterk bij de kwaliteitsverbetering betrokken voelt”, aldus nog dr. Guy Buyens. “Iedereen heeft hard gewerkt om de normen te halen. De inspectie werd aangevoeld als een ideaal moment om de organisatie opnieuw te harmoniseren.”

Pro en contra van onaangekondigde inspectie

De inspectie vindt onaangekondigd plaats. Terwijl de hoofdinspecteur zich aanmeldt bij de directie van het ziekenhuis, steken zijn collega’s alvast hun licht op in de verschillende structuren. dr. Guy Buyens, dr. Luc Geutjens en Peter Lauwyck kunnen hiervoor begrip opbrengen: “Aangekondigd bezoek zou het theoretisch mogelijk maken dat een ziekenhuis naar de vooropgezette datum toeleeft en hiervoor op korte termijn het hele ziekenhuisfunctioneren gaat omgooien. Dat is strijdig met het idee dat kwaliteitsverbetering zorgvuldig en blijvend moet worden opgezet.”

Maar ook hier zijn een paar schaduwzijden: “Nadeel van zo’n

onaangekondigd bezoek is dat je soms net die dag niet de juiste mensen binnen handbereik hebt om de inspectie te woord te staan”, zegt dr. Guy Buyens. “Een chirurg, die toelichtingen moet geven over een patiënt, is bijvoorbeeld aan de slag in het operatiekwartier en daardoor niet beschikbaar. Of de kwaliteitscoördinator, die overzicht houdt van relevante documenten, is samen met de hoofdgeneesheer op congres. Enzovoort.” Peter Lauwyck ziet nog een ander minpunt: “Zo’n onaangekondigde inspectie betekent toch wel wat stress voor het personeel. Een beetje zoals een onverwachte toets op school.”

Interne controle opgezet

Uit de woorden van de geïnterviewden blijkt duidelijk dat zij streven naar een diepgewortelde, blijvende kwaliteitsverbetering. “Het is uiteraard niet de bedoeling dat we ons in de komende maanden storten op het thema van de volgende inspectie en helemaal niet meer bezig zijn met chirurgie”, aldus dr. Luc Geutjens.

In het ziekenhuis Jan Portaels organiseert de directie voortaan zelf maandelijks – maar eveneens onaangekondigd – veiligheidsrondes om na te gaan of de normen gerespecteerd blijven. “Ik moet toegeven dat we net na de inspectie door de overheid een kleine

aandachtsverlaging hebben waargenomen”, zegt dr. Guy Buyens. “We hebben daarop gewezen en nu is alles weer op niveau en wordt er aan verdere verbetering gewerkt. Als directie moet je de kwaliteit actief blijven opvolgen.” Peter Lauwyck: “We hebben in het begin wat moeilijkheden ondervonden om ons personeel duidelijk te maken dat kwaliteitsverbetering een geïntegreerd onderdeel van de zorg moet zijn, waarmee het ziekenhuis zeven dagen op zeven bezig is. We zagen bijvoorbeeld dat de medewerkers een halve dag uittrokken ‘om eens wat aan kwaliteit te werken’. We hebben toen benadrukt dat kwaliteitsverbetering onlosmakelijk verbonden is met iedere handeling die men tijdens de zorgactiviteit uitvoert. Het moet een onderdeel worden van de cultuur binnen een ziekenhuis.”

Rapport nuttig

Het rapport van de inspectie werd unaniem als correct ervaren. Vaststellingen werden objectief weergegeven, maar andermaal wijst Luc Geutjens erop dat sommige cijfers wegens de beperkte omvang van de steekproeven niet helemaal representatief waren voor de realiteit. Toch vindt hij dat de opgetekende gegevens zeer bruikbaar zijn voor kwaliteitsverbetering binnen het ziekenhuis: “Als een inspecteur van de overheid gezien heeft dat het masker van een chirurg te laag op zijn gezicht geplaatst is en die bevinding in zijn rapport opneemt, dan heeft dat veel meer impact dan onze interne richtlijnen die stellen dat maskers correct moeten worden gedragen. Richtlijnen kunnen administratief op papier worden gezet, maar als iemand – een buitenstaander bovendien – in een concrete situatie vaststelt dat ze met de voeten worden getreden, dan gaat er bij de betrokkenen echt wel een knipperlichtje branden.”

In de drie ziekenhuizen is het rapport van de inspectie niet alleen intern verspreid, maar ook besproken met de rechtstreeks betrokkenen, zoals de hoofdverpleegkundigen. “Bij ons wordt er op regelmatige tijdstippen opnieuw naar verwezen, om fouten bij te sturen”, zegt Peter Lauwyck. “We hebben verbeteracties gedefinieerd, hierover apart gecommuniceerd en de nodige follow-up voorzien”, aldus dr. Guy Buyens. De drie ziekenhuizen hebben het rapport integraal op hun website gepubliceerd, als onlosmakelijk onderdeel van een streven naar transparantie.쮿

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat konden wij niet maken, want in zijn zorgplan staat precies dat deze bewoner niet meer naar het ziekenhuis wil.. De verpleegkundige is blijven bellen tot de dokter toch

De helft van de patiënten met een chronische en almaar erger wordende longaandoening wordt minder dan 10 dagen voor zijn overlijden naar palliatieve zorg

therapeutische opties aan te bieden en lijden te voorkomen, dan is het hek van de dam en faalt de..

Het zou rechtvaardig zijn als voor ons perceel dezelfde ontwikkelingen toegestaan worden als voor het perceel naast

• doorverwijzen in geval van crisis. Multidisciplinaire scholing was verplicht, dat wil zeggen, de geestelijk verzorgers dienden daar- over zo vergaand mogelijke afspraken te maken

Stichting inzet voor Zorg stelt zich ten doel de komende jaren de verwachte en onverwachte uitdagingen aan te gaan waarbij de cliënt centraal staat en er keuzevrijheid is voor

Op haar website noemt de WHO haar visie op veilige zorg: “A world where every patient receives safe health care, without risks and harm, every time, every- where.” Deze

De insteek is kleinschalig wonen, zodat cliënten het leven kunnen leiden dat zij gewend waren vanuit hun eigen wensen en behoeften, en dit zo passend mogelijk voort kunnen zetten