• No results found

Als geen ander kent Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Jo Vandeurzen, de sector Elf jaar lang, tot 2007, stond hij als voorzitter aan het roer van het Ziekenhuis Oost-Limburg (ZOL) Van die ervaring draagt hij nu als minister de

In document KwaliTIJD - Samen voor goede zorg (pagina 37-40)

vruchten. Maar de legislatuur loopt ten einde en een volgende uitdaging staat te wachten: de staatshervorming.

H

et is alleszins een voordeel om uit ervaring te weten waar je echt mee bezig bent”, zegt minister Vandeurzen ergens middenin het gesprek. Als minister kan hij nu al terugkijken naar de eerste effecten van de beleidskeuze van de Vlaamse overheid om te gaan voor een nieuw kwaliteitsbeleid met accreditaties en een afgestemd toezichtsbeleid en tegelijkertijd dé uitdaging van de volgende jaren aan te pakken: de verankering van dat beleid binnen de nieuwe bevoegdheden die Vlaanderen door de staatshervorming krijgt.

“Naar de ziekenhuizen toe hebben we al een aantal jaren bepaalde bevoegdheden. Wij hebben zelf ingezet op een aantal thema’s en grote evoluties: ziekenhuizen stimuleren om echt te kiezen en te gaan voor een kwaliteitsoefening op basis van een internationaal referentiekader. Dat is enerzijds de accreditatie-oefening. Anderzijds hebben we heel sterk ingezet op dat nieuwe

toezichtsmodel. En daarmee nauw samenhangend: de opbouw van de kwaliteitsindicatoren, een leerverhaal van starten, uitproberen en uitbreiden. Vanuit mijn perspectief is het natuurlijk een geweldige opportuniteit dat ziekenhuizen, directies artsen en koepels er ook zelf overtuigd van zijn dat zij daarin een verantwoordelijkheid dragen en dat er nood is aan

maatschappelijke transparantie. Het is immers veel beter om een proactieve houding aan te nemen dan te moeten discussiëren over nieuwe regelgeving en verplichtingen.”

Kader met respect en vertrouwen

“De belangrijkste taak van de overheid hierbij was, wat mij toch betreft, om ervoor te zorgen dat een kader werd gecreëerd met respect voor en op basis van vertrouwen in de ziekenhuizen, artsen en andere stakeholders. Net daarom kozen we ook voor de TTP. Had men tien jaar geleden gevraagd of de ziekenhuizen bereid

zouden zijn om die oefening te maken, dan zou iedereen gedacht hebben dat het wel mogelijk was, maar niet op eigen initiatief. Dat we er regeltjes voor hadden moeten maken. En kijk, geen van de oefeningen die we hebben gemaakt is gebaseerd op nieuwe regelgeving. Een bewijs dat de overheid ook op een andere manier met actoren en grote organisaties in de sector kan omgaan en daarenboven uitstekende resultaten kan bereiken.

Toch moeten we er meteen op wijzen dat de overheid niet alleen bezig is geweest met de accreditaties en de indicatoren. We hebben in deze legislatuur ook letterlijk heel wat geïnvesteerd in de ziekenhuizen. Sinds het begin van deze Vlaamse regeerperiode gaat het om 809 miljoen euro. Ondertussen waren we ook druk bezig met de voorbereiding van de staatshervorming, wat in oktober heeft geleid tot het Groenboek. De staatshervorming zal als gevolg hebben dat Vlaanderen een grotere bevoegdheid krijgt in de normering en de investeringselementen uit de

ziekenhuisfinanciering en dat bovendien een aantal ziekenhuizen helemaal onder Vlaamse bevoegdheid zullen vallen. We moeten daarbij denken aan de geïsoleerde SP-diensten, de geïsoleerde G- diensten, naast de revalidatieconventies en de woon- en zorgcentra.”

Dynamische beweging

“Van in het begin was ik ervan overtuigd dat we een geweldige opportuniteit hadden. De koepels werden vertegenwoordigd door mensen zoals een Johan Hellings en een Peter Degadt die dezelfde visie deelden. Politieker-zijn is immers vaak het paard van de geschiedenis zien voorbijkomen en ervoor zorgen dat je er op tijd op springt. Vroeger waren er al pogingen geweest om een accreditatiesysteem op te starten, maar de tijd was er nog niet rijp voor. Toen wij ermee zijn gestart, was er een soort bewustzijn aan

38 TOEKOMST

het groeien rond patiëntveiligheid en daar hebben we gebruik van kunnen maken. Je kunt immers na elk incident dat zich voordoet en dat in de kranten een schandaal wordt een debat gaan voeren en jezelf gaan verdedigen. Of je kunt ervoor kiezen om helemaal niet te communiceren, maar dan gaat de pers gebruik maken van de regelgeving op Openbaarheid van Bestuur en dan mag je het toch weer gaan uitleggen. Die analyse hebben we ook gemaakt: willen we alles ondergaan of kiezen we ervoor om pro-actief te zijn en ervoor te zorgen dat we zelf het heft in handen nemen en open gaan communiceren over kwaliteit. Andere sterkhouders zoals het Vlaams Patiëntenplatform, de mutualiteiten, maar ook de koepels, de beroepsverenigingen, de artsen en hoofdgeneesheren deelden die mening. En ja, ik blijf er toch wel verwonderd over zijn dat een hele sector in die beweging is meegegaan en dat we daar geen enkele regel hebben voor moeten maken. Al besef ik net zo goed dat, na de euforie, sommigen zich nu zorgen beginnen te maken omdat ze zich nu pas realiseren dat het een zeer omvangrijk werk is. Dat signaal bereikt mij ook, maar ik geloof erin en ik denk dat we ons in een geglobaliseerde wereld niet kunnen permitteren om ons niet internationaal te positioneren.”

De keuze voor welke accreditatie is bijkomstig

“Elk systeem van accreditering heeft zijn voor- en nadelen. Voor mij is trouwens die accreditering op zich niet het meest belangrijke. Het belangrijkste is dat we die enorme beweging van kwaliteitsdenken verder moeten dynamiseren. Vanuit de Vlaamse overheid hebben we de oefening gemaakt hoe we dat het beste konden doen. Het resultaat is dat we hebben gekozen voor een internationale ‘evidence based’-basis en dat we in de Verenigde Staten en in Nederland zijn gaan luisteren hoe zij het voor elkaar hebben gekregen. Leren van pioniers...

Dat de indicatoren op zich niet zaligmakend zijn, weten we ook. Voor indicatoren heb je een context nodig. Dat is net de reden waarom ik die open communicatie zo belangrijk vind. Wie ermee werkt, moet kunnen zeggen of het een goede indicator is of niet. Indicatoren zijn er niet voor de eeuwigheid. En dan kom ik meteen terug op die internationalisering: wij kunnen iets doen met het wetenschappelijk inzicht dat men in het buitenland heeft opgedaan. Net zoals ook onze indicatoren de internationale toets moeten kunnen doorstaan. De indicatoren zijn een belangrijk verhaal, maar ze zijn relatief. We mogen niet verabsoluteren en in het extreme vallen door te denken dat met die indicatoren alles is gezegd. Het gaat om een voortschrijdend inzicht, evolueren, evalueren, verrijken, corrigeren, valideren... Het is een voortdurend proces waarbij ziekenhuizen continu met kwaliteitsdenken bezig zijn, een continue beweging.”

Een andere visie op ziekenhuisfinanciering

“Merkwaardig in dit hele denken is de vaststelling dat we nu al jaren aan het investeren zijn in een heel belangrijk aspect van het ziekenhuisbeleid en dat zich net nu ook een nieuw debat aankondigt. Het gaat om de vraag hoe ziekenhuizen kunnen inspelen op de zorgnoden van de toekomst. Op zichzelf is dat een heel legitiem debat waar heel veel mensen in de ziekenhuiswereld zich terdege van bewust zijn. Federaal wil men de oefening starten over een andere ziekenhuisfinanciering en die oefening is cruciaal. Het is een noodzakelijke oefening in een bijzonder complex verhaal: leidt de financiering ertoe dat de ziekenhuizen en artsen inzetten op de zorg die de volgende jaren belangrijk is? Waar willen wij de volgende jaren met onze gezondheidzorg naartoe? Welke keuzes moeten we maken? De positie van de gemeenschappen in dat debat zal door de

staatshervorming anders worden. Een deel van de financieringen – denken we maar aan de MR, de PET-scans en radiotherapie - zitten binnen de bevoegdheden van de gemeenschappen. In die staatshervorming komt er wel een interfederaal orgaan waar alle actoren, ondersteund door het KCE,

samen rond de tafel zullen gaan zitten en waar telkens weer de analyse zal moeten gemaakt worden van wat de noden zijn die we detecteren, wat de analyse is van de behoeften van de volgende jaren en hoe elk binnen zijn bevoegdheid aan die behoeften zal tegemoet komen.”

Asymmetrisch

“Vergeten we echter niet dat we nu al in een model zitten waarbij de verschillende overheden bevoegd zijn over dezelfde materie: de IMC Volksgezondheid. Wij komen om de drie maanden bijeen, sluiten protocollen af en dat systeem werkt wel in de sector. Denk maar aan de verschillende registraties, als overheid moet je ervoor zorgen dat wij het zo organiseren dat er geen drie keer hetzelfde moet geregistreerd worden. Het is onze collectieve verantwoordelijkheid om het voor de ziekenhuizen zo gemakkelijk mogelijk te maken. Al zit daar soms ook wel wat spanning: het bevoegd zijn voor de kwaliteit van de individuele medische handeling is bijvoorbeeld een federale materie en de bevoegdheid voor de kwaliteit van de voorzieningen is een gemeenschapsbevoegdheid. Misschien dat de staatshervorming de verhoudingen wel wat duidelijker zal maken. De gemeenschappen zullen in de toekomst meer betrokken zijn bij de manier waarop een ziekenhuis zich organiseert en dus in een steviger positie staan om te onderhandelen. En kan dat een asymmetrisch verhaal worden, dan is het zo. Soms is dat trouwens nu ook al zo: Als het gaat over ICT of over vaccinatie heeft federaal minister van Volksgezondheid Laurette Onkelinx ook al een asymmetrische dynamiek mogelijk gemaakt en zelfs mee gefinancierd.”

Kwaliteit boven alles

“Maar als we het dan toch over de financiering hebben dan moet het duidelijk zijn dat de kwaliteit – niet de accreditering – een element zal zijn waar rekening mee zal worden gehouden. Wij hebben ook nooit gesuggereerd dat een ziekenhuis in een accreditatieproces moét stappen omdat het anders bij de financiering uit de boot zal vallen. Al denken sommige ziekenhuizen dat kennelijk wel. Maar als ik nu lid zou zijn van een Raad van Bestuur van een ziekenhuis, dan zou ik beseffen dat de financieringstechniek in vraag wordt gesteld en dat ik op zijn minst al daarom de cruciale vraag moet stellen hoe mijn ziekenhuis zijn rol als ziekenhuis optimaal kan spelen. En dan kan ik niet voorbij de vaststelling dat we afstevenen op vergrijzing, dat de chronische zorg zal toenemen, dat er een groeiende vraag is naar geestelijke zorg. Het ziekenhuis moet zich daarop voorbereiden. Het staat immers in de sterren geschreven dat de ziekenhuisfinanciering precies in die richting accenten zal leggen. We spreken dan over transmurale zorg, over chroniciteit... Als overheid moet je ervoor zorgen dat het financieringsmodel ziekenhuizen stimuleert en motiveert om de juiste keuzes te maken en niet te betuttelen. Keuzes voor morgen. We stevenen af op het tijdperk van transmuraal patient centered

denken.

Geestelijke gezondheid

Net daarom is de beweging die nu ook in de geestelijke gezondheidszorg ontstaat, zo ontzettend belangrijk. Het is een mooi voorbeeld van wat de dynamiek van dit hele indicatorenproces heeft veroorzaakt. Stel je voor: wij zijn nu in Vlaanderen bezig met de vraag of het mogelijk is om

kwaliteitsindicatoren voor de GGZ te ontwikkelen. Met een belangrijke nuance: indicatoren die niet gekoppeld zijn aan een psychiatrisch ziekenhuis, maar zowel ambulante als intramurale zorg overkoepelen. Dat is nieuw... Als we daarin zouden kunnen slagen! Stel dat we een

gemeenschappelijke taal ontwikkelen om kwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg te benoemen. Als we daarin zouden slagen zouden we zelfs internationaal bij de koplopers zijn. En de rol van de overheid? Ik kan

er alleen maar voor zorgen dat dit proces wordt ondersteund en dat er zoveel mogelijk bij geholpen wordt.

De nabije toekomst

“Wat er in de nabije toekomst zal gebeuren, hangt voor een groot stuk af van de staatshervorming. Het zal ontzettend veel energie vragen om ervoor te zorgen dat alles wat naar Vlaanderen wordt overgeheveld, de continuïteit in de financiering bijvoorbeeld niet in het gedrang brengt. We zullen moeten zoeken naar nieuwe manieren om met de federale overheid om te gaan. Maar niemand hoeft te vrezen dat ook het nieuwe toezichtsmodel in het gedrang komt: dat is besproken en dat blijft onveranderd. We hebben bovendien nog heel wat trajecten te gaan en met de ervaring van het eerste traject – wat voor mij bijzonder goed is verlopen en waar ik erg tevreden over ben – kunnen we gewoon verder doen zoals we bezig zijn. Natuurlijk moeten we ambitieus blijven, maar als overheid moeten we er ook voor zorgen dat men nu niet gaat lopen vooraleer men kan gaan. Ik besef natuurlijk dat sommigen al verder willen gaan en dat er allerlei dynamieken ontstaan. Wij moeten ervoor zorgen dat we eerst een goed congres organiseren, de eerste indicatoren goed incorporeren en dat we ervoor zorgen dat elk onderdeel van het hele proces op een kwaliteitsvolle en zorgvuldige manier gebeurt. Ik ben dus absoluut niet van plan om nu allerlei nieuwe initiatieven in gang te steken. Geef het proces dat nu bezig is de kans om zich op een behoorlijke manier te settelen en deel uit te maken van een normaal ziekenhuisbeleid. Dat is op korte termijn het

belangrijkste...”

Zaaien en oogsten

“De legislatuur loopt op zijn einde. Alles is bijzonder snel gegaan, er zijn maar weinig ministers die in één legislatuur kunnen zaaien en oogsten. Ik

heb dit met bijzonder veel overtuiging gedaan en ik heb het ook nooit onder stoelen of banken gestoken dat ik ziekenhuizen schitterende organisaties vind: het sociale, het menselijke, het economische en het organisatorische... er zijn weinig organisatorische modellen die zo complex zijn als ziekenhuizen. Ik heb mensen mogen ontmoeten die er allemaal echt voor wilden gaan. Wat we nu hebben is het resultaat van een collectieve inspanning.

Na deze legislatuur komt een volgende. De eerste prioriteit zal daar de uitvoering van de staatshervorming zijn. Alle partijen zullen zich moeten positioneren en zullen zich moeten uitspreken. Gezondheidszorg zal hoe dan ook meer prominent op de agenda moeten komen. Het Groenboek zal oeroude discussies (publieke financiering versus

verzekeringstechniek) opnieuw doen oplaaien. De keuze van het financieringssysteem is niet neutraal en gezondheidszorg is een bijzonder complex gegeven. In de gezondheidszorg worden uitgaven gegenereerd door miljoenen beslissingen die moeten genomen worden en als de juiste beslissing op micro- en op macroniveau niet wordt genomen – luister goed, want ik spreek over de ‘juiste’ beslissing, niet de ‘goedkoopste’ beslissing – dan wordt het een onbeheersbaar en onbetaalbaar systeem. Vlaanderen heeft er voor zijn (nieuwe)

bevoegdheden dus alle belang bij om over het hele systeem heel grondig na te denken en dat te doen vanuit de kennis uit het buitenland en dan pas te beslissen wat voor ons het beste is.

Of ik daar graag aan zou meewerken? Ik beschouw mijn rol hier als een voorrecht. Ik heb een ziekenhuis mee mogen besturen, ik heb een fusie mogen meemaken en ik ben gedreven en fantastische mensen

tegengekomen. Ik heb dus wel wat inzicht over hoe alles functioneert. Wie vanuit de politiek een beleid wil uitstippelen, moet zich er echt voor willen interesseren. Wel, ik vind dit ongelooflijk interessant...” 쮿

40 TOEKOMST

Wanneer en waarom is het meerjarenplan ‘Coördinatie kwaliteit en patiëntveiligheid’ ontstaan?

Het ontstaan van het meerjarenplan is een gevolg van een aantal samenvallende factoren. In Vlaanderen bestaat al sedert 1997 een kwaliteitsdecreet, dat onder meer voorzag in een kwaliteitscoördinator. Financiering - een federale bevoegdheid - was echter niet voorzien. Nadat de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen in 2006 een advies gaf over de financiering van kwaliteit in de ziekenhuizen, besliste de federale overheid om daar werk van te maken. Sedert 2007 wordt een jaarlijks budget van 6,5 miljoen euro voorzien om op een gecoördineerde manier werk te maken van meer kwaliteit en

patiëntveiligheid. Er werd gekozen voor jaarlijkse contracten waarbij de

Meerjarenplan

In document KwaliTIJD - Samen voor goede zorg (pagina 37-40)