• No results found

Inzet van beleidsinstrumenten : een positief effect op de sociale activering?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Inzet van beleidsinstrumenten : een positief effect op de sociale activering?"

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

1

‘Amsterdam is een ondernemende en sociale stad voor iedereen, ongeacht je leeftijd, je achtergrond, je wijk en je opleiding. Amsterdam is een rechtvaardige stad waarin vrijheid een kracht is en iedereen mee kan doen. Voor wie het nodig heeft is er aanda cht, zorg, er worden kansen gecreëerd en talent ontwikkeld. De stad heeft daarin een traditie hoog te houden. ’ Udo Kock, (Wethouder Financiën & Decentralisaties, Amsterdam, 2014)

Verantwoording:

Masterthesis in het kader van de opleiding Master Urban Management 2015 -2017 Hogeschool van Amsterdam - Amsterdam University of Applied Sciences

ing. G.Kossen (Gerben), Gebiedsmakelaar, Gemeente Amsterdam Studentnummer: 500726108

1e beoordelaar: dr. A.B. Bos (Sandra), Hogeschool van Amsterdam 2e beoordelaar: dr. G.S. van Os (Guido), Hogeschool van Amsterdam Opdrachtgever: Gemeente Amsterdam©

(3)

2

VOORWOORD

Voor u ligt de scriptie Inzet van beleidsinstrumenten: een positief effect op de sociale activering? Het onderzoek voor deze scriptie naar de efficiëntie van de inzet van

beleidsinstrumenten binnen het sociaal domein is uitgevoerd in samenwerking met RVE WPI en stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam. Mijn werkgebied , de Oostelijke Eilanden, diende in dit onderzoek als casus. Deze thesis is geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de masteropleiding Urban Management aan de Hogeschool van Amsterdam , in opdracht van de gemeente Amsterdam. Van september 2016 tot april 2017 ben ik bezig geweest met het onderzoek en het schrijven van voorliggende thesis.

Het onderzoek dat ik heb uitgevoerd binnen het sociaal domein was voor mij , opgeleid en met werkervaring in het fysieke domein, complex te noemen. Dit onderzoek heeft mij nieuwe ervaringen en inzichten gegeven, wat mijn blik heeft verruimd en wat van onschatbare waarde is voor mijn verdere loopbaan.

Tijdens dit onderzoek stonden mijn afstudeerbegeleider, Guido van Os, en mijn

leerkringbegeleiders, Sandra Bos en Andrew Sw itzer, altijd voor mij klaar. Zij hebben steeds mijn vragen beantwoord, waardoor ik verder kon met mijn onderzoek . Daarvoor wil ik hen graag bedanken. Daarnaast wil ik mijn medestudenten Jolene, Anneke, Daniel, Robert en Pascal bedanken. Ik heb enorm veel geleerd van hun kennis en ervaring. Ook wil ik alle respondenten bedanken die mee hebben gewerkt aan dit onderzoek. Zonder hun medewerking had ik dit onderzoek niet kunnen voltooien.

In het bijzonder wil ik een dankwoord richten tot mijn goede vriendin Rosa. Rosa heeft mij inhoudelijk ondersteund tijdens tentamens, het schrijven van betogen en gedurende mijn onderzoek. Haar wijsheid en motiverende woorden hebben mij geholpen mijn opleiding en deze scriptie tot een goed einde te brengen.

Uiteraard bedank ik ook mijn ouders, zus en zwager. Gedurende de twee jaar van mijn studie heeft ons gezin door ziekte en verlies van familieleden het nodige te doorstaan en te

verwerken gehad. Ondanks de tegenslagen hebben zij mij tijdens mijn studieperiode ontzien en ondersteund, daar ben ik enorm dankbaar voor.

Tot slot wil ik mijn vriendin Nathalie bedanken voor de morele ondersteuning en haar eeuwige geduld in de avonden dat ik achter de computer aan mijn studie zat. In mijn

studieperiode hebben we samen mooie steden bezocht en spannende verre reizen naar Zuid -Amerika en Azië gemaakt. Het lijkt niets, maar deze ontspanning en steun was en is voor mij van onschatbare waarde. Het is moeilijk in woorden te vatten, maar enorm bedankt voor je geduld, je support en vertrouwen. De opleiding is nu echt klaar!

Verrijkt met nieuwe inzichten en ervaringen hoop ik lang, goed en gelukkig te kunnen functioneren als Urban Professional in onze dynamische, historische en moderne hoofdstad. Ik ga al mijn kennis, kracht en energie inzet ten om dit waar te maken en heb er alle

vertrouwen in dat dit gaat lukken. Gerben Kossen, Alkmaar, april 2017

(4)

3

MANAGEMENT SAMENVATTING

Dit onderzoek richt zich op de klantmanagers die de bewoners van de Oostelijke Eilanden met een sociaaleconomische achterstand in de praktijk begeleiden naar sociale participatie en uiteindelijk duurzame (betaalde) arbeid. Om maatwerk te kunnen leveren is het van essentieel belang om te onderzoeken welke beleidsinstrumenten voor de professionals voorhanden zijn om het gedrag van klanten structureel te beïnvloeden, zodat sociale activering wordt bewerkstelligd.

Amsterdam bestaat uit veel verschillende buurten en gebieden, elk met een eigen karakter en eigen maatschappelijke vraagstukken. Dit onderzoek heeft betrekking op de Oostelijke Eilanden, waar verschillende maatschappelijke vraagstukken te benoemen zijn. Cijfers tonen aan dat er op de Oostelijke Eilanden een grote groep bewoners met een sociaaleconomische achterstand leeft die niet aanhaakt op de economische voorspoed van hun buurt. Uit buurtgesprekken en een uitgebreide buurtenquête blijkt dat bovengenoemde groep mede door het uitbreiden van de binnenstad door stadsvernieuwingsprojecten meer onder druk is komen te staan (Onderzoek + Statistieken , Gemeente Amsterdam, 2015; Stadsdeel Centrum, Gemeente Amsterdam, 2015). Hoogleraar Sako Musterd - hoogleraar sociale geografie aan de Universiteit van Amsterdam - bevestigt dat bewoners met een sociale en economische achterstand door stadsvernieuwingsprojecten verder onder druk kunnen komen te staan. Hierdoor ligt gentrification en segregatie, een proces dat het gevolg is van succes, op de loer (Musterd, 2014).

Het stadsdeel heeft de wens geuit deze groep aa n te laten haken bij de kansen die

voortkomen uit stadsvernieuwing (Stadsdeel Centrum, Gemeente Amsterdam, 2015; Cluster Sociaal, gemeente Amsterdam, 2014). Binnen dit kader is het de vraag hoe de gemeente Amsterdam ervoor kan zorgdragen dat de groep eilandbewoners met een sociaaleconomische achterstand niet groter wordt. Verschillende afdelingen van de gemeente zijn bezig met deze maatschappelijke opgave. In het kader van het beleid ‘Alle Amsterdammers doen mee’ hebben de klantmanagers van het team Activering een-op-een contact met deze groep bewoners. Klantmanagers hebben de taakstelling bewoners met een sociaaleconomische achterstand middels klantcontact te stimuleren, motiveren en uiteindelijk activeren, met als doel dat deze groep bewoners weer actief deelneemt aan de maatschappij en zelfstandig kan aanhaken bij de economische voorspoed van hun buurt (Cluster Sociaal, gemeente

Amsterdam, 2014). Om de taakstelling uit te voeren maken de kl antmanagers gebruik van beleidsinstrumenten. Uit voorbesprekingen met de opdrachtgever kwam naar voren dat onvoldoende zichtbaar is hoe de klantmanagers gebruikmaken van de beschikbare beleidsinstrumenten. Om maatwerk te kunnen leveren is het van essentiee l belang om te onderzoeken welke beleidsinstrumenten voor de professionals voorhanden zijn om het gedrag van klanten structureel te beïnvloeden, zodat sociale activering wordt bewerkstelligd.

Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van een literatuurstud ie en een veldonderzoek. De literatuurstudie geeft inzicht in het vigerende beleid en de type beleidsinstrumenten die ingezet kunnen worden tijdens klantgesprekken. In de theorie wordt een viertal

hoofdgroepen van instrumenten onderscheiden, namelijk de in zet van communicatie, het geven van een financiële prikkel, juridische sturing en fysieke sturing.

(5)

4

Op basis van theoretisch en praktijkonderzoek is te concluderen dat de klantmanagers drie belemmeringen ervaren die het zorgvuldig toepassen van deze instrumenten in de weg zitten. De belemmeringen zijn: een beperkt instrumenten repertoire, een te hoge caseload en het verplicht invullen van een tijdrovende Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) tijdens klantgesprekken. Uit de praktijkanalyse blijkt dat de klantmanagers alleen gebruiken maken van de

communicatieve instrumenten. Zij weten niet dat ze andere instrumenten kunnen inzetten tijdens klantgesprekken. De beleidsmakers hebben namelijk drie typen sturingsinstrumenten in het beleid opgenomen. Dit zijn de communica tieve, financiële en juridische instrumenten. Het fysieke instrument wordt niet gebruikt om de sociale activering te bevorderen. Opvallend is dat de beleidsmakers beleid hebben geschreven en instrumenten hebben gekozen zonder dit af te stemmen met de uitvoerders van het beleid. Het team Activering is niet gevraagd aan welke instrumenten of instrumentenmix de klantmanagers behoefte hebben bij de

klantgesprekken. In de interviews met de publieke professionals wordt zelfs gesproken over een mismatch tussen beleid en uitvoering. De tweede belemmering heeft betrekking tot de caseload. Elke klantmanager heeft circa 220 klanten als caseload. Deze hoeveelheid aan klanten wordt door elke respondent als te hoog onderschreven. Door een te hoge caseload kunnen de klantmanagers de klanten niet de aandacht geven wat ze nodig hebben. De inzet van de ZRM tijdens klantgesprekken wordt als derde belemmering ervaren. D e ZRM is tijdrovend en kan daardoor de inzet van instrumenten frustreren. De respondenten in het onderzoek erkennen dat de ZRM niet in balans is: het is meer een managementtool dan een handvat voor de klantmanagers in klantgesprekken.

Met behulp van een focusgroep - bestaande uit leden van beleid, team Activering en het stadsdeel – zijn de uitkomsten uit het onderzoek geïnventariseerd. Aan de hand van de Appreciative Inquiry-methode van Coopperrider zijn de leden van de focusgroep gezamenlijk op zoek gegaan naar verbeteringen. Op basis van de conclusies en in samenspraak met de focusgroep is een aantal korte- en langetermijnaanbevelingen geformuleerd die moeten leiden tot een verbeterde toepassing van beleidsinstrumenten tijdens klantgesprekken op de Oostelijke Eilanden. Op korte termijn is het aan te bevelen om tijd te investeren in de volgende punten:

1. Verbeter de samenwerking tussen beleid en team Activering 2. Organiseer een opfrissessie

3. Caseload als kans

4. Beperk het gebruik van de ZRM Aanbeveling voor de lange termijn

Op lange termijn moet het beleid worden herzien of vernieuwd. De vier kortetermijnadvi ezen zullen eraan bijdragen dat op langetermijn beter ingespeeld kan worden op de behoefte van de klantmanager. Beleid eenzijdig opstellen vanuit een coalitieakkoord kan leiden tot een mismatch met de werkvloer. Het is aan te raden om beleid vanuit een breder perspectief op te stellen, zodat er draagvlak en een gemeenschappelijke meerwaarde kan ontstaan . Tot slot is het aan te bevelen om een klankbordgroep samen te stellen die het

(6)
(7)

6

INHOUDSOPGAVE

1 Inleiding ... 8 1.1 Opdrachtgever ... 8 1.2 Aanleiding en context ... 8 1.3 Onderzoeksverantwoording ... 12 1.4 Relevantie ... 12

2 Doel- en vraagstelling onderzoek ... 14

2.1 Doelstelling onderzoek ... 14 2.2 Vraagstelling ... 14 2.3 Deelvragen ... 15 2.4 Uitgangspunten en afbakening ... 15 2.5 Leeswijzer ... 15 3 Theoretisch kader ... 16 3.1 Operationaliseren begrippen. ... 16

3.2 Beleid: het kader ... 17

3.3 Beïnvloeden van het gedrag van de doelgroep: het instrumentarium. ... 20

3.4 Algemene en individuele instrumenten ... 21

3.5 Verruimende of beperkende instrumenten ... 22

3.6 Dwingend of vrijwillig beïnvloeden van gedrag ... 23

3.7 Effectors en detectors ... 24

3.8 Het effect van instrumenten ... 25

3.9 Beantwoording van deelvraag 1 ... 26

4 Methodologische verantwoording ... 28

4.1 Verantwoording onderzoeksstrategie en onderzoeksmethode ... 28

4.2 Wijze van dataverzameling ... 28

4.3 Respondentensteekproef ... 30

4.4 Data-analyse ... 30

4.5 Betrouwbaarheid en validiteit ... 31

5 Wet- en regelgeving en Amsterdams beleid ... 32

5.1 Participatiewet als basis voor activering ... 32

5.2 Amsterdams beleid op activering ... 33

5.3 Beantwoording van deelvraag 2 ... 41

6 Beleid en zijn instrumenten in de praktijk ... 43

6.1 De casus ... 43

6.2 Respondenten ... 44

6.3 Onderzoeksresultaten ... 44

(8)

7

7 Focusgroep ... 58

7.1 Inleiding ... 58

7.2 De focussessie aan de hand van de AI-methode ... 58

7.3 Beantwoording deelvraag 4 ... 61

8 Eindconclusie en aanbevelingen ... 62

8.1 Inleiding ... 62

8.2 Beantwoording deelvragen ... 62

8.3 Eindconclusie: beantwoording van de hoofdvraag ... 65

8.4 Aanbevelingen ... 67

9 Reflectie ... 70

10 Bibliografie... 73

Bijlage ... 76

Bijlage A: Rollen publieke professionals en bestuurder ... 76

Bijlage B Respondentenlijst ... 77

Bijlage C. Focusgroep – 19 januari 2017 ... 77

Bijlage D. Vragenlijst interviews – Semi gestructureerd ... 78

(9)

8

1 INLEIDING

Dit onderzoek gaat over hoe publieke professionals beleidsinstrumenten kunnen inzetten om bewoners met een sociaaleconomische achterstand te activeren. In het eerste hoofdstuk wordt het praktijkvraagstuk van het onderzoek helder geïntroduceerd en afgebakend. Tevens wordt de urgentie van verandering van werkwijze dan wel de aanpassing van beschikbare beleidsinstrumenten in kaart gebracht en onderbouwd. Om de onderbouwing te bekrachtigen is gebruik gemaakt van wetenschappelijke- en vakliteratuur.

1.1 Opdrachtgever

De Gemeente Amsterdam bestaat uit vier clusters, een bestuurs- en concernstaf en zeven bestuurscommissies (stadsdelen). De clusters bestaan uit afdelingen met expertise op een specifiek terrein, bijvoorbeeld economie, sociaal gebied, verkeer of sport. Zij werken beleid uit tot stadsbrede kaders waarbinnen de stadsdelen het uitvoerende werk kunnen doen. De stadsdelen besturen samen met de gemeenteraad, burgemeester en wethouders de stad Amsterdam.

Sinds de reorganisatie van 2012 heeft gebiedsgericht werken zijn intrede gedaan . Amsterdam is onderverdeeld in 22 gebieden waarvoor bijhorende gebiedsteams zijn samengesteld. De gebiedsteams zijn vooral gericht op de uitvoering van stedelijk beleid en zorgen voor een goede verbinding tussen het gebied (bijvoorbeeld een verbinding tussen bewoners, ondernemers, scholen, ontwikkelaars en politie) en de gemeentelijke clusterorganisatie. Middels gebiedsplannen worden jaarlijks resultaatgerichte opgaven v astgesteld.

Ik ben als gebiedsmakelaar werkzaam voor gebiedsteam Centrum Oost en vanuit het

gebiedsplan 2016 en 2017 betrokken bij de opgave om bewoners met een sociaaleconomische achterstand te koppelen aan werk (Stadsdeel Centrum, 2016). Deze opgave wordt uitgevoerd in samenwerking met het cluster Sociaal.

Binnen het cluster Sociaal van de gemeente is een ‘resultaatverantwoordelijke eenheid’ (RVE) verantwoordelijk voor werk, participatie en inkomen (WPI). Werk is voor veel mensen een van de meest aansprekende vormen van meedoen in de maatschappij (Cluster Sociaal, gemeente Amsterdam, 2014). Het doel van dit cluster is om iedereen die niet op eigen kracht kan participeren, maar wel over arbeidsvermogen beschikt, naar betaalde arbeid dan wel naar vrijwilligerswerk toe te begeleiden.

Dit onderzoek voer ik in co-opdrachtgeverschap uit voor Stadsdeel Centrum en RVE Werk, Participatie en Inkomen.

1.2 Aanleiding en context

Bottom-up aanpak

Amsterdam bestaat uit veel verschillende buurten en gebieden, elk met een eigen karakter en eigen maatschappelijke vraagstukken. In deze samenleving is het niet meer altijd

(10)

9

maatschappelijke vraagstukken (Noordergraaf, Meijer, & Geuijen, 2011). Bewoners, ondernemers en (maatschappelijke) organisaties weten vaak het beste wat leeft in een gebied. Vanuit hun verantwoordelij kheidsgevoel willen zij bijdragen aan oplossingen. De gemeente Amsterdam wil hierop inhaken door met de 22 gebiedsteams in samenwerking met bewoners, ondernemers en organisaties de problemen in de buurten aan te pakken.

(Stadsdeel Centrum, Gemeente Amsterdam, 2015).

Ieder jaar wordt voor ieder gebied in samenspraak met de bewoners, ondernemers en

instellingen een gebiedsplan opgesteld. Het doel van een gebiedsplan is om maatschappelijke opgaves door middel van resultaatgerichte activiteiten integraal (waarbij de overheid

samenwerkt met de buurt) aan te pakken. Het gebiedsplan ontstaat dus niet vanuit een maakbaarheidsgedachte, top-down opgelegd door de lokale overheid; de buurt heeft direct invloed op het plan. Deze bottom-up strategie wordt ook wel ‘backward mapping’ genoemd (Bekkers, 2012, p. 220). Backward mapping begint bij de ontvangers of de doelgroep van het beleid, waarbij de vraag wordt gesteld welke acties en maatregelen nodig zijn (Bekkers, 2012, p. 220). Het voordeel hiervan is dat mogelijke knelpunten en spanningen in een gebied op voorhand kunnen worden gesignaleerd; dit is alleen mogelijk indien in een vroeg stadium vooraf met de ‘ontvangers’ wordt overlegd (Bekkers, 2012, p. 221). Middels buurtgesprekken, buurtenquêtes en reguliere werkzaamheden (zoals bijvoorbeeld schoonhouden openbare ruimte of verduurzamen van een buurt) wordt jaarlijks in kaart gebracht wel ke buurtgerichte acties en activiteiten het volgende jaar moeten worden uitgevoerd.

Soms vinden een bottom-up- en top-downbenadering tegelijkertijd of afwisselend plaats (Hill, 2015, p. 185). Een gebiedsplan is een middel om op korte termijn maatschappelijke

problemen in een gebied te bestrijden. Bij het vervaardigen en uitvoeren van een gebiedsplan verzamelt de overheid nuttige informatie om via een top -downbenadering duurzaam beleid te schrijven om een specifiek vraagstuk in de buurt structureel aan te pakken (Bekkers, 2012, p. 221).

De Oostelijke Eilanden en de maatschappelijke opgave

Als gebiedsmakelaar ben ik werkzaam voor het oostelijke deel van het centrum van

Amsterdam. Het oostelijke deel van het centrum bestaat uit de Weesperbuurt, de Plantage, de Kadijken en de Oostelijke Eilanden. Dit onderzoek heeft betrekking op de Oostelijke Eilanden. Zoals voor elke buurt zijn er in het kader van de gebiedsplannen ook voor de eilanden maatschappelijke vraagstukken te benoemen, zoals eenzaamheid, werkloosheid en jeugdoverlast.

Op de Oostelijke Eilanden woont een voor stadsdeel Centrum relatief grote groep mensen met een sociaaleconomische achterstand. Uit onderzoek van de afdeling Onderzo ek,

Informatie & Statistiek blijkt dat op de Oostelijke Eilanden een geregistreerde werkloosheid is van circa 12 procent (Onderzoek, Informatie en Statistiek Amsterdam, 2017) . Dat is ruim twee keer hoger dan het landelijk gemiddelde van ca. 5 procent1 (Centraal Bureau voor de

Statistiek, 2017).

1 Exacte cijfers van Amsterdam als peildatum 1 januari 2017 zijn (nog) niet beschikbaar, daarom is een vergelijking getrokken met landelijk gemiddelde van januari 2016.

(11)

10

Naast de genoemde statistieken biedt informatie die is verzameld voor het vervaardigen van de gebiedsplannen ook waardevolle input. Uit buurtgesprekken en een uitgebreide

buurtenquête blijkt dat bovengenoemde groep mede door het uitbreiden van de binnenstad door stadsvernieuwingsprojecten meer onder druk is komen te staan (Onderzoek +

Statistieken , Gemeente Amsterdam, 2015; Stadsdeel Centrum, Gemeente Amsterdam, 2015). Binnen dit kader is het de vraag hoe de gemeente Amsterdam ervoor kan zorgdragen dat de groep eilandbewoners met een sociaaleconomische achterstand niet groter wordt. Het

stadsdeel heeft de wens geuit d eze groep aan te laten haken bij de kansen die voortkomen uit stadsvernieuwing (Stadsdeel Centrum, Gemeente Amsterdam, 2015; Cluster Sociaal,

gemeente Amsterdam, 2014).

Stadsvernieuwing: centrum rukt op naar de Oostelijke Eilanden.

Op de Oostelijke Eilanden zijn verschillende stadvernieuwingsprojecten afgerond of in ontwikkeling. Stadsvernieuwing zorgt voor een opwaardering van buurten op sociaal,

cultureel en economisch gebied en het aantrekken van kapitaalkrachtige nieuwe bewoners en gebruikers. Dit gaat gepaard met de verdrijving van de lagere klassen uit het stadsdeel. Deze vorm van stadsvernieuwing wordt ook wel ‘gentrification’ genoemd (Musterd, 2014). Het gaat in veel opzichten erg goed met Amsterdam. Het is een populaire stad met veel toerisme en bedrijvigheid, waardoor de druk op de stad groot is (Gadet, 2014). Dit zorgt ervoor dat de binnenstad steeds verder wordt uitgebreid. De grachtengordel en de fl anken van de Amstel kunnen de toenemende toeristenstroom niet meer verwerken (Gemeente Amsterdam, 2015). Mede hierdoor is de positie van de eilanden de laatste jaren ingrijpend veranderd. Het uitbreiden van de binnenstad begon met de herbestemming van het Entrepotdok en de verbeterde relatie met Artis. De voorspoed trekt nu verder in oostelijke richting, richting de Oostelijke Eilanden. Koopwoningen zijn in de afgelopen drie jaar in prijs verdubbeld, de toeristenstroom komt op gang en de vraag naar horeca- en winkelpanden neemt toe (OI&S, 2015; Gemeente Amsterdam, 2015). De verwachting is dat

stadsvernieuwingsprojecten als het openstellen van het Marineterrein, de realisatie van wandelpromenade De Eilandenboulevard en het planologisch mogelijk maken van detailhandel en horeca in de Czaar Peterstraat de huidige bewoners met een

sociaaleconomische achterstand verder onder druk zullen zetten (Gemeente Amsterdam, 2015) (Het Parool, 2015).

Hoogleraar Sako Musterd - hoogleraar sociale geografie aan de Universiteit van Amsterdam - bevestigt dat bewoners met een sociale en economische achterstand door

stadsvernieuwingsprojecten verder onder dru k kunnen komen te staan. Hierdoor ligt

gentrificationsegregatie, een proces dat het gevolg is van succes, op de loer (Musterd, 2014).

Van voorspoed naar een gated community?

Uit cijfers van het onderzoeksbureau van de gemeent e Amsterdam blijkt dat de hoofdstad betreft economische voorspoed weer in de lift zit (OI&S, 2015). Wel is het zo dat succes een keerzijde heeft. Succes is niet voor iedere bewoner van Amsterdam even voelbaar. Uit buurtgesprekken van gebiedsteam Oost met bewoners komt naar voren dat onder minder succesvolle burgers het gevoel heerst dat het gemeentebestuur en de woningcorporaties erop gericht zijn de ‘betere mensen’ in de stad te faciliteren. De ‘betere mensen’ worden

(12)

11

omschreven als de bewoners met een hogere opleiding, een hoger inkomen en een hogere WOZ-waarde, van wie de voorkeuren overeenkomen met de voorkeuren van de beleidsmakers en bestuurders van de stad. Het is een ontwikkeling waar mensen die niet ‘hip, cool en

hoogopgeleid’ zijn niet of nauwelijks van kunnen profiteren. Recent onderzoek van hoogleraar Sako Musterd (2014) naar de sociaaleconomische segregatie in dertien Europese hoofdsteden, toont aan dat als gevolg hiervan vervreemdin g kan plaatsvinden tussen de armste en de rijkste mensen in de samenleving. ‘Onbekend maakt onbemind’, hetgeen zich vertaalt naar angst voor elkaar. Een extreem gevolg van ruimtelijke segregatie zijn ‘gated communities’: door sociale ongelijkheid is een zodanig grote angst voor elkaar ontstaan dat een fysieke barrière gebouwd wordt tussen sociale klassen. Om segregatie te voorkomen moet deze neerwaartse ontwikkeling doorbroken worden (Musterd, 2014). In het coalitieakkoord 2014-2018 heeft het stadsbestuur van Amsterdam zeventien prioriteiten vastgesteld. Een van de prioriteiten is dat ervoor gezorgd wordt dat mensen met een sociale en economische

achterstand niet worden uitgesloten, maar dat zij juist kunnen aanhaken bij de econom ische voorspoed van de stad (Coalitie van D66, SP en VVD, 2014).

Voorkomen beter dan genezen

Om een neerwaartse spiraal te doorbreken en daarmee ‘gated communities’ te voorkomen, zijn verschillende beleidsnota’s en uitvoering splannen opgesteld. Deze hebben als doel handvatten te geven aan de publieke professionals die zich bezighouden met het maatschappelijke vraagstuk bewoners met sociaaleconomische achterstanden te laten profiteren van de economische ontwikkelingen van hun d eelgebied (Stadsdeel Centrum, Gemeente Amsterdam, 2015).

Om bewoners met een sociaaleconomische achterstand structureel perspectief te bieden op de arbeidsmarkt is een sterk netwerk tussen overheid, organisaties en ondernemer s

noodzakelijk. Op de Oostelijke Eilanden zijn diverse partijen actief die individueel en soms met elkaar antwoord zoeken op de vraag hoe ze deze bewoners naar een baan kunnen leiden. Er is sprake van een netwerk, omdat verschillende partijen oplossingen z oeken voor een probleem dat zich in een bepaald deelgebied voordoet (Bruijn & Heuvelhof, 2007). De

stakeholders kennen een bepaalde onderlinge samenhang of zijn afhankelijk van elkaar en zijn met enige duurzaamheid betrokken bij een bepaald beleid, programma of de aanpak van een problematiek (Terpstra & Kouwenhoven, 2004). Het netwerk opereert in termen van

efficiëntie, effectiviteit en doelmatigheid echter nog niet optimaal. Hoewel de weg naar werk lang is, blijkt dat werken het beste medicijn is om zelfredzaamheid te vergroten en de zorgbehoefte te verminderen (Gemeente Amsterdam, 2016). Arjan Vliegenthart, wethouder met de portefeuille werk, participatie en inkomen, stel de in 2014 dat de top-down benadering zou worden omgezet in meer maatwerk. Dit heeft echter niet geleid tot minder

bijstandsgerechtigden op de Eilanden (Het Parool, 2015; Onderzoek, Informatie en Statistiek Amsterdam, 2017). De vraag is hoe de eilandbewoner geactiveerd kan worden op een manier die resulteert in duurzame arbeid.

(13)

12

Vanuit de gedachte dat voorkomen beter is dan genezen, heeft Amsterdam zogenoemde klantmanagers aangesteld. Dit zijn publieke professionals die bewoners met een

sociaaleconomische achterstand moeten stimuleren, motiveren en uiteindelijk activeren, met als doel dat deze groep bewoners weer actief deelneemt aan de maatschappij en zelfstandig kan aanhaken bij de economische voorspoed van hun buurt (Cluster Sociaal, gemeente Amsterdam, 2014).

Dit onderzoek richt zich op de klantmanagers die de bewoners van de Oostelijke Eilanden met een sociaaleconomische achterstand in de praktijk begeleiden naar sociale participatie en uiteindelijk duurzame (betaalde) arbeid. Om maatwerk te kunnen leveren is het van essentieel belang om te onderzoeken welke beleidsinstrumenten voor de professionals voorhanden zijn om het gedrag van klant en structureel te beïnvloeden, zodat sociale activering wordt bewerkstelligd. Uit voorbesprekingen met de opdrachtgever kwam naar voren dat onvoldoende zichtbaar is hoe de klantmanagers gebruikmaken van de beschikbare beleidsinstrumenten.

1.3 Onderzoeksverantwoording

Cijfers tonen aan dat er op de Oostelijke Eilanden een grote groep bewoners met een sociaaleconomische achterstand leeft die niet aanhaakt op de economische voorspoed van hun buurt. Verschillende afdelingen en clusters binnen de gemeente zijn bezig met deze maatschappelijke opgave. Eén cluster heeft in het kader van het beleid ‘Alle Amsterdammers doen mee’ een-op-een contact met deze groep bewoners. Dat is het team Activering, dat onderdeel uitmaakt van de RVE WPI.

De publieke professional die in dit onderzoek centraal staat is de klantmanager die werkzaam is voor team Activering. De klantmanager is voor de uitvoering van het beleid ‘Werk,

Participatie en Integratie’ actief en geeft in de praktijk middels klantgesprekken persoonlijke begeleiding aan de groep bewoners van de Oostelijke Eilanden die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben.

Met de aanbevelingen uit dit onderzoek kan team Activering de eilandbewoners met een sociaaleconomische achterstand effectiever begeleiden naar een dagbesteding en/of arbeidsplaats en kan het gebiedsteam anticiperen op de toekomst en concrete maatregelen opnemen in het gebiedsplan van 2018.

1.4 Relevantie

Persoonlijke relevantie

Mijn opleidingsachtergrond en werkervaring houden verband met vastgoedontwikkeling en grootschalige gebiedsontwikkelingen. De focus lag hierin op de vernieuwing van een wijk of buurt en de bijhorende nieuwe bewoners. Ik heb ondervonden dat de oorspronkelijke bewoners veelal over het hoofd gezien worden. Dit onderzoek sluit aan bij mijn persoonlijke leervraag, die ik mede voor mijn masteropleiding Urban Management en mijn functie als gebiedsmakelaar heb opgesteld: wat leeft en speelt er in de wijk en hoe kan dat in samenwerking met de buurt behouden en waar nodig verbeterd worden? Ik besef dat de grootstedelijke stadsvernieuwingsprojecten die op de Oostelijke Eilanden worden uitgevoerd een grote groep bewoners onder druk zullen zetten. Het is goed om met de publieke

(14)

13

mogelijk kan faciliteren. Dit onderzoek gaat terug naar de kern van stadsontwikkeling: het eerste contact met bewoners die dreigen af te drijven van de maatschappij en er middels klantcontact voor zorgen dat bewoners aanhaken op de kansen in hun buurt.

Relevantie opdrachtgevers

De gemeente Amsterdam heeft op de Oostelijke Eilanden verschillende

stadsvernieuwingsprojecten uitgevoerd en gepland die een effect hebben op de bewoners van de eilanden. Een gebiedsteam is de smeerolie tussen onder andere de oorspronkelijke

bewoners, de nieuwe bewoners en de oude en nieuwe ondernemers. De verwachting is dat door de stadsvernieuwingsprojecten een grote groep bewoners van de eilanden onder druk zal komen te staan. In samenspraak met de opdrachtgever is het eerste klantcontact als prioriteit genomen uit het gebiedsplan 2016. De RVE WPI heeft de opgave om de bewoners met een sociaaleconomische achterstand middels klantcontact te begeleiden naar

voorzieningen om hen te leren participeren. Samen zijn het stadsdeel en de RVE WPI ervoor verantwoordelijk deze groep mensen aan te laten haken op de economische ontwikkelingen, zoals geformuleerd in het coalitieakkoord. Het gebiedsteam is verantwoordelijk voor de gebiedsplanopgave ‘het verbinden van werk en buurt’. Waarbij mensen die leven met een achterstand tot de arbeidsmarkt gekoppeld worden aan hun eigen buurt. Het gebiedsteam heeft de beschikking over een lokaal netwerk van werkgevers, maar is afhankelijk van de klantmanager die middels instrumenten de doelgroep moeten bewegen te participeren. Het is onvoldoende duidelijk welke instrumenten het beleid voorschrijft, hoe de instrumenten worden ingezet en waar de klantmanager in een klantgesprek behoefte aan heeft. Als deze factoren in kaart zijn gebracht verwacht de opdrachtgever maatwerk te kunnen leve ren om de verbinding tussen werk en buurt tot stand te laten komen.

Maatschappelijke relevantie

In het coalitieakkoord 2014-2018 van de gemeente Amsterdam staat dat het vinden van een baan de beste manier is om uit de armoede te komen (Gemeente Amsterdam, 2014). Door te onderzoeken hoe de klantmanagers gebruikmaken van de beleidsinstrumenten, draagt dit onderzoek bij aan de bestrijding van armoede in de gemeente Amsterdam.

(15)

14

2 DOEL- EN VRAAGSTELLING OND ERZOEK

In het eerste hoofdstuk is omschreven welke gemeentelijke afdelingen betrokken zijn bij de sociale activering van de bewoners van de Oostelijke Eilanden met een sociaaleconomische achterstand. In dit hoofdstuk is de doelstelling van het onderzoek in relatie tot het

praktijkvraagstuk beschreven. In navolging van de doelstelling van het onderzoek is er een onderzoekbare hoofdvraag met daarbij horende deelvragen geformuleerd.

2.1 Doelstelling onderzoek

Uit de verkenning met de opdrachtgever voorafgaand aan het onderzoek blijkt dat de publieke professionals (hierna: klantmanagers) van team Activering bij klantcontact

gebruikmaken van gedragsbeïnvloedende beleidsinstrumenten die ervoor moeten zorgdragen dat de genoemde groep bewoners actief gaat participeren in de maatschappij. Kl antmanagers kunnen zelf bepalen welk type instrument zij inzetten in een klantgesprek. Bij de

opdrachtgever heerst het gevoel dat de klantmanagers van team Activering onvoldoende weten welke beleidsinstrumenten voorgeschreven worden volgens het beleid, wan neer deze toepasbaar zijn en of deze geoptimaliseerd kunnen worden.

Met dit onderzoek wordt beoogd betrokkenen2 inzicht te geven in hoe de klantmanagers van

team Activering naar eigen inzicht de (beschikbare) beleidsinstrumenten inzetten. Het onderzoek moet leiden tot praktische aanbevelingen. Het doel is in kaart te brengen hoe de beschikbare instrumenten effectief en efficiënt ingezet en geoptimaliseerd kunnen worden, zodat deze een positieve bijdrage leveren aan de sociaaleconomische activering.

Het onderzoek is urgent omdat er een grote groep mensen is met een sociaaleconomische achterstand. Uit cijfers van het OI&S blijkt dat deze groep sterk vertegenwoordigd is op de Oostelijke Eilanden (zie paragraaf 1.2).

2.2 Vraagstelling

Vanuit de doelstelling is de centrale onderzoeksvraag geformuleerd. Op basis van het onderzoek worden uiteindelijk aanbevelingen gedaan ter verbetering van de inzet van beleidsinstrumenten voor de klantmanagers.

De centrale onderzoeksvraag luidt:

Hoe maken klantmanagers gebruik van de beschikbare beleidsinstrumenten bij het sociaalmaatschappelijk activeren van de bewoners van de Oostelijke Eilanden met een sociaaleconomische achterstand en hoe kan de klantmanager de inzet van

beleidsinstrumenten verbeteren?

(16)

15

2.3 Deelvragen

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn vier deelvragen geformuleerd.

1. Welke beleidsinstrumenten zijn volgens de wetenschappelijke literatuur toepasbaar om het gedrag van een doelgroep te beïnvloeden?

2. Welke landelijke wetgeving en welk Amsterdams beleid draagt bij aan

gedragsbeïnvloeding, zodat mensen met een sociaaleconomische achterstand worden geactiveerd en een bijdrage leveren aan de maatschappij?

3. Hoe gebruiken en ervaren klantmanagers het beleid en de beschikbare beleidsinstrumenten om het gedrag van de doelgroep te beïnvloeden?

4. Op welke manier kan de inzet van beleidsinstrumenten in klantgesprekken verbeterd worden?

2.4 Uitgangspunten en afbakening

Het onderzoek focust zich op de klantmanagers die werkzaam zijn op de Oostelijke Eilanden. De klantmanager is als publiek professional aangesteld om in de uitvoering van het beleid bewoners met een grote afstand tot de arbeidsmarkt te begeleiden. Deze focus past bij mijn werk als gebiedsmakelaar, waarvoor ik betrokken ben bij de opgave ‘koppelen werk en bu urt’, die is gesteld om bewoners van de Oostelijke Eilanden met een achterstand op de

arbeidsmarkt weer naar duurzame (betaalde) arbeid te leiden.

Om een goed beeld te krijgen van de beleidsinstrumenten, achtergronden en uitgangspunten, zijn naast de klantmanagers ook de schakels3, beleidsmakers en de bestuurder met de

portefeuille Zorg & Welzijn middels interviews en een focusgroep betrokken bij dit onderzoek. Beperking van het onderzoek

Voor dit onderzoek is gepoogd om ook in kaart te brengen hoe d e bewoners van de Oostelijke Eilanden - die leven met een sociaaleconomische achterstand - de inzet van

beleidsinstrumenten door de klantmanager ervaren. Acht van de tien gemaakte afspraken gingen echter niet door, omdat de bewoners niet op het gesprek ver schenen. De gesprekken met de overige twee bewoners zijn niet representatief en daarom niet opgenomen in het analysehoofdstuk (hoofdstuk 6).

2.5 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt het theoretisch kader van het onderzoek beschreven. Hoofdstuk 4 bevat de onderzoeksverantwoording. Hoofdstuk 5 beschrijft de resultaten van het literatuuronderzoek naar welke beleidsinstrumenten in het Amsterdamse beleid aan de klantmanagers beschikbaar zijn gesteld. In hoofdstuk 6 volgen de resultaten van

gestructureerde gesprekken met betrokken publieke professionals. Daarna wordt in

hoofdstuk 7 verslag gedaan van de focusgroep, waarbij het contrast tussen theorie en empirie wordt beschreven. Hoofdstuk 8 bevat de eindconclusies en praktische aanbevelingen. Het rapport sluit af met een reflectie van de onderzoeker in hoofdstuk 9.

(17)

16

3 THEORETISCH KADER

In het theoretisch kader zijn relevante wetenschappelijke - en vakliteratuur verkend en geduid om de probleemstelling uit het vorige hoofdstuk te onderbouwen. D e belangrijkste thema’s zijn behandeld die als basis dienen voor de beantwoording van de eerste deelvraag:

Welke beleidsinstrumenten zijn volgens de wetensch appelijke literatuur toepasbaar om het gedrag van een doelgroep te beïnvloeden?

3.1 Operationaliseren begrippen.

In voorliggend onderzoek staan de klantmanagers - die de bewoners met een

sociaaleconomische achterstand sociaalmaatschappelijk moeten activeren - centraal. Voor het onderzoek is het van belang om de begrippen sociaaleconomische achterstand en

sociaalmaatschappelijk activeren te definiëren. Het definiëren van de begrippen geeft het onderzoek inzicht in voor wie het beleid wordt ingezet en voor welk doel het beleid dient. De begrippen beleid en beleidsinstrumenten worden resp ectievelijk in de paragrafen 3.3 en 3.4 geoperationaliseerd.

Sociaaleconomische achterstand.

Sociaaleconomische achterstand wordt in de literatuur geduid als een lage status van een persoon op de sociaaleconomische ladder. De sociaaleconomische ladder wordt gemeten aan de hand van opleiding, inkomen en beroepsniveau (Otten & Geurts, 2005). In het kader van het onderzoek gaat het om een bevolkingsgroep die leeft van een WWB -bijstandsinkomen. De WWB-bijstandsinkomen is gebaseerd op basis van de Wet Werk en Bijstand en geeft iedere inwoner van Nederland een sociale zekerheid, zodat in het levensonderhoud wordt voorzien (UWV, 2017).

In Nederland leeft circa 3,6 procent van de beroepsbevolking van een

WWB-bijstandsuitkering, wat neer komt op 452.700 inwoners met een uitkering in de leeftijd van 15 t/m 75 jaar (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017)4.

In Amsterdam leeft circa 5,7 procent van de beroepsbevolking van een

WWB-bijstandsuitkering, wat neer komt op 38.159 inwoners in de leeftijd van 15 t/m 75 jaar (Onderzoek, Informatie en Statistiek Amsterdam, 2017) .

Op de Oostelijke eilanden leeft circa 6,4 procent van de beroepsbevolking van een WWB-bijstandsuitkering, wat neer komt op 687 inwoners met een uitkering in de leeftijd van 15 t/m 75 jaar (Onderzoek, Informatie en Statistiek Amsterdam, 2017)5.

4 Betreft peildatum 1 januari 2016, cijfers 1 januari 2017 van gemeente Amsterdam nog niet beschikbaar. 5 Peildatum 1 januari 2016, cijfers 1 januari 2017 nog niet beschikbaar.

(18)

17

Tabel 1 Aantal inwoners met een WWB-Uitkering t.o.v. beroepsbevolking 15 t/m 75 jaar Bron: (OIS, 2017; CBS, 2017).

Beroepsbevolking WWB-Uitkering Procentueel

Nederland 12.665.000 452.700 3,6 %

Amsterdam 667.486 38.159 5,7 %

Oostelijke Eilanden 10.747 687 6,4 %

Sociaalmaatschappelijk activeren

Bij sociaalmaatschappelijke participatie gaat het om het deelnemen van burgers in maatschappelijk verbanden (verenigingen, belangenorganisaties, vrijetijdsclubs, sociale netwerken). Participatie in het maatschappelijke domein of maatschappelijk middenveld wordt belangrijk gevonden omdat daar veel face-to-face contacten kunnen worden

aangegaan, die belangrijk zijn voor het sociale welzijn van individuen. Bij sociale activering gaat het vooral om maatschappelijke participatie, al of niet uitmondend in economische participatie. Dit leidt tot de volgende definitie: ‘Sociaalmaatschappelijke activering is het verhogen van de maatschappelijke participatie en het doorbreken van sociaal isolement door maatschappelijk zinvolle activiteiten participatiebevordering te ondernemen, die eventu eel een eerste stap op weg naar betaald werk kunnen zijn’ (Pennen, 2003).

3.2 Beleid: het kader

Beleid geen vanzelfsprekendheid

Volgens verschillende studies is beleid niet vanzelfsprekend. Beleid is pas sinds omstreeks 1900 een overheidsactiviteit. Het ontstond in de 20e eeuw in de grote en hardst groeiende

steden van de Verenigde Staten. In de jaren dertig en veertig was daar sprake van onder meer tekortschietend onderwijs, armoede (slechte woon -, werk-, en leefomstandigheden) en kinderarbeid. Wetgevende maatregelen waren niet langer afdoende en er was behoefte aan een nieuwe, snellere aanpak: goed voorbereide, doelgerichte actie. Sindsdien is besturen niet langer alleen het uitvoeren van een wet, maar ook het voorbereiden en uitv oeren van beleid (Crombag, 1986; Herweijer, 2014; Geul, 2013).

Het systematisch bestuderen en professionaliseren van beleidspraktijken noemt men beleidskunde. Volgens Geul (2013) biedt de praktijk een ‘eldorado’ aan kennis, inzichten , invalskoeken, methoden en technieken. In de praktijk blijkt hier en daar soms al een oplossing te zijn gevonden voor problemen die theoretici nog slechts kunnen benoemen.

Beleidskundigen leren door de praktijk te bestuderen en praktische initiatieven op te sporen en te analyseren, wat weer de basis vormt voor advisering aan practici (Geul, 2013).

Wat houdt beleid precies in?

In de literatuur worden verschillende omschrijvingen gegeven van het begrip beleid. Klassiek is de formulering van de toenmalige Twentse hoogleraar Hoogerwerf: ‘Beleid heeft twee gezichten. Beleid is niet alleen een samenstel van doeleinden, middelen en tijdskeuzen. Het is tegelijk ook een antwoord op een probleem. Het is een poging een probleem op een bepaalde manier, namelijk door doelgericht denken en handelen, op te lossen, te verminderen’ (Geul, 2013; Hoogerwerf, 1986). Huidige hoogleraren, zoals Bovens, ’t Hart en Van Twist,

omschrijven beleid als ‘de voornemens, keuzes en acties, van een of meerdere bestuurlijke instanties gericht op de sturing van een bepaalde maatschappelijke ontwikkeling’ (Bovens,

(19)

18

Hart, & Twist, 2012). In het buitenland hanteert men vergelijkbare opvattingen. Volgens een gangbare opvatting, zoals verwoord door de Australiër Colebatch, is beleid (‘policy’) ‘the making and execution of authorized choice’ (2006).

Uit de verschillende definities valt op te maken dat beleid altijd een inhoud en een functie heeft. De inhoud is een beargumenteerd samenstel van doelen, instrumenten en tijdskeuzen. De functie is om langs de geschetste weg een maatschappelijke ontwikkeling t e beïnvloeden, dan wel een probleem aan te pakken door dit te elimineren of te reduceren, te voorkomen of ten minste te beheersen (Geul, 2013).

Beleid onderverdeeld in elementen

Een beleidsconstructie betekent het maken van i nhoudelijke keuzen. Deze hebben betrekking op de:

- doelstellingen - instrumenten

- tijdskeuzen en timing Doelstellingen

Doelstellingen geven aan waar het beleid naartoe moet. Hoogerwerf geeft de volgende definitie: ‘Een beleidsdoel is een verandering van de be staande of verwachte situatie, die de beleidsvoerder heeft besloten te verwezenlijken. Niet iedere door de beleidsvoerder

gewenste verandering is ook een beleidsdoel; een wens is alleen een doel als de beleidsvoerder iets doet of tracht te doen om iets te bereiken’ (Hoogerwerf, 1986). Beleidsinstrumenten

Beleidsinstrumenten zijn de middelen waarmee het beleidsdoel wordt gerealiseerd. Geul definieert beleidsinstrumenten als volgt: ‘Onder een beleidsinstrument verstaan wij all es wat een actor gebruikt of kan gebruiken om het bereiken van een of meerdere doeleinden te bevorderen’. Geul heeft bewust een ruime omschrijving gegeven met het gebruik van ‘alles’ en ‘kan gebruiken’. Er zijn tenslotte veel manieren om een doel te bereik en. Daarom wordt ook wel van een instrumentenmix gesproken. Het instrumentarium noemt men ook wel de ‘policy technology’ en ‘toolbox’ of ‘gereedschapskist’ (Geul, 2013).

Tijdkeuze en timing

Tijd heeft maar één richting, namelijk vooruit. Beleid kost tijd. Beleid maken, besluitvorming, invoering, uitvoering en doorwerking kosten tijd (Geul, 2013). Beleid heeft dus een

tijdsdimensie. In een beleidsconstructie kunnen de volgende tijdsaspecten worden onderscheiden:

- Tijdstippen van beleid: wanneer moet het beleid van start gaan,

- Tijdsvolgorde: niet elk beleidsinstrument kan tegelijkertijd worden ingezet en niet alle doelen kunnen tegelijkertijd worden gerealiseerd.

- Termijnen: ‘termijn’ is relatief, het is geen absoluut begrip. Je kunt spreken over ‘korte’, ‘middellange’, ‘lange’ en ‘zeer lange’ termijnen. De duur van de termijn is

(20)

19

- Tempo van beleid: de mate van instrumentele activiteit en/of doelbereiking per tijdseenheid. Zet men meer instrumenten in, dan is sprake van een hoog of verhoogd tempo. Is het tegenovergestelde het geval, dan is het tempo laag of verlaagd. Wanneer sprake is van weinig wisseling, dan heeft het beleid een vast of constant tempo. - Tijdsdruk: de mate waarin politiek, publieke opinie en media aandringen op een snelle

aanpak van maatschappelijke problemen. Het maken, uitvoeren, evalueren en bij stellen van beleid heeft zijn eigen tijd nodig (Geul, 2013, pp. 32-33).

Hoogerwerf en Herweijer (2014) geven aan dat vanuit het perspectief van actie de timing ook aandacht vraagt. Tijd heeft in die zin namelijk ook een instrumentele betekenis. Zij stellen dat tijd een vorm van macht is; op het juiste moment handelen is machtsuitoefening. Volgens deze theorie zijn er met betrekking tot de timing van een actie de volgende mogelijkheden: - Nemen van initiatief: zowel uit ervaring als uit de theorie blijkt dat de eerste stap dikwijls

bepalend is voor de uiteindelijke richting van het beleid. Met die stap worden andere richtingen (voorlopig) afgesloten.

- Wachten (tot de tijd rijp is): de omstandigheden van beleids - en besluitvorming zijn om verschillende redenen aan verandering onderhevig. Het is de ku nst om te wachten totdat de inzet van een bepaald beleidsinitiatief of -instrument acceptabel is geworden op de plekken en bij diegenen die er toe doen. Er moet echter niet zo lang worden gewacht dat de ontvankelijkheid weer afneemt.

- Versnellen / vertragen: er moet een afweging gemaakt worden tussen het eerder

verkrijgen van resultaten en (vaak) de zorgvuldigheid, openheid, kwaliteit en legitimiteit. Omgekeerd is er het risico dat te veel aandacht voor deze waarden het bereiken van resultaten in gevaar brengt.

- Parallel of in serie schakelen van activiteiten (tijdsvolgorde): het synchroon of parallel plannen van verschillende beleidsactiviteiten of -instrumenten kan eveneens sneller resultaat opleveren, maar het risico is dat men beleidsproducten verkrijgt die onderling incompatibel zijn.

Verhogen / verlagen van de tijdsdruk: het creëren van een ‘sense of urgency’ leidt tot het mobiliseren van aandacht en energie bij betrokken actoren, maar heeft als mogelijk nadeel dat niet alle relevante onderdelen evenveel of zelfs voldoende aandacht krijgen. Het verlagen van de ‘sense of urgency’ kan leiden tot het wegvallen (en verplaatsen) van aandacht,

waardoor het proces ‘een stille dood’ sterft (Geul, 2013, pp. 33-34). Argumentatie: politieke of inhoudelijke fundering?

Beleidsplannen hebben om in daden te kunnen worden omgezet en de beoogde effecten te realiseren, steun nodig van anderen dan de initiatiefnemers en ontwerpers. In beginsel zijn er twee wegen om deze steun te verwerven:

- De politieke weg van onderhandelen, coalitievorming en compromissen.

- De analystische weg, waarbij een zo sterk mogelijke interne samenhang tussen de beleidselementen wordt gerealiseerd.

(21)

20

Bij de politieke weg staat de vorming van draagvlak voorop, ongeacht de vraag waarop dat draagvlak is gebaseerd. Vaak gaat het hierbij om een dusdanige aanpassing van inhoud en/of presentatie van het beleidsplan dat anderen daaraan hun goedkeuring hechten. Inhoudelijke aanpassingen kunnen bestaan uit het weglaten, wijzigen of toevoegen van elementen. Bij de analytische weg staat de inhoudelijke kwaliteit van het beleidsvoorstel centraal. Een beleidsplan verdient en verwerft draagvlak als het goed doordacht is. Verschillende geleerden zijn het erover eens dat een goed doordacht beleidsplan zich onderscheidt door een

overtuigende probleemanalyse, een zorgvuldige verkenning van diverse mogelijke beleidsaanpakken en een beredeneerde keuze voor het uiteindelijke voorstel. Van Geul (2013) stelt dat een weldoordachte aanpak drie voordelen heeft: - Hoge kwaliteit van beleid en van het debat over probleem en beleid. - Hoge effectiviteit van beleid.

- Hoge samenhang van analyse, bedoelingen en plannen, beslissingen en handelingen. Fenger en Klok (2014) onderschrijven de weldoordachte aanpak en geven als toevoeging dat zowel juistheid en aanvaardbaarheid als inhoudelijke en politieke kwaliteit kenmerkend zijn van een goed beleidsvoorstel: ‘Een prachtig beleidsplan dat geen steun verwerft, is even krachteloos als een politiek compromis dat inhoudelijk niet goed is doordacht’ (Fenger & Klok, 2014).

3.3 Beïnvloeden van het gedrag van de doelgroep: het instrumentarium.

Categorisering van het instrumentarium

In de vorige paragraaf is ingegaan op de definitie van het beleidsinstrument. Om te bevorderen dat het doel wordt bereikt, worden verschillende beleidsinstrumenten

onderscheiden. Verschillende publicaties verdelen beleidsi nstrumenten in vier hoofdgroepen (Geul, 2013; Hoogerwerf, 1986; Herweijer, 2014; Fenger & Klok, 2014):

- Communicatie

Omvat alle instrumenten die werken op basis van informatieoverdracht, zoals overl eg, overreden, argumenteren en discussiëren. Communicatieve instrumenten hebben over het algemeen tot doel de oorspronkelijke voorkeuren van de doelgroep in de gewenste richting om te buigen. Communicatieve instrumenten kunnen individueel of algemeen gehan teerd worden.

- Financiële prikkels

Omvat alle instrumenten die werken via ‘de portemonnee’ van de doelgroep, zoals

belastingheffing, uitkeringsmaatregelen, boetes, beloningen en subsidies. Financiële prikkels hebben over het algemeen tot doel de oorspronkelijke gedragskeuzen van de doelgroep in de gewenste richting bij te sturen, door het ‘prijskaartje’ te veranderen.

- Juridische sturing

Omvat alle instrumenten die werken op basis van legale en legitieme gezagsuitoefening of dwang, zoals het garanderen van vrijheden, aanspraken en rechten, geboden en

verplichtingen. Juridische instrumenten hebben over het algemeen tot doel het

oorspronkelijke denk- en handelingsrepertoire van de doelgroep in de gewenste richting bij te sturen.

(22)

21 - Fysieke sturing

Omvat alle instrumenten die via fysiek -materiële maatregelen het oorspronkelijke denk - en handelingsrepertoire in de gewenste richting bijsturen, zoals wegen, wielklemmen,

ontpoldering en ontginning. Dit repertoire maakt gedragingen praktisch mogelijk of onmogelijk.

Welbewust niets doen als instrument

Naast de genoemde instrumenten in de vorige paragrafen, is er nog een beleidsinstrument, namelijk welbewust niets doen. In andere woorden: om bepaalde doeleinden te bereiken afzien van het ondernemen van actie. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de mogelijkheid om maatschappelijke krachten zelf hun werk te laten doen en niet te sturen door middel van beleidsinstrumenten. Fenger en Klok omschrijven het als ‘laissez faire -beleid’, waarbij de overheid wel bepaalde doelen formuleert, maar afziet van ingrijpen (2014). Inzet hiervan wordt volgens Geul gerechtvaardigd vanuit de volgende overwegingen (2013, p. 30): - Normatieve overweging

‘Daar heeft deze beleidsvoerder principieel niets mee te maken, dat dient hij over te laten aan de markt of het particulier initiatief / hogere of lagere overheden.’

- Pragmatische overwegingen

‘Dat kunnen anderen beter dan deze beleidsvoerder.’ ‘De agenda is ove rbelast.’ - Effectiviteit overwegingen

‘Niets doen levert sneller of beter resultaat op dan ingrijpen’. - Kostenoverwegingen

‘Het middel is erger dan de kwaal.’ ‘Ingrijpen is duurder dan de maatschappelijke kosten van het probleem.’

3.4 Algemene en individuele instrumenten

Fenger en Klok (2014) onderscheiden algemene en individuele instrumenten (figuur 1). Een algemeen instrument heeft dezelfde inhoud voor een hele groep personen. Ook

communicatieve instrumenten kennen alge mene vormen (zoals het huis- aan- huis verspreiden van massamedia in een bepaalde buurt of postcodegebied) naast individuele vormen (zoals het voeren van individuele klantgesprekken op het gebied van activering en participatie).

In algemene vorm is een financieel instrument bijvoorbeeld een prijsregulering of het aanbieden van sportvoorzieningen tegen gereduceerde prijs aan bijstandsgerechtigden. Wanneer een subsidie of persoonsgebonden budget aan een specifiek persoon wordt toegewezen, dan is dat een individuele financiële prikkel.

(23)

22

Voorbeelden van een juridisch instrument zijn algemene wetten of algemeen verbindende plaatselijke verordeningen. Het aangaan van een persoonlijke overeenkomst voor het leveren van een tegenprestatie voor het verkrijgen van een persoonlijk budget of een uitkering is een vorm van een individueel juridisch instrument. Ook het fysieke instrument kent algemene en individuele vormen. De plaatsing van een verkeersdrempel is een algemene fysieke maatregel die iedereen op die route raakt. De toepassing van bestuursdwang, bijvoorbeeld het door een gemeente zelf feitelijk verwijderen van een illegaal bouwwerk, is een voorbeeld van een individuele fysieke ingreep (Fenger & Klok, 2014).

Dimensie Beleidsinstrumenten in het kader van activering

Communicatief Financieel Juridisch Fysiek Algemeen Massa-media Prijsregulering Wetgeving Sociale

infrastructuur Individueel Klantgesprekken Persoonsgebonden

budget

Leveren van verplichte

tegenprestatie Bestuursdwang Figuur 1 Algemene en individuele instrumenten van vier struringsmodellen (H.J.M. Fenger & P. -J. Klok, 2014 p.193)

3.5 Verruimende of beperkende instrumenten

Binnen het instrumentarium spreken Fenger en Klok (2014) ook over een tweedeling tussen verruimende en beperkende instrumenten (figuur 2). Verruimende instrumenten vergroten de gedragsmogelijkheden van de leden van de doelgroep , terwijl beperkende instrumenten de gedragsmogelijkheden van de doelgroep juist verkleinen. Voor communicatieve instrumenten wordt in dit verband wel onderscheid gemaakt tussen kennisvermeerderende voorlichting (verruimend) en wilsbeïnvloedende propaganda (beperkend). In het geval van propaganda worden de voorkeuren van burgers op zodanige wijze beïnvloed, dat de gepercipieerde keuzemogelijkheden afnemen. Voor financiële instrumenten geldt deze tweedeling voor subsidieregelingen en heffingenstelsels. In het verruimende geval kan de burger een

subsidiebedrag verwachten wanneer hij gewenst gedrag vertoont; het beschikbare inkomen neemt toe. In het beperkende geval moet hij juist een heffing betalen wanneer hij ongewenst gedrag (zoals de aanschaf van bepaalde genotsmiddelen) vertoont; het beschikbare inkomen neemt af. Voor juridische instrumenten geldt in dit kader het onderscheid tussen rechten en plichten. Worden bepaalde activiteiten door het instrument toegestaan (bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid om organisaties op te richten ) dan heeft het instrument een verruimend karakter. Ook aanspraak op overheidsprestaties, zoals het recht op een uitkering, kunnen als verruimende juridische instrumenten worden beschouwd. Wanneer echter plichten worden opgelegd, dus verboden of geboden, dan wordt gesproken van beperkende instrumenten.

De verruimende variant van een fysiek instrument maakt het burgers mogelijk activiteiten te verrichten die daarvoor onmogelijk waren. De aanleg van een nieuwe weg is hierbij een voorbeeld. De beperkende variant ontneemt in fysiek e zin gedragsopties. Zo ontneemt het plaatsen van automatische toegangspoorten reizigers de mogelijkheid tot zwartrijden (Fenger & Klok, 2014).

(24)

23

Dimensie Beleidsinstrumenten in het kader van activering

Communicatief Financieel Juridisch Fysiek Verruimend Voorlichten Subsidie Rechten, aanspraken Uitbreiden

Beperkend Propaganda Heffing Verbod, gebod Bestuursdwang Figuur 2 Verruimende en beperkende vormen van de vier sturingsmodellen (Fenger & Klok , 2014)

Het beperkende of verruimende karakter van een instrument lijkt vooral van belang te zijn voor de steun en weerstand die de toepassing van het instrument bij de doelgroep oproept. Bij beperkende instrumenten zal de steun bij de doelgroep doorgaans lager en de weerstand hoger zijn dan bij verruimende instrumenten (Fenger & Klok, 2014).

3.6 Dwingend of vrijwillig beïnvloeden van gedrag

Howlett en Ramesh (1995) onderscheiden beleidsinstrumenten naar de mate waarin gedrag wordt opgelegd. Zij onderscheiden drie niveaus waarop instrumenten gedrag beïnvloeden, namelijk vrijwillige instrumenten, een instrumentenmix en verplichte instrumenten (figuur 3). De maatstaf voor deze driedeling is de mate waarin een overheid invloed heeft op een uitvoeringsproces. Voor vrijwillige beleidsinstrumenten geldt weinig betrokkenheid en

inmenging vanuit de overheid; actoren hebben veel beleidsvrijheid (Howlett & Ramesh, 1995). Verplichte beleidsinstrumenten laten daarentegen geen discretionaire ruimte. Vanuit centraal niveau wordt gedrag dwingend opgelegd, met als doel om het beleidsproces, inclusief de uitvoering van het beleid, te controleren en te beheersen. Uitvoeringsactoren zijn

bijvoorbeeld verplicht zich te houden aan de eisen die in het beleid (dus van bovenaf) worden gesteld. Een instrumentenmix koppelt vrijwillige en verplichtende beleidsinstrumenten; er ontstaan beleidsinstrumenten die actoren een zekere mate van beleidsvri jheid geven, maar deze vrijheid wel inkaderen (Os, 2015).

Figuur 3 Het beïnvloeden van gedrag met behulp van beleidsinstrumenten (Howlett & Ramesh, 1995)

Fami ly a n d Co m m u n ity Volu n ta ry O rgan iza tio n s Priv at e M ar kets In fo rm at ion Su b sid ie s Au ctio n o f p ro p e rty Righ ts T ak s a n d Us e r Cha rge s Re gu lat ion s Pu b lic E n terp ris e s Dire ct Pro vis ion

Level of State Involvement

Low High

Voluntair Instruments

Mixed Instruments Compulsory Instruments

(25)

24

3.7 Effectors en detectors

Beleidsinstrumenten worden door Hood en Margetts (2007) omschreven als specifieke instrumenten waarmee vanuit uiteenlopende doelstellingen gepoogd wordt om gedrag te beïnvloeden. Effectors zijn beleidsinstrumenten die als doel heb ben om op basis van

autoriteit en gezag direct en dwingend het gedrag van een doelgroep te veranderen (Hood & Margetts, 2007). Het doel van detectors is daarentegen om een doelgroep te stimuleren om bepaald gedrag te vertonen of juist na te laten. Kenmerk van een detector is dat gedrag wordt bevorderd door het verstrekken of juist het onttrekken van hulpbronnen (zoals

communicatieve, financiële of juridische prikkels).

In de onderverdeling tussen effectors en detectors spelen a utoriteit en positie een belangrijke rol. Hood en Margetts noemen vier categorieën beleidsinstrumenten die een specifiek doel voor ogen hebben, namelijk: nodaliteit, autoriteit, kapitaal en organisatie (Dunleavy, Margetts, Bastow, & Tinkles, 2006; Os, 2015).

Nodaliteit is gericht op de sleutelpositie van de overheid in de samenleving. Het doel is dwingend en direct op te treden. De overheid is in veel gevallen een sturende autoriteit, omdat ze een formele positie heeft om wetgeving of beleid te ontwikkelen, maar kan ook een knooppunt zijn in een netwerk van actoren. Een lokale overheid heeft door haar functie een stevige formele positie bij het sturen van actoren.

Autoriteit biedt de overheid mogelijkheden om informat ie en hulpbronnen van andere sociale actoren te vorderen en gedrag direct te beïnvloeden door het gebruik van positie en functie. Bijvoorbeeld door met de inzet van wet - en regelgeving bij gemeenten af te dwingen dat ze een taak uitvoeren. Het doel is om de allocatie van hulpbronnen (kapitaal, mankracht en informatie) te stimuleren of juist te beperken.

Kapitaal verwijst naar de mogelijkheid voor een overheid om geld in te zetten om bijvoorbeeld kennis en informatie in te kopen en financiële sancties te ko ppelen aan bestuurlijke actoren. Het doel is om bestuurlijke organisaties te stimuleren om de gewenste keuzes te maken met behulp van positieve en negatieve financiële prikkels, bijvoorbeeld het verstrekken van subsidies of het innen van belasting.

Organisatie gaat over de capaciteit die een overheid heeft in mankracht, expertise en

infrastructurele voorzieningen (Dunleavy, Margetts, Bastow, & Tinkles, 2006). Het doel is om door organisatorische keuzes veranderingen in de samen leving te realiseren (Os, 2015).

Hulpbron Effectors Detectors

Nodaliteit Communicatie via massamedia of

persoonlijke communicatie

Inwinnen van informatie door formele positie

Autoriteit Formele bevoegdheid om door

directe wetgeving en beleid gedrag af te dwingen

Meldingsplicht, ontheffingsaanvragen

Kapitaal Subsidies, belastingvoordelen,

vergoedingen

Inzetten van belastingen, korten van uitkering om financiele middelen te ontrekken van doelgroep

Organisatie Overheid die ten dienste staat van

de maatschappij (sociale zekerheid)

Inzetten van mankracht en expertise om informatie te onttrekken aan maatschappij Figuur 4 Typering beleidsinstrumenten (Hood, 1983; Dunleavy et al, 2006; Os, 2015)

(26)

25

Figuur 4 laat zien dat beleidsinstrumenten, onderverdeeld in effectors en detectors, verschillende doelen kunnen dienen. Howlett en Ramesh (1995) onderscheiden

beleidsinstrumenten die gedrag verplichten en beleidsinst rumenten die gewenst gedrag uitlokken of stimuleren (Os, 2015). Effectors kunnen gedrag direct beïnvloeden (Bekkers, 2012, pp. 198-201). Een voorbeeld hierbij is een doelgroep verplichte a ctiviteiten voor te schrijven en specifieke doelen op te stellen en vervolgens te monitoren of de gestelde doelen zijn bereikt. Ook kunnen beleidsinstrumenten ingezet worden om gewenst gedrag uit te lokken. Hierbij kan worden gedacht aan het verstrekken va n sportschoolabonnementen of aan het beschikbaar stellen van een vergoeding bij het onderhouden van een buurttuintje.

3.8 Het effect van instrumenten

Als het doel is om een specifiek probleem middels interventies aan te pakken, zullen

beleidsvoerders proberen te sturen met behulp van een mix van typen instrumenten. Aan de keuze voor een type instrument liggen ook effectiviteits - en efficiëntieoverwegingen ten grondslag, figuur 5 geeft dit weer. Een veelgebruikte indeling van beleidsinstrumenten is de driedeling van juridische voorschriften, financiële prikkels en informatieoverdracht (Fenger & Klok, 2014; Geul, 2013). Fenger (2014) omschrijft deze drie typen ook wel als het hanteren van een zweep (juridische voorschriften), het voorhouden van een peen (de financiële prikkels) en het houden van een preek (de commutatieve overreding).

Figuur 5 Typen instrumenten: effect prijsverhouding van de beleidsinstrumen ten (Geul, 2013)

communicatief financieel jurdisch fysiek grondstof informatie geld regels dwang

ingang 'denken' 'doen' 'mogen' 'kunnen' werking: verruimend ja ja ja ja beperkend ja ja ja ja algemeen ja ja ja ja individueel ja ja ja ja vrijwillig ja ja ja ja individueel ja ja ja ja

effect relatief licht relatief zwaar

prijs relatief goedkoop relatief duur

(27)

26

3.9 Beantwoording van deelvraag 1

Welke beleidsinstrumenten zijn volgens de wetensch appelijke literatuur toepasbaar om het gedrag van een doelgroep te beïnvloeden?

Huidige wetenschappers omschrijven beleid als ‘de voornemens, keuzes en a cties, van een of meerdere bestuurlijke instanties gericht op de sturing van een bepaalde maatschappelijke ontwikkeling’ (Bovens, Hart, & Twist, 2012). In dit onderzoek gaat het om het gedrag van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt duurzaam te beïnvloeden door sturing te geven, zodat zij maatschappelijk actief worden.

Uit de theorie (paragraaf 3.3) valt op te maken dat beleid altijd inhoud en een functie heeft. De inhoud is een beargumenteerd samenstel van doelen, instrumenten en tijdskeuzen en de functie is om langs de geschetste weg een maatschappelijke ontwikkeling te beïnvloeden dan wel een probleem aan te pakken.

In verschillende studies zijn beleidsinstrumenten onderzocht (paragraaf 3.4). Deze studies definiëren een beleidsinstrument als alles wat een actor gebruikt of kan gebruiken om het bereiken van een of meerdere doeleinden te bevorderen. Het beleidsinstrumentarium is onder te verdelen in de volgende hoofdgroepen: communicatie, financiële prikkel, juridische sturing en fysieke sturing. Deze instrumenten kunnen los van elkaar toegepast of ingezet worden, maar ook gezamenlijk in een instrumentenmix.

In termen van efficiëntie en effectiviteit kunnen beleidsinstrumenten zowel algemeen (voor een grotere doelgroep) als individueel verruimend of beperkend ingezet worden. Daarnaast is er onderscheid te maken tussen dwingende en vrijblijvende beïnvloeding van gedrag. Bij vrijblijvende beleidsinstrumenten geldt weinig betrokkenheid en inmenging vanuit de overheid en hebben actoren, zoals klantmanagers, veel vrijheid. Verplichte

beleidsinstrumenten laten daarentegen geen discretionaire ruimte. De communicatieve en financiële instrumenten hebben een beperkte invloed op gedrag, bij de inzet van juridische en fysieke instrumenten is een groter effect op het gedrag van de doelgroep te verwachten. Naast genoemde instrumenten is er nog een beleidsinstrument, namelijk het welbewuste niets doen: om bepaalde doeleinden te bereiken afzien van het ondernemen van actie. Beleid en de daaruit voortvloeiende beleidsinstrumenten zijn noodzakelijk om uitvoering te geven aan wetten en regels. In het kader van dit onderzoek zijn verschillende

beleidsinstrumenten toepasbaar om het gedrag van de doelgroep te beïnvloeden. Voor het verdere onderzoek is het interessant om na te gaan in hoeverre de gemeente Amsterdam de vier hoofdgroepen individueel of in de vorm van een mix toepast: wat schrijft het lokale beleid voor en wat passen de klantmanagers toe? Het antwoord op deelvraag 1 dient als startpunt voor de literatuurstudie van het empirische onderzoek in hoofdstuk 5. In de literatuurstudie zal de wet- en regelgeving en het Amsterdamse beleid in het kader van activering en participatie worden onderzocht, om een antwoord te krijgen op de twe ede deelvraag van dit onderzoek.

(28)

27 Figuur 6 Instrumentenschema op basis van de literatuur

Figuur 6 is ontstaan vanuit het theoretisch kader. Het schema zal als leidraad dienen voor dit onderzoek en zal worden ingevuld aan de hand van de bestudering van het Amsterdams beleid. Tevens zal dit schema gebruikt worden als kader voor de interviews, waarvoor iedere respondent verzocht wordt het schema in te vullen naar eigen inzicht, kennis en

praktijkervaring. Niet s d oen Com mu nicati ef Fin anci eel Jur idisch Fysiek Algemeen Individueel Verruimend Beperkend Dwingend Vrijwillig

Effect relatief zwaar

Prijs relatief goedkoop relatief duur relatief licht

(29)

28

4 METHODOLOGISCHE VER ANTWOORDING

In voorliggend hoofdstuk zijn de onderzoeksstrategie en onderzoeksmethode die voortvloeien uit de onderzoeksvraag omschreven en onderbouwd.

De hoofdvraag in dit onderzoek luidt:

Hoe maken klantmanagers gebruik van de beschikbare beleidsin strumenten bij het sociaalmaatschappelijk activeren van de bewoners van de Oostelijke Eilanden met een sociaaleconomische achterstand en hoe kan de klantmanager de inzet van

beleidsinstrumenten verbeteren?

Dit onderzoek bestaat uit twee componenten. Het eerste deel van de hoofdvraag is exploratief (verkennend), waarbij de deelvragen en hoofdvraag beschrijvend worden beantwoord. Het tweede deel van de hoofdvraag is ontwerpend, waarbij de deelvraag en hoofdvraag met praktische aanbevelingen worden beantwoor d (Van Thiel, 2013).

4.1 Verantwoording onderzoeksstrategie en onderzoeksmethode

De onderzoeksstrategie die is ingezet voor dit onderzoek is een gevalstudie. Hiervoor is gekozen omdat er slechts één onderzoekseenheid onderzocht wordt, namelijk de

klantmanager die de eilandbewoners met een grote afstand tot de arbeidsmarkt met de inzet van beleidsinstrumenten tracht te activeren. Een gevalstudie geeft ook de mogelijkheid om aan de hand van verschillende methoden de deelvragen te bean twoorden. In het theoretisch kader (hoofdstuk 3) en met de literatuurstudie (hoofdstuk 5) zijn achtergronden,

(wetenschappelijke) theorieën, wetgeving en beleidsstukken geanalyseerd om de eerste twee deelvragen te kunnen beantwoorden. Vervolgens zijn in he t praktijkonderzoek

(veldonderzoek) de Oostelijke Eilanden van stadsdeel Centrum als praktijkcasus gebruikt. Voor deze casus is gebruikgemaakt van een inhoudsanalyse op basis van een

literatuuronderzoek, interviews en een focusgroep (Van Thiel, 2013). Op basis van de

literatuurstudie en de onderzoeksresultaten worden de laatste twee deelvragen beantwoord. In de eindconclusie wordt vervolgens de hoofdvraag beantwoord.

Dit onderzoek heeft twee doelstellingen: verkennen en ontwe rpen.

4.2 Wijze van dataverzameling

Inhoudsanalyse

Een methode die past bij een gevalstudie is een inhoudsanalyse. Dit is een methode voor het verzamelen en analyseren van de inhoud van bestaand materiaal, bijvoorbeeld documenten, om feiten en opvattingen vast te stellen of gebruikte argumentaties te reconstrueren (Van Thiel, 2013). In hoofdstuk 2 is aan de hand van onderzoeksrapporten en wetenschappelijke en vakliteratuur onderzocht wat de functie is van beleid en welke instrument en daarvoor ingezet kunnen worden. Hoofdstuk 4 is een vervolg op het theoretisch kader en is onderdeel van het empirisch onderzoek. In dit hoofdstuk wordt de literatuurstudie beschreven naar de

participatiewet en, onder andere, de relevante beleidskaders, uitvoeringsprogramma’s en gebiedsplannen van de gemeente Amsterdam. De vraag hierbij is uit welk beleid

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Oefententamen Wiskundige Technieken

De Algemene Rekenkamer vindt dit een cruciaal punt: alleen als er goede informatie is over het beleid zelf én over de uitvoering en de resultaten daarvan kan de minister en/of de

Ook wijzigingen in het bevoegdhedenstelsel zijn nodig om te zorgen dat de juiste leraar voor de juiste klas kan worden ingezet en de gewenste kwaliteit kan leveren.. Bepaalde

Daarnaast hopen we dat deze notitie ook andere partijen, die zich inzetten voor de bevorde- ring van het vakmanschap binnen het domein van werk en inkomen (onder andere de

De bereidheid van semi-professionele organisaties om zich in te spannen of concessies te doen om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt beter te laten functioneren

‘Wat een degradatie, om van een Forum op een blad vol wijven terecht te komen!’... een dienst bewijst. Ik wacht nu op een brief van jou voor ik me hierover een opinie vorm, en in

Van deze opdracht maakte eveneens deel uit het ondersteunen en evalueren van een proefproject voor activering van fase 4-cliënten van het bureau Sociale zaken.. Het

In het licht van het bovenstaande, maar ook gezien het feit dat in de andere proefgemeenten gemiddeld genomen tegen de 80% van de bereikte cliënten deelnam aan het interview,