• No results found

Studenten met een delinquent verleden : een studie naar keuzes en ontwikkelingen in de adolescentieperiode die leiden tot het beëindigen van delinquent gedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Studenten met een delinquent verleden : een studie naar keuzes en ontwikkelingen in de adolescentieperiode die leiden tot het beëindigen van delinquent gedrag"

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Algemene Sociale Wetenschappen

Bachelorscriptie

___________________________________________

Studenten met een delinquent verleden

__________________________________________________

Een studie naar keuzes en ontwikkelingen in de adolescentieperiode die

leiden tot het beëindigen van delinquent gedrag

Kim Lapperre – 10104003

Begeleidster: Yatun Sastramidjaja 21 juni 2013

(2)

Om te beginnen wil ik de mensen bedanken die mij hebben geholpen deze scriptie tot stand te brengen. Allereerst is dat mijn scriptiebegeleider Yatun Sastramidjaja bedanken voor haar positieve energie die mij enorm heeft gemotiveerd, en haar kritische blik en goede adviezen waardoor ik tot een eindresultaat ben gekomen waar ik trots op ben. Daarnaast wil ik mijn respondenten bedanken die open en eerlijk aan dit onderzoek hebben deelgenomen. Door hun oprechte en uitgebreide verhalen ben ik tot boeiende inzichten gekomen en is er meer

diepgang in mijn scriptie ontstaan.

In het bijzonder wil ik ex-gedetineerde Jego Amadi bedanken. Tijdens het interview ben ik veel te weten gekomen over verschillende levensfasen die iemand kan doormaken, waar hij openhartig over heeft verteld. Ook heb ik van mijn respondenten en ex-gedetineerde geleerd dat het leven vergankelijk is, het komt en het gaat. Daarom is het extra belangrijk om stil te staan bij dit moment, te reflecteren op hoe het was, en trots te zijn op waar het nog heen kan gaan. Dit is ook een belangrijk onderdeel in mijn scriptie. Ik hoop dat ook over te kunnen brengen aan de hand van het stuk wat nu voor u ligt, mijn bachelorsciptie.

Kim Lapperre

Amsterdam, 21 juni 2013

(3)

Abstract

Jeugddelinquentie wordt door de huidige maatschappij steeds meer als probleem ervaren. Kleine delicten zoals vandalisme, diefstal en (drugs)overlast zijn voorbeelden van ‘kleine criminaliteit’ en worden vaak gerapporteerd bij jongeren binnen de pubertijd-fase. Dit is een instabiele fase binnen de adolescentie waarin jongeren gevoeliger zijn voor het ontwikkelen van delinquent gedrag. Sociale invloeden en het ontwikkelen van eigen autonomie kunnen tijdens de pubertijd zorgen voor een spanningsveld wat geventileerd wordt in opstandig gedrag. In deze studie wordt onderzoek gedaan naar de keuzes en persoonlijke

ontwikkelingen tussen de pubertijd en jongvolwassenheid die bijdragen aan het beëindigen van delinquent gedrag. De focus van dit onderzoek ligt op protectieve factoren bij voorheen delinquente jongeren die nu maatschappelijk succesvol zijn (studeren op HBO/WO niveau). Aan de hand van interviews en life-story data wordt het perspectief van deze jongvolwassenen weergegeven en geanalyseerd.

(4)

Inhoudsopgave

1. Inleiding………..……. 6

2. Theoretische kader……….…….8 2.1 Risk society

2.2 Criminaliteit als maatschappelijk probleem

2.3 Ontwikkeling van antisociaal en delinquent gedrag 2.4 Verschillen in het voortzetten van delinquent gedrag 2.5 Verantwoordelijkheid en support 3. Probleemstelling……….……….16 4. Methodologie………...…….……...20 4.1 Semigestructureerde interviews 4.2 Life story’s 5. Resultaten……….…...26 5.1 Resultaten semigestructureerde interviews……….…..26

5.1.1 Familieband/ steun/ support 5.1.2 Omschrijving puber

5.1.3 Sociale omgeving

5.1.4 Achtergrond delinquent gedrag 5.1.5 Beëindigen delinquent gedrag

5.1.6 Volwassenwording/ verantwoordelijkheid 5.1.7 Reflectie

5.1.8 ‘Risk society’

5.2 Resultaten life story’s……….……37

5.2.1 Kindertijd/ opgroeien 5.2.2 Hoogtepunt

5.2.3 Dieptepunt 5.2.4 Keerpunt

5.2.5 Moment van wijsheid 5.2.6 Wie ben je nu? 5.2.7 Toekomst 5.2.8 Uitdagingen 5.2.9 Moment van spijt

(5)

5.2.10 Waardevolle dingen/ trots

5.3 Interview met een ex-gedetineerde……….49

5.3.1 Achtergrond

5.3.2 Delinquente verleden

5.3.3 Beëindigen delinquent gedrag 5.3.4 Reflectie

5.4 Resultaten en onderliggende theorieën……….53

5.4.1 Pubertijd

5.4.2 Sociale omgeving 5.4.3 Risicofactoren

5.4.4 Delinquent gedrag: soorten criminaliteit 5.4.5 Individuele keuzes en protectieve factoren 5.4.6 Zelfreflectie 6. Conclusie………...58 6.1 Conclusie 6.2 Discussie 6.3 Reflectie 7. Literatuurlijst………..63 8. Bijlagen………...……….………66 Instrument 1: Interne mail naar UvA studenten

Instrument 2: Poster Reclassering

Instrument 3: Semigestructureerde interview Instrument 4: Life story

Instrument 5: Interview ex-gedetineerde

(6)

1. Inleiding

Aan het begin van de puberteit verandert er bij de mens veel op sociaal, emotioneel, cognitief en fysiek gebied. Deze fase is een onderdeel van de adolescentie waarin ook wel gesproken wordt van een ‘heroriëntatie op de eigen persoon’ waardoor veel jongeren een identiteitscrisis ervaren. Door verwachtingen en confrontaties uit de sociale omgeving komt de puber voor veel keuzes te staan. Deze keuzemomenten dienen zich aan in een periode waarin de jongere zich los probeert te maken van het kind-zijn, en zich verder ontwikkelt naar een volwassen bestaan (Moffitt, 1993). In deze periode zijn jongeren extra kwetsbaar voor invloeden uit de sociale omgeving en hechten zij meer waarde aan vriendschappen en relaties met leeftijdsgenoten (Crone, 2010). Tegelijkertijd ontwikkelen jongeren zich tijdens de

adolescentie op persoonlijk vlak en zijn zij op zoek naar eigen autonomie tegenover invloeden vanuit de sociale omgeving. Deze invloeden kunnen voor een spanningsveld zorgen en

tegenstrijdige reacties of opstandig gedrag uitlokken (Moffitt,1993).

Persoonlijke keuzes en ontwikkelingen kunnen soms in strijd zijn met verwachtingen uit de sociale omgeving en daarbij horende verantwoordelijkheden. Jongeren hebben in de vroege adolescentie meer behoefte aan risicogedrag en kunnen gevaarlijke situaties minder goed inschatten (Crone, 2010). Deze kwetsbaarheid kan eerder leiden tot probleemgedrag doordat jongeren in deze fase minder begrensd zijn. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (2010) is jeugdcriminaliteit oververtegenwoordigd ten opzichte van de gehele criminaliteit in Nederland. Het blijkt dat jongeren tussen de 12-14 jaar vaak hun eerste ‘delict’ plegen (van der Laan, 2005); hierbij gaat het om kleine delicten zoals eenvoudige diefstallen, winkeldiefstal, vandalisme, bedreiging, drugsoverlast. Enerzijds roept het de vraag op met welke beweegredenen het delict gepleegd wordt: de persoonlijke drang om delinquent gedrag te vertonen of de druk vanuit de sociale omgeving? Daarbij zijn maatschappelijke normen, waarden en verwachtingen uit de sociale omgeving van belang. Anderzijds is het des temeer belangrijk om te kijken welke keuzes en ontwikkelingen in de vroege adolescentie tot de jonge volwassenheid bijdragen tot het beëindigen van delinquent gedrag. Dit onderzoek zal zich dan ook richten op deze protectieve factoren. Aan de hand van deze positieve kijk op voorheen delinquente jongeren is nog weinig onderzoek gedaan waardoor het wellicht nieuwe inzichten kan bijdragen .

De doelgroep van dit onderzoek zijn jongvolwassenen (vanaf 18 jaar) die in de pubertijd delinquent gedrag hebben vertoond maar nu alsnog maatschappelijk succesvol zijn doordat zij studeren op HBO of WO niveau. Over deze doelgroep is nog weinig over bekend

(7)

en om die reden is het relevant om succesfactoren te onderzoeken vanuit het perspectief van deze jongvolwassen, door middel van semigestructureerde interviews en life-story interviews. Dit onderzoek zal ingaan op de verschillende invloeden die zorgen voor een spanningsveld tussen persoonlijke keuzes tegenover verwachtingen en druk vanuit de sociale omgeving. Hierbij ligt de focus in eerste instantie op de uiting van delinquent gedrag. Naast

verwachtingen wordt gekeken naar de heersende normen en waarden en in hoeverre het als lastig wordt ervaren te conformeren aan maatschappelijke normen. Vervolgens zal gekeken worden naar de mate van positieve invloed uit de sociale omgeving op de ontwikkelingen van de delinquente jongere, dit zijn protectieve factoren. Ten slotte zullen de beweegredenen die leiden tot het beëindigen van delinquent gedrag in de jong volwassenheid onderzocht worden. Er wordt gekeken naar wat jongeren aanzet tot delinquent gedrag met hier de focus op wat hen uiteindelijk ertoe beweegt te stoppen met delinquent gedrag. Het doel van dit onderzoek is om die positieve elementen en factoren in kaart te brengen. In plaats van naar risicofactoren te kijken wordt in dit onderzoek de nadruk gelegd op protectieve factoren, persoonlijke ontwikkelingen en keuzes die leiden tot het beëindigen van delinquent gedrag in de jong volwassenheid.

(8)

2. Theoretisch kader

In het theoretisch kader zal eerst jeugdcriminaliteit als maatschappelijk probleem worden toegelicht, waarin de mate van jeugddelinquentie in Nederland statistisch wordt bekeken. Vervolgens komt delinquent gedrag onder jongeren in de vorm van ‘kleine criminaliteit’ aan bod. Er zal dieper worden ingegaan op het feit dat delinquentie in Nederland voornamelijk voorkomt onder jongeren en waarom deze groep kwetsbaarder is voor het ontwikkelen van antisociaal dan wel delinquent gedrag. De nadruk zal liggen op invloeden uit de sociale omgeving en persoonlijke keuzes die leiden tot het uiten van delinquent gedrag. Ten slotte zal worden ingegaan op het verschil tussen jongeren die het delinquente gedrag voortzetten in de volwassenheid en jongeren die het delinquente gedrag uiten tijdens de adolescentie periode, maar beëindigen in de volwassenheid. Hierin zal de focus op protectieve factoren en

mogelijke risicofactoren liggen. Deze laatste doelgroep is de focus van dit onderzoek en wordt door Moffitt (1993) adolescence-limited delinquency genoemd.

2.1 Risk society

Volgens Beck (1992) vallen negatieve invloeden uit de omgeving in de context van wat hij de ‘risk society’ noemt. Interactiepatronen tussen individu en omgeving ontstaan en ontwikkelen zich in een samenleving vol risico’s die continu in verandering is. Jongeren hebben volgens Furlong en Cartmel (1997) tegenwoordig vaak minder sterke banden met familie, school en werk en komen voor meer persoonlijke keuzemomenten te staan. Dit kan eerder voor problemen en foute keuzes zorgen in een samenleving vol verwachtingen, verleidingen en invloeden van buitenaf.

Een grote mate aan sociale veranderingen en individualisering leidt in een ‘risk society’ tot kwetsbaarheid en onzekerheid (Furlong & Cartmel, 1997). Hierbij zien we dat invloeden uit de samenleving aan persoonlijke ontwikkelingen wordt gekoppeld. Het nemen van risico’s wordt als persoonlijke keuze ervaren en niet gezien als gevolg van collectieve processen. Er wordt minder rekening gehouden met elkaar waardoor een groeiende afstand tussen individu en omgeving is te zien. Deze mate van individualisering en het gevoel dat keuzes enkel aan jezelf zijn toe te schrijven, leiden er mogelijkerwijs toe dat individuen minder

verantwoordelijkheid ten opzichte van elkaar ervaren. Hierdoor zou delinquent gedrag eerder vertoond kunnen worden zonder gevoelens van spijt of schaamte tegenover anderen. Naast deze kwetsbaarheden kunnen jongeren in de pubertijd zichzelf minder goed reflecteren omdat ze minder stilstaan bij hun gedrag en de consequenties daarvan, ze zijn meer gefocust op

(9)

snelle beloningen op korte termijn (Crone en Dahl, 2012). Hierdoor houden ze minder rekening met elkaar en zijn ze meer bezig met eigenbelangen, wat het leven in een ‘risk society’ mogelijk bevorderd.

2.2 Jeugdcriminaliteit als maatschappelijk probleem

Criminaliteit en geweldsdelicten worden in de huidige maatschappij steeds meer als een probleem ervaren (Schuyt en Van den Brink, 2003). Steeds meer onderzoek wordt

verricht naar delinquentie onder jongeren door verschillende instanties, bijvoorbeeld vanuit de overheid naar de groei van jeugdcriminaliteit, wat de beleving van het onderwerp in de

samenleving vergroot. Enerzijds is het positief dat het thema steeds meer in de belangstelling staat en beleid zich hierop verder ontwikkelt, maar extra aandacht zorgt ook voor

verontrusting onder de bevolking. De aandacht gaat vooral uit naar ‘kleine criminaliteit’ wat ook wel de veelvoorkomende delicten worden genoemd, denk hierbij aan: vernieling, diefstal en overlast (Van der Laan, 2001). Daarbij blijken de verdachten vaak relatief jong te zijn; voornamelijk tussen de 12 en 17 jaar. Als we naar de statistieken kijken van geregistreerde verdachten tussen de 12 en 17 jaar zouden de cijfers tussen 2005 en 2011 met 45% zijn gedaald. Een aanzienlijk percentage. Echter als we de zelf gerapporteerde cijfers uit onderzoek bekijken geeft ruim één derde van de 12- tot 17-jarige aan in de afgelopen 12 maanden een delict te hebben gepleegd (Van der Laan en Blom, 2011). Dit suggereert dat delinquentie onder jongeren vaker voorkomt dan er gemeten wordt. Hoewel criminaliteit onder jongeren over het algemeen daalt, bestaat er onenigheid over statistische cijfers.

Verschillende vormen van criminaliteit worden door elkaar gehaald, daarom is het van belang te vermelden dat het binnen dit onderzoek expliciet gaat om ‘kleine criminaliteit’ zoals Van der Laan (2001) verwoordt.

Geweldsdelicten zijn in 2010 met 23% het meeste gerapporteerd, vermogensdelicten en vernielingen volgen hierna. Daarbij plegen jongens 1,5 keer vaker een delict dan meisjes. De zelfrapportage van delinquent gedrag neemt toe naarmate jongeren ouder worden, van 17% onder de 11-12 jarigen tot 43% onder de 16-17 jarigen (Van der Laan en Blom, 2011). Wel moet voorzichtig worden omgegaan met zelfgerapporteerde cijfers aangezien deze cijfers vaak een overschatting van delinquent gedrag weergeven. Marokkaanse jongeren biechten bijvoorbeeld structureel minder delicten op dan daadwerkelijk gepleegd, terwijl andere groepen juist meer delicten opbiechten dan in werkelijkheid gepleegd (Junger, 1989).

Bovendien zijn de zelfrapportages afgenomen bij een steekproef wat enige onnauwkeurigheid geeft in het daadwerkelijk voorkomen van delinquent gedrag (Van der Laan en Blom, 2011).

(10)

Ook moet er volgens het Bonger Instituut rekening worden gehouden met het feit dat politie en justitie vaker ingrijpt tegen gedragingen die voorheen niet onder jeugdcriminaliteit vielen (Korf, Benschop, Blom & Steen, 2012). Er is een verschuiving in tolerantie te zien. Daarbij doen slachtoffers van jeugdcriminaliteit in 2000 eerder en vaker aangifte dan in 1980

(Wittenbrood, 2000). Daarom is binnen het onderzoeksveld een debat gaande betreffende de criminaliteitscijfers en in hoeverre officiële statistieken aanneembaar zijn. Feit is dat

hardnekkige en gewelddadige jeugdcriminaliteit bij jongeren relatief weinig voorkomt, het gaat voornamelijk om ‘kleine criminaliteit’ (Eliaerts, 2006).

2.3 Ontwikkeling van antisociaal en delinquent gedrag

Delinquent gedrag wordt onder jongeren veelal in groepsverband gepleegd. Met name in de vroege adolescentie is de invloed van delinquente vrienden op de ontwikkeling van individueel delinquent gedrag groot (Dishion, Patterson, Stoolmiller & Skinner, 1991). Jongeren richten zich in de pubertijd meer op leeftijdsgenoten om hun sociale identiteit te vormen. Daarbij laten ze hun kindertijd steeds meer los om zich tot een meer autonoom en zelfstandige adolescent te ontwikkelen (Finkenauer, 2002). In deze adolescentiefase (die begint vanaf 12 jaar met de pubertijd) zijn jongeren gevoeliger voor conflicten en ervaren zij vaak problemen in het zoeken naar hun eigen identiteit.

Hirschi (2002) stelt aan de hand van zijn sociale controle theorie (ook wel

‘bindingstheorie’ genoemd) dat individuele motivaties en redenen er minder toe doen bij de ontwikkeling van delinquent gedrag. Binnen deze theorie zijn hechting, toewijding,

betrokkenheid en geloof in groepsnormen- en waarden van belang. Deze vier factoren kunnen samen leiden tot het conformeren aan of juist detacheren van bepaalde groepsnormen- en waarden en kunnen leiden tot delinquent gedrag. Een persoon gedraagt zich volgens de sociale controle theorie namelijk naar de normen en waarden van een groep waarbinnen de jongere zich bevindt. Tijdens de pubertijd zijn jongeren op zoek naar hun eigen normen en waarden, hierbij zoeken ze meer bevestiging bij leeftijdgenoten om hun sociale identiteit en eigen autonomie te ontwikkelen (Crone, 2010).

De pubertijd is een periode in de adolescentie en wordt gezien als instabiele fase. In de pubertijd ervaren jongeren veel fysieke veranderingen wat invloed heeft op het gedrag.

Volgens onderzoek van Crone (2010) zijn de hersengebieden nog niet goed op elkaar afgestemd doordat de ontwikkeling binnen hersengebieden op verschillende momenten plaatsvindt. Hierdoor kan de jongere zich eerder risicovol gedragen omdat de puber de grenzen van zijn gedrag onvoldoende aanvoelt. Tevens kan de jongere zijn emoties minder

(11)

goed onder controle houden omdat de emotieregulatie nog in ontwikkeling is.

Vervolgonderzoek van Crone en Dahl (2012) laat zien dat de sociaal-affectieve ontwikkeling in de pubertijd zorgt voor verschillen in flexibiliteit bij het bewust stellen van doelen en prioriteiten. Het adolescente brein is gevoeliger voor sociaal-affectieve stimuli waardoor pubers vaak impulsiever en onvolwassen reageren met de focus op korte termijn effecten. Deze cognitieve kwetsbaarheden leiden tot een grotere kans op risicogedrag in de pubertijd, waarbij de focus ligt op snelle beloningen (Crone en Dahl, 2012).

Swaab (2011) heeft een andere visie op agressief, antisociaal gedrag. Hij stelt dat de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag deels aangeboren is. De kans op het vertonen van antisociaal, ontremd of delinquent gedrag neemt volgens Swaab (2011) in de pubertijd toe door een stijgende testosteronspiegel. Het mannelijk hormoon testosteron stimuleert agressief gedrag, echter kunnen slechte sociale omstandigheden en een gebrek aan opleiding ook bijdragen aan de uiting van delinquent gedrag bij jongeren. Deze contextfactoren worden ook door Bronfenbrenner (1994) aangehaald. Hij stelt in zijn sociaal-ecologische model dat kinderen zich ontwikkelen aan de hand van vijf verschillende systemen: het micro-, meso-, macro-, exo- en chronosysteem. De microsystemen hebben de grootste invloed op het gedrag van het kind, dit is de interactie met ouders en vrienden (Bronfenbrenner, 1994). Door interne veranderingen, veranderingen binnen vriendengroepen en veranderingen in de ouder-kind (jongere) interactie wordt de kans op gedragsproblemen in de pubertijd verhoogd.

Crone (2010) probeert puberaal risicogedrag specifiek te verklaren aan de hand van vier veranderingen in het brein, namelijk de cognitieve, emotionele, creatieve en sociale veranderingen. Cognitieve veranderingen in de pubertijd leiden volgens Crone tot

veranderingen in reactie op stimuli, het brein is gevoeliger voor korte termijn beloningen en daardoor minder actief bij gevaar. De emotionele fine-tuning is nog in ontwikkeling, wat betekent dat de jongere beperkt is bij het ervaren van de juiste emotie bij het maken van een beslissing (Crone, 2010). Deze lagere mate van zelfbeheersing wordt in de opvoedingscontext ook aangehaald als risicofactor voor het ontwikkelen van antisociaal dan wel delinquent gedrag (Karreman, Van Tuijl, Van Aken, & Dekovic, 2009). Bij voortdurende ruzie tussen ouder en kind volgt er vaak strengere disciplinering en het uitoefenen van controle door de ouder(s) (Ehrensaft et al., 2003). Wanneer dit samengaat met een lage zelfbeheersing en minder interne controle door het gebrek aan emotieregulatie bij het maken van beslissingen, kan deze combinatie factoren leiden tot agressief dan wel delinquent gedrag.

De ontwikkelingen en veranderingen die optreden tijdens de pubertijd geven de kwetsbaarheid en gevoeligheid van jongeren in deze fase weer. Het feit dat jeugdcriminaliteit

(12)

oververtegenwoordigd is in vergelijking met andere leeftijdsgroepen zou dus mede verklaard kunnen worden door cognitieve en sociale ontwikkelingen in het brein en verschillen in opvoeding en omgeving. Antisociaal gedrag op jonge leeftijd blijkt ook een relevante voorspeller voor het vertonen van delinquent gedrag (Vente & Michon,1998). Genetische factoren in combinatie met omgevingsfactoren leiden tot het versterken van een genetische aanleg tot delinquent gedrag. Hierbij valt te spreken over een negatief interactiepatroon tussen omgeving en individu waarbij deze elkaar negatief kunnen versterken. Ook kan de relatie tussen omgeving en individu uit balans zijn wanneer de jongere andere dingen wil

ontwikkelen dan wat zijn omgeving van hem verlangt.

Irwin, Millstein en Jack (1986) stellen dat het nemen van meer risico in de adolescentie periode gerelateerd is aan de ontwikkeling van autonomie; het zelf willen ontdekken van eigen wetten en het vrij willen zijn van extern bestuur. Ook Kohlberg (1984) geeft aan dat kinderen vanaf het begin van de pubertijd hun eigen normen en waarden willen ontwikkelen. Moffitt (1993) bevestigt deze theorieën en stelt dat de invloed op eigen

autonomie en het spanningsveld rondom persoonlijke ontwikkelingen enerzijds en verwachtingen en verantwoordelijkheid anderzijds, kunnen leiden tot delinquent gedrag. Oftewel, de zoektocht naar eigen normen en waarden en de drang los te komen van

verwachtingen uit de sociale omgeving kan opstandig gedrag tot gevolg hebben. Binnen dit spanningsveld liggen volgens Moffitt (1993) cruciale factoren die leiden tot het al dan niet ontwikkelen of voortzetten van delinquent gedrag in de volwassenheid.

2.4 Verschillen in het voortzetten van delinquent gedrag

Uit biopsychologisch onderzoek blijkt dat delinquente gedrag vaak in de

jongvolwassenheid grotendeels verdwijnt (Vente & Michon, 1998). Volgens de theorie van Moffitt (1993), zoals toegepast door White, Bates en Buyske (2001), wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen delinquent gedrag: adolescence-limited delinquency en

life-course-persistent delinquency. Hierbij zijn enkele neuropsychologische en persoonlijke

risicofactoren te benoemen die interacteren met het delinquente gedrag. Delinquent gedrag staat hierin gelijk aan het zich schuldig maken aan het plegen van kleine delicten, oftewel ‘kleine criminaliteit’. Beperkingen in de hersenontwikkeling, geboortecomplicaties en genetische factoren worden door Moffitt (1993) als neuropsychologische risicofactoren beschouwd. Een moeilijk temperament en tekorten in impulscontrole en gedragsinhibitie in combinatie met negatieve emotionaliteit en vermijdend gedrag zijn persoonlijke risicofactoren. Deze factoren zijn gerelateerd aan delinquent gedrag (Caspi et al., 1994). Uiteindelijk leiden

(13)

risicofactoren uit de omgeving tot het aanzetten dan wel aanhouden van delinquent gedrag (Moffitt, 1993). Zoals hierboven vermeld kan volgens Moffitt (1993) een onderscheid gemaakt worden tussen aanhoudende delinquentie in de volwassenheid of delinquentie die zich beperkt tot de adolescentie periode, hij noemt dit life-course-persistent delinquency tegenover adolescence-limited delinquency.

Volgens Moffitt’s theorie (1993) scoren neuropsychologische, persoonlijke en risicofactoren uit de omgeving laag op aanhoudende delinquentie. Enkel het niet kunnen controleren en onderdrukken (des-inhibitie) van impulsief gedrag zou gerelateerd zijn aan

life-course delinquency. Dit geeft aan dat delinquent gedrag veroorzaakt door bovenstaande

risicofactoren (neuropsychologische, persoonlijke en risicofactoren uit de omgeving) eerder tijdelijk delinquent gedrag veroorzaakt (adolescence-limited delinquency) dan delinquent gedrag dat zich voortzet in de volwassenheid. Het aanhouden van delinquent gedrag kan echter wel verklaard worden door omgevingsfactoren waarin de mate van negatieve veranderingen die een jongere heeft overgehouden aan het vertonen van delinquent gedrag van belang is (Moffitt & Terrie,1993). Denk hierbij bijvoorbeeld aan het aansluiten bij een deviante groep leeftijdsgenoten waardoor de jongere delinquente gedrag ontwikkelt, en wat het nemen van foute beslissingen in stand houdt. Volgens Granic en Dishion (2003) is de omgang met delinquente vrienden en de mate van eerder delinquent gedrag de sterkste voorspeller van delinquent gedrag in de toekomst.

Adolescence-limited delinquency heeft echter een begin en een einde, het wordt enkel

vertoond in de adolescentieperiode. Moffitt (1993) beargumenteert dat factoren uit de sociale omgeving beslissend kunnen zijn in het al dan niet voortzetten van delinquent gedrag na de adolescentieperiode. Dit zou betekenen dat de sociale omgeving een sterke invloed kan hebben tijdens de adolescentie. Laub en Sampson (1993) stellen eveneens dat sociale contacten en verschillende levensgebeurtenissen kunnen leiden tot het beëindigen van delinquent gedrag. Hierbij is het van belang te kijken in wat voor sociale omgeving een jongere zich bevindt op school, qua vrienden en in zijn thuissituatie. Een combinatie van deze factoren kan leiden tot het beëindigen van delinquent gedrag maar ook tot de ontwikkeling van delinquent gedrag.

Delinquent gedrag wat zich uiteindelijk niet voortzet in de volwassenheid wordt door Moffitt (1993) omschreven aan de hand van de ontwikkeling tot verantwoordelijke

volwassene. Deze vorm van delinquentie is volgens Moffitt eerder ‘rebels’ gedrag dan

agressieve delinquentie. Dit gedrag zou te verklaren zijn door vroegtijdige volwassenwording en door de invloed van leeftijdsgenoten op eigen autonomie. Het verschil met de groep die

(14)

delinquent gedrag voortzet is volgens Moffitt gerelateerd aan de beweegredenen die jongeren hebben bij het vertonen van delinquent gedrag. Het opstandige gedrag wat wordt

toegeschreven aan adolescence-limited delinquency komt voort uit sociale problemen, problemen in de ontwikkeling en de drang zich los te maken van extern bestuur. Het wordt gezien als tegenreactie op het kind-zijn in een volwassenen maatschappij waarin een jongere voor veel keuzes komt te staan. Moffitt stelt dat delinquent gedrag in de adolescentie

voortkomt uit de interne drang zich los te maken van hun maatschappelijke status als onvolwassene. Echter zijn zij soms nog niet in staat dit op een verantwoordelijke en verstandige manier te doen, mede door verleidingen en invloeden uit de sociale omgeving, bijvoorbeeld vanuit leeftijdsgenoten. Doordat jongeren zelf vaak nog niet in staat zijn met voldoende verantwoordelijkheid te handelen is het van belang een omgeving te hebben die hen daarin support (Phoenix en Kelly, 2013).

Figuur 1. In deze grafiek is de mate van voorkomen van antisociaal gedrag per leeftijd te zien (Moffit, 1993). Daarbij is er een piek tussen de 14 en 22 jaar, een stijgende lijn in het vertonen van antisociaal gedrag is volgens deze grafiek te zien rond 13-14 jarige leeftijd, het begin van de pubertijd. Een dalende lijn is te zien rond 22-23 jarige leeftijd, het begin van de (jong)volwassenheid.

2.5 Verantwoordelijkheid en support

Het ervaren van meer verantwoordelijkheid zonder adequate vorm van support is volgens een studie van Phoenix en Kelly (2013) een risicofactor voor het ontwikkelen van delinquent gedrag. Support staat in hun theorie gelijk aan betrokkenheid, vertrouwen en steun. Deze risicofactor kan zich vertalen in onverantwoordelijk gedrag en geringe zelfcontrole door een gebrek aan persoonlijke relaties. Hierbij worden belangrijke relaties in het leven van een jongere bedoeld, die voor steun en support behoren te zorgen. Wat belangrijke relaties zijn

(15)

kan per individu verschillen, veelal zijn dit de ouders/verzorgers, die voor een veilige basis zorgen. Als die veilige basis van support en vertrouwen er niet is kan de jongere de ervaring hebben dat niemand anders verantwoordelijk is voor zijn situatie en keuzes waardoor het geheel op zichzelf aankomt. Bij een gebrek aan adequate support zal een jongere na een misstap het gevoel hebben zijn eigen situatie te moeten veranderen waar hij nog niet zo goed toe in staat is. Vaak accepteren ze dan de situatie omdat niemand anders hen ‘support’ het anders te doen. Dit kwam ook naar voren in onderzoek van Phoenix en Kelly, waarin een respondent in een interview het volgende zei:

“Nick said why did I offend. I don’t know, I said, because there’s no one there to stop me, if you know what I mean.. I was just like on my own.” (Orson, 17 jaar).

Een gebrek aan belangrijke sociale relaties kan ook schadelijk zijn voor de

ontwikkeling van zelfbestuur. Zelfbestuur verwijst naar keuzes kunnen maken op basis van zelf verworven kennis over de wereld om hen heen, eigen ervaringen en aan de hand van eigen capaciteiten (Phoenix en Kelly, 2013). Vaak hebben aanhoudende jonge plegers (dus jongeren die delicten blijven plegen) een geschiedenis van sociale exclusie, armoede of

moeilijkheden binnen het gezin (Arnull et al., 2005). De jongeren uit de studie van Phoenix en Kelly (2013) hadden ouders die niet voor hen konden zorgen en/of hen niet begrepen. Echter, de manier waarop deze jongeren hun delinquente gedrag hebben beëindigd komt wederom voort uit het belang van sociale relaties en support: iemand die om hen geeft en ‘respect’ toont. Zo zegt Vanessa (17 jaar) in een interview: “You can tell when someone cares because, like, they ring you up, like, before your interview, like say you had a job interview, they’d ring you up and wish you good luck. Stupid things like that.” De aanwezigheid van die kleine dingen (“stupid things like that”) zorgt voor een basis van support en vertrouwen en zijn volgens Phoenix en Kelly de sleutel naar de ontwikkeling van verantwoordelijk zelfbestuur.

Vaak zijn jongeren in de vroege adolescentie nog onvoldoende in staat de verantwoordelijkheid die van hen wordt verwacht op zich te nemen, wat kan leiden tot

frustratie (Phoenix en Kelly, 2013). Als er op den duur meer balans komt tussen omgeving en individu ervaren adolescenten meer autonomie en onafhankelijkheid waardoor ze minder frustraties ervaren (Matza, 1964). Hierdoor zal het delinquente gedrag, veroorzaakt door frustratie, afnemen of verdwijnen. Verandering van vriendengroep zal daarbij van belang zijn gezien zij het delinquente gedrag en foute keuzes in stand kunnen houden (Granic en Dishion, 2003).

(16)

3. Probleemstelling

Onze huidige maatschappij stelt verwachtingen, biedt verleidingen, ontwikkelt zich snel en is constant in beweging. Dat is de omgeving waar pubers en jong volwassenen hun weg moeten vinden en waarin ze voor veel keuzemomenten komen te staan. Antisociaal en delinquent gedrag wordt in onze huidige samenleving steeds meer als probleem ervaren door de groeiende aandacht rondom ‘kleine criminaliteit’ onder jongeren wat in Nederland relatief vaak voorkomt (Van der Laan, 2001).

Delinquent gedrag op jonge leeftijd kan door veel factoren worden veroorzaakt, zich ontwikkelen en worden beëindigd. Frustratie en de neiging tot opstandig gedrag leidt bij sommige jongeren tot rebellie wat zich uit in delinquent gedrag. Deze vorm van delinquent gedrag zou door de jaren heen verminderen door het proces van volwassenwording en de ontwikkeling van autonomie en onafhankelijkheid, wat uiteindelijk leidt tot het beëindigen van delinquent gedrag; adolescence-limited delinquency (Moffitt, 1993). Deze theorie laat enkel het theoretische beeld zien achter jongeren met een delinquent verleden maar mist de ervaring en beleving van de jongeren zelf.

Daarnaast geeft Beck (1992) aan dat wij in een groeiende ‘risk society’ leven waarbij kwetsbaarheid en onzekerheid versterkt wordt door sociale veranderingen en individualisering. Echter is rondom dit thema nog weinig onderzoek gedaan in Nederland in relatie tot

delinquentie onder jongeren. Hierin schuilt de vraag in hoeverre wij nog leven in een ‘risk society’? Individualisering en een gebrek aan een adequate vorm van support vergroot de kans op onverantwoordelijk gedrag en geringe zelfcontrole (Phoenix en Kelly, 2013). Maar ook andere omgevingsfactoren spelen in op de keuzes en ontwikkelingen van jongeren, zoals verwachtingen en druk vanuit de sociale omgeving. In de context van de huidige

risicomaatschappij gaat de meeste aandacht in onderzoek uit naar risicofactoren. Echter is het van belang ook de andere kant van dit probleem te belichten door dieper in te gaan op ‘kleine criminaliteit’ als vorm van adolescence-limited delinquency, waarin de focus ligt op het beëindigen van het delinquente gedrag.

Doelstelling onderzoek

Het doel van dit onderzoek is om vanuit een andere invalshoek naar jeugdcriminaliteit te kijken in plaats van de focus te leggen op risicofactoren die leiden tot delinquent gedrag. De risicofactoren en negatieve invloeden die leiden tot delinquent gedrag worden in meerdere onderzoeken aangehaald. Echter, de beschermende factoren die leiden tot het beëindigen van

(17)

delinquent gedrag zijn mogelijk van groter belang voor behandeling en preventie. Deze positieve benadering is het uitgangspunt in dit onderzoek. Door middel van interviews zal dieper worden in gegaan op de belevingswereld van jongeren. De onderzoekspopulatie bestaat uit jongvolwassenen (18-28 jaar) die in de adolescentieperiode delinquent gedrag hebben vertoond maar nu maatschappelijk succesvol zijn. Met delinquent wordt bedoeld; kleine veelvoorkomende delicten zoals eenvoudige (winkel)diefstallen, vandalisme, bedreiging en (drugs)overlast. Het wel of niet in aanraking zijn gekomen met politie of justitie is geen eis omdat anders een groep uitgesloten wordt die nooit berecht is voor hun delinquent gedrag. Maatschappelijk succesvol wordt in dit onderzoek gedefinieerd als het niet langer plegen van delicten en het volgen van hoger onderwijs. Voor deze doelgroep is gekozen door de grotere discrepantie tussen opstandige, lastige puber en succesvol studerende jongvolwassene. Het verschil tussen levensfasen zal door deze discrepantie duidelijk aanwezig zijn waardoor verschillende keuzes en ontwikkelingen benaderd kunnen worden.

Vraagstelling

Met het oog op het belang van protectieve factoren die kunnen leiden tot het beëindigen van delinquent gedrag is in dit onderzoek voor een positieve insteek gekozen. Omdat de adolescentie een instabiele periode is waarin jongeren veranderen en zich

ontwikkelen, zijn jongeren in deze periode extra kwetsbaar en beïnvloedbaar voor invloeden van buitenaf. Hierdoor lijkt een positieve kijk naar deze periode relevant omdat jongeren nog volop in ontwikkeling zijn en nog alle kanten op kunnen groeien. Daarom zal in dit onderzoek de volgende vraagbeantwoordt worden: ‘Welke keuzes en persoonlijke ontwikkelingen tussen

de pubertijd en jong volwassenheid dragen bij aan het beëindigen van delinquent gedrag bij voormalig delinquente jongeren?’

Doordat het ontstaan van delinquent gedrag relevant is om het delinquent gedrag te kunnen begrijpen, gaat hier eerst de aandacht naar uit. Daarbij wordt de invloed van de huidige maatschappij op jongeren in de adolescentie periode (met de focus op de pubertijd) meegenomen in de vraag: ‘Op welke wijze beïnvloeden maatschappelijke verwachtingen de

persoonlijke keuzes van jongeren die leiden tot de uiting van delinquent gedrag?’. Bij deze

deelvraag zal gekeken worden naar algemene verwachtingen uit de maatschappij en sociale omgeving die jongeren ervaren. Verwachtingen worden gedefinieerd als heersende

verwachtingspatronen in onze samenleving die druk kunnen uitoefenen op jongeren. Verantwoordelijk gedrag, presteren op school en het conformeren aan normen en waarden zijn algemene verwachtingen die in conflict kunnen staan tot de wensen van jongeren in de

(18)

pubertijd. Deze spanningsboog kan mogelijk leiden tot de uiting van delinquent gedrag. Nadat het ontstaan van het delinquente gedrag onder jongeren is geconcretiseerd wordt in gegaan op ontwikkelingen binnen de adolescentie periode. Hieruit komt de vraag: ‘In

hoeverre leiden invloeden uit de sociale omgeving tot positieve dan wel negatieve

ontwikkelingen bij delinquente jongeren?’. Bij deze deelvraag wordt ingegaan op de invloed

uit de sociale omgeving, zoals die van familie, ouders, vrienden en leeftijdsgenoten. Deze invloed kan twee kanten op gaan, positief en negatief. Beide kanten zullen onder de aandacht komen maar de focus ligt uiteindelijk op de beschermende factoren die voor positieve

ontwikkelingen hebben gezorgd.

Uiteindelijk wordt ingegaan op de persoonlijke keuzes die voor positieve

ontwikkelingen zorgen tijdens de adolescentie periode, echter zal dit niet zonder tegenslagen zijn gegaan. Vandaar de vraag: ‘Welke keuzes leiden uiteindelijk tot positief gedrag in de

adolescentie bij jongeren die voorheen delinquent gedrag vertoonden?’, met de focus op

‘uiteindelijk’ aangezien het beëindigen van delinquent gedrag eerder een proces dan een momentopname is geweest. Er zal gekeken worden naar welke factoren een rol hebben gespeeld: invloeden uit de omgeving, bewuste dan wel onbewuste ontwikkelingen en/of andere aspecten. Hierbij zal ook de werking van de huidige samenleving gekoppeld worden aan gedragingen.

Relevantie

Het onderwerp rondom jeugdcriminaliteit is maatschappelijk relevant omdat een groeiende aandacht is naar de relatief grotere mate van ‘kleine criminaliteit’ onder jongeren. Doordat de aandacht in onderzoek, in de media en in het nieuws vaak ligt op risicofactoren en negatieve aspecten van jeugdcriminaliteit is het van belang meerdere kanten te belichten. Wat brengt jongeren verder na een periode van delinquentie, wat helpt hen daarbij en wat

motiveert jongeren om voor het rechte pad te kiezen? Door de focus op protectieve positieve factoren te leggen aan de hand van persoonlijke verhalen en theorieën, laat dit onderzoek een nieuw licht schijnen op de bekende problematiek. Tevens zal dit onderzoek mogelijk bij dragen in de preventie van jeugdcriminaliteit.

Door het interdisciplinaire kader biedt dit onderzoek nieuwe inzichten doordat op verschillende fronten naar gedrag, keuzes en ontwikkelingen wordt gekeken. Verschillende disciplines worden samengevoegd tot een nieuwe benadering van het onderwerp

jeugdcriminaliteit. Doordat elk verhaal individueel verschillend is, is het interessant om

(19)

patronen te herkennen in de protectieve factoren die zorgen voor beëindiging van het ongewenste gedrag.

Ethische bezwaren

Tijdens de interviews zullen gevoelige thema’s worden aangekaart. De respondenten kunnen het als moeilijk en/of confronterend ervaren om te praten over hun verleden en over foute beslissingen en keuzes die ze voorheen hebben gemaakt. Om dit enigszins te voorkomen zal er tijdens de interviews alleen op goedkeurig dieper ingegaan worden op gevoelige thema’s. Aan het begin van het interview zal ook aangegeven worden dat respondenten vrij zijn in het beantwoorden van de vragen.

(20)

4. Methodologie

In dit kwalitatief onderzoek wordt aan de jongeren zelf hun perspectief en belevingswereld gevraagd. Grotendeels wordt het aan de respondenten zelf overgelaten wat belangrijke

ontwikkelingen en factoren zijn geweest bij het beëindigen van hun delinquente gedrag. Er zal inductief maar ook deductief gewerkt worden zodat de vragen rondom maatschappelijke problemen aan de hand van verschillende theorieën en bevindingen kunnen worden

beantwoord. Er is sprake van een open onderzoeksvraag waardoor de bevindingen achteraf worden gecategoriseerd naar interpreteerbare data. Echter wordt van concepten uitgegaan die terug te leiden zijn tot de genoemde deelvragen, namelijk: keuzemomenten, maatschappelijke verwachtingen, de invloed vanuit de sociale omgeving op persoonlijke ontwikkelingen. De vragen zijn het beste te beantwoorden aan de hand van retrospectieve kwalitatieve interviews:

1. Semigestructureerde interviews (zie bijlage 3)

Aan de hand van belangrijke relevante thema’s zal de interviewer een interview opstellen en afnemen bij de respondenten. Deze thema’s zullen allemaal terug te relateren zijn aan de hoofdvraag: ‘Welke keuzes en persoonlijke ontwikkelingen tussen

de pubertijd en jong volwassenheid dragen bij aan het beëindigen van delinquent gedrag bij voormalig delinquente jongeren?’ De thema’s zullen in eerste instantie in

de vorm van toegankelijke vragen worden gepresenteerd met de mogelijkheid tot doorvragen. De resultaten worden geanalyseerd aan de hand van overeenkomstige antwoorden en ontwikkelingen.

2. Life-story’s (zie bijlage 4)

Op basis van de al eerder verworven respondenten zullen enkele interessante

respondenten gevraagd worden schriftelijk een life-story interview in te vullen. Hierin wordt dieper ingaan op de problematiek, persoonlijke keuzes en invloeden van

buitenaf die zij tot nu toe hebben ervaren. Daarbij komen complexe vraagstellingen naar voren over hoogtepunten, dieptepunten, keerpunten en wordt gekeken naar toekomstperspectieven. Doordat de vragen inspelen op het reflectieve vermogen van de respondenten en omdat de vragen dieper ingaan op levensthema’s, is het efficiënter om uitgebreide interviews op te sturen naar de respondenten. Zij kunnen deze invullen in hun eigen tijd en op hun eigen tempo.

3. Interview ex-gedetineerde (bijlage 5)

Omdat de focus van de semigestructureerde interviews de protectieve factoren zijn die

(21)

hebben bijgedragen aan het beëindigen van delinquent gedrag, leek het mij relevant om daar iets tegenover te stellen. Daarom zal ik een ex-gedetineerde (die meerdere jaren vast heeft gezeten voor verschillende delicten) interviewen om een kleine vergelijking te kunnen maken met de jongeren die door protectieve factoren niet zo diep in de criminaliteit zijn belandt. Het interview zal semigestructureerde vragen en life-story vragen bevatten om een breder beeld te krijgen van de situatie en de ex-gedetineerde als persoon.

Dit onderzoek is een casestudy waarin gebruik wordt gemaakt van life-story studies. Enerzijds zal worden gekeken naar de factoren en gedragingen die hebben geleid tot delinquent gedrag. Daarin zal een onderscheid worden gemaakt tussen verschillende beweegredenen en keuzes die rebels gedrag, opstandig gedrag of agressie teweeg brengen. De focus van dit onderzoek zal echter liggen op het beëindigen van delinquent gedrag en welke keuzes en ontwikkelingen hen daartoe hebben gebracht.

Respondentenwerving:

Respondenten zijn geworven op het hoger onderwijs omdat het onderzoek gebaseerd is op voormalig delinquente jongeren die nu maatschappelijk succesvol zijn. Deze jongeren hebben in het verleden andere keuzes gemaakt die niet tot succes hebben geleid, echter is het van belang dat ze dat nu wel doen zodat een verschil tussen levensfasen kan worden onderzocht. Aan de hand van een interne mail binnen HBO en WO instellingen zijn respondenten geworven, met de kans op een kleine beloning (boekenbon, bioscoopbon). Aan de hand van het snow-ball effect zijn kennissen/vrienden gevraagd naar studenten met een delinquent verleden die zij kennen. De ex-gedetineerde in dit onderzoek is via een oproep op een forum voor ex-gedetineerden benaderd.

4.1 Semigestructureerde interviews

Aan de hand van empirisch verzamelde data door semigestructureerde interviews af te nemen zijn er verschillende thema’s ontstaan. De respondentenwerving heeft zeer diverse

respondenten aangetrokken met uiteenlopende verhalen. Hierdoor heb ik een breed beeld achter studenten met een delinquent verleden kunnen verkrijgen. De 8 semigestructureerde interviews heb ik gecodeerd op basis van relevante overkoepelende thema’s die in

verschillende opzichten terugkwamen in elk interview. De overkoepelende thema’s zijn als volgt:

(22)

1. Familieband/ steun/ support 2. Omschrijving puber

3. Sociale omgeving

4. Achtergrond delict(en):

Type, hoeveelheid, aanleiding, groepsverband vs. Individueel 5. Beëindigen delinquent gedrag:

Aanleiding, redenen, vriendengroep

6. Volwassenwording/ Verantwoordelijkheid 7. Zelfreflectie

8. Visie’ risk society’

De bovengenoemde thema’s zijn verkozen op relevantie. Elk aspect is belangrijk bij het beantwoorden van de hoofdvraag en deelvragen. Ik zal hieronder uiteenzetten welke vragen onder welk thema vallen, daarbij is er ruimte voor eigen toevoegingen (door de respondenten en aan de hand van doorvragen) die in de resultaten naar voren zullen komen:

1. Familieband/ steun/ support

Vraag 3: Heb je broertjes of zusjes?

Vraag 4: Welke normen en waarden heersten er bij jullie thuis? Vraag 5: Hoe was de band met je familie?

Vraag 7: Had je het gevoel steun te krijgen van je familie/ sociale omgeving om je heen?

2. Omschrijving puber

Vraag 6: Kan je jezelf als puber omschrijven? 3. Sociale omgeving

Vraag 8: Ervoer je bepaalde verwachtingen over hoe jij je moest gedragen vanuit de sociale omgeving om je heen?

Vraag 9: Oefende invloed uit de sociale omgeving druk op je uit?

Vraag 10: Beïnvloedde de invloed/ druk vanuit de sociale omgeving jouw persoonlijke keuzes?

4. Achtergrond delinquent gedrag

Vraag 11: Op welke leeftijd pleegde je je eerste delict? Vraag 12: Heb je meerdere delicten gepleegd?

(23)

Vraag 13: Wat was de aanleiding om het delict(en) te plegen?

Vraag 14: Had je ook een bepaalde vriendengroep waarmee je het delinquente gedrag vertoonde?

5. Beëindigen delinquent gedrag

Vraag 15: Heb je wel eens geprobeerd het gedrag te onderdrukken? Vraag 16: Wanneer stopte je ongeveer met het plegen van delict(en)?

Vraag 17: Wat waren de redenen dat je stopte met het plegen van delict(en)?

Vraag 18: Ervoer je de keuze meer als persoonlijke keuze of werd je beïnvloedt door de sociale omgeving om je heen?

Vraag 19: Zou je de keuze om destijds te stoppen met het delinquente gedrag een bewuste of onbewuste keuze noemen?

6. Volwassenwording/ Verantwoordelijkheid

Vraag 20: Had het volwassener worden ook te maken met de keuze te stoppen met het plegen van delict(en)/ te veranderen?

Vraag 21: Ervaar je nu een andere mate van verantwoordelijkheid dan toen?

7. Zelfreflectie

Vraag 22: Tot slot, hoe kijk je er nu op terug?

8. Visie’ risk society’

Vraag 23: Heb je het gevoel dat wij een in ‘risk society’ leven; individualisatie, veel (sociale) veranderingen, minder sterke sociale banden waardoor we kwetsbaarder en onzekerder zijn?

De thema’s waar bovengenoemde interviewvragen onder vallen zijn gerelateerd aan de drie deelvragen van dit onderzoek naar keuzes en persoonlijke ontwikkelingen tussen de pubertijd en jong volwassenheid die bijdragen aan het beëindigen van delinquent gedrag bij voormalig delinquente jongeren:

1. Op welke wijze beïnvloeden maatschappelijke verwachtingen de persoonlijke keuzes van jongeren die leiden tot de uiting van delinquent gedrag?

 Thema’s: Familieband/ steun/ support, Omschrijving puber, Sociale omgeving, Achtergrond delinquent gedrag, Visie’ risk society’

2. In hoeverre leiden invloeden uit de sociale omgeving tot positieve ontwikkelingen bij delinquente jongeren?

 Thema’s: Beëindigen delinquent gedrag, Familieband/ steun/ support, Sociale omgeving

(24)

3. Welke keuzes leiden uiteindelijk tot positief gedrag in de adolescentie bij voorheen delinquente jongeren?

 Thema’s: Beëindigen delinquent gedrag, Volwassenwording/Verantwoordelijkheid, Zelfreflectie, Visie’ risk society’

4.2 Life-story’s

Na de semigestructureerde interviews heb ik life-story interviews ontwikkeld op basis van de al verworven data. De life-story stukken zijn interviews voor een breder beeld achter de respondenten, daarbij is het de manier van data verwerven anders. Bij life-story interviews ligt de nadruk namelijk op het perspectief van de verteller; zijn belevingen, interpretaties en ervaringen staan centraal. Het gaat om het onderzoeken naar onderliggende motieven die betekenis geven aan bepaalde gebeurtenissen. Volgens De Lange (2010) gaat het ook om: ‘het collectief betekenis geven aan bepaalde begrippen’. Daarbij zijn de cognities en emoties belangrijk.

Bij de life-story stukken gaat het niet expliciet om het delinquente verleden van de respondenten. Het doel is het begrijpen en herinterpreteren van betekenisvolle gebeurtenissen. Bij de introductie van het life-story interview wordt wel verteld dat het doel van het interview is om een beter en verder idee te krijgen achter de situatie rondom hun delinquente verleden. Het thema is dus wel het overkoepelende concept, maar niet het uitgangspunt bij de vragen.

De life-story interviews hebben de respondenten thuis ingevuld. Hiervoor is bewust gekozen. Met het oog op ethische kwesties is het mogelijk dat respondenten het moeilijk dan wel confronterend vinden om persoonlijke verhalen uit te wisselen met de interviewer (die ze echter niet kennen). Daarbij zijn het vragen die wel enige bedenktijd vragen, het zijn

reflectieve vragen over diepgaande thema’s in hun leven. Die bedenktijd is groter als

respondenten het in hun eigen tijd kunnen invullen. Voor deze optie is dan ook gekozen, met 6 uitgebreide life-story interviews als resultaat. Volgens McAdams (1996) helpen life-story stukken met het scheppen van enige orde in het leven.

De levensverhalen zullen ‘bottum-up’ gecodeerd worden aan de hand van overkoepelende levensthema’s die naar voren komen, om vervolgens te kijken naar verschillende motieven die tot uiting komen binnen de thema’s:

Levensthema’s:

1. Kindertijd/ opgroeien 2. Hoogtepunt

(25)

3. Dieptepunt 4. Keerpunt

5. Moment van wijsheid 6. Wie ben je nu

7. Toekomst 8. Uitdagingen 9. Moment van spijt

10. Waardevolle dingen/ trots

Deze thema’s zijn ongeveer gelijk aan de life-story vragen. De zes respondenten hebben binnen deze thema’s echter veel verschillende ervaringen en gevoelens beleefd en verschillende inzichten opgedaan. De thema’s zijn ook aan de hoofd-en deelvraag van dit onderzoek te koppelen, die koppeling zal echter pas in de conclusie gemaakt worden. Dit komt omdat de life-story stukken niet expliciet over het delinquente verleden van de

respondenten gaat, maar om de situatie en gebeurtenissen er omheen. Binnen de conclusie zal er een koppeling gemaakt worden tussen de semigestructureerde interviewdata, de life-story data en naar hoe dit samenkomt binnen de verschillende deelvragen. Uiteindelijk zal de hoofdvraag van dit onderzoek beantwoordt kunnen worden: ‘op welke wijze beïnvloeden maatschappelijke verwachtingen de persoonlijke keuzes van jongeren die leiden tot de uiting van delinquent gedrag?’

De zes uitgebreide life-story stukken zullen aan de hand van de levensthema’s geanalyseerd worden op aanwezige motieven. Binnen deze motieven zal er gekeken worden naar overeenkomsten en verschillen. De aspecten die worden aangehaald binnen de 10 verschillende levensthema’s zullen per thema anders zijn. Er wordt gekeken naar relevantie, voorkomen en belang. In de analyse zal wederom gebruik worden gemaakt van pseudoniemen.

(26)

5. Resultaten

De respondenten in onderstaande analyse wonen momenteel in Amsterdam, Tilburg, Utrecht en Culemborg. Drie grote steden, waarbij Culemborg meer een kleinere stad is. De

respondenten zijn opgegroeid in Heemstede, Leiden, Barkel, Monnikendam, Almere, Asch, en Culemborg. Het merendeel is dus opgegroeid in kleinere dorpen, met uitzondering van Almere en Leiden. De leeftijden lopen uiteen van 23 tot 28 jaar, waarbij het grootste deel respondenten nog studeert aan de Universiteit van Amsterdam en Hogeschool van Amsterdam, een enkeling werkt bij een groot bedrijf.

Bij de onderstaande analyse wordt er gebruikt gemaakt van pseudoniemen:

- respondent 1: Margot (24), maakt zich schuldig aan diefstal (uit winkels en tijdens het uitgaan) en inbraak, weliswaar bij het huis van een vriendin wat op vakantie was.

- respondent 2: Maja (25), maakt zich schuldig aan het meewerken en zelf spuiten van graffiti, waar een agressieve scene bij komt kijken.

- respondent 3: Ton (23), maakt zich schuldig aan geweldsdelicten na voetbalwedstrijden en tijdens het uitgaan (zinloos geweld), vandalisme en het doorverkopen van drugs.

- respondent 4: Sam (26) maakt zich schuldig aan winkeldiefstal, het dealen in drugs en het stelen en doorverkopen van fietsen.

- respondent 5: Joep (27) maakt zich schuldig aan diefstal (o.a. het stelen van een mengpaneel) en vandalisme.

- respondent 6: Jesse (24) maakt zich schuldig aan wiet dealen op de middelbare school en diefstal.

- respondent 7: Lisa (23) maakt zich schuldig aan veelvuldige winkeldiefstal.

- respondent 8: Jan (28) maakt zich schuldig aan vandalisme (100.000 euro schade aan een schoolgebouw, 40.000 euro schade aan een boot) en valse munterij op de middelbare school.

5.1 Semigestructureerde interviews

5.1.1 Familieband/ steun/ support

Bij dit thema zal behandeld worden hoe de familieband was, of zij steun ervoeren vanuit hun familie en/of sociale omgeving en zal er samengevat worden welke normen en waarden er thuis bij de respondenten heersten.

(27)

Alle respondenten geven aan een broertje en/of zusje te hebben. Het merendeel van de respondenten geeft aan dat hun band met hun gezin vroeger, in de pubertijd, slecht was. Meerdere respondenten noemen ‘afstand’ en ‘langs elkaar heen leven’ als oorzaak voor die slechte band. Drie respondenten geven aan dat hun ouders weinig wisten van de situatie waarin de respondenten zich toentertijd bevonden waardoor de afstand des te groter werd. Ton verteld dat de band met zijn ouders nu weer sterker is maar: “…die is een heel tijd veel minder geweest, omdat ik allemaal dingen deed die ik niet kon vertellen.” Die onwetendheid bij de ouders kwam bij twee respondenten door veelvuldig liegen tegenover hun ouders, dit hield de afstand in stand zoals Lisa vertelt: “…er kwam steeds meer afstand tussen ons, ik loog steeds meer, en daardoor kwam er ook meer afstand.” Twee andere respondenten verklaren de afstand aan de hand van hun opstandige gedrag en het uithalen van rotzooi. Slechts twee respondenten geven aan dat de band met hun familie/ gezin altijd al heel goed is geweest, zoals bij Jesse: “…heel lief zijn voor elkaar, ruzies moet je kunnen maken maar ook kunnen bespreken, je gaat niet naar bed zonder het uit te praten.” Dit maakte het af en toe ook des te lastiger omdat ze zich door hun opstandige gedrag schuldig voelden tegenover hun ouders.

Het merendeel van de respondenten geeft aan dat er volgens hun ouders veel thuis bespreekbaar was, dat er ruimte was om te praten en dat dit ook als belangrijk werd ervaren. Deze respondenten koppelen deze bespreekbaarheid ook aan een open houding van hun ouder(s), Jesse: “…vooral open houding en relatie met elkaar, ik kon alles bespreken met m’n ouders. We mochten ook veel, goed verwend.” Daarbij werd eerlijkheid door een tweetal respondenten als belangrijk aspect benoemd. Echter werd er ondanks deze open houding toch veel achterwege gehouden (liegen, schaamte, opstandige houding tegenover ouders). De helft van de respondenten geeft aan dat er aan school veel waarde werd gehecht door hun ouders, zolang het op school goed ging, was het goed. Zo zegt Sam: “…onze ouders lieten ons vrij zolang we ons best deden op school.” Een tweetal respondenten geeft aan traditioneel, christelijk te zijn opgevoed, “geen gekke dingen moeten doen” (Ton) en “doe een ander niet aan wat je zelf ook niet leuk zou vinden” (Sam).

Het merendeel geeft aan steun van zijn familie te hebben ervaren. De meesten geven aan dat ze altijd wel bij hun ouders terecht konden, ondanks aanvaringen. Jan: “Ik was vroeger als enige de rebel in de familie zeg maar. Ik had nog wel eens wat aanvaringen maar erna was het altijd weer goed.” Een tweetal respondenten geeft aan totaal geen steun uit zijn familie/ gezin te hebben ervaren. Zij voelden zich niet begrepen, zoals Lisa dit verwoordt: “Die begrepen mij totaal niet, konden zich totaal niet in mij verplaatsen.” De andere

(28)

respondent (Ton) zocht zijn steun bij vrienden, waarmee hij rotzooi ging uithalen, wat vervolgens weer negatieve reacties uit zijn familie en rest van de omgeving uitlokte: “En dan krijg je nog meer de neiging om naar die foute vrienden toe te trekken zeg maar.”

5.1.2 Omschrijving puber

Hierbij zal samengevat worden hoe de respondenten zichzelf als puber omschrijven en ervaren hebben.

Het grotendeel van de respondenten omschrijft zichzelf als lastige puber, opstandig, tegendraads. Een enkeling noemt zichzelf een 'etterbak' (Jan), een ander een 'thrillseeker' (Jesse). Drie respondenten benoemen expliciet dat ze toentertijd extra open stonden en gevoelig waren voor andere mensen, en zich makkelijk lieten meeslepen waardoor ze met ‘foute’ vrienden in aanmerking kwamen. Sam vertelt dat hij ‘redelijk rustig’ was maar: “ik ging vooral met verkeerde mensen om. Liet me makkelijk meeslepen.” Joep koppelt dit aan zijn eigen onzekerheid in de pubertijd en omschrijft zichzelf als: “best wel naïef, open, ik stond heel erg open voor mensen om me heen. Ging wel veel om met oudere mensen. Ook wel heel gevoelig, onzeker.” Een andere respondent geeft aan toentertijd niet ‘lange termijn denkend’ te zijn: “ …niet over de gevolgen nadenken. Ik was heel erg op mezelf gericht, hield geen rekening met anderen. Ik kon me ook niet goed verplaatsen in anderen” (Lisa). Ton geeft aan moeite met gezag te hebben, hij woonde in een klein dorp en had altijd al de behoefte om rotzooi uit te halen. Twee respondenten (Maja en Sam) omschrijven zichzelf eerder als rustige/ niet heel lastige puber, maar benadrukken wel de negatieve invloed uit hun sociale omgeving, vrienden of van vriendje.

5.1.3 Sociale omgeving

Bij dit thema omschrijven de respondenten hun sociale omgeving, welke verwachtingen er ervaren werden en in hoeverre zij bepaalde druk hebben ervaren om aan deze verwachtingen, normen en waarden te conformeren.

De helft van de respondenten benadrukt de verwachtingen vanuit de sociale omgeving en binnen het gezin gericht op school, Jesse: “Als het op school maar goed ging. Als je je belangrijkste zaken op orde had, kon je doen wat je wilt.” Meerdere respondenten benoemen de verwachting die hun ouders van hun hadden met het oog op de toekomst. Margot benoemt daarnaast het effect van het wonen in een dorp “iedereen kent elkaar”, en dat er werd

verwacht je te conformeren aan het bepaald slag mensen wat in het dorp woonde: “ons soort 28

(29)

mensen wordt het dan een beetje genoemd, ja dat was wel de norm van de samenleving waarin ik zat.”Ze benoemt dat ze hier niet bewust tegenin ging maar wel altijd de behoefte had te provoceren. Twee respondenten (Maja en Jan) benoemen niet de verwachtingen vanuit hun ouders maar benadrukken de verwachtingen binnen hun vriendengroep, “als we in een grote groep stonden dan was er altijd wel één met de grootste mond en die het hardst riep. En daar werd wel tegenop gekeken”, omschrijft Jan.

De helft van de respondenten geeft aan de verwachtingen als druk te ervaren. Een drietal respondenten omschrijft dit als positieve druk, wat uiteindelijk ten goede is gekomen aan hun prestaties. Ton ervoer de verwachtingen als ‘push’ goed te presteren: “Ik denk dat het uiteindelijk wel geholpen heeft om weer op het goede pad te komen, zeg maar.” Margot zei in het interview te botsen met de verwachtingen ten opzichte van hoe zij in het leven stond: “het was in ieder geval wel zo dat ik me niet gedroeg naar wat mijn ouders wilden of wat de buurt wilde. Ik was wel opvallend binnen die gemeenschap.”Bijna alle respondenten geven aan dat de verwachtingen en druk die ze ervoeren uit hun sociale omgeving invloed heeft gehad op hun persoonlijke keuzes. Twee respondenten (Margot en Lisa) geven aan te kiezen voor hun eigen wil tegenover wat er van hen verwacht werd. Joep zegt gemerkt te hebben dat hoe ouder hij werd, hoe meer hij zich ging conformeren aan de verwachting vanuit zijn ouders het goed te doen op school.

5.1.4 Achtergrond delinquent gedrag

Bij dit thema komt naar voren hoe oud de respondenten waren bij het plegen van hun eerste delict. Ook wordt er ingegaan op het aantal delicten, de aanleiding en de vriendengroep waarmee de respondenten het delinquente gedrag vertoonden.

De leeftijd bij het plegen van hun eerste delict loopt bij de respondenten van 12 jaar tot 17 jaar. Het merendeel van de respondenten was onder de 16 toen ze voor het eerst iets strafbaars deden. Het meest voorkomende eerste delict was stelen, Lisa: “de eerste keer was een mascara jatten.” Ook Margots eerste delicten was het stelen van dingen uit de kroeg: “Dan zat ik daar met een vriendje om vervolgens iemands winterjas gewoon mee te nemen.” Alle respondenten hebben meerdere delicten gepleegd, bij de meeste respondenten liep de ernst van het delict toe naarmate het aantal delicten toenam. Het soort delict varieert per respondent. De helft van de respondenten geeft aan hun delinquente periode te hebben

gecombineerd met drugsgebruik: drinken, verschillende soorten drugs en/of veel blowen. Een tweetal respondenten (Sam en Jesse) heeft zelf drugs gedeald. Sam dealde voor langere tijd in

(30)

en rondom zijn dorp, dit begon met hasj en wiet maar werd later ook XTC en cocaïne. Jesse begon op 13 jarige leeftijd met het dealen van wiet in de brugklas van de middelbare school: “Van iemand die wiet in zijn tuin had groeien en dat ging ik verkopen op de middelbare school. Ik was toen 13,14. Toen vond ik dat heel stoer en spannend.”Een drietal respondenten geeft aan vandalisme te hebben gepleegd, in verschillende mate. Maja maakt zich schuldig aan graffiti spuiten, waarbij een agressieve scene kwam kijken. Joep maakt zich schuldig aan het vernielen van andermans eigendommen, net zoals Jan. Joep geeft aan ook dure dingen te hebben gestolen: “…ik heb 1 keer wel iets groots en duurs gestolen. Dat was een mengpaneel, enja, dat vind ik eigenlijk ja, wel het ergste wat ik ooit heb gedaan.” Jan vertelt voor 100.000 aan schade te hebben veroorzaakt aan een schoolgebouw, “op het dak springen, dingen eraf trappen, ruiten inslaan, slopen, die dingen”, en voor 80.000 euro schade aan een boot. Het eerste delict van Jan was echter valse munterij op zijn veertiende; het kopiëren en uitprinten van een 25 gulden briefje en uitgeven en uitdelen op zijn middelbare school. Respondent Ton heeft zich als enige schuldig gemaakt aan zinloos geweld, zo noemt hij het zelf niet maar omschrijft het als: “een willekeurig iemand op straat aanvallen”, maar geeft ook aan zich achteraf ‘dood’ te schamen voor dit gedrag.

De aanleiding om de delicten te plegen was voor alle respondenten deels de spanning, de kick die het gaf en ze vonden het ‘stoer’ om te doen. De helft van de respondenten geeft aan het bewust opgezocht te hebben door te weinig uitdaging in de omgeving, uit

nieuwsgierigheid of door de drang de grenzen op te zoeken. Jesse: “vluchtgedrag. Op het begin een beetje die nieuwsgierigheid naar alles. Meer zoeken dan er is.” Een drietal respondenten geeft aan teveel te zijn meegegaan in het negatieve gedrag van hun

vriendengroep, Margot benoemde zelfs het ervaren van ‘peerpressure’: “het waren mijn vrienden, en dan ga je er in mee…want inderdaad, je wilt er wel bij horen, dus dan.” Twee respondenten benoemen een periode van kwetsbaarheid en onzekerheid waardoor ze waarschijnlijk eerder dit gedrag zijn gaan vertonen ( volgens respondent Joep en Jesse). Bij Joep kwam dit voornamelijk omdat zijn ouders gingen scheiden: “mijn wereldbeeld

veranderde een beetje omdat gewoon heel veel dingen waarvan ik dacht dat ze waren wat ze waren, die bleken heel anders te zijn. Dus ik was totaal, ik was wel een beetje de weg kwijt.” Hij zat dan ook niet lekker in zijn vel op het moment dat hij met de verkeerde mensen in aanraking kwam. Respondent Jesse noemt het gedrag toentertijd vluchtgedrag, hij kreeg net een vriendinnetje waar hij heel jaloers op was: “toen ben ik veel gaan blowen, ik was teveel gefocust op haar, en dan legde ik de focus op wat anders.” Ook benoemt hij het “meer zoeken dan er is” wat hij koppelt aan zijn grote nieuwsgierigheid. Enkel een tweetal geeft aan

(31)

toentertijd bewust na te denken over zijn gedrag en gevoelens van spijt of schaamte te ervaren. Alle respondenten geven aan het delinquente gedrag te hebben vertoond in combinatie met een vriendengroep. Samen uitdagingen en grenzen opzoeken, Sam noemt het

groepsgedrag “het opzoeken van extremen.” Margot geeft aan mee te doen met het

delinquente gedrag van haar vriendengroep met de angst voor ‘gezichtsverlies’. Echter twee respondenten (Lisa en Jan) hebben ook alleen delict(en) gepleegd. Lisa: “Alleen was iets minder leuk, alleen wel spannender.” Lisa heeft zich meerdere malen schuldig gemaakt aan het stelen van spullen. Respondent Jan is alleen met valse munterij op school begonnen, uit nieuwsgierigheid en interesse. Maar ook deze twee respondenten hebben het merendeel van hun delicten gepleegd met een vriendengroep waarbij ze zich aangesloten hadden.

Niet alle respondenten zijn in aanraking gekomen met de politie, slecht twee respondenten hebben een taakstraf bij HALT moeten doen. Daarbij geeft Jan aan dat dit weinig indruk heeft gemaakt, terwijl Lisa het anders heeft ervaren: “ik denk dat ik het wel erg vond om die taakstraf te doen. Ik heb erna nog 1 ding gestolen maar verder heb ik het nooit meer gedaan.”

5.1.5 Beëindigen delinquent gedrag

Bij dit thema wordt er ingegaan op redenen, keuzes en ontwikkelingen rondom het beëindigen van het delinquente gedrag.

De helft van de respondenten zegt het delinquente gedrag wel eens te hebben onderdrukt, of geprobeerd te hebben dit te onderdrukken. Dit gevoel kwam binnen de vriendengroep als ze dingen ‘te ver’ vonden gaan en daar niet zelf aan mee wilden doen. Margot geeft aan het op het moment zelf wel ‘grappig’ te vinden maar: “als ik dan weer alleen thuis zat dacht ik: ‘mijn god, dit is zo beneden mijn niveau, waarom doe ik dit’. Ik had wel het besef dat dit niet normaal was.” Ton: “Ik schaamde me er ook voor. Ik wilde me niet op die manier gedragen.” De andere helft van de respondenten zegt niet geprobeerd te hebben het delinquente gedrag te onderdrukken, zij omschrijven hun gedrag als ‘eigen keuze’ of dachten er op dat moment niet over na. Joep geeft aan dat hij wel geprobeerd heeft het gedrag deels te onderdrukken maar dit door ‘onzekerheid en extra gevoelig zijn’ niet kon, hij ging mee met het gedrag van zijn vriend en was op dat moment vaak onder invloed van alcohol en/of drugs.

Alle respondenten, op één na (Margot, zij was jonger toen ze stopte), zeggen tussen hun 18-20 jaar te zijn gestopt met het delinquente gedrag. Joep: “ik dacht dit is gewoon niet wie ik ben en dat moet ophouden anders weet ik niet waar het heen gaat.”Veel geven aan dat

(32)

het gedrag steeds meer uit de hand liep en voor steeds meer ellende zorgde. Sam: “ik begon steeds meer in te zien dat het me echt alleen maar ellende en stress opleverde. En dat het m’n studie en baantjes ook wel kostte als ik er verder mee ging.” Meer dan de helft van de respondenten geeft aan om verschillende redenen veel ruzie met zijn ouders te hebben gehad. Bij Margot waren de ouders teleurgesteld over haar delinquente gedrag, dit liep op haar vijftiende uit de hand bij een huisinbraak waar de ouders van op de hoogte werden gesteld. Daarbij verdween de drang om zichzelf te bewijzen bij Margot steeds meer naarmate ze ouder werd: “ik denk dat als je ouder wordt, dan ga je toch meer nadenken over de toekomst, en niet alleen over nu of straks, zeg maar. Dan ga je je van zelf meer verantwoordelijk opstellen.” Respondent Maja ging mee met de vriendengroep van haar vriendje, toen het uitging, is zij ook uit die vriendengroep gestapt. Daarbij merkte ze op dat: “als je niet meer meedeed was je niet cool genoeg en daar kwam ik steeds meer achter.” Respondent Ton geeft duidelijk aan dat het delinquente gedrag van kwaad tot erger ging, steeds gewelddadiger, op een gegeven moment ontstond er een scheiding binnen de vriendengroep “de ene helft stopte ermee en de andere helft ging er echt mee door, die dealde heel veel en gebruikten veel drugs. Sommige zitten zelfs nu vast voor woninginbraken enzo, allemaal best wel heftige dingen, echt het slechte pad op gegaan.” Ton geeft aan zich steeds meer bewust te zijn geworden van de slechte omgeving waar hij in was beland.

Respondent Sam geeft ook aan rond zijn negentiende steeds bewuster te zijn worden van zijn delinquente gedrag, hij was bang voor het oordeel van zijn familie, daarbij hield de politie hem in de gaten wat hem veel stress en spanning opleverde: “En toen begon ik me steeds meer af te vragen, is dit het wel allemaal waard?.” Respondent Joep geeft aan steeds ongelukkiger te worden van zijn gedrag toentertijd, hij geeft net als respondenten Margot en Ton aan dat het steeds meer de ‘verkeerde kant’ opging, hij raakte zichzelf kwijt en wist niet meer wie hij was: “ik werd daar zo ongelukkig van, was zover van mezelf verwijderd dat ik dacht: ok, ik moet nu gewoon stoppen.” Respondent Jesse geeft net als respondent Maja aan dat het uitgaan van zijn relatie toentertijd invloed heeft gehad op zijn gedrag, hij ging minder blowen en meer nadenken over zijn toekomst. Jesse zegt: “Ik heb altijd wel een beeld gehad dat ik anders zou eindigen. Het was leuk voor toen maar niet hoe ik mezelf later voor me zie...” De ellende die het hem bracht en de vele ruzies met zijn ouders lieten dit ook steeds meer inzien. Respondent Lisa zegt te zijn geschrokken van haar taakstraf en daarbij veel ruzie te hebben gehad met haar ouders. Nadat ze aangaf dat ze meer vrijheid nodig had, hebben haar ouders haar die verantwoordelijkheid gegeven: “En toen ben ik mezelf wel gaan bewijzen en ging het uiteindelijk een stuk beter.”

(33)

Als laatste ervoer Jan het gesprek met de psycholoog van justitie als keerpunt. Wat het meeste indruk heeft gemaakt was toen zijn vader zei: “ Nou moet ik verdomme met jou een gesprek met een psycholoog aangaan omdat ze twijfelen aan onze opvoeding. ”Jan geeft aan dat zijn opvoeding heel goed was en hij zich heel schuldig voelde tegenover zijn ouders. Toen de politie en justitie bij zijn ouders terecht kwamen ging hij zich gedrag meer serieus nemen, daarnaast viel zijn vriendengroep met wie hij het delinquente gedrag vertoonde uit elkaar. Alle respondenten, op één na (Lisa), geven aan niet of veel minder te zijn omgegaan met de vriendengroep waarmee ze het delinquente gedrag vertoonden op het moment dat ze het delinquente gedrag beëindigden. Het beëindigen van hun delinquente gedrag ging voor velen samen met het uiteenvallen van hun vriendengroep of een moment waarop ze zelf uit hun vriendengroep stapten.

Alle respondenten geven aan dat het beëindigen van het delinquente gedrag een bewuste keuze is geweest, enkel Margot geeft aan dat die keuze deels bewust was, deels onbewust. Het werd haar door haar ouders verboden om te gaan met haar vrienden met wie ze het delinquente gedrag pleegde, maar ergens wist ze dat dit goed voor haar was. Bij Margot was de keuze te stoppen met het plegen van delicten dus deels door invloed vanuit haar sociale omgeving, en deels persoonlijk. Alle respondenten geven aan dat de keuze het delinquente gedrag te beëindigen voornamelijk een persoonlijke keuze is geweest, drie respondenten geven aan dat het een combinatie van invloed uit de omgeving en persoonlijke redenen is geweest (respondent Margot, Sam en Jan). Net zoals Margot hierboven noemt, benoemt Sam het belang van zijn sociale keuze bij het beëindigen van zijn delinquente gedrag. Hij was bang voor een oordeel van zijn familie: “uit angst voor hun oordeel, dat ik ermee gestopt ben.” Ook wilde hij provoceren omdat zijn vader er niet was (daar hadden zij geen contact meer mee). Jan beschrijft de invloed van zijn omgeving aan de hand van zijn ouders, die bij zijn veroordeling betrokken werden. Hij voelde zich schuldig naar zijn ouders toe en koos er destijds bewust voor te stoppen met het delinquente gedrag. Drie respondenten geven aan dat ze steeds meer gingen inzien in wat voor ‘slechte’ omgeving ze waren beland en daar niet verder in wilden gaan. Jesse geeft daarbij expliciet aan dat hij meer ging nadenken over zijn toekomst: “hoe serieuzer het werd, hoe meer ellende het geeft, hoe sterker het gevoel wordt je gedrag te veranderen.”

5.1.6 Volwassenwording/ verantwoordelijkheid

Bij dit thema wordt er gekeken in hoeverre de respondenten volwassener en/of

verantwoordelijker werden rondom de leeftijd dat zij hun delinquente gedrag beëindigden. 33

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Note that this experimental apparatus, as combined with the electromagnetic position tracking system (miniBIRD 800TM, Ascension Technology Corporation, Shelburne, VT, USA),

When comparing results for the four samples that can be analyzed, a clear and gradual decrease of copper oxide from the glaze towards the core material is noticed. 318

Finally, this chapter will look at the grant lists and programs of the MNE foundations to further determine their precise targets with respect to health, primary education,

This paper uses an online experiment to try and estimate the willingness to pay of individuals in facing a catastrophic scenario, estimate the probability threshold above

Over the past decades, the Kabompo River Basin in Zambia is affected by deforestation and land degradation as a consequence of intensified agriculture and

Methods: The efficiency of the procedure was determined by spiking blood with SKBR-3 cells, enrichment with the CellSearch system, followed by single cell sorting

Op basis hiervan kan verwacht worden dat in wat voor stemming de consument verkeert – positief of negatief – dit weinig tot geen effect zal hebben op de attitude die de

hoeverre is er een verband tussen het verschijnen van een nieuwsbericht over ING omtrent filantropie en de beurswaarde van het aandeel ING Group N.V.?’ (RQ3a) en ‘In hoeverre kan