• No results found

IFRS 16 lease-accounting en de fiscale jaarwinstbepaling : een onderzoek naar de nieuwe IFRS lease-accountingregels die met ingang van 1 januari 2019 inwerkingtreden en de fiscale gevolgen hiervan

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "IFRS 16 lease-accounting en de fiscale jaarwinstbepaling : een onderzoek naar de nieuwe IFRS lease-accountingregels die met ingang van 1 januari 2019 inwerkingtreden en de fiscale gevolgen hiervan"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie:

IFRS 16 lease-accounting en de fiscale

jaarwinstbepaling

Een onderzoek naar de nieuwe IFRS lease-accountingregels die met ingang van 1 januari 2019

inwerkingtreden en de fiscale gevolgen hiervan.

Z. Viergever | 5975212

Scriptiebegeleider: Dhr. L.H. Storm van ’s Gravesande RA MSc Fiscale Economie (Faculteit Economie en Bedrijfskunde)

(2)

1 Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Zoë Viergever, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd. De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

2 Inhoudsopgave Afkortingenlijst ... 4 1. Inleiding ... 5 1.1 Aanleiding ... 5 1.2 Probleemstelling ... 6

1.3 Centrale onderzoeksvraag en deelvragen ... 6

1.4 Methodologie en structuur ... 6

2. Leasing in bedrijfseconomisch perspectief ... 8

2.1 Inleiding ... 8

2.2 Bedrijfseconomie als gemeenschappelijke bron ... 8

2.3 Leasing ... 9

2.4 Financiële lease ... 10

2.5 Operationele lease ... 11

2.6 Sale-and-leaseback ... 12

2.7 Conclusie... 12

3. Leasing in de vennootschappelijke jaarrekening ... 14

3.1 Inleiding ... 14

3.2 Regelgeving omtrent de vennootschappelijke jaarrekening... 14

3.3 Het ‘risks-and-rewards’-model (IAS 17) ... 15

3.3.1 Financiële lease ... 16

3.3.2 Operationele lease ... 19

3.3.3 Sale-and-leaseback ... 20

3.4 Tekortkomingen ‘risks and rewards’-model ... 21

3.5 De nieuwe leasestandaard: IFRS 16. ... 21

3.5.1 Het ‘right to use’-model ... 22

3.5.2 Verwerking bij de lessee ... 23

3.5.3 Verwerking bij de lessor ... 23

3.6 Impact IFRS 16 ... 24

3.7 Conclusie... 24

4. Leasing in de fiscale aangifte ... 26

4.1 Inleiding ... 26

4.2 Achtergrond en historie ... 26

(4)

3

4.4 Leaseregeling ... 28

4.4.1 Basiscriteria operationele lease ... 29

4.5 Fiscale eigendom, economisch belang en economisch eigendom ... 31

4.5.1 Economisch belang door belang bij waardeveranderingen ... 31

4.5.2 Risico van schade en tenietgaan ... 32

4.5.3 ‘Gehele’ of ‘nagenoeg gehele’ economische belang... 33

4.6 Verwerking in de fiscale aangifte ... 34

4.6.1 Operationele lease ... 34

4.6.2 Financiële lease ... 34

4.7 Leasing en fiscale investeringsfaciliteiten ... 35

4.8 Conclusie... 36

5. De verhouding tussen de vennootschappelijke jaarrekening en de fiscale aangifte ... 38

5.1 Inleiding ... 38

5.2 Verhouding huidige ‘risks-and-rewards’-model en goed koopmansgebruik ... 38

5.2.1 Algemeen ... 39

5.2.2 Betekenis kwantitatieve criteria ... 39

5.2.3 Betekenis specifieke objecten ... 40

5.2.4 Betekenis van koop- en verkoopopties ... 40

5.2.5 Waarderingsverschillen financiële lease ... 40

5.2.6 Waarderingsverschillen operationele lease ... 41

5.3 Verhouding nieuwe ‘right-of-use’-model en goed koopmansgebruik ... 42

5.3.1 Impact IFRS 16 ... 42

5.3.2 Activeren van rechten en passiveren van verplichtingen ... 42

5.3.3 ‘Frontloading of costs’ ... 44

5.3.4 Tussenconclusie ... 47

5.4 Gevolgen IFRS 16-conforme aangifte ... 47

5.4.1 Renteaftrekbeperkingen ... 47

5.4.2 Investeringsfaciliteiten ... 50

5.5 Gevolgen niet-IFRS 16-conforme aangifte ... 50

5.6 Conclusie... 51

6. Eindconclusie ... 53

(5)

4 Afkortingenlijst

ATAD Anti Tax Avoidance Directive

BW Burgelijk Wetboek

EBITDA Earnings Before Interest Taxes Depreciation and Amortization

EU Europese Unie

FASB Financial Accounting Standards Board

GKG Goed Koopmansgebruik

HR Hoge Raad

IAS International Accounting Standard

IASB International Accounting Standards Board

IFRIC International Financial Reporting Interpretations Committee

IFRS International Financial Reporting Standard

RJ Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving

Wet IB 2001 Wet op de inkomstenbelasting 2001 Wet VPB 1969 Wet op de vennootschapsbelasting 1969

(6)

5 1. Inleiding

1.1 Aanleiding

"One of my great ambitions before I die is to fly in an aircraft that is on an airline’s balance sheet", zo

sprak de voormalig voorzitter van de International Accounting Standards Board (IASB), Sir David Tweedie, in 2008. Aldus niet geheel onverwachts startte de IASB samen met de Financial Accounting Standards Board (FASB) in de Verenigde Staten, reeds in 2010 een project om de verslaggevingsregels voor leasetransacties te verbeteren met als doel het inzicht van investeerders en financieel analisten in de leaseverplichtingen van ondernemingen te vergroten. Als resultaat heeft de IASB in januari 2016 een geheel nieuwe leasestandaard gepubliceerd: IFRS 16. De standaard treedt inwerking voor boekjaren beginnend op of na1 januari 2019 en is verplicht voor ondernemingen met een beursnotering in de Europese Unie. IFRS 16 vervangt de thans geldende leasestandaard IAS 17.

Leasetransacties kunnen in het algemeen worden onderscheiden in twee hoofdvormen: operationele lease en financiële lease. Onder de thans geldende regels1 blijven verplichtingen uit hoofde van operationele lease buiten de balans van de gebruiker (de lessee). De lessee betaalt een jaarlijkse vaste huursom voor het geleasede object welke ten laste van het resultaat wordt gebracht. Bij financiële lease daarentegen dient de lessee de toekomstige leasebetalingen te passiveren en op de balans op te nemen. Wanneer een leasetermijn wordt betaald dient dit als een annuïteit behandeld te worden: een deel gaat als rente ten laste van het resultaat en het overige deel wordt afgeboekt op de opgenomen passiefpost. Het punt is dat de lasten voor de onderneming bij operationele lease en financiële lease in beginsel gelijk zijn, terwijl de balans van de lessee bij operationele lease er veel gunstiger (lees: korter) uitziet dan de balans van de lessee die aan financiële lease doet. Op de thans geldende lease-accountingregels bestaat dan ook kritiek, namelijk dat de jaarrekening van ondernemingen met operationele leases niet altijd een getrouw beeld geeft van de bestaande verplichtingen. Zo schatte de IASB dat in 2014 85% van alle leaseverplichtingen van beursgenoteerde ondernemingen die hun financiële verslaggeving op grond van IFRS of US GAAP opstellen, buiten de balans bleven.2 Investeerders kunnen hierdoor voor onaangename verrassingen komen te staan, met name wanneer beslissingen zijn gebaseerd op basis van balansvergelijkingen.

Onder de nieuwe lease-accountingregels wordt bij de lessee voortaan geen onderscheid meer gemaakt tussen operationele en financiële lease en zullen zodoende alle leaseverplichtingen voortaan op de balans van de lessee moeten worden opgenomen. Het gevolg van IFRS 16 is dat ondernemingen met operationele leasecontracten hun schulden zullen zien stijgen en de daarmee samenhangende financiële ratio’s zullen zien verslechteren. Naar verwachting zullen met name retail- en luchtvaartondernemingen die traditioneel veel (operationele) leasecontracten hebben zoals Ahold en KLM, hard worden geraakt door de nieuwe leaseregels. 34 In het bijzonder kan dit grote gevolgen hebben voor de financiering van deze ondernemingen. In financieringsovereenkomsten is vaak bepaald dat de financiële ratio’s van de debiteur aan een bepaald plafond zijn gebonden, zoals de verhouding tussen het bedrijfsresultaat en de schuld. Wanneer zo’n plafond wordt overschreden zullen ondernemingen opnieuw in onderhandeling moeten treden met geldverstrekkers over de voorwaarden van hun financiering. Wanneer solvabiliteitsratio’s zijn verslechterd, zal dit niet altijd

1 Dat is zowel onder de regels van IAS 17 als die van RJ 292. 2 IFRS 16 Leases – Effect analysis.

3 Financieel Dagblad, 28 februari 2018. 4 Aldus ook Park, Park & Hossan 2009.

(7)

6

een gemakkelijke opgave zijn. Voor de lessor verandert er onder IFRS 16 nagenoeg niets, hetgeen past bij de doelstelling van de IASB het inzicht in de balans van de lessee te verbeteren.

1.2 Probleemstelling

Met ingang van 1 januari 2019 zal de verwerking van operationele leases in de vennootschappelijke jaarrekening die op basis van IFRS wordt opgesteld, ingrijpend veranderen. De verwerking onder IFRS 16 wijkt af van de huidige fiscale verwerking van operationele lease. In deze scriptie wordt derhalve onderzocht of en zo ja, in hoeverre fiscaal aangesloten kan worden bij IFRS 16. Stel dat fiscaal wordt aangesloten bij IFRS 16, dan is vervolgens de vraag welke fiscale gevolgen dit kan hebben. In het bijzonder kan gedacht worden aan de samenloop met de aangekondigde earningsstrippingmaatregel (art. 15b Wet VPB 1969) 5 . Tot op heden hebben nog maar weinig auteurs zich gewaagd aan deze problematiek. Dit terwijl er vanuit de praktijk regelmatig signalen komen dat er behoefte is aan duidelijkheid over de mogelijkheden om fiscaal aan te sluiten bij IFRS 16. Voor ondernemingen is dit niet louter van belang om te weten voor het opstellen van de fiscale aangifte, maar evenwel voor de fiscale positie die men in de vennootschappelijke jaarrekening dient te verantwoorden (tax accounting). In het bijzonder is dit relevant wanneer IFRS 16 ertoe leidt dat de fiscale aangifte niet (meer) gelijk is aan de vennootschappelijke jaarrekening. Dit onderzoek heeft dan ook tot doel de praktijk meer duidelijkheid te verschaffen over de fiscale gevolgen van IFRS 16.

1.3 Centrale onderzoeksvraag en deelvragen

Gelet op de probleemstelling kan de centrale onderzoeksvraag als volgt geformuleerd worden: “Wat zijn

de vennootschappelijke en fiscale gevolgen van de inwerkingtreding van IFRS 16 en in hoeverre kunnen belastingplichtigen hierbij aansluiten voor de jaarwinstbepaling?” Aan de hand van de volgende

deelvragen zal de centrale onderzoeksvraag beantwoord worden.

1. Wat zijn de bedrijfseconomische aspecten van leasing?

2. Hoe worden leasecontracten onder de thans geldende vennootschappelijke regels verwerkt en hoe dient dit onder IFRS 16 te gebeuren?

3. Hoe worden leasecontracten in de fiscale aangifte verwerkt?

4. Hoe verhouden de vennootschappelijke en fiscale verwerkingswijze van leasing zich tot elkaar en welke ruimte biedt goed koopmansgebruik om IFRS 16 te volgen?

1.4 Methodologie en structuur

In deze scriptie wordt verslag gedaan van het kwalitatieve onderzoek dat is verricht om de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden. Het onderzoek heeft tot doel de praktijk meer duidelijkheid te verschaffen over de betekenis van IFRS 16 en de fiscale gevolgen hiervan. In het bijzonder zal worden onderzocht of en zo ja, in hoeverre het mogelijk is fiscaal aan te sluiten bij de nieuwe lease-accountingregels die met ingang van 1 januari 2019 van kracht zullen zijn.

In hoofdstuk 2 wordt gestart met een beschrijving van de bedrijfseconomische aspecten van leasing. Dit vormt het fundament van het onderzoek, namelijk de bedrijfseconomie als gemeenschappelijk uitgangspunt voor de verwerking van leasetransacties in de vennootschappelijke jaarrekening en fiscale aangifte. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 verslag gedaan van de wijze waarop leasetransacties in de

(8)

7

vennootschappelijke jaarrekening worden verantwoord. Voor de volledigheid wordt allereerst ingegaan op de thans geldende lease-accountingregels (IAS 17) alvorens de nieuwe leasestandaard van IFRS 16 wordt besproken. In hoofdstuk 4 wordt verslag gedaan van de wijze waarop de kwalificatie van leasetransacties fiscaal tot stand komt en hoe zij in de fiscale aangifte verwerkt dienen te worden. In hoofdstuk 5 wordt verslag gedaan van de verhouding tussen de vennootschappelijke en fiscale behandeling van leasecontracten. Allereerst wordt besproken hoe de thans geldende vennootschappelijke en fiscale regels zich tot elkaar verhouden en welke verschillen hiertussen kunnen ontstaan. Daarna wordt beoordeeld welke ruimte het huidige fiscale kader belastingplichtigen biedt om aan te sluiten bij IFRS 16 en wat de fiscale gevolgen hiervan kunnen zijn. De scriptie wordt in hoofdstuk 6 afgesloten met een eindconclusie.

(9)

8 2. Leasing in bedrijfseconomisch perspectief

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de bedrijfseconomische aspecten van leasing. Dit vormt het fundament van het onderzoek: de bedrijfseconomie als gemeenschappelijk uitgangspunt voor de verwerking van leasetransacties in de vennootschappelijke jaarrekening en fiscale aangifte. Om te beginnen wordt in paragraaf 2.2 de relevantie van de bedrijfseconomie als gemeenschappelijke bron nader verklaard. Hierna wordt in paragraaf 2.3 een algemene bedrijfseconomische betekenis toegekend aan leasing, waarop achtereenvolgens in paragraaf 2.4, 2.5 en 2.6 de verschillende vormen van leasing worden besproken. Het hoofdstuk wordt in paragraaf 2.7 afgesloten met de beantwoording van de eerste deelvraag: “wat zijn de

bedrijfseconomische aspecten van leasing?”

2.2 Bedrijfseconomie als gemeenschappelijke bron

Algemeen bekend is dat de fiscale winstbepaling niet gelijk hoeft te zijn aan de vennootschappelijke vermogens- en resultaatbepaling. Met andere woorden, vennootschappelijke jaarrekening en de fiscale aangifte kunnen van elkaar verschillen. Zij zijn echter beiden een verantwoording van exact dezelfde feiten en omstandigheden zoals dit heeft plaatsgevonden in het desbetreffende jaar. In het bijzonder zijn zij een verantwoording in economisch perspectief: de winst en/of de waardering van deze feiten en omstandigheden moet tot uitdrukking worden gebracht.6 Het is dan ook logisch dat men zowel voor de invulling van zowel het jaarrekeningrecht als het fiscale recht zich baseert op de bedrijfseconomie. De bedrijfseconomie geeft namelijk richtlijnen, regels en/of normen voor de praktische toepassing van bedrijfseconomische vraagstukken.7

Dat het feitencomplex voor zowel het jaarrekeningrecht als het fiscale recht in eenzelfde context wordt geapprecieerd, namelijk in de context van de bedrijfseconomie, betekent niet dat dit ook op gelijke wijze wordt gewaardeerd. De bedrijfseconomie kent immers een variëteit aan waarde- en winstbepalingsstelsels. Daardoor is het mogelijk dat voor het jaarrekeningrecht een ander waarde- en/of winstbepalingsstelsel wordt gekozen dan voor het fiscale recht. Het verschil in afweging binnen de bedrijfseconomie voor het jaarrekeningrecht en het fiscale recht laat zich door verschillende factoren verklaren. Allereerst is de juridisch inbedding van beide rechtsgebieden verschillend: het fiscale recht is onderdeel van het publiekrecht, het jaarrekeningrecht van het privaatrecht. Beiden kennen daarnaast een geheel andere doelstelling: de jaarrekening moet, kort gezegd, betrouwbaar inzicht omtrent waarde en winst aan zijn gebruikers verschaffen, terwijl de aangifte de basis vormt voor heffing van vennootschapsbelasting door de fiscus. Het primaat van de fiscale aangifte ligt derhalve bij de winst, terwijl de jaarrekening geen duidelijk primaat kent.8

In het jaarrekeningrecht wordt de jaarwinstbepaling beheerst door het begrip "normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd".9 Een uitwerking van deze normen is enerzijds te vinden in een aantal specifieke wettelijke bepalingen in het jaarrekeningrecht, de jurisprudentie

6 Kampschöer, WFR 2004/1228, par. 3.1.1.

7 Sinds de jaren ’70 is de klassieke bedrijfseconomie, dat zich bezighoudt met de waardering van goederen en rechten, uitgegroeid tot het vakgebied van externe verslaggeving.

8 Een onopgelost vraagstuk binnen de bedrijfseconomie is dan ook wat belangrijker is: waarde of winst. 9 Art. 2:362 lid 2 BW.

(10)

9

van de Ondernemingskamer van Hof Amsterdam en de Hoge Raad en de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving10 en wordt anderzijds gezocht binnen de verschillende bedrijfseconomische theorieën. In het fiscale recht wordt de jaarwinstbepaling daarentegen beheerst het fiscaal autonome begrip ‘goed

koopmansgebruik’ dat zijn inhoud ontleend aan doel en strekking van de belastingwet. Dit begrip wordt

verder ingekleurd door jurisprudentie van de belastingkamers van de gerechtshoven en de Hoge Raad. In het algemeen wordt hierbij aangenomen dat wat bedrijfseconomisch juist is niet in strijd is met goedkoopmansgebruik, voor zover de bedrijfseconomie niet in strijd is met een uitdrukkelijke wetsbepaling, de algemene opzet van de fiscale wetgeving of met algemene beginselen en conventies die ten grondslag liggen aan fiscale wetgeving.11 Slechts dan wijkt een ‘goede koopman’ af van de bedrijfseconomie.

De bedrijfseconomie vormt klaarblijkelijk het gemeenschappelijke uitgangspunt voor zowel het jaarrekeningrecht als het fiscale recht. In de volgende paragrafen wordt verslag gedaan van de betekenis van leasing in bedrijfseconomisch perspectief.

2.3 Leasing

Dit onderzoek gaat zoals gezegd over leasing. Maar wat wordt precies verstaan onder dit begrip? In civiele wetgeving zal men geen zelfstandige bepalingen terugvinden omtrent leasing. Wanneer men de betekenis in het woordenboek opzoekt, zal men ontdekken dat leasing wordt omschreven als “de (ver)huur van, met

name, bedrijfsmiddelen op lange termijn, waarbij de onderhoudskosten van het gehuurde voor rekening van de verhuurder zijn”.12 Op eerste gezicht lijkt leasing dus sterk op een overeenkomst van huur en verhuur die zijn betekenis ontleent aan wet- en regelgeving omtrent het huurrecht.13

In de praktijk blijkt leasing echter een verzamelnaam te zijn voor een grote variëteit aan overeenkomsten. Het gemeenschappelijke kenmerk is dat bij al deze overeenkomsten het gebruik van een bepaald goed, het leaseobject, wordt afgestaan door de eigenaar (de lessor) aan een ander (de lessee), waartegenover die ander zich verbindt een bepaalde prijs te betalen.14 Onder ‘eigenaar’ wordt in dit verband verstaan de juridisch eigenaar. Tot zoverre is er inderdaad overeenstemming met een huurovereenkomst. Het leaseobject dient een specifiek bepaald object te zijn dat voor de lessee een bepaalde gebruikswaarde (of: gebruiksnut) in zijn onderneming vertegenwoordigd. Leasing heeft derhalve geen betrekking op goederen die tot verbruik of doorlevering door de lessee zijn bestemd. Zo zal bijvoorbeeld voorraadfinanciering niet met leasing worden aangeduid, omdat het gebruiksnut voor de lessee hierbij niet voorop staat.15

In de praktijk worden ook andere criteria gehanteerd die niet specifiek in de civiel-juridische figuur van een huurovereenkomst passen om leasing te definiëren. Deze criteria zijn in het algemeen gebaseerd op (bedrijfs)economische aspecten. Zo wordt uitsluitend van leasing gesproken indien er enig verband bestaat tussen de looptijd van de overeenkomst en de economische levensduur van het leaseobject. Daarnaast wordt het criterium economisch belang (of: economisch eigendom) gehanteerd om de twee hoofdvormen van

10 In bepaalde situaties ook de accountingstandaarden van de IASB (IFRS).

11 In zijn arrest van 8 mei 1957, BNB 1957/208, nam de HR een middenpositie in tussen degenen die enerzijds bedrijfseconomische inzichten doorslaggevend achten voor de fiscale jaarwinstbepaling en anderzijds diegenen die goed koopmansgebruik doorslaggevend achten.

12 Van Dale, 2018 editie.

13 Art. 7A:1584 e.v. BW (huur en verhuur).

14 Van Hees 1997, p.1; EY Handboek Jaarrekening 2018/32.1.1. 15 Van Hees 1997, p. 12.

(11)

10

leasing te onderscheiden: operationele lease versus financiële lease. Er is sprake van financiële lease indien de overeenkomst zodanig is vormgegeven dat (nagenoeg) het gehele economisch belang van het leaseobject bij de gebruiker – dat is de lessee – ligt. Deze vorm van leasing laat zich het beste vergelijken met de civiel-juridische figuur van huurkoop of koop op afbetaling. Bij operationele lease blijft daarentegen het economisch belang bij de juridisch eigenaar, de lessor. Operationele lease lijkt in dat opzicht veel meer op een ‘gewone’ huurovereenkomst, zij het niet dat de verplichtingen van de lessor over het algemeen veel verder gaan dan die van een traditionele verhuurder.16

Leasing is ontstaan vanuit de behoefte om investeringen in kapitaalgoederen te financieren voor de duur van het economisch gebruiksnut. 17 In het algemeen wordt aangenomen dat deze vorm van financiering is ontstaan in de Verenigde Staten ten tijde van de opbouw van de oorlogsindustrie in de jaren ’30. Begin jaren ’60 heeft leasing ook in Nederland zijn intrede gedaan. 18 Tegenwoordig is leasing niet beperkt tot kapitaalgoederen en worden allerlei objecten geleased. Ondernemingen kunnen diverse redenen hebben om hun investeringen te financieren door middel van leasing. Zo kan er een te kort zijn aan eigen vermogen en biedt leasing een aantrekkelijk alternatief voor een banklening. Doordat de juridische eigendom bij de lessor, de financier, blijft gedurende de looptijd, loopt hij minder debiteurenrisico waardoor de kosten van leasing vaak lager zijn dan die van een banklening.19

Dat de onderneming die leaset zelf niet belast is met de civiel-juridische risico’s verbonden aan de eigendom van het object, kan eveneens meespelen in de keuze voor leasing. Daarnaast is leasing flexibel: leasecontracten kunnen opgezegd worden indien het leaseobject geen nut meer heeft in de onderneming. Tot slot biedt leasing het gemak dat de onderneming zelf geen omkijken heeft naar het onderhoud van het leaseobject, wat op zijn beurt weer meer ruimte overlaat voor het ondernemerschap. Aanvullend op deze bedrijfseconomische overwegingen kunnen ook andere overwegingen (mede)bepalend zijn om voor leasing te kiezen. Zo kunnen er fiscale motieven zijn alsmede vennootschappelijke motieven, in die zin dat met leasing de verantwoording van investeringen in de jaarrekening kan worden beïnvloed (balansmanagement).

2.4 Financiële lease

In de voorgaande paragraaf is reeds aangegeven dat in de praktijk twee hoofdvormen van leasing worden onderscheiden: financiële lease en operationele lease. Deze classificatie is niet primair gericht op een verschillende juridische kwalificatie van de overeenkomst – hoewel dit hierbij wel een rol speelt – maar heeft veel meer betrekking op het (door partijen gewenste) bedrijfseconomisch onderscheid. De classificatie bepaalt derhalve bij wie het leaseobject in bedrijfseconomische zin ‘thuishoort’ – dus tot wiens vermogen het wordt gerekend.20 Deze toerekening heeft met name belangrijke gevolgen voor de verwerking van de leasetransactie in de vennootschappelijke jaarrekening en de fiscale aangifte.

Voor de classificatie van een overeenkomst als financiële lease is doorslaggevend of bij het aangaan van de overeenkomst de financiering van het leaseobject voorop staat. De lessor stelt de lessee exclusief in staat om het leaseobject te gebruiken gedurende de economische levensduur van het object, waarbij de waarde

16 Bruins Slot, Leasing in de VPB 2006, p. 5. 17 Lokven 2015, p. 1.

18 Zie ook Lokven 2015, p. 1.

19 Dit is met name het geval bij financiële lease, waarbij het leaseobject civiel-juridisch de lessor tot zekerheid strekt. 20 Van Hees 1997, p. 10.

(12)

11

die het object vertegenwoordigt in het algemeen in termijnen ten laste van het de lessee wordt gebracht.21 Hetgeen de lessor heeft moeten investeren in het object, vermeerderd met rente, kosten, vergoedingen voor eventuele aanvullende diensten en een risico-opslag, wordt tijdens de duur van de leaseovereenkomst terugbetaald door de lessee. Ook indien de overeenkomst een koopoptie bevat die de lessee het recht geeft het object aan het einde van de overeenkomst te kopen, zal de volledige amortisatie van de door de lessor gepleegde investering voorop staan bij deze vorm van leasing.22 In de literatuur wordt verder ook wel betoogd dat een kenmerk van financiële lease is dat het initiatief voor de investering van de leasenemer uitgaat, maar een wezenlijk kenmerk is dit mijns inziens niet.

Concluderend kan men zeggen dat financiële lease een vorm van ‘objectfinanciering’ is. In plaats van dat de lessee zelf investeert in het leaseobject, doet de lessor dit voor hem, waartegenover de lessee zich verplicht het geïnvesteerde bedrag plus een vergoeding aan hem terug te betalen. Dit aspect draagt er mede toe bij dat het economisch belang bij het leaseobject geheel bij de leasenemer komt te liggen.23 Als gevolg van de verplichting tot vergoeding van de volledige investering door de lessor, loopt de lessee namelijk het risico van eventuele waardeverminderingen. Daartegenover staat hij ook het voordeel geniet van een waardevermeerdering tijdens de looptijd van de overeenkomst.

2.5 Operationele lease

Het principiële onderscheid tussen financiële lease en operationele lease is gelegen in het feit dat de eerste vorm een wijze van financiering van een (kapitaal)goed vormt.24 Bij operationele lease ontbreekt dit financieringselement. Bij het aangaan van de overeenkomst staat dan ook niet de volledige vergoeding van de investering aan de lessor centraal, maar het gebruik van het leaseobject.

Omdat het financieringselement ontbreekt zijn de door de lessee betaalde leasetermijnen logischerwijs geen aflossing op de investering van de lessor, maar vormen zij een tegenprestatie voor de beschikbaarstelling van het object.25 In feite is operationele lease een vorm van huur, waarbij het die situatie betreft waarin een specifiek bedrijfsmiddel wordt ‘gehuurd’ voor een periode die maximaal gelijk is aan de optimale economische gebruiksduur van het leaseobject.26 Operationele lease komt dan ook grotendeels overeen met de juridische figuur van huur en verhuur, in die zin dat de lessee het gebruikersnut van het leaseobject heeft zonder dat hij is belast met de risico’s van het eigendom.27 Evenals bij een huurovereenkomst, gaat men er bij operationele lease vanuit dat het geleasede object nog een ‘tweede’ leven heeft. Om dit te garanderen wordt veelal het sluiten van onderhoud- en reparatiecontracten als aanvullende eis gesteld. In tegenstelling tot financiële lease, berust bij operationele lease derhalve het economisch belang bij het leaseobject bij de lessor, waardoor risico’s en voordelen met betrekking tot het eigendom, zoals waardeontwikkelingen van het object, voor rekening van de lessor komen.

Doordat het gebruik van het leaseobject voorop staat, kenmerkt operationele lease zich daarnaast door flexibele beëindigings- en voortzettingsmogelijkheden.28 Hierdoor kan de lessee de overeenkomst, al dan 21 Van Hees 1997, p. 11-20. 22 Van Hees 1997, p. 15. 23 Van Hees 1997, p. 16. 24 Van Hees 1997, p. 20. 25 Van Hees 1997, p. 23. 26 Lokven 2015, p. 75.

27 Art. 7A:1584 e.v. BW (huur en verhuur). 28 Lokven 2015, p. 75.

(13)

12

niet na een bepaalde minimumperiode en/of vergoeding, opzeggen indien hij het object niet meer wenst te gebruiken. De overeenkomst zal daarnaast op natuurlijke wijze eindigen indien het leaseobject geen reële gebruikswaarde meer heeft, dus wanneer de economische levensduur is verstreken. Dit zal in de praktijk veelal gelijk zijn aan de vooraf overeengekomen duur van de overeenkomst. Maar ook bij een tegenvallende economische levensduur kan dit het geval zijn en waaruit duidelijk blijkt dat de lessor dit risico draagt. Tot slot biedt operationele lease vaak de mogelijkheid voor de lessee om, tegen een tevoren overeengekomen prijs, het geleasede object aan het einde van de overeenkomst te kopen, dan wel de overeenkomst te verlengen.

Naast de genoemde flexibiliteit van de overeenkomst, kunnen ook andere bedrijfseconomische redenen bepalend zijn voor de keuze voor operationele lease. Operationele lease wordt bij de lessee onder de thans geldende accountingregels29 niet opgenomen op de balans van de lessee, wat wil zeggen dat het geleasede object niet als bedrijfsmiddel wordt geactiveerd en de verschuldigde leasetermijnen niet worden gepassiveerd. Dit wordt ook wel ‘off-balance sheet financiering’ genoemd.30 Hiermee komt men tot een balansverkorting, waarbij bepaalde financiële ratio’s verbeteren. Gezonde(re) financiële ratio’s zorgen ervoor dat de leencapaciteit van de onderneming niet wordt aangetast, of zelfs wordt vergroot.31 De keuze voor operationele lease kan daarnaast zijn ingegeven door liquiditeitsverruiming, wat groei van de onderneming mogelijk maakt. Tot slotte kunnen ook fiscale motieven meespelen, waarop in hoofdstuk 4 van deze scriptie nader wordt ingegaan.

2.6 Sale-and-leaseback

Een andere door ondernemingen veelvuldig gebruikte financieringsvorm is de ‘sale-and-leaseback’-constructie. Deze financieringsvorm is tweeledig: enerzijds betreft het de verkoop en levering van een object (zowel roerende als onroerende zaken) door de verkoper aan de lessor of leasemaatschappij, onmiddellijk gevolgd door anderzijds een leaseovereenkomst tussen de oorspronkelijke verkoper en dezelfde lessor.32 De ‘leaseback’ kan zowel een financiële als operationele lease zijn. Sale-and-leaseback heeft het grote voordeel dat het verkochte object ter beschikking blijft staan van de oorspronkelijk verkoper, zonder dat het object vermogen van de onderneming vastlegt. Hierdoor komt kapitaal vrij voor andere investeringen. Daarnaast staat bij deze vorm leasing enerzijds het verkorten van de balans voorop, wat leidt tot positievere financiële ratio’s, anderzijds het mogelijk afwentelen van het verouderingsrisico van het object op de lessor.33 Overigens staat het verkorten van de balans slechts centraal wanneer de leaseback classificeert als operationele lease. Wanneer de leaseback een financiële lease is staat juist de tijdelijke financieringsbehoefte van de onderneming centraal.

2.7 Conclusie

In dit hoofdstuk is antwoord gezocht op de eerste deelvraag van dit onderzoek: “wat zijn de

bedrijfseconomische aspecten van leasing?” Vaststaat dat feiten en omstandigheden die zich in het

desbetreffende jaar hebben voorgedaan zowel voor de vennootschappelijke jaarrekening als de fiscale aangifte in de context van de bedrijfseconomie geapprecieerd worden. Het is derhalve van belang allereerst

29 IAS 17 en RJ 292.

30 Off-balance sheet financiering is overigens door de inwerkingtreding van IFRS 16 per 1 januari 2019 niet meer mogelijk voor ondernemingen die IFRS al dan niet verplicht toepassen in hun jaarrekening.

31 Bruins Slot, Leasing in de VPB 2006, p. 7. 32 Lokven 2015, p. 183; IAS 17.58; RJ 292.401. 33 Lokven 2015, p. 183.

(14)

13

goed begrip te hebben van de bedrijfseconomische betekenis van leasing alvorens de vennootschappelijke en fiscale implicaties geduid worden.

Leasing is een veel gebruikte flexibele financieringsvorm die ondernemingen in staat stelt te investeren in (kapitaal)goederen zonder dat de onderneming direct bij aanvang van het gebruik over het gehele investeringsbedrag dient te beschikken. Kenmerkend voor leasing is dat het gebruik van een specifiek bepaald object wordt afgestaan door de juridisch eigenaar, de lessor, aan de gebruiker, de lessee, gedurende (een gedeelte van) de economische levensduur van het object, waartegenover de gebruiker zich verbindt een bepaalde prijs te betalen. Leasing heeft in het Nederlandse civiele recht geen zelfstandige juridische betekenis en roept derhalve ook geen specifieke rechtsgevolgen in het leven die kenmerken zijn voor alleen leaseovereenkomsten. In de praktijk wordt leasing onderscheiden in financiële en operationele lease. Doorslaggevend voor deze classificatie is bij wie het economisch belang bij het leaseobject rust: bij de lessor of de lessee. Bepalend hiervoor is met welk oogmerk de overeenkomst is aangegaan: de financiering of het gebruik van het leaseobject. Voor de verwerking van leasetransacties in de vennootschappelijke jaarrekening alsmede de fiscale aangifte is dit onderscheid met name relevant, omdat dit bepaalt bij wie het leaseobject in bedrijfseconomische zin thuishoort. In de hoofdstukken 3 en 4 wordt ingegaan op de vennootschappelijke en fiscale implicaties van leasing.

(15)

14 3. Leasing in de vennootschappelijke jaarrekening

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de verwerking van leasetransacties in de vennootschappelijke jaarrekening. Allereerst wordt in paragraaf 3.2 ingegaan op de juridische inbedding van de vennootschappelijke jaarrekening. Vervolgens worden in paragraaf 3.3 de thans geldende lease-accountingregels besproken. Hierbij zal onderscheid worden gemaakt tussen financiële lease en operationele lease alsmede de implicaties voor de lessee en de lessor. Daarna wordt in paragraaf 3.4 verslag gedaan van de tekortkomingen van de huidige regels, waarop achtereenvolgend in paragraaf 3.5 de nieuwe lease accountingsregels onder IFRS 16 worden behandeld. Het hoofdstuk zal worden afgesloten met de beantwoording van de tweede deelvraag: “Hoe worden leasecontracten onder de thans geldende

vennootschappelijke regels verwerkt en hoe dient dit straks onder IFRS 16 te gebeuren?”

3.2 Regelgeving omtrent de vennootschappelijke jaarrekening

Ingevolge art. 2:360 BW zijn alle BV’s, NV’s, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen verplicht ieder boekjaar een financieel verslag te deponeren bij de Kamer van Koophandel. Ook banken34, buitenlandse rechtspersonen met vestigingen in Nederland, ‘formele’ buitenlandse vennootschappen35, VOF’s en CV’s waarvan alle beherende vennoten buitenlandse kapitaalvennootschappen zijn, en ‘commerciële’ verenigingen en stichtingen36 hebben de plicht een financieel verslag te publiceren. Dit periodieke verslag wordt ook aangeduid als de vennootschappelijke jaarrekening (hierna: de jaarrekening). Het primaire doel van de jaarrekening is het verschaffen van informatie over de financiële positie, resultaten en wijzigingen in de financiële positie van een onderneming die voor een grote reeks gebruikers nuttig is voor het nemen van economische beslissingen.37

Ingevolge art. 2:363 lid 1 BW geeft de jaarrekening volgens maatschappelijk aanvaardbare normen een zodanig inzicht dat gebruikers een verantwoord oordeel kunnen vormen omtrent vermogen en resultaat, alsmede omtrent solvabiliteit en liquiditeit. De gekozen formulering “maatschappelijk aanvaardbare normen” houdt in dat zij kunnen wijzigingen naar plaats, tijd en omstandigheid en derhalve flexibel zijn. Een uitwerking van deze normen is enerzijds te vinden in een aantal specifieke wettelijke bepalingen in het jaarrekeningrecht, de jurisprudentie van de Ondernemingskamer van Hof Amsterdam en de Hoge Raad en de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (hierna: RJ) en wordt anderzijds gezocht binnen de verschillende bedrijfseconomische theorieën.38 Het jaarrekeningrecht is derhalve in overwegende mate ‘principles-based’ in tegenstelling tot ‘rules-based’, want indien het wettelijke inzicht dit vereist moet worden afgeweken van de regels en laat dus ruimte voor interpretatie.

34 Alsmede betaalinstellingen, elektronischgeldinstellingen, beleggingsmaatschappijen en verzekeringsmaatschappijen.

35 Dat willen zeggen, die buitenlandse rechtspersonen die onder het bereik van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen vallen.

36 Dit zijn verenigingen en stichtingen met substantiële ondernemingsactiviteiten, namelijk die een of meer ondernemingen houden die ingeschreven moet worden in het KvK en een netto-omzet van tenminste € 6 miljoen hebben gedurende twee opvolgende boekjaren (art. 2:360 lid 3 BW).

37 Stramien van de RJ (RJ 930.12-14); Conceptual Framework van de IASB (hoofdstuk 1, OB 2). 38 Dit complex wordt ook wel ‘Dutch GAAP’ genoemd.

(16)

15

De richtlijnen van de RJ spelen in de praktijk een belangrijke rol bij het opstellen van de jaarrekening. Bij het uitvaardigen van de richtlijnen baseert de RJ zich op het zogenaamde ‘Stramien’, een conceptueel raamwerk voor algemene grondslagen, waaronder begrepen kwalitatieve kenmerken, van de jaarrekening. Zo dient de jaarrekening begrijpelijk, relevant, betrouwbaar en vergelijkbaar te zijn. De richtlijnen van de RJ worden daarnaast sterk gekleurd door de door de IASB uitgebrachte accountingstandaarden, de International Financial Reporting Standards (hierna: IFRS). De IASB hanteert een soortgelijk conceptueel raamwerk, het zogenaamde ‘Framework’, waarbij de fundamentele kenmerken van de jaarrekening relevantie en een getrouwe weergave zijn. Het is standaard beleid van de RJ dat bij ieder nieuw uitgebrachte standaard van de IASB wordt beoordeeld of deze kan bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de externe verslaggeving in Nederland. De IASB zet zich in het bijzonder in voor een mondiale standaard voor externe verslaggeving, met als doel transparantie en vergelijkbaarheid van internationale ondernemingen te vergroten zodat investeerders en andere belanghebbende verantwoorde economische beslissingen kunnen nemen.

Met ingang van 1 januari 2005 is het in de Europese Unie (hierna: EU) verplicht voor ondernemingen met een beursnotering op een gereglementeerde markt binnen de EU om IFRS, zoals die is goedgekeurd door de EU, toe te passen in de geconsolideerde jaarrekening.39 Sindsdien is het Nederlandse ondernemingen zonder beursnotering ook toegestaan om in de geconsolideerde jaarrekening IFRS toe te passen in plaats van de richtlijnen van de RJ. In de enkelvoudige jaarrekening is dit slechts toegestaan indien IFRS ook in de geconsolideerde jaarrekening wordt toegepast.40Nederlandse niet-beursgenoteerde ondernemingen kunnen verschillende redenen hebben om vrijwillig voor IFRS te kiezen. Zo zal een grote multinationale onderneming er belang bij hebben dat de lokale cijfers voor de geconsolideerde jaarrekening op dezelfde grondslag worden aangeleverd. Dit geldt ook voor de strategische aansturing van de groep waarbij een consistente beoordeling van cijfers van belang is. Afhankelijk van de kring van gebruikers kan het daarnaast wenselijk zijn te kiezen voor transparante verslaggeving die internationaal erkend is. ‘IFRS–conform’ geldt dan als het ware als een kwaliteitskenmerk voor de financiële rapportage.41

Met betrekking tot de verslaggevingsregels omtrent leasing zijn er slechts beperkte verschillen te vinden tussen IFRS en RJ, waarbij zij beiden op verschillende punten ietwat strikter zijn. Omdat dit onderzoek zich richt op de fiscale gevolgen van de nieuwe IFRS-leasestandaard, wordt in de volgende paragraaf louter de thans geldende IFRS-regeling (IAS 17) uiteengezet. Slechts daar waar zich substantiële afwijkingen ten opzichte van de richtlijnen van de RJ voordoen wordt dit voor de volledigheid benoemd.

3.3 Het ‘risks-and-rewards’-model (IAS 17)

De verwerking van leasecontracten geschiedt thans volgens de regels en procedures van IAS 17 ‘Leasing’. Het begrip ‘leasing’ wordt daarbij gedefinieerd als42:

“Een overeenkomst waarbij de contractpartij – de lessor – het recht van gebruik van een actief (leaseobject) voor een overeengekomen periode en voor een bepaalde vergoeding aan de andere contractpartij – de lessee – afstaat”.

39 Verordening (EG) 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (IAS-verordening).

40 Art. 2:362 lid 8 BW.

41 Kamp & Blommaert, IFRS voor private entities (tijdschrift voor Finance & Control), p. 15. 42 IAS 17.4; RJ 940.

(17)

16

Hieronder kunnen de juridische figuren van huurovereenkomsten, (erf)pachtovereenkomsten en huurkoop vallen. Leasing is echter niet gelimiteerd tot deze juridische figuren, ook andere contractvormen kunnen kwalificeren als leaseovereenkomst mits zij passen in de geformuleerde definitie van IAS 17.

IAS 17 sluit expliciet overeenkomsten uit die betrekking hebben op de exploratie of het gebruik van natuurlijke hulpbronnen (gas, olie e.g.) en licentieovereenkomsten met betrekking tot zaken als films, videos, toneelstukken, manuscripten, patenten en copyrights. Deze overeenkomsten dienen verwerkt te worden in de jaarrekening conform andere richtlijnen, zoals IAS 38 ‘Immateriële vaste active’ en/of IFRS 15 ‘Revenue from contracts with customers’. Wel kunnen de voorschriften van IAS 17 mede richtinggevend zijn voor de verwerking van dergelijke overeenkomsten.

IAS 17 breidt het toepassingsgebied van leasing uit naar overeenkomsten die niet de vorm van een leaseovereenkomst hebben, maar wel het recht van gebruik van een actief bevatten.43 Het gaat om overeenkomsten waarbij een rechtspersoon als leverancier, dus niet als lessor, het gebruik van het actief aan een andere rechtspersoon, de afnemer, geeft. Te denken valt aan outsourcing-overeenkomsten, overeenkomsten in de telecomindustrie waarbij netwerkcapaciteit beschikbaar wordt gesteld, en ‘take-or-pay’ overeenkomsten in bijvoorbeeld de energieleveringsindustrie. Indien aan de volgende twee voorwaarden is voldaan, dient het lease-element van de overeenkomst overeenkomstig IAS 17 verwerkt te worden:

1. Nakoming van de overeenkomst is afhankelijk van het gebruik van een specifiek actief of activa; en

2. De overeenkomst omvat het recht van gebruik van het activa.

Conform het in de praktijk gebruikelijke onderscheid, maakt ook IAS 17 onderscheid tussen twee hoofdvormen van leasing: financiële en operationele leasing. De classificatie van een leaseovereenkomst is bepalend voor de wijze van verwerking in de jaarrekening. De lessee dient het geleasede object, en de hiermee verband houdende verplichting, namelijk slechts dan op te voeren als activum op zijn balans wanneer sprake is van een financiële lease. Wanneer sprake is van een operationele lease wordt de transactie geheel ‘off-balance’ verwerkt bij de lessee.

3.3.1 Financiële lease

Er is sprake van financiële lease indien de overeenkomst dusdanig is vormgegeven dat de voor- en nadelen verbonden aan de eigendom van het leaseobject geheel, of nagenoeg geheel, door de lessee worden gedragen.44 Met andere woorden, bij financiële lease is de lessee de economisch eigenaar van het leaseobject. De juridische eigendom kan daarbij, maar hoeft niet, worden overgedragen aan de lessee, meestal aan het einde van de leaseovereenkomst. Voordelen verbonden aan het eigendom zijn45:

 Winstgevende exploitatie gedurende de economische levensduur van het object;  Waardestijging van het object;

 Realisatie van restwaarde van het object.

43 IFRIC Interpretaion 4; RJ 292.105.

44 Dit wordt ook wel aangeduid als de ‘risk and rewards’-benadering. 45 IAS 17.7; RJ 292.117.

(18)

17 Nadelen kunnen daarentegen zijn46:

 Verlies door overcapaciteit of technologische veroudering;

 Verlies door verminderde opbrengst door gewijzigde economische omstandigheden;  Waardedaling van het object.

Doordat een leaseovereenkomst geen civiel-juridische figuur is en zich in allerlei vormen kan manifesteren, zijn in IAS 17 een aantal voorbeelden gegeven van wanneer in het algemeen sprake is van financiële lease47: a) Het vaststaat dat de eigendom van het leaseobject overgaat naar de lessee aan het einde van de

overeenkomst; of

b) De lessee heeft het recht het leaseobject te kopen tegen een bedrag ver beneden de verwachte reële waarde van het object op het moment dat dit recht voor het eerst uitgeoefend kan worden (‘bargain purchase option’); of

c) De leaseperiode omvat het belangrijkste deel van de economische levensduur van het leaseobject; of

d) Op het moment van aangaan van de overeenkomst is de contante waarde van de minimale leasetermijnen nagenoeg gelijk aan de reële waarde van het leaseobject; of

e) Het leaseobject is zodanig specifiek dat het, zonder belangrijke modificaties, alleen geschikt is voor gebruik door de lessee (‘special purpose lease’).

Andere indicaties dat er individueel, of in samenhang bezien met de hiervoor genoemde criteria, sprake is van financiële lease zijn48:

1. Indien bij tussentijdse opzegging van de overeenkomst door de lessee, de lessee het verlies dat daardoor bij de lessor ontstaan moet compenseren; of

2. Voor- of nadelen door waardewijzigingen in de reële waarde van de restwaarde (het restwaarde-risico) komen toe aan de lessee; of

3. De lessee komt het recht toe, tijdens of onmiddellijk na het verstrijken van de leaseperiode voor welke de lessee zich heeft verbonden, het leaseobject te leasen tegen een leaseprijs die in belangrijke mate lager is dan de te verwachten marktconforme leaseprijs.

3.3.1.1 Het 75%-criterium en 90%-criterium

Met betrekking tot de voorbeelden genoemd onder c en d, wordt onder RJ gebruik gemaakt van kwantitatieve criteria om financiële lease vast te stellen: het 75%- respectievelijk 90%-criterium. Bij het 75%-criterium (voorbeeld c) wordt bezien of de leaseperiode tenminste 75% van de economische levensduur van het leaseobject bedraagt. De achterliggende gedachte is dat als bij het aangaan van de lease reeds vaststaat dat de lessee het leaseobject voor het belangrijkste deel van de economische levensduur ter beschikking zal hebben, het waarschijnlijk is dat de lessee geheel of nagenoeg geheel de risico’s en voordelen van het actief draagt en het minder waarschijnlijk is dat de lessor afhankelijk is van anderen dan de lessee om zijn resultaat om zijn resultaat te behalen op de leaseovereenkomst.49

46 Supra noot 45.

47 IAS 17.10; RJ 292.120. 48 IAS 17.11; RJ 292.121.

(19)

18

Bij het 90%-criterium (voorbeeld d) wordt bezien of de contante waarde van de minimale leasebetalingen tenminste 90% bedraagt van de waarde van het leaseobject bij aanvang van de overeenkomst. Achterliggende gedachte is dat als de som van de contant gemaakte toekomstige leasebetalingen de reële waarde van het leaseobject bij de aanvang van de lease benadert of daaraan gelijk is, de lease in economische zin vergelijkbaar is met huurkoop of koop op afbetaling. Verondersteld wordt dat de economische betrokkenheid van de lessee dan dermate groot is, dat hij als economisch eigenaar kan worden aangemerkt.

Ondanks dat deze criteria onder RJ indicatief van aard zijn, zijn zij in de praktijk veelal leidend voor de classificatie van leaseovereenkomsten. Met name het 90%-criterium is van doorslaggevende betekenis: wanneer de lessor de kostprijs (nagenoeg) geheel in leasetermijnen heeft terugverdiend, waardoor hij geen risico meer loopt op het object, kwalificeert de overeenkomst voor de vennootschappelijke jaarrekening in het algemeen als financiële lease.50 In IAS 17 ontbreekt een expliciete verwijzing naar deze criteria, maar in de praktijk worden zij desalniettemin als richtlijn gehanteerd.51

3.3.1.2 Verwerking financiële lease

Indien een leaseovereenkomst kwalificeert als financiële lease, dient ingevolge IAS 17 de lessee het leaseobject zodanig te verwerken als ware hij de werkelijk eigenaar van het object. Zodoende activeert de lessee het object op de actiefzijde van de balans en passiveert hij daarentegen de financiële verplichting jegens de lessor op de passiefzijde van zijn balans. De initiële activering vindt plaats tegen de reële waarde (lees: fair value) van het leaseobject op het moment van aangaan van de leaseovereenkomst, tenzij de contante waarde van de minimale leasebetalingen lager is.52 De volgende journaalpost hoort hierbij: Geleasede bedrijfsmiddel(en) …

Aan leaseverplichting (langlopende schuld) …

Na de initiële verantwoording vindt vermindering van het actief plaats door afschrijving conform de regels voor overige materiële activa, en van het passief door aflossing (het aflossingsbestanddeel van de periode leasebetaling). De leasetermijnen dienen derhalve gesplitst te worden in het een aflossingsdeel en een rentebestanddeel berekend op basis van annuïteiten. Het rentebestanddeel komt ten laste van de winst- en verliesrekening van de lessee. De volgende journaalpost hoort hierbij:

Leaseverplichting … Rentekosten …

Afschrijvingskosten …

Aan geleasede bedrijfsmiddel(en) … Aan bank …

50 Indien een percentage lager dan 90% wordt berekend kan hier niet automatisch de conclusie aan verbonden worden dat sprake is van een operationele lease.

51 Op dit punt is IFRS dus duidelijk meer ‘principles-based’ dan de RJ.

52 Om de contante waarde van de leaseverplichting te bepalen komen twee disconteringsvoeten in aanmerking: de impliciete disconteringsvoet van de lease die de lessor hanteert in zijn calculatie en de marginale (of incrementele) disconteringsvoet van de lessee (rentevoet van vergelijkbare lease).

(20)

19

Financiële lease wordt door de lessor als vordering op de balans verwerkt voor een bedrag gelijk aan netto-investering in de lease.53 De lessor verantwoord de totstandkoming van de leaseovereenkomst derhalve als omzet in de winst- en verliesrekening. Dit past bij de visie dat de economische eigendom van het object (nagenoeg) volledig wordt overgedragen aan de lessee. De netto-investering is gelijk aan de contante waarde van de toekomstige leaseontvangsten plus de contante waarde van de verwachte restwaarde. In de praktijk is de netto-investering veelal gelijk aan de verkoopprijs van het object. Eventuele directe initiële kosten dienen geactiveerd te worden op de vordering.54 De volgende journaalpost hoort hierbij:

Leasevordering … Kostprijs leaseobject …

Aan netto-omzet … Aan voorraad …

De leasebetalingen die worden ontvangen in een verslaggevingsperiode dient de lessor te splitsen in een aflossingsgedeelte op de hoofdsom (de vordering) en een gedeelte dat is aan te merken als realisatie van baten in verband met de financiering.55 De volgende journaalpost hoort hierbij:

Bank …

Aan leasevordering … Aan renteopbrengst …

3.3.2 Operationele lease

Als operationele lease worden aangemerkt iedere andere leaseovereenkomst die niet als financiële lease kwalificeert.56 Belangrijk kenmerk is dat het accent veel minder op de financiering ligt (of geheel niet), maar juist op het tijdelijk voor de bedrijfsvoering kunnen beschikken over het leaseobject. De voor- en nadelen van het eigendom van het object worden geheel door de lessor gedragen. Zo zal de lessor, al dan niet tegen betaling, gewoonlijk voor het volledige onderhoud van het geleasede object zorgen en zal hij tevens zorgen voor vervanging bij uitval. Operationele lease heeft vooral betrekking op courante objecten met een voorspelbaar waardeverloop.57

3.3.2.1 Verwerking operationele lease

In tegenstelling tot financiële lease, activeert de lessee het leaseobject niet op zijn balans. De financiële verplichting jegens de lessor wordt eveneens niet gepassiveerd. De leasebetalingen worden iedere periode ten laste van de winst- en verliesrekening van de lessee gebracht. De periodieke last omvat een lineaire toerekening van de van de totale leasebetalingen over de leaseperiode, tenzij een andere toerekeningssytematiek meer representatief is. De volgende journaalpost hoort hierbij:

53 IAS 17.36; RJ 292.301.

54 IAS 17.38 maakt onderscheid tussen directe initiële kosten die zijn gemaakt door een leasemaatschappij of door een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt. In het laatste geval komen de kosten rechtstreeks ten laste van het resultaat.

55 IAS 17.39.

56 IAS 17.4; Richtlijn 940.

57 Objecten die geschikt zijn voor operationele leaseovereenkomsten kennen veelal een florerende ‘tweedehands’ markt waarop zij verhandeld kunnen worden. Denk bijvoorbeeld aan occasion (lease)auto’s.

(21)

20 Leasekosten …

Aan bank …

Om de gebruiker van de jaarrekening toch inzicht te bieden in de toekomstige financiële verplichtingen uit hoofde van een operationele leaseovereenkomst, vereist IAS 17 dat de lessee relevante informatie betrekking tot de leaseovereenkomst vermeldt in zijn jaarrekening.58

In lijn met de gedachte dat de economische eigendom van het leaseobject (nagenoeg) geheel bij de lessor blijft, dient de lessor het leaseobject te verwerken op de balans overeenkomstig de aard van die activa en waarop hij dientengevolge jaarlijks verplicht afschrijft.59 De leaseontvangsten, exclusief servicekosten, dient de lessor op tijdsevenredige basis te verwerken in de winst- en verliesrekening. Eventuele initiële kosten worden geactiveerd en toegerekend aan de leaseperiode of zij worden direct ten laste van de winst-en verliesrekwinst-ening gebracht. De volgwinst-ende journaalpost hoort hierbij:

Bank …

Afschrijvingskosten … Aan leaseopbrengst …

Aan actief onder operationele lease …

3.3.3 Sale-and-leaseback

Zoals gezegd is een sale-and-leaseback transactie een transactie waarbij een actief wordt verkocht en hetzelfde actief wordt terug geleased. De verwerking in de vennootschappelijke jaarrekening is afhankelijk van de classificatie van de leaseback, namelijk op financiële of operationele basis. De classificatie bepaalt ook of er resultaat mag worden genomen op de verkooptransactie.

Wanneer sprake is van een financiële leaseback dient deze transactie niet als verkooptransactie, maar als financieringsovereenkomst verwerkt te worden in de jaarrekening van de lessee. Dit betekent dat er geen verkoop noch verkoopwinst- (of verlies) wordt verantwoord, maar een leaseverplichting wordt opgenomen. Het verschil tussen de contante waarde van de leaseverplichting en de verkoopprijs wordt opgenomen als overlopende post met een jaarlijkse vrijval ten gunste van het resultaat.60 Het leaseobject blijft zodoende gewaardeerd op basis van de boekwaarde voor de sale-and-leaseback en hierover blijft afgeschreven worden.61 Bij de lessor wordt dienovereenkomstig de transactie verwerkt als verstrekking van financiering, waarbij een vordering op de lessee wordt opgenomen op de balans. Aan de hand van de impliciete rentevoet wordt een periodieke renteopbrengst verantwoord.

Indien de leaseback kwalificeert als operationele lease, dan kan de transactie er wel toe leiden dat er een verkoopwinst- of verlies verantwoord wordt in de jaarrekening van de verkoper, de lessee. In die situatie gaat de eigendom (juridisch én economisch) immers volledig over op de koper, de lessor. De lessor, dus de koper van het actief, activeert het object naar de aard van het actief op de balans. De verdere verwerking bij de lessor is gelijk aan de hierboven beschreven verwerking voor operationele lease.

58 IAS 17.35.

59 IAS 17.49; RJ 292.312.

60 Een dergelijk verschil kan ontstaan doordat de leaseperiode korter is dan de resterende economische levensduur. 61 IAS 17.59; RJ 292.402.

(22)

21 3.4 Tekortkomingen ‘risks and rewards’-model

Al decennia is discussie gaande over de waardering van leaseovereenkomsten in de vennootschappelijke jaarrekening, zowel in Nederland als in internationale context.62 Het grootste kritiekpunt is dat financiële en operationele lease niet op eenzelfde wijze worden verwekt in de jaarrekening, waardoor classificatie van leaseovereenkomsten in grote mate wordt bepaald door de gewenste modaliteiten van ondernemingen.63 Onder de huidige lease accountingregels blijven immers verplichtingen uit hoofde van operationele lease volledig ‘off-balance’, hetgeen zeer gunstig kan zijn voor ondernemingen.

Zoals reeds eerder in dit hoofdstuk is besproken, is bepalend voor de classificatie van de lease wie kan worden aangemerkt als economisch eigenaar van het leaseobject: de lessee of de lessor. Hierbij wordt een ‘all or nothing’-benadering gehanteerd: de economisch eigenaar wordt altijd geacht het gehele economisch eigendom te hebben. Dit is in het bijzonder bij het 75%- en 90%-criterium opmerkelijk te noemen. Stel dat de lessee de verplichting heeft de lessor te vergoeden voor tenminste 90% van de kostprijs van het object, dan is hij gehouden om deze verplichting volledig op zijn balans op te nemen doordat de overeenkomst kwalificeert als financiële lease. Stel dat de lessee ‘maar’ 85% van de kostprijs in leasetermijnen moet vergoeden aan de lessor, dan hoeft hij helemaal geen verplichting op te nemen. Een meer realistische benadering zou kunnen zijn het naar rato opnemen van het economisch belang bij de betrokken partijen.64 Dan zou 15% worden toegerekend aan de lessor, en 85% aan de lessee. Door de ‘all or nothing’-benadering heeft een leaseovereenkomst dus nooit weerslag op de balans van alle betrokken partijen.

Door het ‘all or nothing’-karakter van de huidige lease accountingregels kunnen ondernemingen vrij eenvoudig operationele lease inzetten voor balansmanagement. Met balansmanagement wordt bedoeld dat de balans bewust beter (lees: korter) wordt gepresenteerd, waardoor financiële ratio’s die op basis van de balans worden bepaald ‘gezonder’ worden. Door de classificatie als operationele lease heeft de onderneming immers geen langlopende leaseverplichting op zijn balans (‘off-balance’ financiering). Dit heeft een positieve invloed op onder meer liquiditeits- en solvabiliteitsratio’s, waardoor de onderneming gemakkelijker financiering kan aantrekken bij banken en investeerders.

Dit is tevens een ander belangrijk kritiekpunt op de huidige regels: zij bieden gebruikers van de jaarrekening te weinig transparantie en vergelijkbaarheid inzake de leaseverplichtingen van ondernemingen, hetgeen niet strookt met de grondbeginselen van het Framework. Slechts kleine contractuele aanpassingen kunnen er namelijk voor zorgen dat een lease kwalificeert als ‘operationeel’, en dus ‘off-balance’ blijft, terwijl de onderneming belangrijke financiële verplichtingen is aangegaan en waarvoor het ook iets in de plaats krijgt, namelijk het recht om het object te gebruiken voor een bepaalde periode. Ondanks dat de leaseverplichting wel wordt vermeld in de jaarrekening, kan evenwel een onjuist beeld van de vermogenspositie van de onderneming ontstaan, waardoor de onderliggende economische realiteit niet correct wordt weergegeven.

3.5 De nieuwe leasestandaard: IFRS 16.

Na jaren van discussie over de tekortkomingen van het ‘risks and rewards’-model en hoe hierin te kunnen voorzien, heeft de IASB op 13 januari 2016 een geheel nieuwe leasestandaard geïntroduceerd: IFRS 16. De belangrijkste wijziging ten opzichte van IAS 17 is dat geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen

62 Vgl. McGregor, Accounting for leases: a new approach, p. 1-34; Beckman & Van der Laan Bouma, Leaseverhouding in de jaarrekening; Bruins Slot, Leasing in de vennootschapsbelasting, p. 161-165.

63 Te denken valt aan balansmanagement voor het aantrekken van financiering of fiscale motieven. 64 Vgl. Beckman & Van der Laan Bouma, Leaseverhouding in de jaarrekening.

(23)

22

operationele en financiële lease. Alsdan dienen alle overeenkomsten die lease zijn, of een lease bevatten, conform de huidige verslaggevingsregels voor financiële lease op de balans van de lessee verantwoord worden. Voor de lessor verandert er nagenoeg niets.

Met een overgangsperiode van drie jaar treedt de nieuwe standaard in werking voor boekjaren beginnend op of na 1 januari 2019. IFRS 16 vervangt op dat moment de regelgeving onder IAS 17, alsmede de interpretaties onder IFRIC 4, SIC 15 en SIC 27. Doordat de Europese Commissie de nieuwe leasestandaard heeft bekrachtigd op 31 oktober 201765 heeft zij directe werking voor alle Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen die verplicht verslaggeven op basis van IFRS. Daarnaast treedt de standaard eveneens in werking voor Nederlandse ondernemingen die op vrijwillige basis IFRS toepassen in hun jaarrekening.

De RJ heeft geuit voornemens te zijn de verslaggevingsregels van IFRS 16 ook van toepassing te kunnen laten zijn in plaats van RJ 292 indien ondernemingen dit wensen voor, bijvoorbeeld, om een betere aansluiting te hebben met de jaarrekening van de moedermaatschappij die op basis van IFRS wordt opgesteld.66 Op dit moment heeft de RJ echter nog geen definitieve RJ-Uiting met tekstvoorstellen voor aanpassing van de richtlijnen van de jaarverslaggeving uitgevaardigd.

3.5.1 Het ‘right to use’-model

IFRS 16 start met de analyse of een contract een lease is of bevat. IFRS 16 definieert een lease als “een

contract, of een deel van een contract, dat aan de klant het gebruikersrecht van een actief overdraagt voor een bepaalde tijdsperiode tegen een vergoeding.”

Deze analyse dient gemaakt te worden op het moment dat het contract wordt aangegaan en dient, indien sprake is van lease, bij aanvang van de overeenkomst op de balans opgenomen te worden. Om sprake te kunnen zijn van een lease dient er een identificeerbaar actief te zijn (identified asset). Belangrijk is daarnaast dat de klant het gebruiksrecht beheerst, ofwel ‘control’ heeft over het gebruiksrecht (right to control). De focus onder IFRS 16 is derhalve verschoven van ‘het recht van gebruik’ naar ‘het recht van control’ om vast te stellen of sprake is van een lease.67 Van control is sprake als:

a) De klant vrijwel alle economische voordelen van het gebruik van het actief gedurende de gebruiksperiode verkrijgt (recht om alle voordelen te innen); en

b) De klant het gebruik van het identificeerbaar actief tijdens de gebruiksperiode bepaalt (recht van direct gebruik).

Deze criteria lijken sterk op de reeds bestaande criteria die het begrip lease onder IFRIC 4 uitbreiden, maar het begrip lease heeft onder IFRS 16 wel een belangrijkere betekenis gekregen. Onder IAS 17 konden tal van contracten een lease bevatten, maar vervolgens bepaalde de classificatie operationeel of financieel of de lease op balans van de lessee werd opgenomen. Onder de nieuwe regels bepaalt alleen nog het onderscheid wel of geen lease of de lease op de balans van de lessee wordt opgenomen: het bereik van IFRS 16 is derhalve groter dan dat van IAS 17.

65 Verordening (EU) 2017/1986 van 31 oktober 2017 (goedkeuring IFRS 16). 66 RJ-Uiting 2018-3.

(24)

23 3.5.2 Verwerking bij de lessee

Wanneer men heeft vastgesteld dat sprake is van een lease, dan dient de lessee de overeenkomst op zijn balans te verantwoorden als waren het financiële lease onder IAS 17. Er is echter een principieel verschil. Bij financiële lease onder IAS 17 activeert de lessee het object tegen een kostprijs die in beginsel gelijk is aan de contante waarde van de leaseverplichting. Onder IFRS 16 activeert de lessee niet meer het object, maar slechts het gebruiksrecht (‘right of use’). Dit betekent dat andere bijkomende zaken, zoals onderhoud en verzekering, die normaliter bij operationele lease ook in de leasetermijn hun vergoeding vinden, niet worden geactiveerd op de balans. Omdat hiermee deels balansverlenging kan worden voorkomen, is het dus van belang dat contracten nauwkeurig worden gesplitst in lease-elementen en service-elementen. Service-elementen dienen gedurende de gebruiksperiode ten laste van de winst- en verliesrekening gebracht te worden.

Het gebruiksrecht wordt bij de lessee initieel gewaardeerd op de leaseverplichting plus eventuele directe kosten.68 Huurincentives, vooruitbetalingen of herstelverplichtingen worden hierop gecorrigeerd. De leaseverplichting bestaat uit de vaste termijnbetalingen, maar ook uit een eventuele variabele betaling, de waarde van de aankoopoptie (de uitoefenprijs), betalingen in verband vroegtijdige beëindiging en restwaardegaranties.69 De leaseverplichting dient op contante waarde gewaardeerd te worden, waarbij de impliciete rentevoet gebruikt dient te worden (‘obligation to pay’).70 Bij onvoldoende informatie dient te marginale rentevoet gebruikt te worden. De volgende journaalpost wordt initieel gemaakt:

Gebruiksrecht …

Aan leaseverplichting …

Het geactiveerde gebruiksrecht dient iedere verslaggevingsperiode afgeschreven te worden conform het geamortiseerde kostprijsmodel.71 De leaseverplichting neemt ieder jaar af met de periodieke leasebetaling (het aflossingsbestanddeel). Het rentebestanddeel wordt op basis van annuïteiten berekend en wordt ten laste van de winst- en verliesrekening gebracht.

IFRS 16 kent twee uitzonderingen waarbij de lessee ervoor mag kiezen een leaseovereenkomst toch buiten de balans te laten, te weten:

1) Leaseovereenkomsten met een leasetermijn van 12 maanden of minder en die geen koopoptie bevatten (‘short term leases’); of

2) Leaseovereenkomsten waarbij de waarde van het leaseobject een geringe waarde van minder dan USD 5.000 heeft, bijvoorbeeld kleine meubelen, tablets en computers (‘small ticket items’).72 3.5.3 Verwerking bij de lessor

Opvallend is dat de verwerking van leaseovereenkomsten bij de lessor onder IFRS 16 geheel niet wijzigt ten opzichte van de huidige situatie. Er is derhalve gekozen voor een asymmetrische variant van de lease accountingstandaard, hetgeen past bij de doelstelling van IFRS 16 om het inzicht in de balans van de lessee

68 IFRS 16.24.

69 IFRS 16.26. 70 IFRS 16.26.

71 IAS 16 ‘Property, plant & equipment’.

(25)

24

te verbeteren. Voor de relevante verwerkingswijze van leasecontracten bij de lessor wordt derhalve terugverwezen naar de paragrafen 3.3.1.2 en 3.3.2.1.

3.6 Impact IFRS 16

IFRS 16 kan grote gevolgen hebben voor ondernemingen die (relatief) veel operationele leasecontracten hebben. De gevolgen hebben met name betrekking op de financiële positie van deze ondernemingen, alsmede de uitvoeringsaspecten met betrekking tot de implementatie van de nieuwe standaard. Met betrekking tot de impact op de financiële positie is het goed om te beseffen dat bij een operationele lease die ‘off balance’ wordt verwerkt en die waarbij het ‘right of use’ geactiveerd wordt op de balans, de totale kosten over de gehele looptijd bezien in principe hetzelfde zijn. De lessee wordt door IFRS 16 dus niet geconfronteerd met hogere kosten. Wel zal de presentatie van de kosten in de winst- en verliesrekening wijzigingen, alsmede de toerekening van de kosten aan de looptijd van de leaseovereenkomst. Onder IAS 17 werd de periodieke leasebetaling verwerkt onder de operationele kosten, onder IFRS 16 zal dit uitgesplitst dienen te worden in een afschrijvingslast, een rentelast en ook nog een aflossingsdeel. Hierdoor zal de hoogte van de EBITDA73 wijzigingen, wat impact kan hebben op performance indicatoren die samenhangen met de EBITDA. Daarnaast nemen de schulden van de onderneming toe, wat een negatieve impact heeft op allerlei financiële ratio’s, zoals de solvabiliteitsratio, ‘current’ ratio en de ‘return of equity’ ratio.

3.7 Conclusie

In dit hoofdstuk is antwoord gezocht op de tweede deelvraag van dit onderzoek: “Hoe wordt leasing onder

de thans geldende vennootschappelijke regels verwerkt en hoe dient dit straks onder IFRS 16 te gebeuren?”

Onder de thans geldende lease-accountingregels (IAS 17) hangt de verwerking van een leaseovereenkomst geheel af van de classificatie als financiële of operationele lease. Voor dit onderscheid wordt doorslaggevend geacht wie de economisch eigenaar is van het leaseobject: de lessor of de lessee. De economisch eigenaar wordt bepaald op basis van zogenaamde het ‘risks and rewards’-model. Degene die (nagenoeg) geheel de voor- en nadelen verboden aan de eigendom van het leaseobject draagt, wordt aangemerkt als economisch eigenaar. Slechts indien de lessee kan worden aangemerkt als economisch eigenaar van het object – en er dus sprake is van financiële lease – dient hij de verplichting jegens de lessor te passiveren op zijn balans. Ook activeert hij dan het leaseobject op zijn balans. Bij operationele lease wordt de transactie bij de lessee geheel ‘off-balance’ verwerkt.

Omdat het thans geldende model weinig strookt met de grondbeginselen van het Framework – transparantie, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid – geldt met ingang van 1 januari 2019 een geheel nieuwe lease-accountingstandaard: IFRS 16. Hierbij wordt het ‘risk and rewards’-model vervangen door het ‘right of use’-model, waarbij geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen financiële en operationele lease. Als een overeenkomst een lease is, of een lease bevat, dan dient de lessee altijd een verplichting op te nemen waar tegenover het gebruiksrecht wordt geactiveerd (right of use). Of sprake is van lease wordt bepaald op basis van drie criteria: 1) de overeenkomst heeft betrekking op een identificeerbaar object waarvan 2) de lessee heeft het gebruiksrecht van dat object gekregen en 3) de lessee heeft daarnaast ‘control’ over het gebruiksrecht. De impact van IFRS 16 op ondernemingen die veel operationele leasecontracten hebben, zal

(26)

25

substantieel zijn. De toepassing van IFRS 16 zal namelijk leiden tot balansverlenging, verandering van de financiële positie en financiële ratio’s van de onderneming doen verslechten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Based on the effects of capitalization for leases on the financial positions several key financial ratios will also be affected by the new lease accounting treatment..

Gecombineerd met andere vormen van kritiek op de IASB-regelgeving over immateriële activa en goodwill geven deze onderwerpen weer hoe deze regelgeving ‘in de markt ligt,’ wat voor-

cursus en algemeen Verwachtingen van de cursus (korte persoonlijke interviews); rest interviewNee CommunicatieVoorkeur toekomstig communicatiemiddel overgang, gebruikersforum,

Onderzocht is of de verplichte overstap van Dutch GAAP naar IFRS heeft geleid tot een daling van de cost of equity capital van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen..

Uit deze uitspraak mag geconcludeerd worden dat voor rechtsbetrekkingen zoals hoofdelijkheid, indien zij vóór de faillietverklaring tot stand zijn gekomen, verrekening mogelijk

Een eerste, bijna intuïtieve gedachte is dat deze extra kosten opgebracht kunnen en moeten worden door een (extra) heffing over de door de eigenaar/gebruiker genoten voordelen

Maar het geloof gekomen zijnde, zijn wij niet meer onder een leermeester; want gij allen zijt zonen Gods door het geloof in Christus Jezus.. Want zovelen gij tot Christus

Er is volgens het CV-besluit en al haar voorgangers namelijk slechts dan sprake van een besloten CV wanneer voor de toetreding en vervanging van commanditaire vennoten toestemming