• No results found

De marine als antipiraterij instrument, Over de mogelijkheden en moeilijkheden bij het inzetten van de Nederlandse marine tijdens het bestrijden van piraterij in Nederlands-Indië en voor de kust van Somalië.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De marine als antipiraterij instrument, Over de mogelijkheden en moeilijkheden bij het inzetten van de Nederlandse marine tijdens het bestrijden van piraterij in Nederlands-Indië en voor de kust van Somalië."

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De marine als antipiraterij instrument

Over de mogelijkheden en moeilijkheden bij het inzetten van de Nederlandse marine

tijdens het bestrijden van piraterij in Nederlands-Indië en voor de kust van Somalië.

Masterscriptie Militaire Geschiedenis (UVA) Bart Verhoeven (St. nr. 10280715)

(2)

Begeleider: Prof. Dr. Herman Amersfoort

Voorwoord

Het afronden van deze scriptie resulteert niet alleen in het afsluiten van de Masteropleiding Militaire Geschiedenis, maar betekent tevens het einde van mijn studieperiode. Ik zou via deze weg graag de mensen willen bedanken van wie ik in deze periode steun heb mogen ontvangen. In het bijzonder mijn vriendin, die met bijzonder veel geduld en toewijding op actieve wijze heeft bijgedragen aan mijn studietraject. Verder wil ik Prof. Dr. Herman Amersfoort bedanken voor de prettige en waardevolle begeleiding en beoordeling van deze scriptie, alsmede Dr. Anita van Dissel voor haar bijdrage als tweede lezer.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding...1 Vraagstelling...3 Theoretisch kader...5 Piraterij...5 Staatssoevereiniteit...7 Probleemanalyse...9

De strijd om de vrije zee...14

Duinkerkse kapers tijdens de Tachtigjarige Oorlog...15

Barbarijse piraterij in de zeventiende eeuw...18

Piraterijbestrijding door de Republiek...21

Piraterij in Nederlands-Indië in de negentiende eeuw...23

Piraterij in de Indische Archipel...24

Probleemanalyse...27

De marine in de Indische Archipel: problemen en oplossingen...31

De marine als antipiraterij instrument in Nederlands-Indië...36

Hedendaagse piraterij: de casus Somalië...38

Piraterij voor de kust van Somalië...39

Probleemanalyse...41

Bestrijding van piraten voor de kust van Somalië: de Koninklijke Marine...45

De Koninklijke Marine als antipiraterij instrument voor de kust van Somalië...50

Conclusie...54

(4)

De marine als antipiraterij instrument

Over de mogelijkheden en moeilijkheden bij het inzetten van de Nederlandse marine tijdens het bestrijden van piraterij in Nederlands-Indië en voor de kust van Somalië.

Inleiding

Piraterij is een eeuwenoud en tot de verbeelding sprekend verschijnsel. Talloze boeken, afbeeldingen en films zijn over dit onderwerp gemaakt, die vaak een romantiserend beeld van de grimmige werkelijkheid schetsen. Hoewel piraterij nooit helemaal van de wereldzeeën is verdwenen, was het tot zes jaar geleden lange tijd relatief stil rondom dit onderwerp. Piraten opererend voor de kust van Somalië trachtten het scheepvaartverkeer dat de Golf van Aden doorkruiste, te enteren en de bemanning en het schip maandenlang vast te houden in afwachting van losgeld. Hier slaagden zij niet zelden in, waardoor er na veel internationale media-aandacht momenteel sprake is van grootschalige internationale marinepresentie in de regio. Gecombineerd met de inzet van private beveiligers, een controversieel onderwerp in Nederland, wordt piraterij voor de kust van Somalië momenteel op effectieve wijze onderdrukt. De internationale media-aandacht heeft inmiddels ook zijn weerklank gevonden in de academische wereld, met als gevolg een veelvoud aan publicaties met Somalië als onderwerp. De focus ligt in veel van deze boeken en artikelen op de analyse en de oplossing van het probleem. Breed gedragen is de visie dat dit niet op zee kan worden opgelost en er dus gezocht moet worden naar structurele oplossingen op het Somalische vasteland. Gezien de instabiele situatie op het vasteland vraagt een land georiënteerde oplossing om een complexe, intensieve en langdurige aanpak. Het heeft erg veel voeten in de aarde om binnen de internationale gemeenschap de wil te kweken om de benodigde capaciteiten in te zetten. De inzet van maritieme middelen is volgens sommige auteurs binnen de academische literatuur slechts onderdrukking van symptomen. Maar een alternatief in de vorm van op land georiënteerde initiatieven blijkt slechts moeizaam op gang te komen.

Ook de Nederlandse Koninklijke Marine is betrokken bij het bestrijden van piraterij voor de kust van Somalië. Nederland heeft een lange en roemrijke geschiedenis als het om zeevaart gaat. Ook nu nog vormt de zeevaart, ten behoeve van de internationale handel, een belangrijke sector. Aan het verzekeren van de vrije zee, zonder piraterij, is Nederland en de Koninklijke Marine dan ook veel gelegen. De Koninklijke Marine heeft herhaaldelijk bijgedragen aan de missies Ocean Shield en Atalanta, die het doel hebben piraterij in de regio te beteugelen. Maar zelfs met grootschalige internationale marine presentie en het gebruik van moderne technologieën blijkt het structureel terugdringen van piraterij een lastige missie. Niet in de laatste plaats door de beperkingen die een marine inherent met zich meedraagt; de focus op het maritieme domein. Hoewel de vormgeving en inzet van bepaalde middelen een politiek-strategische discussie behelst, manifesteren zich ook op andere niveaus complicaties. Bijvoorbeeld de identificatie en de aanhouding van piraten, de coördinatie tussen de aan verschillende operaties deelnemende marines en het vervolgtraject na aanhouding. Dit soort problemen, van zowel politiek-strategische als tactisch-operationele aard, werden ook ondervonden tijdens de laatste grootschalige antipiraterij inzet van de Nederlandse marine voordat de casus Somalië aan de orde was. Dit betreft de inzet van de marine in Nederlands-Indië in de negentiende eeuw. Tijdens een lange periode van actieve bestrijding van verschillende

(5)

groepen piraten zijn er een aantal problemen te zien die, ondanks de grote verschillen wat betreft plaats, tijd en omstandigheden, doen denken aan de hedendaagse problematiek. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld problemen met identificatie en aangrijping, lokale coördinatie en het overkoepelende dilemma van een op land dan wel op zee gerichte aanpak. De casus Nederlands-Indië heeft verhoudingsgewijs en logischerwijs recentelijk minder aandacht gekregen in de

academische literatuur. Het boek ‘Zeeroof en zeeroofbestrijding in de Indische archipel (19de eeuw)’, van G. Teitler, A. van Dissel en J. à Campo vormt voor deze casus een goed vertrekpunt en zal dan ook herhaaldelijk worden gebruikt.1

In dit onderzoek worden de casussen Nederlands-Indië en Somalië uitgewerkt, voorafgegaan door een theoretisch kader en een introductie van piraterijbestrijding door de Nederlandse marine met behulp van twee voorbeeldcasussen. Gezien de beperkte analyseruimte, is ervoor gekozen slechts de twee bovengenoemde hoofdcasussen grondig uit te werken. Voor deze specifieke casussen is

gekozen, omdat het de laatste twee grootschalige Nederlandse antipiraterij operaties zijn maar ook omdat er in beide gevallen sprake is van dezelfde opvatting over piraterij in Nederland. De opvatting dat piraterij een criminele activiteit betreft, heerste in Nederland reeds in de negentiende eeuw en dat is heden ten dage nog steeds het geval. Dit geldt niet per definitie voor de inzetgebieden die in de twee hoofdcasussen worden behandeld. In deze gebieden werd en wordt piraterij door de lokale bevolking niet noodzakelijkerwijs als illegaal bestempeld. Lokale actoren kunnen beargumenteren dat piraterij een legitieme manier is om inkomsten te vergaren of macht uit te oefenen. De relatie tussen de staat en piraterij is hierbij een interessant onderzoeksobject. Piraterij, zo wordt in academische publicaties gesuggereerd, gedijt namelijk het best in een omgeving waar weinig statelijke controle heerst maar waar geen sprake is van totale anarchie.2

De antipiraterij aanpak gaat in beide hoofdcasussen verder gaat dan enkel het inzetten van de marine. Ook het proces staatsvorming kan worden gezien als instrument tegen piraterij. In de casus Nederlands-Indië was de bestrijding van piraterij door de marine een onderdeel van de uitbereiding van het koloniale gezag. In de casus Somalië wordt getracht alternatieven voor de verdwenen staat te gebruiken in het bestrijden van piraterij. Ervan uitgaande dat uitbreiding van controle door een staat een directe bedreiging vormt voor piraterij, zou dit kunnen worden gezien als een van de

instrumenten om piraterij te bestrijden. De relatie tussen piraterij, de bestrijding ervan en

verstatelijking zal daarom ook aan bod komen tijdens het onderzoek. De meerwaarde van de opname van beide casussen wordt hierdoor tweedelig; enerzijds verschaft het de mogelijkheid om te kijken naar het historische proces wat betreft de mogelijkheden van de marine als piraterijbestrijder. Dit is niet alleen relevant met het oog op antipiraterij operaties in het verleden en het heden, maar ook met het oog op inzet in de toekomst. Anderzijds biedt dit perspectief om het verband tussen piraterij, de bestrijding ervan en de verstatelijking te onderzoeken. Dit is, wederom met de toekomstige antipiraterij problematiek in het achterhoofd, een interessant preventievraagstuk.

1 G. Teitler, A. van Dissel en J. à Campo, Zeeroof en zeeroofbestrijding in de Indische Archipel (19de eeuw)

(Amsterdam 2005).

(6)

Vraagstelling

De opzet van dit onderzoek is niet zozeer om een één op één vergelijkingsonderzoek uit te voeren tussen de twee casussen, maar om met behulp van deze casussen de rol van de marine als antipiraterij instrument te doorgronden en te waarderen. Aan de basis hiervan ligt de vraag in hoeverre de marine geschikt is als antipiraterij instrument. Dit leidt tot de volgende hoofdvraag: Wat zegt de historische en hedendaagse antipiraterij inzet van de Nederlandse marine over de geschiktheid van de marine als antipiraterij instrument?

Deze vraagstelling laat veel ruimte over voor precieze invulling. Een beperking ligt onder andere in het woord ‘Nederlandse’, hiermee wordt de periode bedoeld vanaf de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (die als directe voorvader van de moderne Nederlandse staat kan worden beschouwd) tot en met de hedendaagse realiteit. In het theoretisch kader worden eerst enkele centrale begrippen en de systematiek van de probleemanalyse behandeld, waarmee de hoofdcasussen worden

onderzocht. Het is onmogelijk om in dit onderzoek alle gevallen van piraterijbestrijding in de genoemde periode grondig te onderzoeken. De invulling van de historische component zal grotendeels gebaseerd zijn op de eerste hoofdcasus Nederlands-Indië. Om toch een historische context te schetsen en kwantitatieve maar vooral kwalitatieve validiteit aan het onderzoek toe te voegen, wordt na het theoretisch kader begonnen met het beantwoorden van de volgende deelvraag:

Welke ervaringen kent de Nederlandse marine als het gaat om piraterijbestrijding?

Om op deze vraag antwoord te geven worden, na een korte introductie, twee voorbeeldcasussen behandeld. Deze verschaffen inzichten over in de mogelijkheden en beperkingen van de marine als antipiraterij instrument in de geschiedenis. Daarna worden de hoofdcasussen behandeld. In de uitwerking van de casus Nederlands-Indië wordt antwoord gegeven op de historische component van de hoofdvraag. De casus Somalië voegt hier hedendaagse perspectieven aan toe. Met het

behandelen van de casussen wordt getracht twee maal antwoord te geven op de volgende onderliggende vraag:

Wat zegt de inzet van de marine in deze casus over haar geschiktheid als antipiraterij instrument? Het is lastig om geschiktheid te meten of te waarderen. Om dit te bereiken, wordt er gekeken naar effectiviteit en efficiëntie van de marine als piraterijbestrijder. Effectiviteit betekent doeltreffendheid, hiermee wordt de letterlijke de capaciteit om een doel te treffen bedoeld, oftewel: welke doelen werden gesteld aan inzet van de marine en wat waren de effecten van de inzet? Efficiëntie, ofwel doelmatigheid, refereert aan de middelen die worden ingezet om het doel te behalen. Hierbij geldt: hoe minder middelen, hoe efficiënter. Het hoofddoel van piraterijbestrijding is, zoals de term impliceert, het bestrijden van piraterij totdat het probleem is teruggedrongen tot een voor de bestrijder acceptabel niveau. Ervan uitgaande dat de dreiging wordt beïnvloed door de bestrijder, wordt om de efficiëntie te kunnen bepalen in dit onderzoek gekeken naar de dreiging op het moment van ingrijpen en naar de reactie die de dreiging vertoont gedurende piraterijbestrijding. In het uitwerken van het optreden van de marine, kunnen met het oog op effectiviteit en efficiëntie een aantal vragen kunnen worden gesteld, namelijk: op welke manier werd getracht het doel te verwezenlijken, hoe zag het optreden eruit, welke middelen werden ingezet, welke problemen

(7)

werden ondervonden, hoe werd met deze problemen hiermee omgegaan en wat werd bereikt door de bestrijder? In de deelconclusies wordt antwoord gegeven op de vraag wat de inzet van de marine over de geschiktheid als antipiraterij instrument zegt. In de analyse die hier vooraf gaat, worden de volgende vragen als leidraad voor de structuur van de casussen gebruikt:

Hoe ziet de piraterijdreiging in deze casus er uit? Hoe werd de marine ingezet in de antipiraterij aanpak?

De uitwerking van de casussen volgt een vast patroon. In een inleiding wordt de casusspecifieke context geschetst en volgt een probleemanalyse, waarmee antwoord wordt gegeven op de vraag hoe de piraterijdreiging eruit ziet. Vervolgens wordt de vraag over de inzet van de marine behandeld. Hierin komt de manier van bestrijden en de omgang met strategische, operationele en tactische problemen tijdens de bestrijding aan bod. Na het beantwoorden van deze deelvragen wordt in een deelconclusie de opgedane informatie gekoppeld aan de hoofdvraag. Dit gebeurt door het

beantwoorden van de vraag: wat zegt de inzet van de marine over de geschiktheid als antipiraterij instrument? Ook wordt in de deelconclusies gerefereerd naar het historische proces en wordt de relatie tussen piraterij, bestrijding en verstatelijking nader bekeken. Op basis van de informatie die met behulp van de verschillende casussen is verzameld, wordt in de eindconclusie de hoofdvraag beantwoord en de geschiktheid van de marine als antipiraterij instrument gewaardeerd.

(8)

Theoretisch kader

De term piraat roept direct een aantal beelden op. Door recente kaskrakers zoals de Pirates of the Carribean films, zullen vele jongeren denken aan ‘opperpiraat’ Captain Jack Sparrow. Het beeld van piraterij dat in deze films wordt geschetst, is dat van een ongeregelde, rum drinkende bende avonturiers. Deze nemen het, met de welbekende piratenvlag wapperend in de mast van een zwaar bewapende driemaster, op tegen elke winstgevende prooi. De werkelijkheid is natuurlijk

genuanceerder, maar niet per definitie minder interessant dan dit geromantiseerde beeld. Om de context van dit onderwerp te kunnen begrijpen, worden in dit theoretisch kader enkele essentiële begrippen toegelicht, te beginnen met de term piraterij zelf. Daarnaast worden de randvoorwaarden en motivatie voor piraterij behandeld, evenals verschillende werkwijzen en het verwachte verloop van piraterijbestrijding. De termen piraterij en zeeroverij, een synoniem hiervan, worden beide in de Nederlandse wetenschappelijke literatuur gebruikt. Omwille van consistentie zal in dit onderzoek worden volstaan met piraterij.

Piraterij

Piraterij wordt in artikel 101 van het Zeerechtverdrag (United Nations Convention on the Law of the Sea) van de Verenigde Naties (VN) als volgt gedefinieerd:

''Piracy consists of any of the following acts:

(a) any illegal acts of violence or detention, or any act of depredation, committed for private ends by the crew or the passengers of a private ship or a private aircraft, and directed:

(i) on the high seas, against another ship or aircraft, or against persons or property on board such ship or aircraft;

(ii) against a ship, aircraft, persons or property in a place outside the jurisdiction of any State; (b) any act of voluntary participation in the operation of a ship or of an aircraft with knowledge of facts making it a pirate ship or aircraft;

(c) any act of inciting or of intentionally facilitating an act described in subparagraph (a) or (b)”.3 Het Zeerechtverdrag werd in 1982 door een zeer groot aantal landen, waaronder Nederland, getekend en in 1994 geratificeerd. In dit verdrag worden verschillende afspraken vastgelegd, waaronder dus de definitie van piraterij. Hedendaagse piraterij wordt al snel geassocieerd met het beeld op van groepjes mannen in kleine, snelle bootjes. Gewapend met machinegeweren en

raketwerpers proberen zij aan boord proberen te komen van grote schepen om de lading te roven of de bemanning te gijzelen voor losgeld. Of deze denkbeeldige actie, getoetst aan het Zeerechtverdrag, het label piraterij ‘verdient’, hangt af van de locatie ervan. Enkel wanneer een dusdanige actie buiten territoriale wateren plaatsvindt, voldoet deze aan het criterium dat in het Zeerechtverdrag wordt gesteld. Ook over deze territoriale wateren zijn in het Zeerechtverdrag afspraken vastgelegd. Voor de meeste kuststaten betreft dit een zone van 12 nautische mijlen (ongeveer 22 kilometer) vanaf de 3Oceans Beyond Piracy, ‘The State of Maritime Piracy 2013’ (2014),

(9)

laagwaterlijn. In het Zeerechtverdrag wordt tevens een gebied vastgesteld waarin de kuststaat aanspraak kan maken op economische exploitatierechten, zoals visvangst en olieboringen. Dit gebied, de zogenaamde Exclusive Economic Zone (EEZ), bevindt zich waar mogelijk tot 200 nautische mijlen (ongeveer 370 kilometer) uit de kust. De kuststaat is verantwoordelijk voor de territoriale wateren en dit verschaft de kuststaat verschillende rechten. Dit brengt logischerwijs ook een aantal plichten met zich mee en een van de meest belangrijke is het zorg dragen voor de veiligheid binnen deze wateren. Als de zojuist genoemde actie plaats zou vinden binnen de territoriale wateren van een staat, is er sprake van “Armed robbery against ships”, dat als volgt kan worden omschreven:

(a) any illegal act of violence or detention or any act of depredation, or threat thereof, other than an act of piracy, committed for private ends and directed against a ship or against persons or property onboard such a ship, within a State's internal waters, archipelagic waters and territorial sea; (b) any act of inciting or of intentionally facilitating an act described above".4

Het onderscheid tussen deze twee definities is belangrijk wanneer wordt gekeken naar

verantwoordelijkheden. De kuststaat is verantwoordelijk voor haar eigen territoriale wateren en het voorkomen en bestrijden van ‘armed robbery against ships’ is dus de taak van de betreffende kuststaat. De verantwoordelijkheid voor het voorkomen en bestrijden van piraterij, dat volgens de definitie in het Zeerechtverdrag plaatsvindt buiten territoriale wateren, ligt bij de internationale gemeenschap. Het Zeerechtverdrag biedt daarbij rechtsgrondslag voor het ingrijpen van marines. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de situatie zoals hierboven beschreven, de hedendaagse realiteit behelst. Van het recente Zeerechtverdrag, met daarin de definitie van piraterij, was nog lang geen sprake ten tijde van de antipiraterij inzet van de marine in Nederlands-Indië. Daarnaast dient de casus Nederlands-Indië te worden gezien als een grotendeels interne aangelegenheid; piraterij en de bestrijding ervan vond veelal plaats binnen de territoriale grenzen van het Koninkrijk der

Nederlanden. Anachronistisch gebruik makend van de genoemde begrippen, zou het hier dus gaan om ‘armed robbery against ships’ in plaats van piraterij.

Het toepassen van beide moderne juridische definities op de casussen is verwarrend, anachronistisch en komt de leesbaarheid niet ten goede. Aangezien dit onderzoek geen juridisch doel dient, is ervoor gekozen om een bredere definitie van piraterij te hanteren. De definitie die in dit onderzoek

gehanteerd zal worden, is gebaseerd op een door het International Maritime Bureau gebruikt om statische gegevens over piraterij te verzamelen en luidt als volgt:

“An act of boarding or attempting to board any ship with the apparent intent to commit theft or any other crime and with the apparent intent or capability to use force in the furtherance of that act".5 Deze definitie is toepasbaar op een grote diversiteit aan denkbare incidenten. Wat in deze definitie niet wordt meegenomen is het verschil tussen piraterij en maritiem terrorisme, waartussen onderscheid gemaakt kan worden op het gebied van motivatie. Voor piraterij is de belangrijkste motivatie de kans op economisch gewin, terwijl het bij maritiem terrorisme de politieke

doelstellingen als belangrijkste motivatie gelden.6 Het is echter niet onwaarschijnlijk dat economisch 4 Oceans Beyond Piracy, ‘The State of Maritime Piracy 2013’, x.

5 S. Hansen, ‘The Dynamics of Somali Piracy’, Studies in Conflict & Terrorism 35 (2012) 529.

(10)

gewin door piraten wordt gecamoufleerd met een politieke doelstelling om legitimiteit te genereren of aan te tonen. Dit brengt piraten niet zelden in het grijze gebied tussen piraterij en maritiem terrorisme. Aan het uiterlijk van een incident kan de eigenlijke doelstelling niet altijd worden opgemaakt. Zowel piraten als maritieme terroristen zullen door bestrijders als legitieme doelen worden aangegrepen wanneer een incident plaatsvindt. De manieren waarop deze symptomen op structurele wijze bestreden kunnen worden, zijn echter verschillend. Hierop zal later worden teruggekomen, voor nuwordt volstaan met de opname van het verschil in motivatie in de definitie van piraterij. De definitie van piraterij die in dit onderzoek zal worden gehanteerd is de volgende:

“An act of boarding or attempting to board any ship with the apparent intent to commit theft or any other crime and with the apparent intent or capability to use force in the furtherance of that act, excepting those crimes that are shown or strongly suspected to be politically motivated".7

In de zojuist genoemde definities van piraterij, wordt piraterij inherent als iets misdadigs beschouwd. Deze opvatting kan niet los worden gezien van de implicaties van het concept soevereine staat, waarbij de staat beschikt over een geweldsmonopolie. Om de relatie tussen staatsvorming en

piraterij te kunnen begrijpen, wordt hier eerst het kernbegrip staatssoevereiniteit behandeld, waarbij ook de begrippen kaapvaart en zwaardmacht de revue passeren.

Staatssoevereiniteit

Een staat is een intrigerend verschijnsel en een wereld zonder staten is tegenwoordig ondenkbaar. Staatsvorming is een langdurig en complex proces, dat historische trends volgt en geen einde kent. De controle die door staten wordt uitgeoefend over een territorium, staat in contrast met het concept ‘vrije zee’, dat in de vroege zeventiende eeuw door Hugo de Groot werd geformuleerd. De ‘vrije zee’ dient als vertrekpunt voor het volgende hoofdstuk. In dit theoretisch kader ligt de focus, ter ondersteuning van de te onderzoeken casussen, op hetgeen een moderne staat een staat maakt, namelijk soevereiniteit. Gezien de geringe relevantie voor het onderzoeksonderwerp, is ervoor gekozen om voorbij te gaan aan de periode die aan de Vrede van Westfalen vooraf ging en deze gebeurtenis als uitgangspunt te nemen. De Vrede van Westfalen bestond uit een aantal verdragen, waardoor er in 1648 een einde kwam aan de Dertigjarige en Tachtigjarige Oorlog. Bovendien vormt de Vrede van Westfalen, door het vastleggen van ideeën als territoriale soevereiniteit en non-interventie, een mijlpaal in de geschiedenis van het concept soevereine staat.8 De moderne

internationale structuur van soevereine staten wordt daarom het Westfaalse stelsel genoemd, waarin de rol van deze staten als volgt kan worden gedefinieerd:

“an authority that is supreme in relation to all other authorities in the same territorial jurisdiction, and that is independent to all foreign authorities”. 9

De Vrede van Westfalen markeert dus het vastleggen van het concept staatssoevereiniteit in West-Europa. Het vormt daarmee de basis van het concept in de eeuwen erna, waarin stap voor stap werd 7Adam Young in: Haywood, R.en R.Spivak, Maritime piracy (Abington 2012) 11.

8R. Jackson, Sovereignty: evolution of an idea (Cambridge 2007) 49.

(11)

toegewerkt naar de moderne soevereine rechtstaat. Het is dan ook belangrijk om staatsvorming als een proces te beschouwen, waarbij de staat aan veranderingen onderhevig is. Zoals gezegd, hebben huidige staten rechten en plichten waardoor ze houvast bieden, niet alleen voor hun inwoners, maar ook op het internationale toneel. Deze rechten en plichten zijn zichtbaar in twee verschillende vormen van soevereiniteit, namelijk interne en externe soevereiniteit, zoals wordt uitgelegd in het door de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) gepubliceerde rapport ‘Europese

Defensiesamenwerking, soevereiniteit en handelingsvermogen’:

“Externe soevereiniteit behelst juridische erkenning van grenzen van een staat en onafhankelijkheid binnen het internationale statensysteem. De erkenning van andere staten en internationale

organisaties verleent een staat internationale juridische soevereiniteit en daarmee tegelijkertijd het recht om binnenlandse kwesties zonder inmenging van buitenaf te bepalen”. … “Interne soevereiniteit refereert aan het gezag van de nationale staat en de mate van controle die hij kan uitoefenen binnen zijn gebied. Dit soevereiniteitsbegrip gaat over de effectiviteit van het nationale gezag en bestuur”.10 Het bestaan van georganiseerde misdaad binnen de territoriale grenzen van een staat, zoals piraterij, kan worden gezien als falen van het nationale gezag en bestuur om effectief op te treden. Daarbij wordt het geweldsmonopolie van de staat door piraten met voeten getreden. Dit geweldsmonopolie, ook wel zwaardmacht genoemd, is bedoeld om de interne en externe soevereiniteit te waarborgen. Zo kan de Nederlandse overheid onder andere beslissen de krijgsmacht in te zetten. Deze heeft, naast het beschermen van het territorium en de belangen van het Koninkrijk der Nederlanden nog een andere hoofdtaak. Dit is “de handhaving en bevordering van de internationale rechtsorde”.11 Dat betekent dat ook het bestrijden van piraterij in internationale wateren tot de taken van de krijgsmacht kan behoren. Momenteel wordt de krijgsmacht als instrument in de bestrijding van piraterij ingezet voor de kust van Somalië. Daarnaast is er in het Nederlandse parlement de afgelopen jaren vaak gedebatteerd over de mogelijkheid om schepen te beschermen tegen piraterij door het toestaan van private beveiligers. Een belangrijk argument tegen het goedkeuren van deze

mogelijkheid, is het uit handen geven van de zwaardmacht aan private actoren. Dit doet enigszins denken aan kaapvaart, een fenomeen uit het verleden.

Kaapvaart is “een door de overheid gestimuleerde wijze van oorlogvoeren door particulieren”.12 Deze manier van economische oorlogsvoering werd in Europa in de middeleeuwen en in de vroegmoderne tijd ingezet als aanvulling op reguliere oorlogshandelingen. Het verschil tussen kapers en piraten kan als volgt worden omschreven:

“Zeerovers of piraten onderscheiden zich van kapers door geen kaperbrieven te bezitten. Zij roven voor hun eigen gewin, bepalen zelf de rechtmatigheid van hun uit en dragen geen percentages van de

10Adviesraad Internationale Vraagstukken, ‘Europese defensiesamenwerking, soevereiniteit en

handelingsvermogen’ (No. 78, 2012),

http://www.aiv-advies.nl/ContentSuite/upload/aiv/doc/webversie_AIV_78_NL(1).pdf (2 juli 2014).

11Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Artikel 97: Krijgsmacht’ (2008),

http://www.denederlandsegrondwet.nl/9353000/1/j9vvihlf299q0sr/vgrndb9f5vzi (1 juli 2014).

12 J. Bruijn, ‘Kaapvaart en Piraterij’, (4 juni 2009), http://media.leidenuniv.nl/legacy/kaapvaartwebsite.pdf (14

(12)

opbrengsten af aan een hoger gedrag. Zij opereren in de illegaliteit, genieten geen bescherming en mogen door iedereen die hen te pakken krijgt worden opgehangen”.13

Anders dan piraten geneigd waren en zijn, dienden kapers zich dus aan bepaalde regels houden die werden vastgelegd in kaperbrieven; logischerwijs mochten bijvoorbeeld alleen vijandelijke schepen worden aangevallen. Sommige kapers hielden zich, al dan niet met opzet, niet altijd aan deze regels. Ook kwam het voor dat kapers niet als dusdanig door de vijand werden erkend en dus als piraten werden beschouwd, met alle gevolgen van dien. De grens tussen kaapvaart en piraterij was in de praktijk dus niet altijd helder. Terugkerend naar het begrip staatssoevereiniteit, dient te worden opgemerkt dat met het verstrekken van kaperbrieven, geweld aan particulieren werd uitbesteed. Kaapvaart vond echter plaats in een periode waarin er nog geen sprake was van overheden met geweldsmonopolie. Ook Nederland kent een letterlijk en figuurlijk rijke geschiedenis wat betreft kaapvaart en kende een behoorlijke kaapvaart industrie.14 Misschien wel de bekendste Nederlandse kaper was Piet Hein, die in dienst van de West-Indische Compagnie (WIC) in 1628 de Spaanse zilvervloot overmeesterde.15 In de eeuwen erna, waar in West-Europa als onderdeel van een proces van verstatelijking het concept zwaardmacht post vatte, verdween kaapvaart langzaam uit beeld. Vanaf het begin van de achttiende eeuw werd er slechts incidenteel nog kaap gevaren en met internationale afschaffing in 1856 was dit verschijnsel definitief verleden tijd.16 De discussie over het overheidsmonopolie op geweld is dat allerminst, getuige de recente debatten, want wat als de reguliere beschermingscapaciteiten van de overheid tekort schieten? Een lastig dilemma, waarop later wordt teruggekomen.

Probleemanalyse

Piraterij is een veelzijdig en complex verschijnsel. De mate van succes die piraterijbestrijding kan hebben, is afhankelijk van vele factoren en de uitkomst van de strijd tussen piraten en hun bestrijders staat dan ook geenszins vast. In beide voorbeeldcasussen en hoofdcasussen wordt eerst de context beschreven en vervolgens wordt op systematische wijze het probleem geanalyseerd. Dit gebeurt aan de hand van de volgende begrippen: randvoorwaarden, motieven, werkwijzen en verwacht

conflictverloop. Deze begrippen zullen hieronder worden uitgelegd, te beginnen met de laatste: verwacht conflictverloop.

Verwacht conflictverloop

Joep à Campo stelt in het onderzoek “Patronen, processen en periodisering van zeeroof en

zeeroofbestrijding in Nederlands-Indië” dat er in de betreffende casus, omdat er hier sprake is van de kenmerken dispariteit en asymmetrie, een bepaald verwachtingspatroon van het conflictverloop kan 13A. van Vliet, ‘Duinkerkers: kapers of zeerovers?’, in: J. Schokkenbroek en J. ter Brugge (ed), Kapers & piraten,

schurken of helden? (Zutphen 2010) 29.

14Bruijn, ‘Kaapvaart en Piraterij’, 6.

15H. den Heijer, ‘Nederlandse kapers en piraten in de West’, in: J. Schokkenbroek en J. ter Brugge (ed), Kapers &

piraten, schurken of helden? (Zutphen 2010) 60.

(13)

worden geformuleerd.17 Met asymmetrie worden de verschillen wat betreft doelen en posities van piraten en bestrijder aangeduid. De auteur onderscheid ‘locationele’, ‘structurele’, ‘intentionele’, ‘operationele’ en ‘temporele’ asymmetrie, welke uitgewerkt zullen worden in de hoofdcasussen.18 Asymmetrie levert piraten enkele voordelen op en leidt tot veerkracht van piraterij. Dispariteit refereert aan de machtsongelijkheid, oftewel dat “de ene partij de wil en de middelen heeft om te onderdrukken wat de ander doet”.19 Op operationeel niveau spelen hierbij informatievoorziening, maar ook technische en bestuurlijke superioriteit een belangrijke rol. Op basis van deze factoren beschrijft deze auteur het verwachtingspatroon als een gestage vermindering van piraterij door dispariteit, waar de asymmetrie zal leiden tot een wisselvallig verloopt.20 In dit proces onderscheid hij vier fasen:

“In fase 1 neemt de bestrijding af en de zeeroof toe. In een bepaalde situatie kan de inzet van

middelen voor de bestrijding verminderen, en zodoende een belangrijke rem op zeeroof wegvallen. De vermindering van bestrijding gaat gepaard met toename van zeeroof, maar deze toename wordt niet meteen onderkend. Er is sprake van latentie. In fase 2 nemen zeeroof en bestrijding toe. De zeeroof groeit uit tot zodanig probleem dat bestrijding wordt ge(re)activeerd. Dit leidt tot confrontatie. De uitbreiding van de bestrijding zal de toename van zeeroof afremmen en uiteindelijk afstoppen. In fase 3 neemt de bestrijding toe, maar de zeeroof af. De bestrijding wordt ook daarna nog uitgebreid, omdat de zeeroof nog steeds omvangrijk is. Deze voortgezette uitbreiding leidt ertoe dat de zeeroof vermindert tot een laag niveau. Er is consolidatie, maar geen volledige uitschakeling, zolang er refugia zijn buiten bereik van de bestrijders. In fase 4 nemen zeeroof en bestrijding af. De teruggang van zeeroof leidt tot vermindering van bestrijding, hetzij in omvang hetzij in intensiteit. De zeeroof kan terugkeren naar een bodemniveau. Analoog wordt de bestrijding gehandhaafd op een

waakvlamniveau, als routine”.21

Op basis van de informatie die verkregen is aan de hand van de begrippen randvoorwaarden, motivatie en werkwijzen zal in de casussen worden gekeken naar de implicaties van het concept verwacht conflictverloop. De dalende trend met wisselvallig verloop en de vier genoemde fasen zijn volgens deze auteur duidelijk te onderscheiden in het conflictverloop tussen piraten enhun

bestrijders in Nederlands-Indië. Aangezien er beargumenteerd zou kunnen worden dat er in de casus Somalië ook sprake is van dispariteit en asymmetrie, zou hier een zelfde conflictpatroon kunnen worden verwacht. Deze hypothese zal tijdens het behandelen van de betreffende casus nader worden bekeken.

Randvoorwaarden

Hoewel het verwachtingspatroon van antipiraterij grofweg kan worden voorspeld wanneer de verhouding tussen piraten en bestrijders gekenmerkt wordt asymmetrie en dispariteit, zijn er vele 17J. á Campo, ‘Patronen, processen en periodisering van zeeroof en zeeroofbestrijding in Nederlands-Indië.’,

Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis 3, nr. 2, (2006) 81.

18Campo, ‘Patronen, processen en periodisering’, 84.

19 Ibidem, 81.

20 Ibidem, 91-92.

(14)

conflictspecifieke factoren van invloed op de mate van succes van een antipiraterij campagne. De randvoorwaarden, motivatie en werkwijzen manifesteren zich in elke casus natuurlijk op een verschillende manier. James Wombwell stelt echter in een historisch onderzoek naar verschillende piraterij casussen dat er sprake is van drie essentiële, in alle casussen aanwezige randvoorwaarden om structureel piraterij te kunnen bedrijven.22 Ten eerste noemt hij een gunstige maritieme geografie: de nabijheid van drukke vaarroutes en afstand van mogelijke bestrijders is noodzakelijk. Ook een gunstig politiek klimaat kan tot de randvoorwaarden worden gerekend. Instabiliteit kan hierbij zorgen voor corruptie en een lage pakkans. Van totale chaos kan echter geen sprake zijn, aangezien de beschikking over een veilige uitvalsbasis als laatste voorwaarde geldt. In deze

uitvalsbasis dient niet alleen materiële ondersteuning maar ook culturele acceptatie aanwezig te zijn. De manier waarop de randvoorwaarden worden ingevuld, is een onderdeel van de dreigingsanalyse uitwerken van de casussen. Logischerwijs zou het wegnemen van een of meerdere van deze

randvoorwaarden kunnen worden gezien als manier om piraterij effectief en structureel te bestrijden. Het wegnemen van de eerste randvoorwaarde kan niet als realistische optie worden beschouwd. Het tegengaan van instabiliteit en het wegnemen van veilige havens zijn echter wel degelijk maatregelen die in de geschiedenis van piraterijbestrijding veelvuldig aan de orde waren en dat in de hedendaagse realiteit nog steeds zijn. De laatste twee randvoorwaarden zullen dan ook grondiger worden

onderzocht in het uitwerken van het begrip motivatie.

Motivatie

Het in kaart brengen van de motivatie van piraten brengt levert vaak interessante inzichten op. Het doel van het doorgronden van de motivatie is in dit onderzoek niet zozeer het streven naar een verklaring van het probleem maar hoofdzakelijk om mogelijke bestrijdingsmaatregelen te

identificeren. In dit onderzoek worden twee onderdelen van het begrip bekeken, namelijk de directe motivatie en de factoren die de structurele motivatie in stand houden. Als de gebruikte definitie van piraterij strikt wordt nageleefd, betreft de directe motivatie economisch gewin. De oorzaak van piraterij als vorm van georganiseerde misdaad wordt vaak gezocht in het bestaan van armoede. Hoewel er wel degelijk een relatie is tussen armoede en piraterij, betreft dit geen één op één

relatie.23 De directe economische motivatie zal afnemen wanneer een potentiële piraat beslist dat de risico’s de mogelijke beloning niet waard is. Het verhogen van de risico’s voor piraten behoort dan tot de mogelijkheden van de bestrijder. Wanneer de motivatie een politieke doelstelling betreft en er dus sprake is van maritiem terrorisme is een andersoortige, op contraterrorisme gerichte aanpak vereist.24 Dit kan op verschillende manieren worden ingevuld en hoewel ook hier het vergroten van risico’s voor terroristen als optionele tegenmaatregel van de bestrijder geldt, is het waarschijnlijk dat grotere risico’s voor lief worden genomen, wat een effectieve aanpak lastig maakt. Tevens kan onder andere worden gekeken naar de redelijkheid en haalbaarheid van de politieke doelstellingen. De grens tussen piraterij en maritiem terrorisme is zoals gezegd niet altijd helder en een combinatie van beide motivaties is ook niet onmogelijk, wat een enorme uitdaging oplevert als het gaat om het vaststellen

22Wombwell, The long war against piracy, 3-4.

23M. Murphy, Small boats, weak states, dirty money: piracy & maritime terrorism in the modern world (Londen

2009) 24-25.

(15)

van de bestrijdingsaanpak.25 Het uitdragen van een bepaalde politieke motivatie, als hoofdmotivatie of als dekmantel voor economische belangen, kan van invloed zijn op de legitimiteit die een

groepering toegekend krijgt. De randvoorwaarden worden daarmee in stand gehouden en de soms ambigue motieven brengen extra complexiteit voor de bestrijder met zich mee.

Hoewel het wegnemen van de directe motivatie kan leiden tot het terugdringen van piraterij,

verdwijnen daarmee niet de omstandigheden die piraterij structureel mogelijk maken. Een voorbeeld hiervan is het ontstaan of bestaan van een cultuur of traditie van piraterij. Hierbij levert het dragen en gebruiken van wapens en het deelnemen aan acties tegen buitenstaanders status en aanzien op. Maatregelen van een bestrijder zullen in het geval van culturele verankering wellicht de directe motivatie om uit te varen verminderen, maar zullen niet snel leiden tot het uitbannen van een piraterijcultuur.26 In het onderzoeken naar de instandhouding van structurele motivatie, verdienen ook actoren die piraterij bewust in stand houden aandacht. Hiermee worden degenen bedoeld die bewust zorgen voor de randvoorwaarden zoals een politiek gunstig klimaat of een veilige haven. Dit is interessant met het oog op de bestrijding van het probleem, want zodra de motivatie van de zojuist genoemde actoren verandert, zullen ook de randvoorwaarden veranderen. Het in kaart brengen van motivatie levert dan ook kansen voor de bestrijder op. Het wegnemen van een of meerdere

randvoorwaarden betekent een vaak tijdrovend proces, terwijl het vaststellen en wegnemen van de economische hoofdmotivatie van piraten, bijvoorbeeld door het vergroten van risico’s, kan worden ingezet als directe tegenmaatregel. Daarom is het de moeite waard om zowel de directe motivatie van piraten als de factoren en actoren die de motivatie in stand houden te onderzoeken in de casussen.

Werkwijzen

In het vormgeven van een antipiraterij campagne dient, naast de randvoorwaarden en de motieven, ook de werkwijze van piraten in ogenschouw te worden genomen. Er kunnen volgens Henri L'Honoré Naber en Niels Woudstra in moderne piraterij verschillende werkwijzen worden onderscheiden, die elk hun eigen problematiek kennen wanneer hiertegen wordt opgetreden. In het artikel “Zeeroverij: Schending van de vrije zee” noemen zij Low level armed robbery, Medium level armed robbery, Hijack

and ransom en Major criminal hijack als verschijningsvormen.27 De mate van organisatie die vereist is voor een bepaalde werkwijze, verschilt van zeer beperkt in het geval van Low level armed robbery, dat kan worden omschreven als gelegenheidsdiefstal, tot een haast militaire vorm van planning en uitvoering zoals het geval kan zijn bij Major criminal hijack. Hierbij maken criminelen gebruik van militair uitziend materieel om op zeer gewelddadige wijze schepen te overvallen, leeg te roven en onder nieuwe identiteit terug in de vaart te brengen. Voor de werkwijze Hijack and ransom, die veelal terug is te zien voor de kust van Somalië, worden soms met behulp van moederschepen honderden zeemijlen gevaren totdat een geschikt doelwit is gevonden. En als een schip eenmaal succesvol is overmeesterd, wordt de bemanning vaak maandenlang vastgehouden in het onderhandelingsproces. Ook bij Medium level armed robbery is het maken van gijzelaars geen uitzondering, dit heeft echter tot doel het schip onder controle te krijgen. Deze methode, waarbij piraten vaak zwaar bewapend en 25 Ibidem, 22.

26 Teitler e.a. Zeeroof en Zeeroofbestrijding, 17.

27H. L'Honoré Naber en N. Woudstra, ‘Zeeroverij: schending van de vrije zee’, Militaire Spectator 178 (2009)

(16)

doelgericht optreden, is gericht op het buitmaken van de lading van het schip. Elk van deze werkwijzen kent een specifieke dynamiek met het oog op de bestrijding ervan. Zo zullen de ‘gelegenheidsdieven’ moeilijk te identificeren zijn en zullen de piraten die betrokken zijn bij Major

criminal hijack een groot gevaar opleveren bij een confrontatie. Deze laatste verschijningsvorm is

gelukkig grotendeels van de wereldzeeën verdwenen, maar de andere werkwijzen zijn heden ten dage nog te vinden in verschillende delen van de wereld.28 Hoewel de typologie van de zojuist genoemde auteurs van toepassing is op moderne piraterij, wordt met het oog op het historische proces ook gekeken naar de werkwijze in historische casussen. De werkwijze kan echter niet als statische conflictfactor worden beschouwd. Met het oog op het de factor verwacht conflictpatroon, stelt Joep à Campo dat asymmetrie piraterij veerkracht geeft.29 Dit impliceert onder andere dat piraten gedurende een conflict hun tactieken en werkwijzen kunnen aanpassen, waarop gereageerd zal moeten worden door de bestrijders. Dit zal in de probleemanalyse van de verschillende casussen worden uitgewerkt.

De begrippen randvoorwaarden, motieven, werkwijzen en verwacht conflictverloop zullen worden gebruikt om het probleem te analyseren in de twee hoofdcasussen. In het volgende hoofdstuk zal eerst worden gekeken naar de geschiedenis van de Nederlandse marine als instrument in de

bestrijding van piraterij. Hierbij zullen twee voorbeeldcasussen de revue passeren die extra inzichten en validiteit toevoegen aan het beantwoorden van de hoofdvraag.

De strijd om de vrije zee

“The sea is common to all, because it is so limitless that it cannot become a posession of any one, and because it is adapted for the use of all, whether we consider it from the point of view of navigation or of fisheries.” 30

Het bovenstaande, naar het Engels vertaalde citaat komt uit Mare Liberum, een publicatie uit 1608 van Hugo de Groot.31 Naast de graduele intrede van het concept soevereine staat vond in deze tijd ook het concept ‘vrije zee’ een voedingsbodem. Dit ging echter niet zonder slag of stoot. Het concept ‘vrije zee’ bevoordeelde de handelsbelangen van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, aangezien de vrije handel over zee werd bedreigd door Spanje, Portugal en Engeland, die alleenrecht in bepaalde gebieden claimden. Na vele jaren met daarin verschillende grootschalige conflicten vond het concept ‘vrije zee’ uiteindelijk internationale acceptatie. In de eeuwen erna bleef de zee, in contrast met verstatelijking op land, een vrije zone waarop staten geen territoriale aanspraak konden 28 L'Honoré Naber en Woudstra, ‘Zeeroverij: schending van de vrije zee’, 80-91.

29 Campo, ‘Patronen, processen en periodisering’, 89.

30Hugo de Groot in: B.Elleman, A. Forbes en David Rosenberg, Piracy and Maritime Crime, Historical and

Modern Case Studies (Newport 2010) 2.

(17)

maken. Voor lange tijd was er sprake van staatssoevereiniteit tot het bereik van een kanonskogel vanaf de kust. Deze drie mijlszone van territoriale wateren werd pas na de Tweede Wereldoorlog betwist en werd pas veel later middels het Zeerechtverdrag uitgebreid.32 De afwezigheid van

territoriale autoriteit op zee onderschrijft een eeuwenoud dilemma, namelijk: wie bestrijdt piraten? Een motivatie om piraterij te bestrijden kan worden gevonden in het streven naar maritieme

hegemonie over een bepaald gebied, zoals onder andere het geval was in het Romeinse Rijk en in een aantal Chinese dynastieën. Een recenter voorbeeld is Groot-Brittannië, dat tijdens het uitbreiden van haar maritieme macht piraterij op actieve wijze bestreed. Naast de genoemde ambitie waren in deze voorbeelden ook de capaciteiten en de vereiste lange adem aanwezig. Het doel van dit onderzoek is echter niet om de geschiedenis van piraterijbestrijding uiteen te zetten, maar om de inzet van de marine als instrument in piraterijbestrijding te waarderen. De focus ligt hierbij op de marine van Nederland, dat in zijn geschiedenis de Gouden Eeuw grotendeels te danken heeft aan vrije overzeese handel en dus ook over de motivatie beschikte om piraterij te bestrijden.

Als vertrekpunt wordt hier de vroegmoderne tijd genomen. Zoals betoogd, is dit de periode waarin ideeën als staatssoevereiniteit en vrije zee postvatten. Deze ontwikkelingen gingen gepaard met de toename van handel over zee en de daaraan verwante toename van kaapvaart en piraterij.33 Tevens ontstond in deze periode een confederatie die kan worden gezien als een voorloper van het huidige Koninkrijk der Nederlanden; de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (Hierna ‘de Republiek’ genoemd). Deze in West-Europa zeldzame en bijzondere constructie werd in 1588 vastgelegd en kende zeven gelijkwaardige en grotendeels autonome gewesten die voor hun defensie en

buitenlandse politiek als collectief te werk gingen. Belangrijke beslissingen werden genomen door de Staten-Generaal, dit was een gemeenschappelijke vergadering van vertegenwoordigers van de gewesten. Deze besliste over het inzetten van de oorlogsvloot. De Admiraliteiten dienden deze oorlogsvloot te vormen en in stand te houden en legden directe verantwoordelijkheid af aan de Staten-Generaal. De organisatie bestond uit vijf admiraliteitcolleges en een admiraliteitsraad. De oorlogsvloot van de Republiek kent een roemrijke geschiedenis als het gaat om reguliere

oorlogsvoering tegen andere marines. In oorlogstijd werden de belangen van de Republiek op zee bedreigd door vijandelijke oorlogsbodems en kapers. Aangezien de Republiek in haar prille bestaan bijna voortdurend in oorlog was, werd er vaak een beroep gedaan op de Admiraliteiten. De reguliere capaciteiten van de Admiraliteiten in het voorzien van voldoende oorlogsbodems schoten meer dan eens tekort en om aan de urgente vraag te voldoen werden dan bijvoorbeeld handelsschepen bewapend en tijdelijk opgenomen in de vloot. Naast deze hoofdtaak werd ook piraterijbestrijding tot het takenpakket van de oorlogsvloot gerekend. Piraten vormden namelijk een permanente bedreiging voor de vitale handelsroutes over zee en de Republiek probeerde deze dreiging als opkomende handelsmacht te neutraliseren. Voorbeelden van deze dreiging zijn de bekende Duinkerkse kapers en Barbarijse zeerovers, die de Republiek lange tijd een doorn in het oog zijn geweest. Hoewel het hier onmogelijk is om deze casussen grondig te behandelen, zullen deze hieronder kort worden

uitgewerkt om de capaciteiten van de marine te onderzoeken in het bestrijden van piraterij. Hierin komt een aantal problemen naar voren die terugkeren in de hoofdcasussen.

32 Ibidem, 8-10.

(18)

Duinkerkse kapers tijdens de Tachtigjarige Oorlog

De opstandige gewesten die de Republiek vormden, hadden vitale belangen bij vrije overzeese handel en ook de visserij vormde een belangrijke sector. Het Spaanse plan om de gewesten op de knieën te dwingen, betrof daarom onder andere de doelstelling om de Republiek deze handel en visserij te ontzeggen. Na het heroveren van de zuidelijke gewesten, waar ook Duinkerken toe behoorde, werd deze strategisch gelegen havenstad de nieuwe belangrijke vlootbasis voor Spaanse oorlogsschepen en toevoerhaven van Spaanse troepen. Daarnaast vaardigde Alexander Farnese, hertog van Parma en landvoogd van de zuidelijke Nederlanden, in 1583 een aantal richtlijnen uit waardoor deze reguliere vloot werd aangevuld met door de Spanjaarden ondersteunde kapers.34 Deze mochten enkel met Spaanse toestemming in vorm van een kaperbrief opereren. Het Spaanse plan om de Republiek economisch te treffen, bleek vruchten af te werpen; er werden jaarlijks tientallen schepen gekaapt. In de jaren na het Twaalfjarig Bestand ging het zelfs om enkele

honderden per jaar.35 De hoge buitgelden zorgden bij zeelieden en gelukszoekers voor veel animo om de kapersvloot te gaan versterken. Hoewel het uiteindelijke Spaanse doel om de Opstand te

bedwingen niet werd bereikt, vormden Duinkerkse kapers een enorm probleem voor de Republiek. Aangezien het in deze casus niet om piraten maar om kapers gaat, is de probleemanalyse uit het theoretisch kader niet volledig toepasbaar. De randvoorwaarden kunnen in deze casus worden beschreven als gunstig. Duinkerken ligt aan een vitale handelsroute en functioneerde als een veilige haven; de Republiek poogde verschillende keren om de haven direct over land aan te grijpen, maar het beoogde doel werd niet bereikt. Aangezien de kapers op directe steun van de Spanjaarden konden rekenen, was het politieke klimaat zeer gunstig voor de kapers. De Spanjaarden stimuleerden de kaapvaart vanwege politieke doelstellingen; door de Republiek economisch te treffen trachtten zij de Opstand te bezweren. Het motief van de kapers zelf was zuiver economisch. Sommigen kwamen van heinde en verre, zelfs uit de noordelijke gewesten, om zich bij de kapersvloot aan te sluiten en de buitgelden op te strijken. De werkwijze die de kapers hanteerden, kan het best worden omschreven als een combinatie tussen Major criminal hijack en Hijack and ransom, aangezien het hele schip, inclusief de lading en met enig geluk de bemanning werd opgebracht. Vervolgens werd de buit geveild. De bemanning werd in het begin van het conflict gevangen gezet en was van aanzienlijke waarde aangezien deze kon worden vrijgekocht of uitgewisseld. In latere perioden kwamen de bemanningsleden er, zoals hieronder duidelijk wordt, vaak minder goed vanaf. In deze oorlog tussen twee staten, waarbij kaapvaart slechts een onderdeel van de vijandelijkheden vormde, gaat het de factor verwachtconflictpatroon van Joep à Campo niet op. Er was sprake was van een zekere asymmetrie wat betreft de doelen en posities. De kapers waren aan de Duinkerkse haven gebonden en konden ze rekenen op rugdekking van de Spanjaarden. Ook waren ze operationeel flexibel en hadden ze een voordeel ten opzichte van de Republiek wat betreft kosten en baten. Er was echter geen sprake van dispariteit in de vorm van machtsoverwicht van de bestrijder in de vorm bestuur, technische superioriteit of in de informatievoorziening. De opvarenden van de oorlogsvloot konden vaak niet beschikken over superieure middelen en oorlogsschepen werden niet zelden door kapers aangevallen, die konden rekenen op Spaanse steun. Voor de Republiek was het bestrijden van de Duinkerkse kapers dus een haast onmogelijk karwei.

34A. van Vliet, ‘Duinkerkers’, 30.

(19)

Bestrijding door de Republiek

De reden dat deze casus, ondanks de term kapers in plaats van piraten, is opgenomen in dit onderzoek is te vinden in de tegenmaatregelen die de Republiek nam. De Republiek was namelijk lange tijd niet bij machte om de haven structureel te blokkeren of direct over land aan te grijpen. Ook het verplicht bewapen van potentiële kapersprooien bleek niet afdoende, terwijl de interne druk om iets aan het probleem te doen bleef groeien. De oplossing van dit politiek-strategische probleem werd gezocht in een enigszins symbolische reactie; in een resolutie van de Staten-Generaal werd opgenomen dat de Duinkerkse kapers als piraten dienden te worden bestempeld en behandeld.36 Deze reactie moest aanmonstering bij de kapersvloot ontmoedigen, maar had een ander onverwacht en ingrijpend gevolg. Aan piraten werd namelijk niet langer kwartier gegeven, waardoor Duinkerkse kapers niet meer konden rekenen op lijfsbehoud en dus direct levend overboord konden worden gezet of op de wal konden worden geëxecuteerd. De resolutie van de Republiek had een

geweldsspiraal tot gevolg, aangezien de kapers ook niet langer zachtzinnig omgingen met de

opvarenden van de gekaapte schepen. Hun werkwijze begon het karakter van Major criminal hijack te vertonen, wat niet erg gunstig was voor de opvarenden van gekaapte schepen. Na executies van kapers in de Republiek werd door de Spanjaarden aan de kapers opgedragen nog zwaardere maatregelen te nemen tegen opvarenden uit de Republiek. Als tegenmaatregel voor het ophangen van ongeveer 100 Duinkerkers in de Republiek, wachtte in 1605 de gevangenen uit de Republiek hetzelfde lot als de geëxecuteerde kapers.37 De geweldsspiraal ontlokte een reactie bij de opvarenden van de oorlogsvloot. Om verdere systematische executies van opvarenden uit de Republiek te voorkomen, weigerden sommige opvarenden en commandanten het bevel van de Staten-Generaal om Duinkerkse kapers zonder pardon overboord te zetten. De Staten-Generaal verweet hen

‘slappicheit’ en stelde tegenmaatregelen in, bijvoorbeeld een eed voor commandanten om gehoor te geven aan het bevel, verlies van gage voor weigeraars en een extra beloning voor het direct

overboord zetten van Duinkerkse kapers.38 Het mocht niet baten. Langzaam drong het bij de bestuurders door dat het direct overboord zetten van kapers enkel nadelen met zich meebracht. Vanaf 1626 was er daarom weer sprake van structurele onderhandelingen over het uitwisselen van gevangenen, onderbroken door incidenten waarin het oude bevel werd nageleefd. Dit leidde keer op keer tot grote verontwaardiging. Pas in 1632 draaide de Staten-Generaal de oorspronkelijke

maatregel officieel terug en werden Duinkerkers niet langer bestempeld als piraten.

Hiermee was de Republiek echter nog niet van het probleem af. Een aantal pogingen om de Duinkerkse veilige haven direct over land aan te grijpen, behaalden nooit het beoogde doel. De operationele inzet van de oorlogsvloot bestond uit het jagen op kapers, het konvooieren van handels-en vissersschephandels-en handels-en het blokkerhandels-en van de Duinkerkse havhandels-en. Dit laatste mislukte ehandels-en aantal keer handels-en het beveiligen van de handels- en vissersvloot bleek ook lang niet altijd succesvol. Zo werden in 1600 een groot aantal vissersschepen en vijf oorlogsbodems die hen moesten beschermen, overmeesterd door een gecombineerd eskader van Spaanse oorlogsschepen en kapers waarbij een groot aantal vissers het moesten ontgelden.39 Incidenteel werden Duinkerkse kapers succesvol aangegrepen door 36 A. van Vliet, ‘Duinkerkers’, 31.

37 Ibidem, 35.

38 Bruijn, ‘Kaapvaart en Piraterij’, 5.

(20)

oorlogsbodems uit de Republiek. Doordat de kapers veelal gebruik maakten van snelle, lichte schepen zoals snauwen en fregatten konden zij vaak ontkomen, dit kan worden gezien als tactische tekortkoming.40 Om de snelle kaperschepen te kunnen bestrijden werd in de Republiek eveneens begonnen aan de bouw van dit type schepen. Dit bleek echter niet de sleutel tot het oplossen van het probleem te zijn.

Aan de plaag van Duinkerkse kapers kwam namelijk pas in 1646 een voorlopig einde. Door samenwerking tussen de Republiek en Frankrijk, konden de Duinkerkers op de knieën worden

gedwongen. Schepen van de Republiek blokkeerden onder de leiding van Luitenant-admiraal Maarten Tromp de haven en de Fransen namen het belegeren van de stad over land voor hun rekening. Dit beleg slaagde en niet veel later bereikte ook de Tachtigjarige Oorlog een einde. Zoals de eerste zin van deze alinea al doet vermoeden, was het daarmee nog niet afgelopen met de Duinkerkse kapers. Eenmaal in Franse handen deden de Duinkerkse kapers oude problemen herleven wanneer er oorlog uitbrak tussen de Republiek en Frankrijk.41 Dit onderschrijft de hardnekkigheid van het bestaan van een piraterijcultuur. In het theoretisch kader wordt betoogd, dat het bestaan van een piraterijcultuur kan worden gerekend tot de factoren die de motivatie van piraten in stand houden. Het bestrijden van Duinkerkse kapers bleek een kwestie van een lange adem voor de Republiek. Dat geldt ook voor de volgende casus.

Barbarijse piraterij in de zeventiende eeuw

De zeventiende eeuw was niet alleen voor de Republiek een eeuw van grote welvaart, maar ook voor Barbarijse piraten. In hun hoogtijdagen aan het begin van de zeventiende eeuw vormden zij vanuit verschillende steden in Noord-Afrika een plaag voor de overzeese handel in het Middellandse Zeegebied en daarbuiten. Niet alleen schepen uit de Republiek waren hiervan het slachtoffer, ook schepen uit andere Europese mogendheden moesten het ontgelden. Hoewel hun succes daarna geleidelijk afnam, waren Barbarijse piraten vanaf het eind van de zestiende eeuw gedurende twee eeuwen een permanente bedreiging vormden voor Europese zeelieden. Een aantal grotendeels autonome vazalstaten van het Ottomaanse Rijk waaronder Algiers, Tunis en Tripoli, respectievelijk gelegen in het hedendaagse Algerije, Tunesië en Libië, waren economisch toegespitst op piraterij.42 Deze regio, waartoe ook het Koninkrijk Marokko met daarin de piratenstad Salè behoorde, werd aangeduid als Barbarije. Deze roofstaten stonden onder leiding van bijvoorbeeld een Sultan of Dey en vormden de uitvalsbases van een groot aantal piraten. Deze konden beschikken over een behoorlijk aantal snelle en goed uitgeruste schepen waarmee ze op Europese handelsschepen joegen.43 Wanneer piraten een schip succesvol geënterd hadden, werd het schip opgebracht naar een van de havensteden. Hier werd het schip en de lading verkocht. Als de bemanningsleden geluk hadden, werden ze vrijgekocht of uitgewisseld voor Barbarijse gevangenen. De meeste bemanningsleden ondergingen echter hetzelfde lot als het schip en de lading; ook zij werden verkocht. Als slaaf wachtte 40 Ibidem, 34.

41 Bruijn, ‘Kaapvaart en Piraterij’, 5.

42M. van Gelder, ‘Nederlandse Renegaten in beeldvorming en praktijk’, in: J. Schokkenbroek en J. ter Brugge

(ed), Kapers & piraten, schurken of helden? (Zutphen 2010) 41.

(21)

hen een onzekere toekomst, wellicht als roeier op een van de schepen waardoor ze waren

overmeesterd. De Barbarijse slavenhandel was een omvangrijk verschijnsel. Waarschijnlijk werden ongeveer een miljoen Europeanen tot slaaf gemaakt in de periode tussen 1530 en 1780.44

Ook in deze casus kan getwist worden over de juistheid van het toepassen van de term piraterij. Aangezien het hier gaat om een aantal onafhankelijke, autonome steden die als staten zouden kunnen worden omschreven, kan beargumenteerd worden dat ook hier de term kaapvaart van toepassing is.45 Er werden door de verschillende steden namelijk kaperbrieven uitgegeven in tijden van oorlog. Aangezien er bijna voortdurend sprake was van oorlog met een van de Europese mogendheden, was er nooit een gebrek aan potentiële doelen. De machthebbers van de roofstaten maakten afspraken met Europese mogendheden over bijvoorbeeld het uitwisselen van gevangenen en het sluiten van vrede. Indertijd werden de Barbarijse piraten door hun bestrijders echter niet als volwaardige kapers beschouwd; na gevangenneming door Europeanen liepen ook zij het risico als slaaf te worden verkocht.46 Bovendien is het duidelijk dat het naleven van de regels van kaapvaart op grote schaal met voeten werd getreden.47 In overeenstemming met veel wetenschappelijke literatuur is ervoor gekozen in deze casus de term piraterij te hanteren.

Als de probleemanalyse van het theoretisch kader op deze casus wordt losgelaten, wordt duidelijk dat het bestrijden van de Barbarijse piraten door de Republiek een moeilijke, zo niet onmogelijke opgave was. De randvoorwaarden werden op een haast ideale manier ingevuld. Er was directe toegang tot overzeese handelsroutes en aangezien die handel door Europese mogendheden in de betreffende periode toenam, nam ook het aantal potentiële prooien toe. Het politieke klimaat staat in deze casus in veel gevallen gelijk aan de factor veilige haven; aangezien de machthebbers van de roofstaten afhankelijk waren van piraterij werd dit op alle mogelijke manieren gestimuleerd. Bovendien waren de veilige havens strategisch gelegen en haast onaantastbaar voor Europese bestrijders. De motivatie van de Barbarijse kapers draaide deels om economisch gewin. Dit werd gestimuleerd door degenen die de leiding hadden over deze roofstaten waardoor er gedurende vele decennia een piraterij cultuur bleef bestaan. Bij gebrek aan andere vormen van inkomsten verschafte piraterij de mogelijkheid om aan slaven, goederen en geld te komen.48 Piraterij was niet alleen voor de machthebbers noodzakelijk om in het zadel te blijven, het werd tevens als legitieme en legale manier van oorlogsvoering gezien.49 Religieuze overtuiging speelde in dit conflict ook een rol; er werd geaasd op Europese schepen waarbij de ongelovigen (althans, in de ogen van de islamitische piraten) tot slaaf konden worden gemaakt. De combinatie van economisch gewin en religieuze verplichtingen vormde dus de motivatie van Barbarijse piraten.50 Het was niet zeldzaam dat Europese gevangenen eieren voor hun geld kozen en zich bekeerden tot de islam. Het kwam zelfs voor dat deze renegaten 44Gelder, ‘Nederlandse Renegaten’, 42.

45 Bruijn, ‘Kaapvaart en Piraterij’, 3.

46 Ibidem, 4.

47 Gelder, ‘Nederlandse Renegaten’, 42.

48 Bruijn, ‘Kaapvaart en Piraterij’, 3.

49 Wombwell, The long war against piracy, 63.

(22)

het tot piratenkapitein schopten. Renegaten brachten Europese kennis over navigatie en scheepsbouw met zich mee en waren dus van grote waarde voor de Barbarijse roofstaten.51 Ze konden rekenen op waardering en hogere maatschappelijke posities dan zij in het thuisland gewend waren.

De werkwijze die werd gehanteerd door Barbarijse piraten doet denken aan die in de vorige casus; ook hier gaat het om een combinatie van Major criminal hijack en Hijack and ransom, aangezien het schip en de lading wordt opgebracht maar ook de bemanning werd gezien als waardevol kapitaal. Het verloop van het conflict tussen Barbarijse piraten en hun verschillende bestrijders voldoet niet aan de kenmerken asymmetrie en dispariteit. Ook in dit geval konden de piraten rekenen op structurele rugdekking vanuit hun veilige haven. En hoewel de uitwijkingsmogelijkheden beperkt waren, was de operationele flexibiliteit wat betreft het werkterrein enorm. Van dispariteit was in deze casus evenmin sprake; de oorlogsvloot van de Republiek en ook de marines van andere Europese mogendheden hadden lange tijd geen machtsoverwicht ten opzichte van de Barbarijse piraten. Dit begon te veranderen tijdens het uitbreidingsproces van de Britse hegemonie op zee. De Britten konden, zoals hieronder duidelijk wordt, vanwege hun voordelige positie gedurende een lange periode echter niet gerekend worden tot de actieve bestrijders.

Bestrijding door de Republiek

De genoemde omstandigheden leidden tot een zeer gunstige uitgangspositie van de Barbarijse piraten. Dit bracht op politiek-strategisch niveau een aantal problemen met zich mee voor de Republiek. De veilige havens konden niet direct worden aangegrepen over land en ook over zee was geen optie, hiervoor waren ze te goed beschermd. De operationele inzet van de oorlogsvloot beperkte zich dan ook tot maatregelen die ook aan de orde waren in de vorige casus: het

konvooieren van handelsschepen, het blokkeren van havens en het jagen op piratenschepen door oorlogsbodems.52 Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld expedities tussen 1612 en 1620, uitgevoerd door Lambrecht Hendricksz en tussen 1661 en 1664 door Michiel de Ruyter.53 Gesloten verdragen, waartoe lokale machthebbers bijvoorbeeld gedwongen waren door succesvolle expedities, werden vaak werden geschonden door de Barbarijse roofstaten. De situatie bleef hierdoor gedurende een lange periode ongewijzigd. Tijdens het Twaalfjarig Bestand werkten de Spanjaarden en de Republiek samen tegen de piraten uit Algiers. Er volgde een korte periode van militaire expedities van grote aantallen schepen en werden er enkele successen geboekt. Dit bracht de Dey uit Algiers aan de onderhandelingstafel. Na het aflopen van de afgesproken wapenstilstand werden de schepen uit de Republiek echter weer op grote schaal buitgemaakt. Het einde van het Bestand zorgde ervoor dat de focus weer dichter bij huis kwam te liggen, namelijk op de Duinkerkse kapers. De oude praktijk van kleinschalige patrouilles in het Middellandse Zeegebied werd weer hervat.54 Op tactisch niveau waren de galeien die gebruikt werden door de Barbarijse piraten, zeker in het begin van de zeventiende eeuw, een hoogwaardige tegenstander voor de Europese schepen.55 Hoewel verschillende Europese 51 Gelder, ‘Nederlandse Renegaten’, 48.

52 Bruijn, ‘Kaapvaart en Piraterij’, 4.

53 Gelder, ‘Nederlandse Renegaten’, 46.

54J. Schokkenbroek, ‘Lambert Hendricks en zijn jihad tegen de Barbarijse zeerovers’ Leidschrift, 26.3 (2011) 127.

(23)

mogendheden hun marines inzetten voor tegenmaatregelen, was van een coherente aanpak nimmer sprake.56 De Barbarijse kapers maakten tot in de negentiende eeuw de Middellandse Zee onveilig. De instandhouding van dit fenomeen is grotendeels te verklaren door de houding van verschillende Europese mogendheden.

In de tweede helft van de zeventiende eeuw werden door de Barbarijse roofstaten namelijk enkele verdragen met Groot-Brittannië en Frankrijk gesloten. De roofstaten konden wel enig ontzag opbrengen voor deze grote Europese mogendheden, in tegenstelling tot kleinere landen zoals de Republiek. Deze verdragen werden dan ook in zekere mate gerespecteerd.57 Hierdoor waren Groot-Brittannië en Frankrijk er beide bij gebaat om de Barbarijse piraterij in stand te houden. Zij hadden immers weinig tot geen last meer van de Barbarijse piraterij, terwijl hun Europese concurrenten dat wel hadden. Omdat de tegenmaatregelen van de Republiek vaak weinig tot niets uithaalden tegen de Barbarijse piraten, werden aanvallen vaak afgekocht met aanzienlijke bedragen en

scheepsbouwmaterialen.58 In vredesonderhandeling werd bovendien getracht christenslaven vrij te kopen of in te wisselen voor Barbarijse gevangenen. Op deze manier werd de industrie van Barbarijse piraterij in stand gehouden en bleef de Republiek last houden van het probleem. Vooral de stad Algiers bleef een doorn in het oog van de Republiek. Pas na de Napoleontische oorlogen kwam er een definitief einde aan de Barbarijse piraterij. Verschillende tegenmaatregelen vanaf zee, waaronder het blokkeren en het in puin schieten van Algiers door een gecombineerde Brits-Nederlandse vloot in 1816, resulteerden in een verzwakking van Barbarijse piraterij.59 In dit laatste voorbeeld moest de Dey van Algiers zich overgeven en werd hij aan de onderhandelingstafel gedwongen zich aan

bepaalde voorwaarden te houden. Zo diende hij de gevangen christenslaven vrij te laten en mochten Europese handelsschepen op de Middellandse Zee niet meer worden lastiggevallen. Een invasie van Algiers in 1830, uitgevoerd door Franse troepen over land, bleek de genadeslag te zijn voor Barbarijse piraterij.

Piraterijbestrijding door de Republiek

Hierboven zijn twee voorbeeldcasussen van piraterijbestrijding door de Republiek in de

vroegmoderne tijd onderzocht. Aan de hand van de probleemanalyse uit het theoretisch kader is getracht deze casussen systematisch in beeld te brengen. Ook is er een aantal politiek-strategische, operationele en tactische problemen geïdentificeerd. Op basis hiervan kan worden gesteld dat de Republiek in beide gevallen niet in slaagde om het probleem structureel op te lossen. De Republiek probeerde, met wisselend succes, piraterij in te dammen en de gevolgen ervan te neutraliseren. Op politiek-strategisch niveau werd de mogelijkheid om piraterij over land te bestrijden in het geval van de Duinkerkse kapers wel ingezet maar succes bleef uit. In de casus Barbarije is dit geen optie 56 Ibidem, 64.

57 Ibidem, 64.

58 Bruijn, ‘Kaapvaart en Piraterij’, 4.

59R. Daalder, ‘1816: Algiers onder vuur’, in: J. Schokkenbroek en J. ter Brugge (ed), Kapers & piraten, schurken

(24)

geweest. De oorlogsvloot werd in beide casussen frequent ingezet om piraterij te bestrijden. De operationele inzet betrof het konvooieren van handels- en vissersschepen, het jagen op piraten door oorlogsbodems en het blokkeren van havens. Met deze laatste maatregel werden zelden successen geboekt, maar uiteindelijk bleek een combinatie van een blokkade door de oorlogsvloot van de Republiek met een beleg van de Fransen afdoende om de Duinkerkers in 1646 op de knieën te dwingen. Ook dwong een blokkade en beschieting van een gecombineerde Brits-Nederlandse vloot de Dey van Algiers in 1816 naar de onderhandelingstafel. Het konvooieren en jagen op piraten werd met wisselend succes ingezet maar leidde niet tot structurele vermindering van piraterij. Op tactisch gebied konden de snelle Duinkerkse schepen vaak aan de grotere oorlogsbodems van de Republiek ontkomen, waarop werd gereageerd door het bouwen van lichtere, snellere schepen in de Republiek. In de casus Barbarije bleken de piratengaleien in het begin van de zeventiende eeuw een zeer sterke tegenstander. Scheepsbouw- en navigatietechnieken van de Barbarijse piraten konden up-to-date worden gehouden door de kennis van renegaten.

Wat zeggen deze bevindingen over de marine als piraterij instrument? Ten eerste dient

geconcludeerd te worden dat het inzetten van de oorlogsvloot een logische stap was in het bestrijden van piraterij, aangezien een op het land georiënteerde aanpak voor de Republiek niet haalbaar bleek. Ten tweede kan worden opgemerkt dat de oorlogsvloot op een aantal manieren schepen werd ingezet om piraterij te bestrijden, namelijk door konvooivaart, blokkade en jacht op piraten. Mits een blokkade goed wordt uitgevoerd en lange tijd wordt volgehouden of het doelwit direct kan worden aangegrepen, is deze maatregel het meest effectief om de motieven van piraten weg te nemen. Wanneer op zeer grootschalige en structurele wijze gejaagd zou worden op piraten, zou dit de motivatie van potentiële piraten wellicht weg kunnen nemen. Hiervoor was de inzet van de oorlogsvloot in beide casussen te gering. Bovendien maakten piraten gebruik van snelle, lichte schepen waardoor ze gemakkelijk kunnen ontkomen aan bestrijders. Het konvooieren dient vooral te worden gezien als beschermende maatregel om de effecten van piraterij te beperken. Wanneer dit konvooieren verkeerd gaat, bijvoorbeeld door een confrontatie met een overmacht, zijn de gevolgen groot aangezien er op dat momentveel prooien in een relatief klein gebied achterblijven. Daarnaast kan worden gesteld dat de Republiek in deze casussen niet zelf in staat was piraterij structureel te bestrijden; uiteindelijke bestrijding vond plaats in samenwerking met bondgenoten.

Het historisch proces in ogenschouw nemend, kan worden gesteld dat de bestrijding van Duinkerkse kapers en Barbarijse piraten veel gelijkenissen vertoont. Hoewel er sprake was van een totaal verschillende situering, werden door de marine een zelfde soort problemen tijdens de operationele inzet. De inzet zelf bestond uit grofweg dezelfde acties: konvooieren, jagen en blokkeren. Met het oog op de relatie tussen verstatelijking, piraterij en de bestrijding ervan, kan uit de voorbeeldcasussen worden opgemaakt dat in beide gevallen piraten gebaat waren bij oorlogen. Daarnaast konden ze beschikken over een veilige haven. Ook dient te worden vastgesteld dat een directe aanval op de veilige haven over land en bezetting van deze havens door bestrijders nodig was om piraterij definitief een halt toe te roepen. De voorlopige conclusie die het onderzoeken van de voorbeeldcasussen met zich meebrengt, wat betreft de waardering van de marine als antipiraterij instrument, is dat het enkel inzetten van de marine een geringe kans heeft om piraterij structureel te bestrijden. Het inzetten van de marine is echter noodzakelijk om de directe dreiging te neutraliseren. Mits piraterijbestrijding door de marine onderdeel is van een meer omvattende aanpak, kan een marine ook in het

structureel bestrijden van piraterij een belangrijke rol spelen, zoals samenwerking met de Fransen in 1646 bewees.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In terms of contributing to the literature on special needs education, the study contributed a better understanding of the lived experiences of educators teaching learners with

Daar de eerste proef slechts drie herkomsten en twee teeltwijzen omvatte werd besloten de tweede proef (negen herkomsten en drie trekmethoden), zij het in enigszins gewijzigde

In the Pastoral care of meted out to caregivers, they should get assistance to make that choice, to ‘shift’ them, so that despite the suffering of patients, despite the

Het niet meer uitleesbaar zijn van de transponder in het oormerk van systeem D kwam op alle vier de locaties voor, variërend van één tot vijf defecte transponders per locatie..

Figure 5.26: Experimental, 2D and 3D STAR-CCM+ data plots for the shear stress in the wake downstream of the NACA 0012 airfoil and wing at 3 degrees angle of attack and Reynolds

Vooral hoogproductieve koeien zijn veelal niet in staat om voldoende extra ruwvoer op te nemen om de conditie op peil te houden.. Wellicht door het jaarrond ver- strekken van

• Richt de meter verticaal omhoog op de lampen en houdt de meter waterpas (zoveel mogelijk) • Eventueel kan de lichtmeter op een plukkar gemonteerd zijn (let op waterpas

Een klein verschil in percentage, bij voorbeeld wanneer men moet kiezen tussen een aandeel van 60 of 70%, heeft echter ook slechts een klein verschil in kostprijs tot gevolg