• No results found

Een belangrijk verschil met het marine optreden dat is beschreven in de voorbeeldcasussen, betreft de context waarin de inzet plaatsvond. In de Indische Archipel was piraterijbestrijding onderdeel van machtsuitbreiding door de kolonisator. Daarmee wordt niet bedoeld dat de inheemse staten worden vervangen door een koloniale staat, maar dat de koloniale staat moet “worden gezien als een

structuur die de inheemse staten overkoepelde en van bovenaf probeerde te penetreren, domineren, integreren en transformeren”.98 Zoals gezegd waren de capaciteiten van de marine in de periode na de machtsoverdracht ontoereikend om piraterij effectief te kunnen bestrijden. De ontoereikende capaciteiten kunnen worden gezien als een politiek-strategische tekortkoming en vormden een 96 Ibidem, 90-91.

97 Campo, ‘Patronen, processen en periodisering’, 98-99.

enorme belemmering voor het operationele vermogen. Vanwege deze belemmering was de bestrijder grotendeels afhankelijk van de inheemse heersers en werd diplomatieke druk op hen uitgeoefend. Met geld, titels, geschenken en dreigementen werd getracht om hen over te halen tot het sluiten van contracten over het actief bestrijden van piraterij.99 Ondanks het ontzag voor de koloniale macht was deze methode meestal niet erg succesvol omdat de inheemse heersers in meer of mindere mate afhankelijk waren van piraterij. Er werden dus wel toezeggingen gedaan, maar inheemse vorsten wilden of konden deze afspraken niet nakomen.100

Op politiek-strategisch niveau werden door de Nederlandse en Britse overheid stappen ondernomen om piraterij in de koloniale gebiedsdelen uit te bannen. Dit resulteerde in 1824 in het “Tractaat van Londen”, waarbij beide landen zich committeerden aan het bestrijden van piraterij, wat de Britten gelijkstelden aan slavenhandel. De Nederlandse overheid deed dit niet terwijl piraterij in de Indische Archipel in stand werd gehouden door het bestaan van slavernij. Om deze tegenstrijdigheid te vermijden, werd in 1825 slavernij in Nederlands-Indië ook door de Nederlandse kolonisator strafbaar gesteld.101 In het vaderland gebeurde dit pas in 1863. Een ander probleem in de beginperiode was van tactische aard en betrof de identificatie van piraten die zich in sommige gebieden voordeden als onschuldige vissers. Op operationeel niveau werd een oplossing gezocht met het instellen van een passensysteem. Inheemse machthebbers konden passen uitreiken aan bonafide inlandse

vaartuigen.102 Hiermee kon de scheepvaart in de gaten worden gehouden en worden gecontroleerd door de piraterijbestrijder. Op verzoek van inlandse machthebbers konden ook passen met

‘wapenvergunning’ worden uitgereikt, bijvoorbeeld om vissersvloten tegen piraten te beschermen.103 Dit had een dubbele werking; aan de ene kant konden vissers hun werk blijven uitoefenen en zouden zij niet vervallen tot piraterij en aan de andere kant werd de lokale bevolking actief betrokken bij de bestrijding van piraterij. Het instellen van het passensysteem bleek echter niet erg effectief. Niet alleen ging het tegen het principe van vrijhandel in, er werd ook weinig gecontroleerd en de lokale machthebbers waren in het toepassen van het systeem niet erg doortastend.104

Het grootste probleem in de beginjaren betrof echter de inzet van de marine zelf, die met haar tekortschietende capaciteiten niet op haar taak berekend was. Op verschillende vlakken was

verbetering van deze capaciteiten noodzakelijk om effectief op te kunnen treden tegen piraterij. In de decennia erna werden, op het gebied van informatievoorziening, inlichtingen verzameld en rapporten geschreven zodat er meer informatie beschikbaar was over groepen en verblijfsplaatsen. Hierdoor konden doelen direct worden aangegrepen. Een bestuurlijke maatregel betrof het herinrichten van de marine organisatie en op technisch gebied werd getracht de schepen te verbeteren. Het herinrichten van de marine organisatie had nogal wat voeten in de aarde. Dat deze organisatie nodig was om piraterij te kunnen bestrijden stond buiten kijf, maar de manier waarop was onderwerp van veel discussie. Na de machtsoverdracht in 1816 werd besloten tot het oprichten van de Koloniale Marine, 99 Heijveld, ‘Tussen hamer en aambeeld’, 101.

100 Ibidem, 101.

101 Ibidem, 101.

102 Ibidem, 99.

103 Teitler e.a. Zeeroof en Zeeroofbestrijding, 37.

die naast “invoering en handhaving van het Nederlandse gezag en vervoer van goederen en bestuursambtenaren binnen de archipel” de bestrijding van piraterij als hoofdtaak kende.105 Deze nieuwe organisatie kende behoorlijk wat kinderziektes. De beschikbare vloot bestond weliswaar uit een groot aantal schepen, maar deze waren beperkt inzetbaar, zeer verschillend en van slechte kwaliteit.106 Daarnaast was de bewapening onvoldoende en het personeel slecht gemotiveerd. Posten werden verlaten en schepen werden door piraten, of wellicht door inheemse opvarenden, in beslag genomen.107 De Koloniale Marine was verdeeld over vaste posten om handelsplaatsen en

handelsroutes, vooral langs de kust van Java, te beschermen. Door de beperkte capaciteiten kwam de Koloniale Marine niet toe aan haar taak en werden slechts incidentele successen geboekt, vaak door de moed van commandanten.

Naast de Koloniale Marine waren er in de Archipel eenheden van de Koninklijke Marine aanwezig, ook wel het Auxiliair Eskader genoemd. Dit eskader diende de Nederlandse bezittingen tegen dreiging van buitenaf te beschermen. Ook dienden zij de diplomatieke betrekkingen en handelsbetrekkingen te behartigen en te zorgen voor vlagvertoon in Azië.108 Het Auxiliair Eskader bood ondersteuning aan de Koloniale Marine wanneer dat nodig was, maar was tevens een concurrent als het gaat om personele bezetting. Ook de vormgeving van de bestuurlijke verhoudingen, bijvoorbeeld tussen de commandant van dit Auxiliair Eskader, de gouverneur-generaal en de minister van Marine, schoot tekort. De gevolgen voor de Koloniale Marine openbaarden zich in de vorm van financiële, materiële en personele tekorten, bestuurlijke frustraties en bovenal het onvermogen om de gestelde taken uit te voeren. Vanaf 1821 werden daarom enkele hervormingen doorgevoerd. Een ervan was het verbeteren van de informatievoorziening door het uitbreiden van geografische kennis en het

verbeteren van zeekaarten.109 Daarnaast werd besloten om de Javaanse kusten te laten beschermen door inheemse kruisprauwen. Deze inheemse kruisprauwen waren de eerste telg van civiele

ondersteunende eenheden die naast de Koloniale Marine en het Auxiliair Eskader en later naast het Nederlands Eskader zouden functioneren. Tot de opvolgers kunnen de residentievaartuigen (1827- 1834), de Dienst der Civiele Schoeners en Kruisboten (1834-1842) en de Gouvernements Schoeners en Kruisboten (1842-1861) en Gouvernements Marine (vanaf 1861) worden gerekend.110

Hoewel het in dienst nemen van inheemse kruisprauwen een inkrimping van de Koloniale Marine met zich mee bracht, kreeg deze daarmee meer operationele vrijheid om strafexpedities te

ondernemen. Een vroeg voorbeeld hiervan is de expeditie naar de baai van Tontoli in 1822, waar met veel moeite piraten werden overmeesterd. Dit was onder andere mogelijk door de vervanging van de ineffectieve kanonneerboten door schoeners en brikken. De Koloniale Marine werd strategisch gepositioneerd in de Archipel en de aanpak leek positieve effecten te sorteren. De expedities en het vlagvertoon zorgden ervoor dat inheemse vorsten eerder geneigd waren tot samenwerking met het 105 Teitler e.a. Zeeroof en Zeeroofbestrijding, 197.

106 Ibidem, 200.

107 Campo, ‘Patronen, processen en periodisering’, 100.

108 Teitler e.a. Zeeroof en Zeeroofbestrijding, 199.

109 Ibidem, 206.

koloniale gezag.111 Door het uitbreken van de Java Oorlog (1825-1830) verminderde echter niet alleen de aandacht voor piraterijbestrijding, maar het conflict zorgde tevens voor een toename van piraterij in de regio. Daarnaast legde het beslag op een groot gedeelte van de beschikbare schepen. Na de Java Oorlog waren er grote financiële tekorten ontstaan die werden opgelost met bezuinigingen, onder ander op de Koloniale Marine.112 Er werd in de periode 1843-1845 nog een behoorlijk aantal expedities uitgevoerd, welke samenvielen met offensieve optredens tegen piraterij door de

Spanjaarden en de Britten, maar dit stopte na 1838. Hierbij speelde de wens om onschuldige slachtoffers te voorkomen en het bereiken van de grens van de invloedssfeer een rol, maar dit is ook te verklaren doordat het voortbestaan van de Koloniale Marine in het geding was.113

De financiële tekorten en praktische overwegingen, zoals het streven om alle oorlogsbodems onder hetzelfde bevel te brengen, lagen aan de basis van het opheffen van de Koloniale Marine.114 Dit proces duurde van 1838 tot 1842 en omvatte onder andere, waar mogelijk, de overgang van personeel en materieel naar de Koninklijke Marine. Ook veranderde de naam van Auxiliair Eskader naar Nederlands Eskader en heette de civiele ondersteuningseenheid voortaan de Gouvernements Schoeners en Kruisboten. Het Nederlands Eskader kreeg door de opheffing van de Koloniale Marine een gevarieerd takenpakket toebedeeld. Niet alleen de oude taak om de Archipel tegen dreigingen van buitenaf te beschermen moest worden uitgevoerd, ook diende het eskader grootschalige landexpedities te ondersteunen en piraterij te bestrijden. Hoewel technische en bestuurlijke vooruitgang voor verbetering van de capaciteiten van de marine zorgde, bleef de samenstelling van de marine in de Indische Archipel een gevoelig punt. Vanwege verschillende nadelen werd in 1866 toch besloten tot de ingebruikname van een in de Archipel gestationeerde marine, de Indische Militaire Marine.115 De bestuurlijke vooruitgang in de vorm van eenheid van bevel en beheer en de technische vooruitgang, waar hieronder op wordt teruggekomen, bleef daarbij bestaan.

In de periode tussen 1840 en 1860 werd er in toenemende mate gebruik gemaakt van stoomschepen in het bestrijden van piraterij. Deze hadden een aantal grote nadelen. Ze waren duur, kwetsbaar en de actieradius was beperkt door de afhankelijkheid van kolen.116 Als reguliere kruisers waren ze dan ook niet erg effectief; piraten zagen deze schepen al van verre aankomen en konden

tegenmaatregelen nemen, mits de wind dit toestond. Dit laatste toont het grote voordeel van een stoomschip; door onafhankelijkheid van de wind waren deze schepen erg nuttig in het bestrijden van piraterij. Ontsnappingsroutes konden met deze schepen worden belemmerd en zeilschepen konden op sleeptouw worden genomen. Stoomschepen werden zo min mogelijk aan vijandelijk vuur blootgesteld en fungeerden als moederschip voor een groep schepen. Een stoomschip kon op plekken komen waar nog nooit Nederlandse oorlogsschepen waren geweest en dit vlagvertoon zorgde voor bewondering bij inheemse vorsten.117 Naast de ingebruikname van stoomschepen verbeterde ook de kwaliteit van de bewapening. Deze ontwikkelingen zorgden voor een grotere 111 Teitler e.a. Zeeroof en Zeeroofbestrijding, 212-213.

112 Ibidem, 207.

113 Ibidem, 215.

114 Ibidem, 209.

115 Ibidem, 227.

operationele flexibiliteit en slagkracht. In totaal werden ongeveer 200 expedities uitgevoerd, waarvan de meeste in de periode 1841 tot 1865. Tijdens deze expedities werd op actieve wijze gekruist en werden geplande offensieve acties op verblijfplaatsen van piraten uitgevoerd. Hierbij werden de prauwen van de piraten vernietigd en wanneer mogelijk werden de piraten op land aangegrepen. Dit was een gevaarlijk karwei waarbij ook bij de bestrijder vaak slachtoffers vielen. De wil om piraterij op actieve wijze te bestrijden, zorgde voor ontzag bij de inheemse vorsten, die waar mogelijk op actieve wijze bij expedities werden betrokken.

In de jaren zestig van de negentiende eeuw leek piraterij in de Indische Archipel grotendeels

verdwenen. Dit leidde tot minder waakzaamheid bij de bestrijder. Offensieve antipiraterij acties door de Spanjaarden bij Soeloe drukten piraterij in die regio weg, de Indische Archipel in. Naast de

verminderde waakzaamheid van de bestrijder aldaar, nam piraterij dus toe. Piraten maakten gebruik van kleine bootjes die lastig te onderscheiden waren van vissersboten en roofden daarmee mensen uit de kuststreek. Hoewel slavernij officieel door de kolonisator was afgeschaft, bleef dit fenomeen met inheemse goedkeuring bestaan. Maatregelen die leidden tot inheemse afschaffingen werden daarom, soms met succes, gestimuleerd.118 Er was in het laatste kwart van de negentiende eeuw sprake van een meer pro-actieve en civiele bestrijdingsaanpak. Op de Molukken werd een van de laatste brandhaarden van Tobellorese en Molukse piraterij bestreden met behulp van inheemse prauwenvloten en op basis van informatie van oud piraten, die een beloning konden verwachten. Piraten werden opgejaagd en er werd getracht ze op eilanden in te sluiten.119 Vervolgens werd getracht de zwervende bevolking onder bestuurlijk toezicht te vestigen in agrarische

gemeenschappen.120 Dit was rond 1880 wierp deze methode, die reeds in 1830 was geprobeerd en mislukt, vruchten af. Toename van piraterij is tot slot zichtbaar tijdens de Atjeh-oorlog (1873-1914), een conflict dat piraterijbestrijding als een van de belangrijkste oorzaken kent. Vooral de periode na 1892 zag een toename. Door bepaalde regelingen voor de scheepvaart die een selectieve blokkade van de kusten van Atjeh tot gevolg hadden en door de offensieve aanpak van Van Heutz, werden aanvallen van piraten frequenter en gewelddadiger. Zij hadden een politiek geladen karakter en de schepen van de kolonisator behoorden dan ook tot de mogelijke doelwitten.121 Ook in de late negentiende eeuw was er in sommige gebieden in de Archipel nog sprake van piraterij.

Desalniettemin kan worden gesteld dat piraterij op haar retour was; na 1880 nam het koloniale gezag ook in de meer afgelegen gebieden van de Archipel toe en rond 1900 was de Indische Archipel zo goed als vrij van piraterij.