• No results found

Het inzetten van marines speelt in de aanpak van piraterij in de casus Somalië een zeer grote rol, aangezien de alternatieven beperkt zijn. Er zijn programma’s gestart om de situaties op het Somalische vasteland te verbeteren maar deze werpen nog niet veel vruchten af. De Koninklijke Marine is tijdens piraterijbestrijding in de casus Somalië een onderdeel van multinationale marine samenwerkingsverbanden, namelijk Ocean Shield en Atalanta. Een ander verband is CTF 151,

waaraan de Koninklijke Marine geen bijdrage levert. Daarnaast voeren individuele landen antipiraterij operaties uit in deze regio. De dreiging waartegen de Koninklijke Marine in de casus Somalië optrad, manifesteerde zich in de eerste periode van bestrijding vooral in de Golf van Aden. De bestrijder wist in de hier een veilige corridor te bewerkstelligen en te handhaven. Na een initiële toename van piraterij in de Golf van Aden volgde een toename in het Somalisch Bassin, gevolgd door een afname in de Golf van Aden. Op deze verplaatsing van het zwaartepunt van piraterij werd gereageerd door de bestrijder. De uitgestrektheid van het Somalisch Bassin bracht nieuwe tactieken met zich mee. Aan de ene kant omdat capaciteiten werden uitgebreid en verbeterd, maar ook omdat het ondoenlijk werd om ten tijde van een incident op tijd ter plaatse te zijn om een aanval te verstoren. Verstoring zou in het Somalisch Bassin eerder plaats moeten vinden, op het moment dat piraten een doelwit aan het zoeken waren. Deze tactiek blijkt goed te werken, aangezien er sinds 2012 ook in het Somalisch Bassin een zeer sterke daling zichtbaar is in het aantal succesvolle aanvallen.

In de casus Somalië komt een aantal politiek-strategische, operationele en tactische problemen naar voren. Zo is er op politiek-strategisch niveau grote terughoudendheid om op land op te treden, lastige internationale coördinatie over het berechten van piraten en de kwestie private beveiligers. Deze problemen bleven grotendeels bestaan hoewel op sommige gebieden, zoals de omgang met 181 Oceans Beyond Piracy, ‘The State of Maritime Piracy 2013’, 7.

gevangen piraten, vooruitgang zichtbaar is. Op operationeel niveau speelt de coördinatie tussen de verschillende operaties onderling, maar ook de coördinatie met marineschepen van individuele landen een rol. Deze samenwerking verbeterde echter gaandeweg, waardoor de taken op ad hoc basis werden verdeeld.182 Daarnaast zorgt de politiek-strategische keus om niet op land op te treden voor operationele belemmeringen. Hoewel er pogingen worden gedaan om het contact met de lokale bevolking te verbeteren, is dit niet permanent mogelijk. In de Golf van Aden was het een tactische race tegen de klok om op tijd bij een incident aanwezig te zijn. De operationele keus om piraten in het Somalisch Bassin in een zo vroeg mogelijk stadium te storen, levert een nieuw probleem op als het gaat om identificatie. Hiervoor is de factor informatievoorziening cruciaal, die door geavanceerde technische hulpmiddelen veel beter is dan die van piraten. Om informatie te verzamelen, worden onder andere satellietbeelden, sensoren, ombemande vliegtuigjes en helikopters gebruikt. Wanneer waarschijnlijke piraten geïdentificeerd zijn, begint de tactische opdracht om ze in te rekenen, te controleren of het om piraten gaat en als dit het geval is, over te gaan op arrestatie.

Als de geschiktheid van de marine als antipiraterij instrument in deze casus wordt bekeken, dient ten eerste te worden opgemerkt dat er weinig alternatieve bestrijdingsmiddelen voorhanden waren ten tijde van de explosieve toename van piraterij. Gezien de politiek-strategische beperkingen, was het inzetten van de marine de enige manier om de urgente dreiging het hoofd te bieden. Ondanks het starten van grootschalige operaties optreden bleef het aantal piraterij aanvallen in de periode 2008- 2011 toenemen. Er zou echter gesteld kunnen worden dat zonder de internationale marine presentie het aantal geslaagde aanvallen veel groter zou zijn geweest. De mate van effectiviteit die de

Koninklijke Marine in de totale aanpak tegen piraterij heeft gehad, is erg lastig in te schatten. In de Golf van Aden kan het defensieve en reactieve optreden van de verschillende operaties worden omschreven als effectief, aangezien het probleem verplaatste en later in de Golf van Aden sterk afnam. In het Somalisch Bassin zorgden het veranderen van tactieken en het uitbereiden van capaciteiten, in zowel het aantal schepen als in de informatievoorziening, ook voor een sterke afname van piraterij. Het doel om piraterij te bestrijden wordt hiermee ten dele behaald. De effecten van piraterij zijn sterk verminderd en piraten hebben een minder grote succeskans, waardoor de directe motivatie zal afnemen. De oorzaken op het vasteland blijven echter grotendeels intact, waardoor piraterij niet volledig bestreden wordt. Dit zorgt ervoor dat grootschalige marinepresentie in de regio noodzakelijk blijft om het probleem in toom te houden.

Dit heeft directe consequenties wanneer wordt gekeken naar de efficiëntie. De kosten die gepaard gaan met piraterij zijn enorm en ook de Nederlandse belastingbetaler betaalt hier indirect en direct aan mee. Wanneer piraterij echter niet bestreden wordt, zijn de gevolgen van piraterij vele malen groter. Door verbeteringen in techniek en informatievoorziening, kunnen de aanwezige middelen efficiënter worden ingezet. De bijdrage van de Koninklijke Marine bestaat voornamelijk uit het inzetten van fregatten. Ook worden onderzeeërs en LPD’s ingezet. Fregatten zijn schepen met veel verschillende wapensystemen aan boord die tegen zeer uiteenlopende dreigingen kunnen optreden. Het optreden tegen piraten behoort tot een relatief laag geweldspectrum. De belangrijkste middelen die hierbij worden ingezet, zijn radar- en communicatieapparatuur, snelle bootjes met kleinschalige eenheden en helikopters. Het soort operaties waarvoor momenteel fregatten worden ingezet, zou wellicht in de toekomst gedeeltelijk kunnen worden uitgevoerd door de nieuwe Ocean Patrol Vessels 182Deconinck, ‘Piraterij in de Hoorn van Afrika’, 42.

(OPV’s). Deze schepen zijn wat kleiner, hebben minder wapensystemen aan boord, hebben minder opvarenden nodig maar kunnen ook helikopters en snelle rubberbootjes meenemen. De inzet van deze schepen in antipiraterij missies zou de efficiëntie kunnen vergroten. Wanneer het contact met de bevolking, dat plaatsvindt in de branding met behulp van landingsvaartuigen, op structurele wijze wordt doorgezet, zou dit op langere termijn effectief kunnen zijn. Deze vorm van vlagvertoon zou de situatie op het vasteland kunnen verbeteren en daarmee zorgen voor efficiëntie op de lange termijn. Wanneer een blik wordt geworpen op de historische ontwikkelingen in operationele inzet, blijkt dat het operationele optreden van de marine tegen piraten gelijkenissen vertoond met optreden in het verleden. Konvooivaart, patrouilleren en het jagen op piraten zijn alle zichtbaar. De politiek-

strategische keus om niet op land op te treden, beperkt de operationele mogelijkheden van de marine. Dit doet denken aan de twee genoemde voorbeeldcasussen, met als belangrijke verschil dat het destijds niet om een keuze ging om niet op land op te treden, maar om tekort schietende

capaciteiten. Hoewel verblijfplaatsen niet direct worden aangegrepen vanaf land, wordt wel op kleine schaal gebruik gemaakt van de optie om dit vanuit de lucht te doen. Van een volledige blokkade van de Somalische kust is geen sprake, noch van een volledige blokkade van bekende verblijfplaatsen van piraten. Wel worden deze verblijfplaatsen in de gaten gehouden en worden deze waarnemingen gebruikt om piraten te identificeren. Vastgesteld kan worden dat de middelen van de marine in vergelijking met de vorige casus in de kern gelijk zijn gebleven, maar dat op de gebieden techniek en informatievoorziening de mogelijkheden sterk zijn toegenomen. Dit resulteert in het veranderen van tactieken en het efficiënter kunnen benutten van aanwezige middelen.

Ten opzichte van de vorige casus is de relatie tussen staat, piraterij en piraterijbestrijding is wederom interessant. Het wegvallen van de centrale macht kan worden aangewezen als een directe oorzaak van piraterij in de jaren ’90. Interne conflicten en de absentie van een centrale macht spelen een grote rol in de explosieve toename en instandhouding van piraterij. De lokale autoriteiten, in de vorm van clanleiders, krijgsheren of in het geval van Puntland zelfs ministers, zijn vaak direct of indirect betrokken bij piraterij. Piraterij volgde in eerste instantie de lijnen van de clanstructuur, maar in navolging van de ‘Somali Marines’, werden in het zuiden van Somalië deze clangrenzen overschreden. Piraterij paste eigenlijk niet in de oude clanstructuur past en hoewel in sommige gebieden een populaire cultuur heerst ten opzichte van piraterij, is er ook interne kritiek op het verschijnsel. De relatie tussen de staat en de bestrijding is in deze casus beperkt. Hoewel het TFG door de VN wordt gesteund, heeft deze regering slechts de controle over een klein territorium en kan dus niet effectief optreden door piraterij. Puntland, dat zichzelf onafhankelijk verklaarde, wordt door de internationale gemeenschap niet als dusdanig erkend. Hoewel de situatie in dit gebied relatief stabiel is, bleek het gebied een vrijplaats voor piraterij. Door de politiek-strategische keus om niet op land op te treden, kan er al met al weinig druk op locale actoren worden uitgeoefend om ze aan te sporen tot het actief bestrijden van piraterij. Dit zorgt voor een status quo op het Somalische vasteland en heeft dus grote consequenties voor de effectiviteit van de bestrijding.

Conclusie

In dit onderzoek is piraterijbestrijding geanalyseerd in een aantal historische casussen en in een hedendaagse casus. Op basis van de informatie uit deze analyse kunnen een aantal conclusies worden getrokken. De eerste conclusie betreft de relatie tussen het politiek-strategische

besluitvormingsniveau en de vormgeving van inzet van de marine. De marine is een middel waarover op politiek-strategisch niveau wordt besloten. Het karakter van eventuele inzet wordt op dit niveau bepaald, evenals de operationele mogelijkheden waarover de marine in een inzetgebied kan beschikken, zoals de middelen, tijd en mandaat. De politiek-strategische problemen en

belemmeringen, zijn van grote invloed op de potentiële effectiviteit en efficiëntie van marine inzet. Uit de informatie uit de verschillende casussen blijkt dat de inzet van de marine beduidend

effectiever is, wanneer op politiek-strategisch niveau wordt gekozen voor een aanpak die naast inzet op zee ook inzet op land behelst. Dit dient politiek-strategische goedkeuring te hebben en op dit niveau moeten ook de benodigde capaciteiten gegenereerd worden. Zonder actieve

bestrijdingsmogelijkheden op land, is de effectiviteit van de marine om piraterij volledig te bestrijden beperkt. De directe motivatie van piraten kan worden verminderd, maar de randvoorwaarden blijven grotendeels onaangetast. In de voorbeeldcasussen Barbarije en Duinkerken kon de Republiek de uitvalsbases van piraten niet succesvol aangrijpen, waardoor het probleem kon blijven bestaan. In de casus Somalië betreft het een politiek-strategische keuze om niet op het vasteland te opereren. Grootschalige marine inzet blijft in dit geval dan ook nodig om te voorkomen dat piraten hun

praktijken hervatten. De bestrijdingsmogelijkheden op land werden in de casus Nederlands-Indië wel benut. Aangezien piraterij een onderdeel was van de lokale conflicten tussen machthebbers, kwam de bestrijder in een complexe situatie terecht, waarin op verschillende manieren werd getracht lokale machthebbers over te halen tot actieve piraterijbestrijding. Uit deze informatie kan geconcludeerd

worden dat actieve bestrijding van de randvoorwaarden op het land zorgt voor extra complexiteit maar ook mogelijkheden met zich meebrengt. De inzet van de marine op zee directe invloeden kan hebben op de randvoorwaarden op land, maar de mogelijkheden om piraterij structureel te bestrijden zijn beperkt wanneer slechts inzet op zee plaatsvindt.

Op basis van de analyse kan een tweede conclusie worden getrokken wanneer wordt gekeken naar het historische verloop van piraterijbestrijding. De bestrijdingsmiddelen uit de operationele gereedschapskist van de marine zijn in de afgelopen eeuwen in de kern gelijk gebleven. Het gaat hierbij om defensieve methoden, zoals konvooivaart en patrouilleren, evenals offensieve methoden zoals het actief jagen op piraten, het instellen van blokkades en waar mogelijk het direct aangrijpen van de verblijfplaats van piraten. Ook vlagvertoon speelt een rol in piraterijbestrijding, vooral om lokale machthebbers te overtuigen om over te gaan op actieve piraterijbestrijding. Wanneer de verschillende casussen worden bekeken, is technologische vooruitgang waarneembaar die inherent is aan het historische proces. In de voorbeeldcasussen Duinkerken en Barbarije evenaarden piraten niet zelden hun bestrijder als het gaat om scheepsbouw, bewapening en informatievoorziening. Zij gingen een confrontatie met deze bestrijder dan ook niet altijd uit de weg. Ook in de beginperiode van de casus Nederlands-Indië schrokken piraten niet terug voor een confrontatie. Vanwege de vele organisatorische problemen van de marine, kon de bestrijder in deze periode niet rekenen op superieure middelen, waardoor bestrijding niet effectief kon worden bestreden. Dit veranderde gedurende het conflict door het hervormen van de organisatie, de ingebruikname van stoomschepen en het verbeteren van de informatievoorziening en bewapening. Hierdoor werden de operationele mogelijkheden uitgebreid en konden bijvoorbeeld expedities worden ondernomen naar de

verblijfsplaatsen van piraten. De superieure middelen van de bestrijder zorgden voor mogelijkheden om piraterij op actieve wijze te bestrijden. Piraten waren hierdoor gedwongen zich uit de voeten te maken wanneer de bestrijder in zicht was. De casus Somalië vertoont een zelfde verhouding tussen piraten en bestrijder, dit wordt veroorzaakt door de grote mate van dispariteit. De superioriteit wat betreft technologie en informatievoorziening in deze casus leiden ertoe dat de aanwezige

bestrijdingsmiddelen op efficiënte wijze kunnen worden ingezet.

Een derde conclusie kan worden getrokken met het oog op de zeer complexe en contextafhankelijke relatie tussen staat, piraterij en piraterijbestrijding. In de voorbeeldcasussen Duinkerken en Barbarije konden piraten rekenen op politieke steun van respectievelijk een belangrijke mogendheid en roofstaten. Uit de hoofdcasussen Nederlands-Indië en Somalië kan worden geconcludeerd dat piraterij gebaat is bij politieke instabiliteit. Hierbij is een centrale macht absent of niet in staat is om interne soevereiniteit , waaronder de zwaardmacht, te waarborgen. Politieke instabiliteit kan door piraten worden uitgebuit in de vorm van veilige havens en actieve steun van lokale machthebbers. Dit heeft directe consequenties voor de relatie tussen staat en bestrijder. De bestrijder is gebaat bij het versterken van de centrale macht. Wanneer deze ontoereikend is om totale controle uit te oefenen over een gebied, kan worden getracht de lokale machthebbers ervan te overtuigen om piraterij op actieve wijze te bestrijden. Op deze wijze kunnen de randvoorwaarden worden weggenomen, waardoor piraterij zal verminderen. Voor de bestrijder is het noodzakelijk om de gewenste

medewerking van lokale machthebbers af te kunnen dwingen. In de casus Nederlands-Indië was de bestrijder in de beginperiode sterk afhankelijk van de medewerking van lokale machthebbers. Gedurende het conflict lukte het door uitbreiding van de operationele mogelijkheden en groeiend ontzag bij deze machthebbers steeds beter om deze steun af te dwingen. In de casus Somalië is dit

nog niet het geval. Hoewel ook daar getracht wordt interne druk te creëren, blijkt deze druk nog niet voldoende om de randvoorwaarden weg te nemen.

Wat zeggen deze conclusies over de onderliggende vraag in hoeverre de marine geschikt is als antipiraterij instrument? De marine is in alle genoemde casussen een geschikt en noodzakelijk instrument in de bestrijding van piraterij. Door het inzetten van verschillende middelen uit de

operationele gereedschapskist werden de gevolgen van piraterij worden beperkt. Inzet van de marine boden echter geen garantie voor een volledige en structurele bestrijding van piraterij. Om dit te bewerkstelligen, moeten politiek-strategische middelen, waar de marine er één van is, worden vrijgemaakt en op elkaar worden afgestemd. Dit wil niet zeggen dat grootschalige marine inzet, die zich beperkt tot optreden op zee, geen invloed kan hebben op het fenomeen piraterij. Zeker wanneer autoriteiten betrokken zijn bij piraterij of er zelfs van afhankelijk zijn, kan het enkel bestrijden van piraterij op zee ook effecten hebben op land in de vorm van interne druk. Desalniettemin is het bestrijden van piraterij kansrijker als ook de randvoorwaarden aan land actief kunnen worden ondermijnd. Piraterij is een veerkrachtig verschijnsel en de bestrijding ervan vereist een lange adem en een aanzienlijk budget. Het probleem is nooit volledig van de wereldzeeën verdwenen en dit zal in de nabije toekomst ook niet het geval zijn. Dit betekent niet dat piraterij kan worden afgedaan als een vanzelfsprekendheid en dat de aandacht hiervoor kan verslappen. Zeker voor een land als Nederland, met een economie die sterk afhankelijk is van vrije handelsroutes, zou het probleem piraterij prioriteit moeten blijven verdienen.

Bibliografie

Boeken, artikelen en bundels:

Teitler, G., A. van Dissel en J. à Campo, Zeeroof en zeeroofbestrijding in de Indische Archipel (19de

eeuw) (Amsterdam 2005).

Campo, J. á., ‘Patronen, processen en periodisering van zeeroof en zeeroofbestrijding in Nederlands- Indië.’, Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis 3, nr. 2, (2006) 78-107.

Chalk, P., ‘Assessing the Utility of Current Counterpiracy Initiatives Off the Horn of Africa’, Studies in

Conflict & Terrorism 35 (2012) 553–561.

Daalder, R., ‘1816: Algiers onder vuur’, in: J. Schokkenbroek en J. ter Brugge (ed), Kapers & piraten,

schurken of helden? (Zutphen 2010) 44, 45.

Dissel, A. van, ‘Grensoverschrijdend optreden. Zeeroof en zeeroofbestrijding in Nederlands-Indië’,

Leidschrift 26.3 (2011) 151-169.

Elleman, B., A. Forbes en David Rosenberg, Piracy and Maritime Crime, Historical and Modern Case

Studies (Newport 2010).

Gelder, M. van, ‘Nederlandse Renegaten in beeldvorming en praktijk’, in: J. Schokkenbroek en J. ter Brugge (ed), Kapers & piraten, schurken of helden? (Zutphen 2010) 40-55.

Hansen, S., ‘The Dynamics of Somali Piracy’, Studies in Conflict & Terrorism 35 (2012) 523–530. Haywood, R.en R.Spivak, Maritime piracy (Abington 2012).

Heijer, H. den, ‘Nederlandse kapers en piraten in de West’, in: J. Schokkenbroek en J. ter Brugge (ed),

Kapers & piraten, schurken of helden? (Zutphen 2010) 57-67.

Heijveld, W., ‘Tussen hamer en aambeeld: negentiende-eeuwse zeeroverij in Zuidoost-Azië’, in: J. Schokkenbroek en J. ter Brugge (ed), Kapers & piraten, schurken of helden? (Zutphen 2010) 95-107. Jackson, R., Sovereignty: evolution of an idea (Cambridge 2007).

L'Honoré Naber, H. en N. Woudstra, ‘Zeeroverij: schending van de vrije zee’, Militaire Spectator 178 (2009) 80-91.

Marley, D., Modern piracy: a reference handbook (Santa Barbara 2011).

Murphy, M., Small boats, weak states, dirty money: piracy & maritime terrorism in the modern world (Londen 2009).

Murphy, M., Somalia, the New Barbary?: Piracy and Islam in the Horn of Africa (Londen 2011). Nelson, J., Ocean piracy (New York 2010).

Riddervold, M., ‘Finally flexing its muscles? Atalanta – The European Union's naval military operation against piracy’, European Security Vol. 20, No. 3 (2011) 385-404.

Schokkenbroek, J., ‘Lambert Hendricks en zijn jihad tegen de Barbarijse zeerovers’ Leidschrift, 26.3 (2011) 117-129.

Sörenson, K. en J. Widen, ‘Irregular Warfare and Tactical Changes: The Case of Somali Piracy’,

Terrorism and Political Violence (2014) 1-20.

Spits, E., ‘Prauw’, in: J. Schokkenbroek en J. ter Brugge (ed), Kapers & piraten, schurken of helden? (Zutphen 2010) 100, 101.

Vliet, A. van, ‘Duinkerkers: kapers of zeerovers?’, in: J. Schokkenbroek en J. ter Brugge (ed), Kapers &

piraten, schurken of helden? (Zutphen 2010) 29-39.

Wombwell, J., The long war against piracy: historical trends (Fort Leavenworth 2010).

Bronnen via internet:

Bruijn, J., ‘Kaapvaart en Piraterij’, (4 juni 2009),

http://media.leidenuniv.nl/legacy/kaapvaartwebsite.pdf (14 juli 2014).

Deconinck, S., ‘Piraterij in de Hoorn van Afrika’(2012), http://www.irsd.be/website/media/Files/Focus

Adviesraad Internationale Vraagstukken, ‘Europese defensiesamenwerking, soevereiniteit en handelingsvermogen’ (No. 78, 2012), http://www.aiv-

advies.nl/ContentSuite/upload/aiv/doc/webversie_AIV_78_NL(1).pdf (2 juli 2014).

Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Artikel 97: Krijgsmacht’ (2008),

http://www.denederlandsegrondwet.nl/9353000/1/j9vvihlf299q0sr/vgrndb9f5vzi (1 juli 2014).

Oceans Beyond Piracy, ‘The State of Maritime Piracy 2013’ (2014),

http://oceansbeyondpiracy.org/sites/default/files/attachments/SoP2013-Digital.pdf (8 juli 2014).

Ministerie van Defensie, ‘Antipiraterij’ (2014),

http://www.defensie.nl/onderwerpen/somalie/inhoud/antipiraterij (6 juli 2014).

NATO Shipping Centre, ‘Operation Ocean Shield (Counter Piracy Operations)’ (2014).