• No results found

Dysregulated fear als voorspeller van sociale angst op latere leeftijd

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dysregulated fear als voorspeller van sociale angst op latere leeftijd"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN

GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Graduate School of Childhood Development and Education

MASTER

ORTHOPEDAGOGIEK

2016-2017

Masterscriptie

Naam student:
Maaike Koning

Eerste beoordelaar: Mirjana Majdandžić Tweede beoordelaar: Daniëlle van der Giessen Adres:
Albert Cuypstraat 216-4

Woonplaats: Amsterdam Telefoon:
+31 634446486 Studentnummer:
10557679

E-mailadres:
Maaike.koning@student.uva.nl

Onderwerp: Dysregulated fear als voorspeller van sociale angst op latere leeftijd Voorlopige tijdsplanning: startdatum: januari 2017, geplande einddatum: 3 april 2018 Toewijzing aan leerstoelgroep: OOP (Orthopedagogiek)

(2)

Samenvatting

Uit diverse studies blijkt dat dysregulated fear op jonge leeftijd een rol speelt bij het ontwikkelen van sociale angst op latere leeftijd. Dysregulated fear betekent een afwijkend patroon in de angst reactie van het kind, waarbij het kind hoog angstig is in niet-bedreigende situaties. In dit

onderzoek werd onderzocht of dysregulated fear op 2.5-jarige leeftijd sociale angstsymptomen voorspelt op 4.5 en 7.5 jaar en een sociale angststoornis op 7.5 jaar. Dysregulated fear op 2.5 jaar is gemeten met acht observatie taken afgeleid van de Laboratory Temperament Assessment Battery. Sociale angstsymptomen op 4.5 jaar en 7.5 jaar zijn gemeten met de oudervragenlijst The Revised Preschool Anxiety Scale en de Screen for Anxiety Related Emotional Disorders Child. Een sociale angststoornis op 7.5 jaar werd gemeten met de Structured Clinical Interview for DSM-5. Growth curve analyses lieten tegen de verwachting in een significant positief verband zien tussen dysregulated fear op 2.5-jarige leeftijd en sociale angstsymptomen op 4.5-jarige leeftijd en een marginaal positief verband op 7.5-4.5-jarige leeftijd. Uit een logistische

regressie bleek geen verband tussen dysregulated fear op 2.5 jaar en een sociale angststoornis op 7.5 jaar. Dysregulated fear bleek geen sociale angst op latere leeftijd te voorspellen bij het kind.

(3)

Abstract

Several studies have shown that dysregulated fear at 2.5 years is associated with later social anxiety. Children with dysregulated fear have a deviant pattern in the fear response; they show high levels of fear in low threat situations. The aim of this study was to examine if toddlers with dysregulated fear at 2.5 years have more social anxiety symptoms at 4.5 and 7.5 years and are more likely to have a social anxiety disorder at 7.5. Dysregulated fear was measured with 8 observational tasks from the Laboratory Temperament Assessment Battery. Social anxiety symptoms were measured at 4.5 using using parental reports of the Revised Preschool Anxiety Scale and at 7.5 using the Screen for Anxiety Related Emotional Disorders Child. Social anxiety disorder was measured at 7.5 using the Structured Clinical Interview for DSM-5. Growth curve analyses revealed that contrary to expectations there was a positive significant relation between dysregulated fear and social anxiety at 4.5 and a marginal positive relation at 7.5. A logistic regression showed no evidence that dysregulated fear at 2.5 predicts a social anxiety disorder at 7.5. No evidence was found that dysregulated fear predicts social anxiety or a social anxiety disorder at a later age.

(4)

Inleiding

Angststoornissen behoren tot de meest voorkomende psychiatrische stoornissen. Kessler et al. (2005) geven aan dat 28.8% van de mensen op een moment in hun leven te maken krijgt met een angststoornis. Tevens is de prevalentie van angststoornissen bij kinderen hoog. In Nederland is onderzoek gedaan naar de prevalentie van verschillende emotionele en

gedragsproblemen in het basisonderwijs. Emotionele problemen waar angst onder valt komt bij 15.4% van de kinderen in het Nederlandse basisonderwijs voor (Looze et al., 2014). De sociale angststoornis is één van de meest voorkomende angststoornissen onder zowel jeugdigen als volwassenen (Somers et al., 2006) Een risicofactor voor een sociale angststoornis is

gedragsinhibitie (Clauss & Blackford, 2012). Gedragsinhibitie is een temperamentsdimensie (Robinson, Renznick, Kagan, & Corley, 1992) en wordt beschreven als teruggetrokken gedrag in nieuwe, onbekende of uitdagende situaties (Garcia-Coll, Kagan & Reznick, 1984). Naar schatting wordt 15% tot 20% van de kinderen geboren met extreme gedragsinhibitie (Kagan & Snidman, 1999). Het blijkt dat slechts een deel van de gedragsgeïnhibeerde kinderen een angststoornis ontwikkelt (Kagan & Snidman, 1999). Volgens Clauss en Blackford (2012) ontwikkelt ongeveer de helft van de kinderen met extreme gedragsinhibitie een sociale angststoornis. Het is daarom van belang om te onderzoeken waarom het ene gedragsgeïnhibeerde kind wel een angststoornis ontwikkelt en het andere niet.

Een sociale angststoornis wordt in de DSM-5 beschreven als een duidelijke angst of vrees voor één of meer sociale situaties waarin de betrokkene wordt blootgesteld aan mogelijke

kritische beoordeling door anderen (American Psychiatric Association, 2014). Kinderen met een hoge mate van sociale angst laten meer problemen zien in sociaal functioneren (Ferdinand, 2007). Zo laten ze meer negatieve interacties zien met leeftijdsgenootjes en hebben zij een laag niveau van eigenwaarde. Sociaal angstige peuters laten nog geen actieve vermijding zien, maar wel worden er voorlopers van dit gedrag gevonden (Ferdinand, 2007). Kagan, Reznick en Snidman (1988) vonden dat peuters die sociaal angstig waren op 7-jarige leeftijd nog steeds sociaal angstig waren en dat deze kinderen inmiddels contacten met leeftijdsgenoten en andere volwassen uit de weg gingen. Ook uit andere onderzoeken bleek dat gedraginhibitie in de peuterleeftijd

samenhangt met sociale angst op 7-jarige leeftijd en in de adolescentie (Biederman et al., 1993; Schwartz, Snidman & Kagan, 1999)

(5)

Niet alle gedragsgeïnhibeerde kinderen ontwikkelen daadwerkelijk een angststoornis (Kagan & Snidman, 1999; Clauss & Blackford, 2012; Vreeke et al., 2013). Het blijk dat

verschillende factoren een rol spelen in het ontwikkelen van sociale angst. Het is nog niet bekend wat de exacte mechanismen zijn waarom bij het ene individu zich wel een sociale angststoornis ontwikkelt en bij het andere individu niet. Buss (2011) onderzocht of de context waarin het kind gedragsinhibitie laat zien hier een voorspellende rol in speelt. Buss (2011) deed een longitudinaal onderzoek naar de rol van de context waarin gedragsinhibitie voorkwam in het ontwikkelen van een angst. In zes situaties met een verschillend niveau van ‘dreiging’ werd de angst van 2-jarige kinderen gemeten. Aan de hand van de verschillende observaties werd het threatniveau bepaald, door middel van een gestandaardiseerde observatie-instrument. Taken waarop de kinderen gemiddeld de minste angst lieten zien, werden geïdentificeerd als low-threat, taken waarop de kinderen gemiddeld een gemiddelde score van angst lieten zien, werden geïdentificeerd als moderate threat en taken waarbij de kinderen gemiddeld de hoogste angst lieten zien werden geïdentificeerd als high threat. Het patroon dat hierbij opviel werd geclassificeerd als

dysregulated fear. Het construct dysregulated fear is ontwikkeld door Buss (2011) en houdt in dat een persoon een hoge mate van angst in een low-threat context ervaart. De follow-up werd

gedaan toen de kinderen tussen de 3 en 4 jaar waren. Op deze leeftijd werd gekeken naar de angstsymptomen van de kinderen door middel van vragenlijsten. De resultaten lieten zien dat de peuters die in verhouding veel angst lieten zien in een low-threat context (dus dysregulated fear vertonen) op 2-jarige leeftijd, meer angstsymptomen lieten zien dan peuters die niet of alleen in high-threat contexten angst lieten zien. Een suggestie voor een mechanisme tussen het hebben van gedragsinhibitie en het ontwikkelen van een sociale angststoornis lijkt dysregulated fear te zijn.

Recente studies laten zien dat het construct dysregulated fear een risicofactor vormt voor het ontwikkelen van sociale angst op latere leeftijd (Buss et al., 2013; Morales, Pérez-Edgar & Buss, 2015). Buss et al. (2013) onderzocht met dezelfde sample kinderen als het onderzoek uit 2011 of kinderen die op 2-jarige leeftijd meer dysregulated fear laten zien een hogere kans hebben op het ontwikkelen van aan sociale angstsymptomen na de kleuterklas (op ongeveer 5-jarige leeftijd). In de kleuterklas werden sociale angstsymptomen gemeten door middel van een leerkrachtvragenlijst en een interview met ouders. In het onderzoek werd gevonden dat

(6)

leeftijd. Tevens onderzocht Buss et al. (2013) of prosociaal gedrag gerapporteerd door leerkracht een modererende rol speelt in de relatie tussen dysregulated fear en sociale behoedzaamheid naar een onbekende leeftijdsgenoot. Dysregulated fear voorspelde meer sociale behoedzaamheid als kinderen tevens laag scoorde op prosociaal gedrag. Voor kinderen met dysregulated fear die hoog scoorde op prosociaal gedrag was er geen verband met de score op sociale behoedzaamheid. Dit betekent dat kinderen met dysregulated fear meer sociale behoedzaamheid laten zien in het spel met onbekende leeftijdsgenootjes als hun prosociaal gedrag laag was. Prosociaal gedrag heeft dus een moderatie effect tussen dysregulated fear en sociale behoedzaamheid.

Morales, Pérez-Edgar en Buss (2015) onderzochten het mechanisme in de relatie tussen van dysregulated fear en sociale angst. Verwacht werd dat het cognitieve mechanisme

aandachtsbias voor dreiging een mogelijke verklaring vormt. Met aandachtsbias wordt bedoeld dat iemand een vooringenomen neiging heeft de aandacht te richten op bedreigende versus niet-bedreigende stimuli (Mogg & Braddley, 1998). Morales et al. (2015) heeft dysregulated fear gemeten aan de hand van een continue maat. Op 2-jarige leeftijd werd dysregulated fear gemeten door middel van observaties, op 6-jarige leeftijd werd gekeken of kinderen die op 2-jarige leeftijd dysregulated fear lieten zien meer aandachtsbias voor dreiging lieten zien. In het onderzoek werd gevonden dat de groep met dysreguletad fear inderdaad een significant grotere aandachtsbias had richting dreiging.

De voorgaande studies van Buss (Buss, 2011; Buss et al., 2013) naar dysregulated fear zijn met dezelfde sample kinderen uitgevoerd. Buss, Davids, Ram en Coccia (2017) onderzochten het construct dysregulated fear met een nieuw groep kinderen. Ook in deze studie werd gekeken of dysregulated fear sociale angst op latere leeftijd voorspelde. Op 2-jarige leeftijd werd bij de kinderen dysregulated fear gemeten. Gevonden werd dat kinderen die op 2-jarige leeftijd dysregulated fear hadden op 4-jarige leeftijd een hogere score hadden op sociale angst volgens oudervragenlijsten. In het onderzoek van Buss et al. (2017) werd ook gekeken naar de

hartslagvariabiliteit (HRV) van de kinderen in angstige situaties. De HVR is de fluctuatie van de hartslag van slag tot slag en is gemeten aan de hand van een respiratory sinus arrhythmia (RSA) die berekend was vanaf de gemeten elektrocardiogram (ECG) . Hierbij werd gevonden dat kinderen die hoger scoorden op dysregulated fear en een hogere RSA hadden hoger scoren op de ouderrapportage van sociaal geremd gedrag. Een hogere RSA wordt geassocieerd met

(7)

hartslagvariabiliteit in angstige situaties tussen kinderen met dysregulated fear, en zonder dysregulated fear suggereerden de onderzoekers dat de neurobiologische basis van dysregulated fear verband houdt met problemen met de regulatie.

Samengevat kan uit de verschillende onderzoeken geconcludeerd worden dat dysregulated fear een belangrijke voorspeller is voor sociale angst op latere leeftijd (Buss, 2011; Buss et al., 2013; Morales et al., 2015: Buss et al., 2017). Dysregulated fear, oftewel een hoge mate van angst in een niet bedreigende situatie kan dus gezien worden als een risicofactor voor het ontwikkelen van angst symptomen. Bij dysregulated fear is er sprake van een angst-bias. De angst-bias is aan te tonen doordat kinderen in een niet bedreigende situatie angst symptomen laten zien. Door te kijken naar de angst-bias kan er een onderscheid gemaakt worden tussen kinderen met een angstig temperament en kinderen met dysregulated fear (Buss, 2011). De mate van angst in reactie op de verschillende taken van de kinderen is relevant. Kinderen met een angstig temperament zullen naar verwachting in verschillende contexten gemiddeld hoger scoren, kinderen met dysregulated fear zullen in de verschillende contexten nagenoeg evenveel (hoge) angst vertonen. Dysregulated fear als angst bias zorgt voor een vergroot risico op sociale angst (Buss et al., 2013; Morales et al., 2015).

Dysregelated fear lijkt specifiek een risicofactor voor sociale angst te zijn (Buss, 2011; Buss et al., 2013; Morales et al., 2015: Buss et al., 2017). Jonge kinderen leren sociaal gedrag door interactie met andere leeftijdsgenoten, angstige kinderen zijn hier vaak terughoudend in (Buss et al., 2013). Als sociale situaties worden vermeden, mist het kind de mogelijkheid om te oefenen in sociale situaties. Het kind kan niet oefenen met sociale vaardigheden en raakt hierdoor nog meer verwijderd van de sociale omgeving, wat het lastig maakt om het sociale isolement te doorbreken (Ferdinand, 2007). Kinderen met dysregulated fear zijn angstig in low-threat

contexten, bijvoorbeeld een context van spelen met een leeftijdsgenoot. De vermijding van deze sociale situaties van kinderen met dysregulated fear lijkt de relatie tussen dysregulated fear en sociale angst symptomen te verklaren. Een sociale angststoornis kan verstrekkende gevolgen hebben voor de ontwikkeling van een kind. Zo kan het een risico vormen voor verschillende vormen van psychopathologie, zoals depressie, middelenmisbruik en somatoforme stoornissen (Ferdinand, 2007). Het is daarom relevant om onderzoek te doen naar specifieke risicofactoren voor een sociale angststoornis zoals dysregulated fear.

(8)

peutertijd en sociale angst op latere leeftijd. Dit is van belang aangezien nog maar zeer weinig studies zijn gedaan naar het construct dysregulated fear. Daarom is het huidige onderzoek een replicatie van de studies van Buss (2011) en Buss et al. (2013) met een andere sample. Het doel van het huidige studie was om te onderzoeken of dysregulated fear op 2.5-jarige leeftijd sociale angst voorspelt op 4.5- en 7.5-jarige leeftijd. Op basis van eerder onderzoek werd een positieve relatie verwacht tussen dysregulated fear in de peuterleeftijd en sociale angst op 4.5- en 7.5-jarige leeftijd (Buss, 2011; Buss et al., 2013; Morales et al., 2015).Ten tweede werd onderzocht of er een relatie bestond tussen dysregulated fear op 2.5 jarige leeftijd en een sociale angststoornis op 7.5 jarige leeftijd. Op basis van eerder onderzoek werd een positieve relatie verwacht tussen dysregulated fear op 2.5-jarige leeftijd en een sociale angststoornis op 7.5-jarige leeftijd (Buss, 2011; Buss et al., 2013; Morales et al., 2015).

Methode Design en Procedure

Het huidige onderzoek is onderdeel van het longitudinale onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, ‘De sociale ontwikkeling van kinderen’. In dat onderzoek werd de rol van verschillende factoren onderzocht bij het ontwikkelen van sociale angst bij kinderen, waaronder temperament, sociale vaardigheden en zelfbewustzijn van kinderen en de rol van het

opvoedingsgedrag van ouders. Voor het huidige onderzoek werd data gebruikt van metingen op 2.5-jarige leeftijd, op 4.5-jarige leeftijd en op 7.5-jarige leeftijd. Op 2.5-jarige leeftijd werd dysregulated fear gemeten door middel van acht observaties met zowel sociale als niet-sociale stimuli. Op 4.5-jarige leeftijd angstsymptomen gemeten door middel van een vragenlijst voor ouders. Op 7.5-jarige leeftijd werd door middel van een gestructureerd klinisch interview vastgesteld welke kinderen een klinisch niveau van angst hebben. De observaties hebben

voornamelijk plaatsgevonden in een gecontroleerde setting in het onderzoekslab, maar er zijn ook drie observaties in de thuissetting gedaan. De vragenlijsten zijn door ouders thuis ingevuld.

Proefpersonen

De proefpersonen die aan het huidige onderzoek mee hebben gedaan zijn kinderen en hun ouders (n= 151). De deelnemers werden geworven vanuit de algemene bevolking, binnen een straal van 50 kilometer rondom Amsterdam, door middel van folders die zijn uitgedeeld bij verloskundige praktijken, zwangerschapscursussen, babywinkels en advertenties in tijdschriften

(9)

en op de website van het onderzoek. De werving was gericht op aanstaande ouders die in verwachting waren van hun eerste kind. Van ouders werd vereist dat ze de Nederlandse of Engelse taal voldoende beheersten. De kinderen werden uitgesloten bij een Apgar score hoger dan 7 of een geboorte gewicht van boven de 2500 gram (Majdandžić, Vente & Bögels, 2015). Het huidige onderzoek is onderdeel van de studie ‘De sociale ontwikkeling van baby tot kleuter’. Deze studie is goedgekeurd door de ethische commissie Ethiek van de Faculty of Social and Behavioral Sciences (FMG-UvA).

Bij de start van het onderzoek was de gemiddelde leeftijd van de moeders 31.5 jaar(SD= 4.17) en de gemiddelde leeftijd van vaders 34.4 (SD= 5.33). Binnen het huidige onderzoek zijn drie verschillende meetmomenten gebruikt. Op 2.5-jarige leeftijd hebben 117 kinderen mee gedaan aan de meting, 53 jongens (45.3%) en 64 meisjes (44.6%). De kinderen waren op dit meetmoment gemiddeld 2.51 jaar (SD=0.05). Op 4.5-jarige leeftijd hebben 111 kinderen mee gedaan aan de meting, 53 jongens (47.7%) en 58 meisjes (52.3%). De kinderen waren op dit meetmoment gemiddeld 4.49 jaar (SD=0.05). Op 7.5-jarige leeftijd hebben 86 kinderen mee gedaan aan de meting, 37 jongens (43%) en 49 meisjes (57%). De kinderen waren op dit meetmoment gemiddeld 7.52 jaar (SD=0.18).

Bij de screening is gekeken naar het opleidingsniveau van ouders. Dit werd gemeten op een 8- punt schaal met 1 = lagere school/basisonderwijs tot en met 8 = universiteit. Het

gemiddelde opleidingsniveau van moeders (M=6.93, SD=1.29) en vaders (M=6.39, SD=1.72) is hoog. Tevens is het gemiddelde beroepsniveau gemeten aan de hand van een 11-punt schaal met 1 = nooit werkzaam geweest en 11 = in loondienst, wetenschappelijke opleiding vereist. Het gemiddelde beroepsniveau van moeders (M=8.46, SD=2.35) en vaders (M=8.22, SD=2.47) is tevens hoog. Het gemiddelde inkomen van ouders werd op een 7-punt schaal gemeten van 1 = < 500 tot en met 7 = > 5000. Het gemiddelde inkomen van moeders (M=4.02, SD=1.52) en vaders (M=4.80, SD=1.68) is gemiddeld tot hoog. Concluderend kan hieruit worden gesteld dat de proefpersonen ouders een gemiddeld tot hoge sociale economische status (SES) hebben.

Maten

Dysregulated fear. In verschillende contexten werden bij de peuters van 2.5 jaar

gedragsinhibitie gemeten. De reactie van de peuters werd gemeten op acht onbekende (sociale en niet-sociale) contexten. De taken die werden uitgevoerd zijn Stuntauto, Vreemde, Clown, Risk Room (versie 1 & 2) en drie onbekende speelobjecten tijdens het huisbezoek. Deze taken zijn

(10)

afgeleid van het gestandaardiseerde observatie-instrument voor het meten van temperament bij kinderen de Laboratory Temperament Assessment Battery (Lab-TAB; Goldsmith, Reilly, Lemery, Longley & Prescott, 1995).

Stuntauto. De stuntauto taak werd afgenomen tijdens het lab-bezoek van de moeder. De

peuter zat aan het hoofdeind van een tafel op een stoel. De stuntauto stond aan het andere einde van de tafel. De proefleidster die uit het zicht van de peuter stond, bestuurde de stuntauto. De proefleidster liet die stuntauto drie keer naar het kind toe rijden en tweemaal terug.

Vreemde. Deze taak werd afgenomen bij het lab-bezoek met moeder. De peuter zat aan

tafel in het onderzoekslab, waarna de proefleidster even weg ging. Een onbekende man klopte op de deur en maakte een standaard praatje met het kind. De vreemde ging even zitten bij het kind en vroeg naar een boek. Daarna liep de vreemde de kamer weer uit. Vervolgens kwam de proefleidster terug met het boek. De vreemde kwam nog even terug om het boek op de halen.

Clown. De clowntaak werd afgenomen bij het lab-bezoek van de vader. Een onbekende

vrouw kwam verkleed als clown de kamer binnen. De clown stelde zich voor aan het kind. De clown speelde eerst met een bellenblaas, vervolgens met een strandbal, zette daarna haar pruik en neus af en als laatste speelde ze op een muziekinstrument. Hierbij probeerde de clown constant het kind te betrekken bij het spel.

Riskroom (versie 1 & 2). De riskroom was een ruimte waar verschillende soorten

speelgoed stonden waarmee het kind vrij kon spelen. Deze taak bestond uit twee versies, de eerste versie bestond uit spelen met een hobbelpaard, stapstenen, een ton, een schildpadje, een trampoline en een groot harig masker. Bij de tweede versie werd gespeeld met de stapstenen, een trap, een tunnel, een skippykoe, een schommeltol en een grote zwarte doos met tanden.

Huisbezoek: onbekend speelgoed. Bij deze taak werden een aantal onbekende

speelgoedobjecten aangeboden aan het kind, die opliepen van intensiteit. Het kind zat thuis aan een tafel, waarbij de proefleidster en ouder buiten het blikveld van het kind gingen staan. Eerst werd aan het kind het speeltje met een lage intensiteit: een kleine groene speelgoeddino (kan bewegen), daarna het speeltje met iets meer intensiteit: de rode kever (kan lopen en draaien) en vervolgens het speeltje met een hoge intensiteit: de papegaai (kan geluiden maken, bewegen en woorden herhalen)..

De acht observaties werden gescoord met verschillende variabelen van angst. Voor dit onderzoek werden zes variabelen gebruikt die hetzelfde waren voor de 8 taken:

(11)

gezichtsuitdrukking van angst, lichaamsuitdrukking van angst, bevriezen, vocale uitdrukking van angst, verbale uitdrukking van angst en vluchten/terugtrekken. De observaties werden niet gestandaardiseerd omdat dat het gemiddelde dan 0 werd en daardoor zou er geen angstniveau kunnen worden bepaald. Aangezien niet alle variabelen op dezelfde schaal werden gescoord zijn de variabalen gedeeld door het aantal schaalpunten, zodat de verschillende variabelen met elkaar vergeleken konden worden. De interne consistentie van de taken was goed met een Chronbach’s alpha van de taken variërend tussen de .74 en .95. De observaties zijn gescoord door acht

getrainde observatoren; vier hebben de Stuntauto, de Vreemde en de Clown gecodeerd en de andere vier de Riskrooms, Dino, Kever en de Papegaai. Om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te meten is 19,96% van de kinderen door alle vier de observatoren gecodeerd. Hierbij is een hoge interbeoordelaarsbetrouwbaarheid vastgesteld, met een intraklassecorrelatie tussen de .88 en .92. Om de maat voor dysregulated fear te berekenen, werd eerst bepaald welke taken als het minst en welke taken als het meest eng werden ervaren door de kinderen. Door middel van een growth curve analyse werd van deze acht taken voor elk kind een unieke groeicurve gemaakt en hiermee werd een continue waarde van dysregulated fear gevormd. Kinderen met een lagere richtingscoëfficiënt werden geclassificeerd als kinderen met meer dysregulated fear.

Sociale Angstsymptomen op 4.5-jarige leeftijd. Sociale angstsymptomen werden op

4.5-jarige leeftijd gemeten met de Nederlandse vertaling van The Revised Preschool Anxiety Scale (PAS-R; Edwards et al., 2010). De vragenlijst meet symptomen van angststoornissen uit de DSM-IV en bestaat uit 30 items en 5 schalen: sociale angst (7 items), gegeneraliseerde angst (7 items), separatieangst (5 items), specifieke fobieën (9 items) en obsessief-compulsieve

symptomen (2 items). Voor het huidige onderzoek werd alleen gebruik gemaakt van de schaal sociale angst. De vragen werden op een 5-punt Likertschaal gescoord waarbij 1 = helemaal niet waar en 5 = erg vaak waar. Een voorbeeld item uit de vragenlijst is ‘`Is uw kind bang om een

volwassene om hulp te vragen’. De vragenlijst PAS-R kan als betrouwbaar worden beschouwd,

in eerder onderzoek was de alpha tussen de .72 en .92 (Edwards et al., 2010). In het huidige onderzoek is de interne consistentie bij zowel moeders (α=.88) als vaders (α=.92) hoog. Tussen de gemiddelde scores van de moeder en vader is een significante correlatie (r=.37, p<.001). De scores van moeder en vader zijn gemiddeld om een eindscore van sociale angst van het kind te maken voor de analyse.

(12)

werd op 7.5-jarige leeftijd gemeten met de met de Screen for Anxiety Related Emotional Disorders Child (SCARED-C). De SCARED-C is een vragenlijst die symptomen meet voor angststoornissen zoals beschreven in de DSM-5 (Hale, Raaijmaker, Hoof & Meeus, 2014). De vragenlijst kan zowel gebruikt worden in klinische als in niet-klinische setting. De SCARED-C bestaat uit 58 items die symptomen meten van gegeneraliseerde angststoornis,

separatieangststoornis, paniekstoornis, sociale fobie en schoolfobie. Voor het huidige onderzoek werd gebruik gemaakt van de schaal sociale fobie die uit 9 items bestaat. Een voorbeeld van een item is ‘mijn kind is niet graag bij onbekende mensen’. De verschillende items worden gescoord op een 3-punt Likertschaal waarbij 1 = bijna nooit en 3 = vaak. De vragenlijst SCARED-C kan als betrouwbaar worden beschouwd, in eerder onderzoek was de alpha tussen de .74 en .92 (Birmaher et al., 1997). In het huidige onderzoek is de interne consistentie voor de sociale fobie schaal voor zowel moeder (α=.86) als vaders (α=.83) hoog. De scores van de moeder en vader op de subschaal sociale fobie hingen significant samen (r=.62, p<.001) en zijn gemiddeld om een eindscore van sociale angst van het kind te maken.

Sociale Angststoornis. Op 7.5-jarige leeftijd werd de aanwezigheid van een sociale

angststoornis gemeten aan de hand van de Structured Clinical Interview for DSM-5 Disorders for Children, afgenomen bij ouders (SCID-JUNIOR; Muris et al., 2017). De SCID-JUNIOR is de aangepaste versie van de Kid SCID op de DSM-5 (Roelofs, Muris, Breat, Amtz, & Beelen, 2015). De SCID-JUNIOR is een gestructureerd klinisch interview voor de DSM-5, met als doel om op een gestructureerde en gestandaardiseerde wijze informatie te verkrijgen die relevant is voor diagnose en behandeling van kinderen. De SCID-JUNIOR is opgedeeld in 17 modules (14 multipele rapportage en 3 exclusieve ouderrapportage). Voor het huidige onderzoek werd gebruikt gemaakt van module 6: Angststoornissen, waaronder specifiek module 6D: Sociale angststoornis (Sociale fobie). De betrouwbaarheid wordt als aanvaardbaar gezien (Cronbach’s α=.72 - .90; Breat, C., Vandevivere, E., & Wante, L (2017). De uitkomst van de SCID-JUNRIOR is een dichotome uitkomstmaat waarbij 0 betekent dat het kind geen sociale angststoornis heeft en 1 betekent dat het kind wel een sociale angststoornis heeft. De SCID-JUNIOR is bij zowel vader als moeder afgenomen. Als een van de ouders of beide ouders het kind classificeerde met een sociale angststoornis werd de score 1 (wel sociale angststoornis) gescoord. Alleen als beide ouders bij het kind geen sociale angststoornis zagen werd het kind gescoord als 0 (geen sociale angststoornis).

(13)

Data Analyse

De onderzoeksvraag werd beantwoord met een padmodel, met als onafhankelijke

variabele dysregulated fear op 2.5-jarige leeftijd en als afhankelijke variabelen angstsymptomen op 4.5-jarige leeftijd. Tevens werd een regressieanalyse gedaan met als afhankelijke variabele sociale angststoornis op 7.5-jarige leeftijd.

Eerst werd de maat voor dysregulated fear bepaald. Dat werd gedaan aan de hand van de acht onbekende (sociale en niet-sociale) situaties. Kinderen die in low-threat context hoge mate van gedragsinhibitie lieten zien, werden gezien als hoog op dysregulated fear. Er werd bepaald welke situaties high-, moderate en low-threat zijn door te kijken hoe angstig de groep kinderen gemiddeld op elke taak scoorde. Om de taakscores met elkaar te vergelijken werd gebruik gemaakt van een Repeated Measures ANOVA. Hierbij werd gekeken welke taak gemiddeld het minst eng tot gemiddeld het engste werd ervaren door de kinderen. Tevens werd gekeken of het verschil tussen de opeenvolgende taken significant was. Hiermee werden de observatietaken op hiërarchische volgorde van low-threat naar high-threat geplaatst.

Om vervolgens te kijken of er een relatie bestaat tussen dysregulated fear en de ontwikkeling van angstsymptomen op latere leeftijd, werd gebruik gemaakt van Structural Equation Modelling (SEM). Dit is een analysetechniek waarmee verbanden tussen latente constructen en geobserveerde variabelen kunnen worden getest en geschat (Hox & Bechger, 2007). Met SEM werd een growth curve analyse gedaan. Bij deze analysetechniek wordt het ontwikkelingspatroon van elk kind meegenomen. Het ontwikkelingspatroon van elk kind werd weergegeven in een unieke groeicurve. In deze analyse werden de mate van threat op de laagste angsttaak (de intercept van de lijn) en de mate van groei van threat op de volgende angsttaken (de richtingscoëfficiënt van de lijn) als latente variabelen beschouwd. Kinderen die een vrijwel 0 of zelfs negatieve richtingscoëfficiënt hadden, werden gezien als kinderen met dysregulated fear. Met deze continue maat voor dysregulated fear werd binnen SEM een regressieanalyse

uitgevoerd om te kijken of dit angstsymptomen op 4.5-jarige leeftijd voorspelt. Tevens werd op deze manier bekeken of dysregulated fear angstsymptomen op 7.5–jarige leeftijd voorspelt. Deze analyse werd uitgevoerd met het computerprogramma Analysis of Moment Structures (AMOS; Arbuckle, 1989). Hierbij werd gebruik gemaakt van het ‘maximum likelihood method of estimation’.

(14)

Door middel van een chi-square difference test werd de fit van de modellen berekend. Een goede fit houdt in dat de covariantie-matrix verkregen uit het model klopt met de geobserveerde covariantie-matrix (Schumacker & Lomax, 2004). Met een goede fit wordt de variantie van de verkregen data afdoende verklaard. De meest gebruikte indicaties voor het uitdrukken van de fit zijn de Comperative Fit Index (CFI) en de Root Mean Square Error of Approximation (RMSEA). Voor CFI is een waarde van .95 of hoger acceptabel en voor RMSEA is een waarde lager of gelijk aan dan .05 acceptabel (Schumacker & Lomax, 2004).

Als laatst werd gekeken naar de relatie tussen dysregulated fear en de aanwezig van een sociale angststoornis op 7.5-jarige leeftijd. Omdat de uitkomstmaat een dichtome maat is, was SEM in dit geval statistisch niet mogelijk. Daarom werden deze analyses met een logistische regressie gedaan. Kinderen die op de low-threat taak minimaal één standaarddeviatie boven het gemiddelde scoorden, werden geclassificeerd als kinderen met dysregulated fear. Door middel van een logistisch regressiemodel werd gekeken of dysregulated fear op 2.5-jarige leeftijd de kans op voor het hebben van een sociale angststoornis op 7.5-jarige leeftijd voorspelde.

Resultaten Beschrijvende Statistieken

Voorafgaand aan de analyses werd gekeken naar eventuele schending van de assumpties. Er werd gekeken of er sprake was van een scheve antwoord verdeling of gepiektheid van de data. Als de scheefheid en kurtosis tussen kleiner dan -1.96 of groter dan 1.96 zijn, dan mag de

verdeling als normaal worden beschouwd (Everitt & Hothorn, 2010). Voor alle taken gold dat aan de assumpties was voldaan (Tabel 1). Voor de sociale angstsymptomen is eveneens aan de assumpties voldaan en werd gekeken naar eventuele outliers en de scheefheid. Een outlier wordt gekenmerkt door een z < -3.29 of z < -3.29 (Field, 2016). Extreme waarden in de data werden vervangen door de eerste niet-extreme waarden in de data. Aangezien er geen schending van de assumpties was, kon de analyse worden uitgevoerd. Bij de SCID-JUNIOR zijn 8 kinderen (6.5%) geclassificeerd met een sociale angststoornis.

Tabel 1. Scheefheid en gepiektheid van alle taken en sociale angstsymptomen Scheefheid Gepiektheid

(15)

Stuntauto 0.15 -0.52 Vreemde 0.65 0.50 Clown 0.45 -0.46 Riskroom A 1.46 1.00 Riskroom B 1.35 1.79 Dino -0.12 0.43 Kever 0.10 -0.80 Papegaai -0.62 -0.02

Sociale angstsymptomen 4.5 jaar; PAS-R 0.29 -0.49 Sociale angstsymptomen 7.5 jaar; SCARED 0.88 -0.12

Low-, Moderate en High-threat taken op 2.5-jarige leeftijd

In Tabel 2 zijn de beschrijvende statistieken te zien van de zes taken. Hiermee is de hiërarchische volgorde van ‘engheid’ van low-threat naar high-threat bepaald. Deze volgorde van de taakscores is als volgt: Riskroom B, Riskroom A, Vreemde, Dino, Clown, Stuntauto, Kever, Papegaai. Door middel van een Repeated Measures ANOVA (RM-ANOVA) is bepaald of de verschillende opeenvolgende taken qua angstniveau significant van elkaar afweken (Tabel 3). Riskroom A was significant enger dan Riskroom B, de taak Vreemde was significant enger dan de kever taak en de papegaai taak was significant enger dan de kever taak. Dit suggereert dat er gesproken kan worden van een verschillend ‘threat-niveau’ (engheid) tussen taken.

(16)

Relatie tussen Dysregulated fear en Sociale Angstsymptomen op 4.5-jarige leeftijd

Het eerste SEM groeicurve model bleek geen ideale weergave te zijn van de relatie tussen dysregulated fear en sociale angstsymptomen op 4.5-jarige leeftijd. Er was geen sprake van een goede fit χ2 (38) = 144.72, p <.001 met RMSEA = .152 en CFI = .631. Desondanks is het model wel geïnterpreteerd. In het model werd een positieve relatie gevonden tussen dysregulated fear en

Tabel 2. Engheid van taken door middel van RM-ANOVA.

N Min. Max. M SD Riskroom B 113 .00 .37 .06 .06 Riskroom A 111 .00 .35 .08 .07 Vreemde 111 .00 .49 .21 .11 Dino 115 .00 .83 .23 .16 Clown 111 .00 .56 .24 .12 Stuntauto 110 .00 .94 .29 .22 Kever 113 .00 .78 .29 .19 Papegaai 112 .00 .83 .33 .20 Valid N (listwise) 91

Tabel 3. Resultaten van de RM-AVOVA met significante verschillen tussen opeenvolgende

taakscores Taak F p Riskroom B vs Riskroom A 7.66 .007 Riskroom A vs Vreemde 78.18 <.001 Vreemde vs Dino 1.08 .301 Dino vs Clown 0.18 .684 Clown vs Stuntauto 2.69 .104 Stuntauto vs Kever 0.48 .488 Kever vs Papegaai 6.95 .010

(17)

de mate van sociale angstsymptomen op 4.5-jarige leeftijd. De regressiecoëfficiënt tussen de slope en sociale angstsymptomen op de PAS-R was significant positief (β = .40, p =.004). Tussen de intercept en de mate van sociale angstsymptomen was geen significante relatie (β = .34, p = .167). Er werd ook geen significante relatie gevonden tussen de slope en de intercept (β = -.36, p =.188). De uitkomsten laten tegen de verwachtingen in een positief significant verband tussen de slope (een sterker oplopend patroon van de angst over de taken) op de angsttaken en de latere sociale angstsymptomen zien. De uitkomsten laten ook zien dat de intercept (het niveau van de reactie) niet de mate van angstsymptomen voorspelt. Het intercept lijkt dus geen invloed uit te oefenen op de mate van sociale angstsymptomen op 4.5-jarige leeftijd. Wat wel invloed lijkt te hebben op de mate van sociale angstsymptomen op 4.5-jarige leeftijd is de slope; waarbij een steilere (afwijkend van het gemiddelde) slope meer angstsymptomen voorspelt. De verwachting was dat de slope negatief significant zou zijn, wat inhoudt dat een afwijkende plattere slope, dat wil zeggen dysregulated fear, meer angst zou voorspellen. De gevonden resultaten betekenen tegen de verwachting in dat vooral kinderen die op de verschillende angsttaken (low-, moderate en high threat) een abnormale reactie (zeer snel opbouwende angst) laten zien een vergrote kans hebben om het ontwikkelen van sociale angstsymptomen.

Relatie tussen Dysregulated fear en Sociale Angstsymptomen op 7.5-jarige leeftijd

Het geteste SEM groeicurve model op 7.5-jarige leeftijd bleek opnieuw geen ideale weergave te zijn van de relatie tussen dysregulated fear en het ontwikkelen van sociale angstsymptomen. De fit van het model was niet voldoende χ2 (38) = 142.34, p <.001 met RMSEA = .150 en CFI = .644. Desondanks is het model wel geïnterpreteerd. De relatie die gevonden is tussen de slope en de mate van sociale angstsymptomen op 7.5-jarige leeftijd is marginaal significant positief (β = .30, p =.056). Tussen de intercept (het niveau van de reactie) en de sociale angstsymptomen werd geen significante relatie gevonden (β = .33, p =.213). Tussen de intercept en de slope werd wederom geen relatie gevonden (β = -.36, p =.188). De resultaten op 7.5-jarige leeftijd komen overeen met de resultaten die gevonden werden op 4.5-jarige leeftijd. Wederom werd gevonden dat kinderen die op de verschillende angsttaken (low-, moderate en high threat) een afwijkend oplopend patroon in hun reactie laten zien een (marginaal) vergrootte kans hebben om het ontwikkelen van sociale angstsymptomen op 7.5-jarige leeftijd. Het

(18)

afwijkende patroon is echter tegen de verwachting in niet negatief (meer consequent over de taken) maar positief (exponentiele groei over de taken).

Relatie tussen Dysregulated fear en Sociale Angststoornis op 7.5-jarige leeftijd

Door middel van een logistische regressie analyse is het verband tussen dysregulated fear op 2.5-jarige leeftijd en de aanwezigheid van een sociale angststoornis op 7.5-jarige leeftijd onderzocht. Dysregulated fear is hierbij bepaald aan de hand van de low-threat angsttaak (Riskroom B). Kinderen die op deze taak (>= 1 SD) boven het gemiddelde scoorden werden gekwalificeerd als kinderen met dysregulated fear (met een dummy variabele: 0 = geen dysregulated fear, 1= dysregulated fear). Er waren 17 kinderen (15%) die op deze manier dysregulated fear hadden. Op 7.5-jarige leeftijd hadden 8 kinderen (6.5%) een sociale

angststoornis. Deze twee dichotome variabelen zijn door middel van een logistische regressie analyse onderzocht. Uit de analyse komt naar voren dat er geen sprake is van een significante relatie tussen dysregulated fear en een sociale angststoornis (OR =1.87, 95% CI =0.338 – 10.337,

p =.475).

Discussie

In het huidige onderzoek werd onderzocht of dysregulated fear op 2.5-jarige leeftijd een voorspeller was van sociale angstsymptomen op 4.5- en 7.5-jarige leeftijd en van een sociale angststoornis op 7.5-jarige leeftijd. De belangrijkste bevindingen waren dat (1) kinderen die op 2.5-jarige leeftijd dysregulated fear lieten zien niet meer sociale angstsymptomen lieten zien op 4.5-jarige leeftijd; (2) kinderen die op 2.5-jarige leeftijd dysregulated fear lieten zien op 7.5-jarige leeftijd niet meer sociale angst symptomen lieten zien; (3) kinderen die op 2.5-jarige leeftijd dysregulated fear lieten zien geen hogere kans hadden op het ontwikkelen van een sociale angststoornis op 7.5-jarige leeftijd.

Tegen de verwachting in werd niet gevonden dat meer dysregulated fear op 2.5-jarige leeftijd op 4.5-jarige leeftijd meer sociale angstsymptomen voorspelt. Wel werd gevonden dat juist een steilere sloop op 2.5-jarige leeftijd verband had met het ontwikkelen van sociale angstsymptomen op 4.5-jarige leeftijd. Tussen dysregulated fear op 2.5-jarige leeftijd en het ontwikkelen van sociale angstsymptomen 7.5-jarige leeftijd werd geen verband gevonden. Wel werd gevonden dat kinderen met een positief afwijkend patroon in de angstreactie meer kans

(19)

hadden op het ontwikkelen van sociale angstsymptomen op 4.5-jarige leeftijd. Op 7.5-jarige leeftijd is dit verband marginaal gevonden. Dit betekent dat kinderen die op 2.5-jarige leeftijd een sneller opbouwende angst over de taken hadden, een grotere kans hadden op het krijgen van sociale angstsymptomen op 4.5-jarige en 7.5-jarige leeftijd. Dit is niet in overeenstemming met het onderzoek van Buss (2011), Buss et al. (2013) en Buss et al. (2017). In het onderzoek van Buss (2011) werd gevonden dat kinderen die op 2-jarige leeftijd dysregulated fear lieten zien meer angstsymptomen lieten zien tussen de 3- en 4-jarige leeftijd en er werd gevonden dat niet een angstig temperament van het kind, maar dysregulated fear (negatief afwijkende slope) een voorspeller was van angstsymptomen en sociale behoedzaamheid. Tevens werd gevonden dat kinderen met dysregulated fear op 2-jarige leeftijd en sociale angstsymptomen in de

kleuterleeftijd en op 6-jarige leeftijd een aandachtsbias richting dreiging hadden (Buss, 2011; Buss et al., 2013; Morales, Pérez-Edgar & Buss, 2015; Buss et al., 2017). In het huidige

onderzoek zijn deze resultaten niet gevonden. Wel kwam overeen dat de intercept (een angstig temperament) geen significante voorspeller was van sociale angstsymptomen.

Alvorens deze resultaten ter verklaren, wordt eerst ingegaan op wat deze betekenen. Een sterk punt aan het huidige onderzoek is dat er een groeicurve analyse is gedaan om de relatie tussen dysregulated fear op 2.5-jarige leeftijd en de mate van sociale angstsymptomen op 4.5- en 7.5-jarige leeftijd te onderzoeken. Door middel van de groeicurve analyse methode is op 2.5-jarige leeftijd een continue maat gemaakt voor het niveau van dysregulated fear. Bij een

groeicurve analyse wordt apart gekeken naar de intecept en de slope (Prinzie, 2004). De intercept geeft informatie over zowel het gemiddelde als de spreiding rond het gemiddelde van de

onderzochte groep, de slope geeft informatie over de gemiddelde groei (afname of toename) gedurende de tijd en over de variantie rond deze gemiddelde groei (Prinzie, 2004). In het huidige onderzoek geeft de intercept het niveau van de angstreactie van het kind aan op de angsttaken (Riskroom B, Riskroom A, Vreemde, Dino, Clown, Stuntauto, Kever, Papegaai). De slope geeft aan of er een afwijkend patroon is in de reactie van het kind op de angsttaken. Het voordeel van deze analysemethode is dat het patroon van de angstreactie van elk kind wordt weergegeven in de vorm van een unieke curve (Roeleveld, Driessen, Veen, & Ledoux, 2015). Vanuit deze analyse is een continue maat gevormd voor dysregulated fear. De resultaten dat een afwijkende steilere slope en het ontwikkelen van sociale angstsymptomen op latere leeftijd gerelateerd zijn (significant op 4.5 jaar en marginaal significant op 7.5 jaar) betekenen dat kinderen met

(20)

dysregulated fear (een plattere slope) geen grotere kans hadden op het ontwikkelingen van een sociale angststoornis. Gevonden werd dat een positief afwijkend patroon van de angstreactie samenhangt met meer sociale angstsymptomen op latere leeftijd. Dit is, in tegenstelling tot de plattere slope, die wordt verwacht bij dysregulated fear, een afwijkend steilere slope. Dit betekent dat een abnormale reactie van angst (zeer snel opbouwende angst) een verband heeft met het ontwikkelen van sociale angstsymptomen.

Een verklaring voor het gevonden positieve verband kan de relatie zijn tussen de

sensitiviteit voor angst en een sociale angststoornis (Collimore & Asmundson, 2014). Meerdere onderzoeken wijzen uit dat mensen met een sociale angststoornis een hogere angstsensitiviteit laten zien (Harvey, Richards, Dziasosz & Swindell, 1993; Ball, Otto, Pollack, Uccello & Rosenbaum, 1995; Anderson & Hope, 2009; Wheaton, Deacon, McGrath, Berman &

Abramowitz, 2012). Mensen met hoge angstsensitiviteit hebben een buitensporig fysieke reactie op een angstige stimulus. Iemands vrees voor de eigen, angst-gerelateerde symptomen wordt gezien als een voorspellende factor in de ontwikkeling van angst-gerelateerde aandoeningen (McCracken & Keogh, 2009). Bij mensen met een sociale angststoornis zijn eveneens de niveaus van angst hoger bij een enge/spannende situatie. (Deacon & Abramowitz, 2006; Wheaton et al., 2012). Het huidige onderzoek laat zien dat een buitensporige angstreactie die oploopt over de verschillende angsttaken een risico factor vormt voor het ontwikkelen van sociale angst. Deze angstreactie is gemeten door middel van 6 variabelen (gezichtsuitdrukking van angst,

lichaamsuitdrukking van angst, bevriezen, vocale uitdrukking van angst, verbale uitdrukking van angst en vluchten/terugtrekken). Een aantal van deze gemeten variabelen zou aan een fysieke reactie op een angstige stimulus kenmerkend voor angstsensitiviteit ten grondslag kunnen liggen. Dit suggereert dat de oplopende angst gemeten op de taken te verklaren valt uit de oplopende fysieke reactie op de enge stimuli door angstsensitiviteit.

Een volgende verklaring is dat het aangetoonde moderator-effect van pro-sociaal gedrag in het verband tussen dysregulated fear en het ontwikkelen van sociale angst niet is meegenomen (Buss et al., 2013). Voor kinderen die laag scoorden op pro-sociaal gedrag was dysregulated fear gerelateerd aan meer sociale behoedzaamheid. Mogelijk is pro-sociaal gedrag van het kind een verklaring voor het niet gevonden verband tussen dysregulated fear en sociale angstsymptomen op latere leeftijd. Pro-sociaal gedrag is in het huidige onderzoek niet meegenomen, wat een vertekening kan betekenen in de uitkomsten. Voor een deel van de kinderen kan het effect van

(21)

dysregulated fear op sociale angstsymptomen opgeheven of versterk worden door de aanwezigheid van pro-sociaal gedrag (Buss, et al., 2013). Pro-sociaal gedrag kan in een vervolgonderzoek worden meegenomen als moderator.

In het huidige onderzoek werd geen significant verband gevonden tussen dysregulated fear op 2.5-jarige leeftijd en de kans op een sociale angststoornis gediagnostiseerd op 7.5-jarige leeftijd. Het verband dysregulated fear in de peutertijd met sociale angstsymptomen op latere leeftijd is door Buss (2011), Buss et al. (2013) en Buss et al. (2017) op de leeftijden 4 en 6 jaar onderzocht, maar niet op 7.5-jarige leeftijd. Een verklaring voor het niet vinden van een

significant verband kan zijn dat kinderen op 7.5 jarige leeftijd betere coping-mechanismen hebben ontwikkeld, zoals compenseren met pro-sociaal gedrag (Buss et al., 2013). Mogelijk is de tijd tussen de meting van dysregulated fear op 2.5-jarige leeftijd en de meting van een sociale angststoornis op 7.5-jarige leeftijd erg lang. Een advies voor vervolgonderzoek zou zijn om op 7.5-jarige leeftijd te controleren of dysregulated fear nog aanwezig is.

Een andere verklaring voor het ontbreken van het verwachte verband is de statistische analyse die hiervoor is gebruikt. Om dysregulated fear te onderzoeken is de slope en de intercept van de angst van de kinderen relevant; kinderen die een angstig temperament hebben, zullen een hoge intercept hebben, maar het patroon van angstreactie blijft hetzelfde als de normale

populatie. Bij kinderen die dysregulated fear hebben, zal de slope anders lopen, maar het angstniveau in low-threat, moderate threat en high-threat zal ogenschijnlijk ongeveer gelijk zijn over de verschillende angststaken, maar met een hoog gemiddelde. Bij de logistische regressie analyse die is gedaan om het verband te onderzoeken tussen dysregulated fear op 2.5-jarige leeftijd en een sociale angststoornis op 7.5-jarige leeftijd, is dysregulated fear op een andere manier bepaald. Bij de logistische regressie is gebruik gemaakt van een versimpelde maat voor het meten van dysregulated fear, namelijk 1 standaarddeviatie boven het gemiddelde op de eerste, minst enge, angsttaak. Hierdoor is het verloop van de slope niet meegenomen in de analyse, waardoor mogelijk ook kinderen met een angstig temperament zijn meegenomen in de analyse. Een andere verklaring voor het niet vinden van een verband tussen dysregulated fear op 2.5-jarige leeftijd en de aanwezigheid van een sociale angststoornis op 7.5-jarige leeftijd is de lage

statistische power van de dataset. Slechts 12 kinderen kregen het label dysregulated fear en 8 kinderen werden gediagnosticeerd met een sociale angststoornis. Door de lage statistische power kan geen duidelijke conclusie worden getrokken uit de resultaten. Daarom is het advies voor

(22)

vervolgonderzoek om rekening te houden met het verloop van de slope als onderzoek wordt gedaan naar het construct dysregulated fear en tevens de onderzoekspopulatie te vergroten om een hogere power te realiseren.

Een kanttekening van het huidige onderzoek is dat de groeicurve modellen geen optimale fit hadden. Het vinden van een statistisch significant model fit wordt gezien als een primair doel bij het gebruik van Structural Equation Modeling (SEM). Een goede fit houdt in dat de

covariantie-matrix verkregen uit het model klopt met de geobserveerde covariantie-matrix (Schumacker & Lomax, 2004). Aangezien de fit in het huidige onderzoek niet als goede fit kan worden beschouwd, kan niet gesteld worden dat de geobserveerde covariantie-matrix

overeenkomt met de verkregen covariantie-matrix uit het model. Voor vervolgonderzoek is het advies om het model aan te passen zodat de overeenkomst tussen de covariantie-matrix en de geobserveerde covariatie-matrix beter wordt en de fit goed is (Mueller & Hancock, 2008).

Een beperking aan het huidige onderzoek is dat de onderzoeksgroep relatief veel ouders met een hoog sociaal economische status (SES) bevat. Een hoge SES vormt een beschermde factor voor het ontstaan van psychosociale problemen bij kinderen (Davis, Sawyer, Lo, & Wake, 2010). Kinderen van ouders met een lage SES hebben relatief meer kans op het ontwikkelen van een angststoornis (Zhao, Cheng, Harris & Vigo, 2015). Ouders met een hoge SES kunnen de ontwikkeling van het kind mogelijk beter stimuleren, omdat deze ouders meer de mogelijkheid hebben om te investeren in het welzijn van het kind. Opleidingsniveau lijkt meer gerelateerd aan kennis en vaardigheden van de ouders, inkomen is meer gerelateerd aan materiele zaken, zoals huisvestiging en voeding (Laat, Essink-Bot, Wassenaer-Leemhuis, & Vrijkotte, 2016). De verschillen tussen ouders met een lage SES en een hoge SES kan leiden tot een beperkte generaliseerbaarheid van de resultaten. Om die reden wordt geadviseerd om in een

vervolgonderzoek een meer gevarieerde steekproef te nemen, bestaande uit gezinnen met een lage SES en hoge SES. Op deze manier zijn de resultaten beter te generaliseren en wordt er een beter beeld verkregen van de relatie tussen dysregulated fear en het ontwikkelen van een sociale angststoornis.

Een tweede beperking aan het huidige onderzoek is dat gebruik gemaakt is van vragenlijsten die door ouders zijn ingevuld. Het kan hierdoor voorkomen dat de ene ouder de vraag uit de vragenlijst anders interpreteert dan de andere ouder. De ene ouder kan iets

(23)

ondersteunen het vermoeden dat ouders vragen anders interpreteren, zij geven aan dat

participanten stellingen op een verschillende manier kunnen interpreteren waardoor er op een verschillende manier wordt geantwoord. Om in vervolgonderzoek de betrouwbaarheid en validiteit te verhogen wordt geadviseerd om meer interviews af te nemen bij ouders en observaties van angst van de kinderen te doen op latere leeftijd. Als bij de ouders interviews worden afgenomen, kan de testleider de verschillende antwoorden interpreteren en categoriseren. In combinatie met de observaties kan er een objectief beeld worden gevormd van de ervaren angst van de kinderen.

In het huidige onderzoek werd geen positief verband tussen dysregulated fear op 2.5-jarige leeftijd en het de mate van sociale angstsymptomen op 4.5- en 7.5-2.5-jarige leeftijd

aangetoond. Ook werd geen bewijs gevonden voor een verband tussen dysregulated fear op 2.5-jarige leeftijd en een sociale angststoornis op 7.5-2.5-jarige leeftijd. Desondanks levert het huidige onderzoek handvatten voor vervolgonderzoek. Het verband tussen dysregulated fear en sociale angst dat in het huidige onderzoek werd gevonden kan in vervolgonderzoek verder worden onderzocht. Er zijn verschillende aanbevelingen gedaan waarop het onderzoek verbeterd kan worden, zoals een meer gevarieerde steekproef met name op het gebied van SES, een grotere steekproef om de power te vergroten, het meenemen van moderatie effecten en een verbeterde fit van de modellen. Het huidige onderzoek draagt bij aan de kennis over het ontwikkelen van sociale angstsymptomen. Met deze kennis kan gekeken worden naar mogelijke interventies voor kinderen met een positief afwijkend patroon in de angstreactie. Een voorbeeld hiervan zijn weerbaarheidstrainingen voor deze kinderen om sociale angststymptomen op latere leeftijd te voorkomen.

(24)

Literatuur

Anderson, E. R., & Hope, D. A. (2009). The relationship among social phobia, objective and perceived physiological reactivity, and anxiety sensitivity in an adolescent population.

Journal of Anxiety Disorders, 23, 18-26. doi:10.1016/j.janxdis.2008.03.011

Arbuckle, J. L. (1989). Amos: Analysis of moment structures. The American Statistician, 43, 66-66. doi:10.2307/2685178

Ball, S., Otto, M., Pollack, M., Uccello, R., & Rosenbaum, J. (1995). Differentiating social phobia and panic disorder: A test of core beliefs. Cognitive Therapy and Research, 19, 473-482. doi: 10.1007/BF02230413

Buss, A. K. (2011). Which fearful toddlers should we worry about? Context, fear, regulation, and anxiety risk. Developmental Psychology, 47, 804-819. doi:10.1037/a0023227

Buss, A. K., Davis, E. L., Kiel, E. J., Brooker, R. J., Beekman, C., & Early, M. C. (2013). Dysregulated fear predicts social wariness and social anxiety symptoms during kindergarten. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 42, 603-616. doi:10.1080/15374416.2013.769170

Buss, A. K., Davis, E. L., Ram, N., & Coccia, M. (2017). Dysregulated fear, social inhibition, and respiratory sinus arrhythmia: A replication and extension. Child Development, 00, 1-15. doi:10.1111/cdev.12774

Biederman, J., Rosenbaum, J. F., Bolduc-Murphy, E. A. Faraone, S. V., Chaloff, J., Hirsheld, D. R., & Kagan, J. (1993). A 3-year follow-up of children wit hand without behavioural inhibition. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 32, 814-821. doi:10.1097/00004583-199307000-00016

Biederman, J., Hirshfeld-Becker, D. R., Rosenbaum, J. F., Herot, C., Friedman, D., Snidman, N., Kagan, J., & Faraone, S. V. (2001). Further evidence of association between behavioural inhibition and social anxiety in children. American Journal of Psychiatry, 158, 1673-1679.

Birmaher, B., Khetarpal, S., Brent, D., Cully, M., Balach, L., Kaufman, J., & Mckenzie, S. (1997). The screen for child anxiety related emotional disorders (SCARED): Scale

construction and psychometric characteristics. Journal of the American Academy of Child

(25)

Braet, C., Vandevivere, E., & Wante, L. (2017). SCID-Junior. Ongepubliceerd manuscript van

Universiteit Gent

Carcia-coll, C. T., Kagan, J., & Reznick, J. S. (2003). Behavioural inhibition in young children.

Child Development, 55, 1005-1019.

Claus, J. A., & Blackford, J. U. (2012). Behaviors inhibition and risk for developing social anxiety disorder: A meta-analytic study. Journal of the American Academy of Child &

Adolescent Psychiatry, 51, 2066-1075. doi: 10.1016/j.jaac.2012.08.002

Collimore, K. C., & Asmundson, G. J. G. (2014). Fearful responding to interoceptive exposure in social anxiety disorder. Journal of Anxiety Disorders, 28, 195-202.

doi:10.1016/j.anxdis.2013.10.003

Davis, E., Sawyer, M. G., Lo, S. K., & Wake, M. (2010). Socioeconomic risk factor for mental health problems in 4-5-year-old children. Acad Pediatr, 10, 41-7.

doi:10.1016/j.acap.2009.08.007Medline

Deacon, B. J., & Abramowitz, J. S. (2006). Anxiety sensitivity and its dimensions across the anxiety disorders. Journal of Anxiety Disorder, 20, 837-857.

doi:10.1016/j.janxdis.2006.01.003

De Laat, S. A. A., Essink-Bot, M. L., Van Wassenaer-Leemhuis, A. G., & Vrijkotte, T. G. M. (2016). Effect of socioeconomic status on psychosocial problems in 5- to 6-year-ols preterm-an term-born children: the abcd study. European Child & Adolesc Psychiatry, 25, 757-67. doi:10.1007/s00787-015-0791-4

Drenth, P. J. D., & Sijtsma, K. (2006). Testtheorie: Inleiding in de theorie van de psychologische

test en zijn toepassing. (4e ed.) Houten: Bohn, Staffleu van Loghum

Edwars, S. L., Rapee, R. M., Kennedy, S. J. & Spence, S. H. (2010). The assessment of anxiety symptoms in preschool-aged children: The revised preschool anxiety scale. Journal of

Clinical Child and Adolescent Psychology, 39, 400-409. doi:

10.1080/15374411003691701

Everitt, B. S. & Hothorn, T. (2010). A handbook of statistical analyses using R. Boca Raton: Chapman&Hall/CRC

Ferdinand, R. F. (2007). Sociale fobie. In Verhulst, F. C., Verheij, F., & Ferdinand, R. F. (Red.),

(26)

Field, A. (2016). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. (4de ed.) Los Angeles: SAGA Publications Ltd

Goldsmith, H. H., Reilly, J., Lemery, K. S., Longley, S., Prescott, A. (1995). Preschool

Laboratory Temperament Assessment Battery. Unpublished instrument, University of

Wisconsin

Halle, W. W., Raaijmaker, Q. A. W., van Hoof, A., & Meeus, W. H. J. (2014). Improving screening cut-off scoring for DSM-5 adolescent anxiety disorder symptom dimensions with the screen for child anxiety related emotional disorders. Psychiatry Journal, 2014, 5. doi:10.1155/2014/517527

Harvey, J., Richards, J., Dziadosz, T., & Swindell, A. (1993). Misinterpretation of ambiguous stimuli in panic disorder. Cognitive Therapy and Research, 17, 235-248.

doi:10.1007/BF01172948

Hox, J. J., & Bechger, T. M. (2007). An introduction to structural equation modelling. Family

Science Review, 11, 354-373

Kagan, J., Reznick, J. S., & Snidman, N. (1988). Biological bases of childhood shyness. Science,

240, 167-171

Kagan, J., & Snidman, N. (1991). Early childhoof predictors of adult anxiety disorder. Biological

Psychiatry, 46, 1536-1514.

Kessler, R. C., Berglund, P., Demler, O., Jin, R., Merikanges, K. R., & Walters, E. E. (2005). Lifetime prevalence and age-of-onset distributions of DSM-IV disorders in the national comorbidity survey replication. Archives of General Psychiatry, 62, 593-602

Looze, M., Dorsselaer, S., Roos, S., Verdurmen, J., Stevens, G., Commans, R., Bon-Martens, M., Bogt, T., & Voolebergh, W. (2014). Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland: HBSC-2013: Health Behavior in School-aged Children. Utrecht: Universiteit van Utrecht.

Majdandžić, M., De Vente, W., & Bögels, S. M. (2015). Challenging parenting behaviour from infancy to toddlerhood: Etiology, measurement, and differences between fathers and mothers. Infancy, 21, 423-452. doi: 10.1111/infa.12125

McCracken, L. M., & Keogh, E. (2009). Acceptance, mindfulness, and values-based action may counteract fear and avoidance of anxiety sensitivity. The Journal of Pain, 10, 408-415. doi:10.1016/j.j.pain.2008.09.015

(27)

Mogg, K., & Bradley, B. P. (1998). A cognitive-motivational analysis of anxiety. Behaviour

Research and Therapy, 36, 809-848. doi:10.1016/S0005-7967(98)00063-1

Morales, S., Pérez-Edgar, K. E., & Buss, K. A. (2015). Attention biases towards and away from threat mark the relation between early dysregulated fear and later emergence of social withdrawal. Journal of Abnormal Child Psychology, 43, 1067-1078. doi: 10.1007/s10802-014-9963-9

Mueller, R. O., & Hancock, G. R. (2007). Best practices in structural equation modelling. In Osborne, J. W. (Red.) Best practices in quantitative methods (pp. 488-508). Washington : Saga Publications, Inc

Muris, P., Simon, E., Lijphart, H., Bos, A., Halle, W., & Scheitz, K. (2017). The youth anxiety measure for DSM-5 (YAM-5): Development and first psychometric evidence of a new scale for assessing anxiety disorders symptoms of children and adolescents. Child

Psychiatry & Human Development, 48, 1-17. doi:10.1007/s10578-016-0648-1.

Phelps, R. A., Brooker, R. J., & Buss, K. A. (2016). Toddlers’ dysregulated fear predicts delta-beta coupling during preschool. Developmental Cognitive Neuroscience, 17, 28-34. doi:10.1016/j.dcn.2015.09.007

Prinzie, P. (2004). Externaliserend probleemgedrag en opvoeding bij kinderen van vier tot negen jaar: Cohort-sequentiële, latent groeimodellen. Kind en Adolescent, 25, 55-67.

doi:10.1007/BF03060907

Robinson, J. L., Reznick, J. S., Kagan, J., & Corley, R. (1992). The heritability of inhibited and ininhibited behavior: A twin study. Developmental Psychology, 28, 1030-1037.

Roeleveld, J., Driessen, G., Van der Veen, I., & Ledoux, G. (2015). In Werfhorst, H. (Red.) Ontwikkeling van onderwijsachterstand in het basisonderwijs. In Een kloof van alle tijden: verschillen tussen lager en hoger opgeleiden in het werk, cultuur en politiek. Amsterdam: University Press.

Roelofs, J., Muris, P., Breat, C., Arntz, A., & Beelen, I. (2015). The structured clinical interview for DSM-IV childhood diagnoses (Kid-SCID): First psychometric evaluation in a dutch sample of clinically referred youths. Child Psychiatry & Human Development, 46, 367-375. doi:10.1007/s10578-014-0477-z

Schumacker, R. E., & Lomax, R. G. (2004). A beginner’s guide to structural equation modeling. Mahwah, New York: Lawrence Erlbaum Associates.

(28)

Schwartz, C. E., Snidman, N., & Kagan, J. (1999). Adolescent social anxiety as an outcome of inhibited temperament in childhood. Journal of the American Academy of Child &

Adolescent Psychiatry, 38, 1008-1015. doi:10.1097/00004583-199908000-00017

Somers, J. M., Coldner, E. M., Waraich, P., & Hsu, L. (2006). Prevalence and incidence studies of anxiety disorders: A systematic review of the literature. Canadian Journal of

Psychiatry, 51, 100-113

Vreeke, L. J., Muris, P., Mayer, B., Huijding, J., & Rapee, R. M. (2013). Skittish, shielded and scared: Relations among behavioural inhibition, overprotective parenting, and anxiety in native and non-native Dutch preschool children. Journal of Anxiety Disorder, 27, 703-710. doi: 10.1016/j.janxdis.2013.09.006

Wheaton, M. G., Deacon, B. J., McGrath, P. B., Berman, N. C., & Abramowitz, J. S. (2012). Dimensions of anxiety sensitivity in the anxiety disorders: Evaluation of the ASI-3.

Journal of Anxiety Disorders, 26, 401-408. doi:10.1016/j.janxdis.2012.01.002

Zhao, J., Cheng, J., Harris, M., & Vigo, R. (2015). Anxiety and intertemporal decision making: The effect of the behavioural inhibition system and the moderation effects of trait anxiety on both state anxiety and socioeconomic status. Personality and Individual Differences,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De tabellen vermelden naast de proefvlakcoördinaten, het tot op heden bereikte produktieniveau (site -index S ), de geschatte waarde op 20-jarige leeftijd na planting van

THE HIDDEN BURDEN OF DEVELOPMENT FINANCIAL SECRECY ACROSS OECD COUNTRIES AND THE ROLE OF THE UNITED STATES IN SHAPING GLOBAL CORRUPTION UNIVERSITY OF AMSTERDAM GRADUATE SCHOOL

Stel u voor dat u langs uw tijdlijn aan het scrollen bent en onderstaand bericht tegenkomt. Bekijk dit bericht aandachtig. Nadat u dit bericht bekeken heeft kunt u op de knop

We zullen onderzoeken hoe de inter- naatsvoorzieningen voor het buitengewoon onderwijs die nu door Welzijn worden gefi- nancierd, binnen Onderwijs geïntegreerd kun- nen worden met

Dat hij gepasseerd werd voor de Eerste Kamer is voor hemzelf vervelend, maar ook de mensen in het bedrijfsleven zullen met verbazing naar de situatie

• Ook als ik ideeën heb over veranderingen in mijn werk, luistert mijn trainer daar goed naar.. • Mijn trainer en ik passen in het werk goed

Verschillende kansen voor om de kwaliteit van de MPD te verbeteren, die niet zijn gericht op de fusie zijn: meer aandacht voor samenwerking met de zorg, meer scholing (waaronder

… Eén van de belangrijkste redenen waarom ik naar sport kijk, erover lees en erover praat, is dat ik er daardoor op kan wedden.. … Eén van de belangrijkste redenen waarom ik