• No results found

Een kwalitatief onderzoek naar hoe jongeren de werking ervaren van Homaar - Groeiplek voor jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een kwalitatief onderzoek naar hoe jongeren de werking ervaren van Homaar - Groeiplek voor jongeren"

Copied!
93
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EEN KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR

HOE JONGEREN DE WERKING ERVAREN

VAN HOMAAR

– GROEIPLEK VOOR

JONGEREN

Aantal woorden: 28 266

Elien Ghysbrecht

Studentennummer: 01510352

Promotor: Prof. dr. Stijn Vandevelde

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de pedagogische

wetenschappen, afstudeerrichting klinische orthopedagogiek en disability studies

Academiejaar: 2019 – 2020

(2)
(3)

III

CORONA PREAMBULE

Naar aanleiding van maatregelen in het kader van het indijken van het Coronavirus werden een aantal aanpassingen gedaan in het onderzoeksopzet van deze masterproef. In deze preambule wordt kort aangegeven welke aspecten niet mogelijk bleken en hoe alternatieven zijn uitgewerkt om deze aspecten te ondervangen.

Onderzoeksdesign zoals gepland voor de maatregelen naar aanleiding van het Coronavirus

Het onderzoek vond plaats in Homaar te Wetteren, in samenwerking met project Homaar van vzw Villa Omaar. Homaar is een laagdrempelig, therapeutisch huis voor jongeren tussen 15 en 23 jaar die met psychische problemen kampen. Jongeren die vanaf januari 2020 een weektraject volgden, werden uitgenodigd voor de studie. Bij akkoord tot deelname werd een informed consent formulier ondertekend. Indien de jongere minderjarig was, werd eveneens aan de ouders gevraagd toestemming te verlenen, ook via een informed consent formulier.

De ervaringen van de participanten werden verzameld aan de hand van een “Babbelbox-methodiek”. Er werd een camera-box geïnstalleerd in één kamer in het huis. Naast de camera lagen er enerzijds de nodige instructies met betrekking tot het gebruik van de camera evenals een aantal richtvragen die de jongere voor de camera kon beantwoorden.

Naast de Babbelbox-methodiek werd er ook participerende observatie uitgevoerd door de masterproef-onderzoekster die gericht waren op het in kaart brengen van de werking van Homaar. Aan de hand van de Babbelbox-methodiek werden 12 jongeren bereikt.

Het onderzoek werd goedgekeurd door de Ethische commissie Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (Dossiernummer: 2019/98/Stijn Vandevelde) op 20 december 2019.

Na de maatregelen naar aanleiding van het Coronavirus

De maatregelen die de overheid heeft opgelegd met als doel de verdere verspreiding van Coronavirus zoveel mogelijk te vertragen, heeft ertoe geleid dat de onderzoekster zich flexibel moest opstellen en op zoek diende te gaan naar een alternatieve manier van dataverzameling.

Zo was het niet mogelijk om de Babbelbox-methodiek te gebruiken na het invoeren van de Coronavirusmaatregelen. Gezien ook de werking van het project tijdelijk werd stopgezet, konden er ook geen nieuwe jongeren bevraagd worden. Ook de participerende observatie was bijgevolg niet meer mogelijk. Aangezien het oorspronkelijk beoogde aantal participanten (n=25) nog niet behaald was, werd na het invoeren van de Coronavirusmaatregelen een andere methode van dataverzameling uitgewerkt. De ervaringen van de participanten werden via Limesurvey in kaart gebracht. Via de klinisch psycholoog van Homaar werden de jongeren die in aanmerking kwamen (en indien minderjarig, ook de ouders) via mail gecontacteerd. In deze mail was een filmpje van de onderzoekster te zien waarin uitleg gegeven werd over het verloop en het doel van het onderzoek. Er werd hierbij gekozen om enkel de jongeren te contacteren die sinds september 2019 een weektraject volgden bij Homaar. Indien de jongeren bereid waren om deel te nemen aan het onderzoek en hun toestemming verleenden, kregen zij via een link

(4)

IV

toegang tot de online Limesurvey bevraging. Hier werden dezelfde richtvragen gesteld als bij de Babbelbox. Deze enquête werd anoniem afgenomen (er werden geen persoonlijke gegevens bevraagd).

Deze uitnodigingsmail werd naar 30 jongeren gestuurd. In totaal heeft er nog één participant tot deelname ingestemd. Samen met de ‘Babbelbox’-methodiek leidt dit tot een totaal van 13 participanten. Voor deze alternatieve vorm van dataverzameling werd een amendement ingediend bij de Ethische commissie van de FPPW. Dit amendement werd goedgekeurd (Dossiernummer: 2019/98 Stijn Vandevelde (amendement)) op 16 april 2020.

Het is moeilijk in te schatten hoeveel participanten er bereikt hadden kunnen worden zonder de Coronavirusmaatregelen, maar het is waarschijnlijk dat de maatregelen een invloed hebben gehad op het aantal participanten. Tevens kan de verschillende manier van dataverzameling (babbelbox-methodiek vs. bevraging via Limesurvey) mogelijks de resultaten hebben beïnvloed. De participanten die in de tweede fase van het onderzoek bevraagd werden, waren jongeren waarbij hun traject in Homaar al een tijd achter de rug was. Hoewel het moeilijk in te schatten is, zou het kunnen dat de tijd tussen de bevraging en het traject de ervaringen vertekend heeft. Voor het beschrijven van de literatuurstudie waren er verder geen enkele implicaties.

Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotor opgesteld en door beiden goedgekeurd.

(5)

V

ABSTRACT

Wereldwijd hebben een op vijf jongeren onder de 25 jaar een psychische aandoening. In de geestelijke gezondheidszorg is sinds de jaren 60 een de-institutionaliseringsgolf aan de gang. Hierbij ligt de focus op gemeenschapsgerichte voorzieningen, herstelgerichte ondersteuningssystemen en het centraal stellen van de noden en wensen van de cliënt. Homaar te Wetteren tracht deze principes in haar werking te vertalen. De kortdurende, laagdrempelige en preventieve aanpak die Homaar hanteert, wil residentiële en psychiatrische hulp zoveel mogelijk voorkomen.

Omdat het niet eenvoudig is om te benoemen welke precies de werkzame processen zijn die in Homaar plaatsvinden, tracht dit onderzoek met een kwalitatieve onderzoeksmethode aandacht te besteden aan de subjectieve beleving en ervaringen van de jongeren (n = 13) die een traject bij Homaar gevolgd hebben. Dit onderzoek werd gevoerd aan de hand van een video-methodiek, waarbij de jongeren hun ervaringen konden delen in een aparte kamer in Homaar. Deze ervaringen werden geregistreerd door een camera. Er wordt getracht zicht te krijgen op de “werkzame ingrediënten”, zoals die door de jongeren ervaren worden. Er wordt hierbij aandacht besteed aan de positieve en negatieve ervaringen. Uit de resultaten blijkt dat Homaar voor elke jongere een unieke betekenis heeft. Het is bijgevolg niet vanzelfsprekend om een eenduidige omschrijving te geven van de “werkzame ingrediënten”. Het is echter wel mogelijk om de ervaringen en betekenissen die de jongeren hieraan geven onder te brengen in overkoepelende thema’s die beschouwd kunnen worden als de werkzame processen, met name een rustplek, agency, belonging, identiteit en een particulariserende plaats.

(6)

VI

VOORWOORD

In mijn eerste masterjaar viel mijn oog meteen op het onderwerp 'De kortdurende intensieve begeleiding van kwetsbare jongeren in Homaar - Groeiplek voor Jongeren: Kwalitatief onderzoek aan de hand van literatuurstudie, observaties en een vragenlijst'. Lezen over de werking van Homaar motiveerde me nog meer om me in dit onderwerp te verdiepen. Mijn stageperiode op deze bijzondere plek en de uitwerking van de masterproef beantwoordden aan al mijn verwachtingen. Het schrijven van deze masterproef was een boeiend parcours dat ik echter niet alleen heb afgelegd. Ik wil dan ook graag van deze gelegenheid gebruikmaken om enkele mensen te bedanken.

Om te beginnen wil ik graag mijn promotor Prof. Dr. Stijn Vandevelde bedanken. Deze masterproef kwam tot stand mede dankzij zijn hulp, ondersteuning, feedback en aanmoedigingen. Ik kon steeds met mijn vragen bij hem terecht en werd steeds op een bemoedigende manier verder op weg gezet. Ook wil ik graag Dr. Clara De Ruysscher bedanken omdat zij mij wegwijs heeft gemaakt in het proces van dataverzameling.

Heel veel dank gaat uit naar Nathalie Braeckman, Marieke Degryse en Tineke Gysel om mij het vertrouwen te geven mijn masterproef over Homaar te mogen uitwerken. Ik ben enorm dankbaar voor de kansen die zij mij gegeven hebben om Homaar van binnenuit te leren kennen. Zij gaven mij de mogelijkheid om mijn eigen weg te zoeken, waren steeds bereid om me te helpen en steun te bieden indien het nodig was. Ze gaven zich voor de 100% om dit samen met mij tot een mooi einde te brengen. Ook wil ik de participanten van dit onderzoek bedanken. Zonder hun inbreng, openheid, eerlijkheid en tijd zou deze masterproef waardeloos geweest zijn. De neerslag van hun ervaringen zal ongetwijfeld een mooie bijdrage kunnen leveren aan de werking van Homaar.

Ten slotte wil ik Judith De Maeseneire bedanken om mij ook in deze coronatijd steeds te steunen als “online studybuddy”. Het deed deugd om tijdens de dagelijkse videogesprekken mijn frustraties, onzekerheden en bedenkingen te kunnen delen. Ook mijn ouders en mijn zus zorgden steeds voor de nodige steun, ontspanning en relativering tijdens deze periode. Als laatste wil ik nog Jasper Van de Gracht en mijn mama bedanken voor het grondig nalezen van mijn masterproef.

(7)

VII

INHOUDSOPGAVE

CORONA PREAMBULE ... 3

ABSTRACT ... 5

VOORWOORD ... 6

1.

LITERATUURSTUDIE ... 3

1.1

Psychische aandoening bij jongeren ... 3

1.1.1

Defintitie en prevalentie... 3

1.1.2

Oorzaken van psychische aandoeningen bij jongeren ... 4

1.1.3

Toegang tot hulpverlening ... 5

1.1.4

Gevolgen van psychische aandoeningen bij jongeren ... 6

1.2

De hervormingen in de Geestelijke Gezondheidszorg: het perspectief van jongeren ... 7

1.2.1.

Persoonlijk herstel ... 9

1.2.1.1 Verbondenheid: ... 10

1.2.1.2 Hoop en Optimisme: ... 12

1.2.1.3 Identiteit: ... 13

1.2.1.4 Zingeving ... 14

1.2.1.5 Empowerment ... 15

1.2.2.

Presentie ... 17

1.2.3.

Heterogeniteit ... 19

2.

PROBLEEMSTELLING ... 21

3.

METHODOLOGIE ... 23

3.1

Setting en participanten ... 23

3.1.1.

Ethische aspecten ... 24

3.2

Procedure ... 24

3.2.1.

Voor de maatregelen naar aanleiding van het Coronavirus ... 24

3.2.2.

Na de maatregelen naar aanleiding van het Coronavirus ... 25

3.3

Dataverzameling ... 26

3.3.1.

Kwalitatief onderzoek ... 26

3.3.2.

Motivering voor het gebruik van de babbelbox-methodiek ... 26

3.3.3.

Participerende observatie ... 28

3.4

Data-analyse: thematische analyse ... 28

3.4.1.

Vertrouwdheid met de gegevens ... 29

3.4.2.

Het generen van een initiële codering ... 29

3.4.3.

Het zoeken naar overkoepelende thema’s op basis van de codering ... 29

3.4.4.

Het herzien van deze thema’s ... 30

(8)

VIII

3.5

Kwaliteitscriteria ... 32

3.5.1.

Triangulatie ... 32

3.5.2.

Op zoek gaan naar “negatieve” gevallen en alternatieve verklaringen ... 33

3.5.3.

Audit trail of decision trail ... 33

3.5.4.

Thick description ... 33

3.5.5.

Langdurige betrokkenheid ... 34

3.5.6.

Reflexiviteit ... 34

3.5.7.

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid ... 35

4.

RESULTATEN ... 36

4.1

Een rustplek ... 36

4.2

Agency ... 37

4.2.1.

Vrijblijvende basis ... 37

4.2.2.

Eigen tempo... 38

4.2.3.

(Her)ontdekken van vaardigheden ... 39

4.3.

Belonging ... 40

4.3.1.

Zich welkom voelen ... 40

4.3.2.

Sfeer en klimaat ... 40

4.3.3.

Belang van de peergroep... 41

4.4.

Identiteit ... 42

4.4.1.

Aanvaarding ... 42

4.4.2.

Afwezigheid van oordelen ... 42

4.5.

Particulariserende plaats ... 43

4.5.1.

Veelzijdigheid ... 43

4.5.2.

Verscheidene expressievormen ... 44

5.

DISCUSSIE ... 45

5.1

Bespreking van de belangrijkste resultaten ... 45

5.1.1.

Een rustplek ... 45

5.1.2.

Agency ... 46

5.1.3.

Belonging ... 48

5.1.4.

Identiteit ... 50

5.1.5.

Een particulariserende plaats ... 52

5.2

Beperkingen van het onderzoek ... 53

5.3

Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek ... 54

5.4

Aanbevelingen voor praktijk en beleid ... 55

6.

BIBLIOGRAFIE ... 56

(9)

1

INLEIDING

Jongeren lopen als leeftijdsgroep een groot risico op psychische aandoeningen vanwege hun overgang van kindertijd naar volwassenheid. Het is een ontwikkelingsperiode die gekenmerkt wordt door diepgaande fysieke, cognitieve, emotionele en sociale veranderingen (Van den Eijnden, Koning, Doorwaard, Van Gurp & Ter Bogt, 2018). De meeste psychische aandoeningen hebben hun hoogste incidentie tijdens deze ontwikkelingsfase. Een op de vijf jongeren onder de 25 jaar ervaren klinisch relevante mentale gezondheidsproblemen, waarvan bij 50% de eerste symptomen reeds optraden op de leeftijd van 14 jaar (Colizzi, Lasalvia & Ruggeri, 2020; Fusar-Poli, 2019). Helaas blijven veel mensen onbehandeld. Er wordt dan ook voorspeld dat in 2030 depressie de belangrijkste oorzaak zal zijn van de wereldwijde ziektelast (Sowers, Dulmus & Linn, 2019).

Onder impuls van de evolutie in de internationale geestelijke gezondheidszorg is er een groeiende aandacht voor herstel. De focus is verschoven naar een vraaggestuurde benadering van hulpverlening, waar zorg op maat de bovenhand neemt en de individuele noden van de cliënt op de voorgrond staan (Lambri, Chakraborty, Leavey & King, 2012; Naughton, Maybery & Sutton, 2018; De Ruysscher, Vandevelde, Tomlinson & Vanheule, 2020). Hoewel er veel studies over dit onderwerp bestaan, is er een gebrek aan literatuur in de context van de geestelijke gezondheid van adolescenten (Palmquist, Patterson, O’Donovan & Bradley, 2017; Naughton et al., 2018; Schneidtinger & Haslinger-Baumann, 2019). Gebaseerd op de evolutie naar een meer vraaggestuurde benadering van hulpverlening (Lambri et al., 2012; De Ruysscher et al., 2020) en op de ervaringen van jongeren, zijn er een aantal nieuwe termen en concepten opgekomen die deze nieuwe visie zouden moeten representeren, met name persoonlijk herstel, presentie en heterogeniteit.

Deze masterproef spitst zich toe op het in kaart brengen van ervaringen van jongeren, en dit in één specifieke setting, met name Homaar – Groeiplek voor jongeren. Homaar is een laagdrempelig, therapeutisch huis voor jongeren tussen 15 en 23 jaar die met psychische problemen worstelen. Er wordt ambulant, maximum twee weken, intensief therapeutisch gewerkt. Er wordt er naar gestreefd om snel en tijdig te interveniëren. De preventieve aanpak die Homaar hanteert, wil residentiële en psychiatrische hulp indien mogelijk vermijden. Het aanbod is laagdrempelig, terwijl er tóch hooggespecialiseerde hulp geboden wordt. Homaar hanteert in zijn werking een multidisciplinaire aanpak en benadert de jongere vanuit zowel verbale als non-verbale therapeutische ateliers. Er dient nauw aangesloten te worden bij de interesse van de adolescent. De processen die in de dagelijkse werking plaatsvinden, laten zich niet gemakkelijk vertalen naar wetenschappelijk onderzoek en omgekeerd. Er wordt in dit onderzoek gekeken naar hoe de internationale concepten die de nieuwe visie op personen met een psychische aandoening representeren, vertaald worden in de werking van Homaar.

Deze masterproef is gestructureerd in verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 handelt over de literatuur, dat de prevalentie, oorzaken en gevolgen van psychische aandoeningen bij jongeren bespreekt. Daarnaast wordt de evolutie in de geestelijke gezondheidszorg besproken, waarbij aandacht wordt besteed aan het perspectief van jongeren in de internationale literatuur. Er wordt systematisch opgebouwd naar het tweede hoofdstuk, waarin de probleemstelling en onderzoeksvragen aan bod

(10)

2

komen. Vervolgens gaat hoofdstuk 3 verder met het bespreken van de methodologie. In dit hoofdstuk wordt ook de setting waarin het onderzoek plaatsvindt besproken. Hoofdstuk 4 bespreekt de resultaten, waarin vijf grote thema’s naar voor komen. Deze thema’s en hun subthema’s worden ondersteund door citaten van de jongeren. Hoofdstuk 5 bevat de discussie, waarin wordt teruggekoppeld naar bevindingen uit de internationale literatuur. In deze discussie wordt ook ruimte gemaakt voor beperkingen van het onderzoek en voor implicaties voor verder onderzoek en voor de praktijk.

De beslissing werd genomen om bij onbepaalde verwijswoorden de mannelijke variant te gebruiken. Dit betekent waar in de tekst over hem of hij gesproken wordt ook haar of zij gelezen kan worden. In veel van de onderzochte literatuur over herstel wordt gesproken over cliënten in plaats van patiënten, dit is de term die ook in dit onderzoek zal gebruikt worden.

(11)

3

1. LITERATUURSTUDIE

1.1 Psychische aandoening bij jongeren

1.1.1

Defintitie en prevalentie

In deze masterproef wordt de focus gelegd op jongeren. “Jongeren” worden in de literatuur vaak beschreven als personen in de leeftijdscategorie van 15 tot 24 jaar (United Nations, 2014), maar soms ook ruimer als 12 tot 30 jaar (Vettenburg, Deklerck & Siongers, 2010). Volgens UNESCO (2017) is jeugd geen vaste leeftijdsgroep. Jongeren worden beschreven als een overgangsperiode tussen de kindertijd en volwassenheid (UNESCO, 2017). De adolescentie wordt ook wel een 'scharnierleeftijdsfase' genoemd, maar de adolescentie is als 'fase' eigenlijk heel moeilijk af te bakenen (Lahaye, 2011).

Sciensano, het Belgisch instituut voor gezondheid, voerde in 2018 de zesde gezondheidsenquête sinds 1997 uit. Voor het eerst werd gekeken naar de geestelijke gezondheid van kinderen en jongeren tussen 2 en 18 jaar. Het is moeilijk om in de ontwikkeling van kinderen en adolescenten een grens te trekken tussen wat normaal is en wat pathologisch. Veel gedragingen worden ten onrechte beoordeeld als essentieel en typerend voor de ontwikkeling. Doch kunnen deze een uitdrukking van lijden zijn dat, indien onbehandeld, een verergering van problemen en het optreden van stoornissen op volwassen leeftijd kan veroorzaken (Gisle, Drieskens, Demarest & Van der Heyden, 2020). Meer dan 75% van de psychische aandoeningen treedt voor het eerst op tussen de vroege adolescentie en jongvolwassenheid met toenemende ernst in de tijd (Malla et al., 2016). Van de mentale gezondheidsproblemen bij kinderen en jongeren die aan bod komen in de gezondheidsenquête, zijn de meest voorkomende: relatiestoornissen met leeftijdsgenoten (20%, waarvan 11% pathologieën), emotionele stoornissen (19%, waarvan 10% pathologieën) en gedragsstoornissen (18%, waarvan 9% pathologieën). Vanaf de leeftijd van 15-18 jaar nemen emotionele stoornissen bij meisjes toe en is de prevalentie hiervan bij meisjes hoger dan bij jongens (Gisle et al., 2020).

De meeste mentale aandoeningen hebben hun hoogste incidentie tijdens de transitie van de kindertijd naar de jongvolwassenheid. Een op de vijf jongeren onder de 25 jaar ervaren klinisch relevante mentale gezondheidsproblemen, waarbij 50% de eerste symptomen reeds optraden bij de leeftijd van 14 jaar (Colizzi et al., 2020; Fusar-Poli, 2019). Bij mensen jonger dan 25 jaar zijn de psychische aandoeningen, waaronder angst- en stemmingsoorzaken, de hoofdoorzaak van de DALY’s1 (Colizzi et al., 2020). Er wordt voorspeld dat in 2030 depressie de belangrijkste oorzaak zal zijn van de wereldwijde ziektelast (Sowers et al., 2019). Veel psychische aandoeningen - zoals depressie, angst, drugs- en alcoholgebruik, en de daaropvolgende gevolgen, zoals suïcidale gedachten, zelfverwonding en zelfmoord – nemen aanzienlijk toe in de adolescentie en de jong-volwassenheid (Burns & Birrell, 2014; Fusar-Poli, 2019).

1Disability-adjusted life years: een maat voor de totale last die ontstaat door ziektes, ontwikkeld door de

Wereldgezondheidsorganisatie. De DALY meet het aantal mensen dat vroegtijdig sterft door ziekte, en het aantal jaren dat mensen leven met beperkingen door de ziekte (Colizzi et al., 2020).

(12)

4

1.1.2

Oorzaken van psychische aandoeningen bij jongeren

Jongeren lopen als leeftijdsgroep een groot risico op psychische problemen vanwege hun overgang van kindertijd naar volwassenheid. Het is een ontwikkelingsperiode die gekenmerkt wordt door diepgaande fysieke, cognitieve, emotionele en sociale veranderingen (Van den Eijnden et al., 2018). Cognitief treedt er een ontwikkeling tot abstract denken en plannend vermogen op, wat een weg opent naar meer autonomie. Dit hangt samen met een groeiende behoefte aan privacy en vertrouwelijkheid (Tylee, Haller, Graham, Churchill & Sanci, 2007). De belangrijkste ontwikkelingstaken van adolescentie zijn onder meer het aangaan van intieme relaties met leeftijdgenoten, het vergroten van de onafhankelijkheid van volwassenen en het verkennen van de eigen identiteit (Nesi, 2020). In de jongvolwassenheid worden de lijnen voor het verdere leven uitgezet en worden beslissingen genomen die van invloed zijn op de persoonlijke toekomst en die bepalend zijn voor het verdere leven (Stas, Serrien & Van Menxel, 2008). Belangrijke “life events” treden op, zoals keuzes op het vlak van onderwijs, relatie, werk en huisvesting (Salaheddin & Mason, 2016; Stas et al., 2008). Ten slotte vinden ook grote veranderingen in de neurale systemen plaats met als doel de hersenen te optimaliseren voor toekomstige uitdagingen (Giedd, Keshavan en Paus, 2009). Ondanks de uitgebreide neurologische veranderingen in het brein van de adolescent gunstig zijn voor de ontwikkeling, brengt het ook een vergrote kwetsbaarheid met zich mee (Gulliver, Griffiths & Christensen, 2010).

Bovenop deze kwetsbare periode ervaren jongeren en jongvolwassenen vandaag de dag veel druk om te presteren. Prestatiedruk en -drang onder jongeren is geen nieuw fenomeen. In 2014 rapporteerden ongeveer 78 procent van de deelnemers aan het onderzoek van Volksgezondheid Toekomst Verkenning (2018) prestatiedruk als hoog te ervaren (Volksgezondheid Toekomst Verkenning, 2018). In het onderzoek van Van Gorp et al. (2017) werd al gewezen op de hoge prestatiedruk, de eis van perfectie en competitie in de samenleving (Van Gorp et al., 2017). Pascoe, Hetrick en Parker (2019) rapporteren dat studenten uit het secundair en tertiair onderwijs voortdurend stress ervaren met betrekking tot hun opleiding, wat academische gerelateerde stress genoemd wordt. Voortdurende stress met betrekking tot het onderwijs zou een negatieve impact hebben op de leercapaciteit van leerlingen, academische prestaties, de hoeveelheid en kwaliteit van slaap, fysieke gezondheid, mentale gezondheid en middelengebruik (Pascoe, Hetrick & Parker, 2019).

Ten slotte spelen sociale media vandaag de dag een centrale rol in het leven van jongeren (Nesi, 2020). Sociale media hebben een gigantisch effect op alle leeftijdsgroepen, vooral op jongeren. Onderzoek wees uit dat de leeftijdsgroep van 12 tot 21 jaar meer sociale media gebruikt dan andere leeftijdsgroepen (Chauhan, 2020). Sociale media kunnen een negatieve invloed hebben op de mentale gezondheid bij jongeren (Nesi, 2020). Ten eerste vinden peer-interacties binnen de sociale media plaats met een verhoogde frequentie en intensiteit. Specifieke online peer-ervaringen, zoals cybervictimisatie (de ervaring slachtoffer te zijn van pesten door online peers), is zowel geassocieerd met hogere percentages zelfbeschadiging en zelfmoordgedachten, als met internaliserende en externaliserende problemen (Nesi, 2020; Chaucan, 2020). Verder kunnen sociale media ertoe leiden dat jongeren negatieve sociale vergelijkingen maken over hun eigen prestaties, capaciteiten of uiterlijk. Studies hebben aangetoond dat hogere niveaus van online sociale vergelijking worden geassocieerd met

(13)

5

depressieve symptomen bij jongeren (Nesi, 2020). Ten slotte is aangetoond dat sociale media vaak de plaats innemen van andere belangrijke dagelijkse activiteiten, zoals sportactiviteiten, interageren met familie en vrienden, en een goede slaaphygiëne (Nesi, 2020; Chaucan, 2020). In het onderzoek van Kloosterman en van Beuningen (2015) geeft een derde van de jongeren aan dat hun leven een stuk minder stresserend zou zijn zonder sociale media. Vooral meisjes zouden gevoelig zijn voor de impact van sociale media (Volksgezondheid Toekomst Verkenning, 2018).

1.1.3

Toegang tot hulpverlening

Helaas blijven veel mensen met psychische aandoeningen onbehandeld (Sowers et al., 2019). Ondanks de hoge prevalentie van psychische problemen bij adolescenten, blijkt dat enkel een deel van deze groep de toegang vindt tot ondersteuning (Serrien, 2008). Dit wordt in de literatuur ook wel de ‘treatment gap’ genoemd. ‘Treatment’ verwijst naar de handeling waarbij of de manier waarop iemand behandeld wordt, terwijl ‘gap’ verwijst naar de afwezigheid hiervan (Pathare, Brazinova & Levav, 2018). Jongeren onder de 25 jaar zouden daarnaast ook een enorme vertraging kennen bij het ontvangen van de initiële hulp (Colizzi et al., 2020).

Uit de online enquête van de Vlaamse Jeugdraad zou 29% van de jongeren die met een psychisch probleem kampen ook momenteel in begeleiding zijn voor hun psychisch probleem (Vlaamse Jeugdraad, 2016). Internationale studies vonden dat ongeveer 18 tot 34% van de jongeren met een hoge mate depressie of angstproblemen professionele hulp zoekt (Gulliver et al., 2010). Er werd al onderzoek gedaan naar de grenzen die jongeren ervaren in het zoeken naar gepaste hulp. Deze bestaan zowel uit interne als externe factoren (Hetrick et al., 2017). Goodwin, Savage en Horgan (2016) concludeerden uit hun studie dat adolescenten ongeïnformeerde en stigmatiserende overtuigingen hebben over een behandeling in de geestelijke gezondheidszorg (Goodwin, Savage & Horgan, 2016). Angst voor stigma en gevoelens van schaamte komen in verschillende studies naar voren als mogelijke barrières (Salaheddin & Mason, 2016; Wilson, Rickwood, Bushnell, Caputi & Thomas, 2011; Gulliver et al., 2010). Volgens adolescenten is het zoeken naar hulp een teken van zwakte (Goodwin et al.,2016). Verder ervaren jongeren meer weerstand om te praten over gevoelens, gedachten en emoties (Salaheddin & Mason, 2016). Ten slotte zijn jongeren vaak van mening dat ze geen behandeling nodig hebben voor hun psychische problemen. De overtuiging heerst dat jongeren onafhankelijk en zelfstandig zouden moeten zijn en ze proberen bijgevolg de symptomen zelf te beheersen (Gulliver et al., 2010; Wilson et al., 2011). Verder richten ze zich meer op informele steun, zoals vrienden en familie waarvan ze geloven dat dit volstaat (Gulliver et al., 2010; Salaheddin & Mason, 2016; Wilson et al., 2011). Als externe factoren komen vooral het gebrek aan kennis over het hulpverleningslandschap (Goodwin et al., 2016), de toegankelijkheid van de hulpverlening (Salaheddin & Mason, 2016; Hetrick et al., 2017) en de financiële kosten naar voren als een drempel (Hetrick et al., 2017). Verscheidene diensten hebben wachtlijsten, waardoor ze niet in staat zijn om snel gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg te bieden aan jongeren die er nood aan hebben (Colizzi et al., 2020).

(14)

6

Positieve ervaringen in het verleden over hulpverlening en sociale steun en aanmoediging van anderen zouden dan net facilitators zijn om de stap naar de hulpverlening te kunnen zetten (Gulliver et al., 2010).

1.1.4

Gevolgen van psychische aandoeningen bij jongeren

De ‘treatment gap’ in de gezondheidszorg is een wereldwijde evidentie. Deze is vooral groot bij adolescenten en jongvolwassenen, die net het meeste baat hebben bij vroeginterventie (Rickwood, Mazzer & Telford, 2015).

Mentale gezondheid is het sleutelelement tot het vermogen om zowel adequaat te functioneren in het persoonlijk en sociaal leven, als tot het aanleren van strategieën om met levensgebeurtenissen om te gaan (Colizzi et al., 2020). Psychische problemen hebben zelden een spontaan herstel, daarom is het belangrijk dat jongeren toch toegang vinden tot gepaste hulpverlening (United Nations, 2014). Deze problemen hebben namelijk een significante impact op de ontwikkeling van jongeren en op hun sociale en economische integratie, inclusief werk. Adolescentie is de ontwikkelingsperiode die cruciaal is voor de identiteitsvorming en het opnemen van rollen (United Nations, 2014). Verder zouden deze problemen een invloed hebben op het aanpassingsvermogen en het sociaal functioneren van jongvolwassenen (Caffo, Belaise, & Torresi, 2008). Ze hebben met name een negatief effect op de mogelijkheid van de jongere om succesvolle, ondersteunende en gezonde relaties te ontwikkelen en te behouden (United Nations, 2014; Caffo et al., 2008). De United Nations (2014) wijzen erop dat psychische problemen vaak geassocieerd zijn met gedragsgezondheidsrisico’s zoals middelengebruik, onveilig seksueel gedrag, geweld, een verhoogd risico tot overdraagbare en niet-overdraagbare ziekten, verwondingen en mortaliteit (United Nations, 2014).

(15)

7

1.2 De hervormingen in de Geestelijke Gezondheidszorg: het perspectief van

jongeren

Onder impuls van de de-institutionaliseringsgolf vanaf de jaren zestig heeft de internationale geestelijke gezondheidszorg een overgang ondergaan van geïnstitutionaliseerde geestelijke gezondheidszorg naar de opkomst van gemeenschapsgerichte voorzieningen. In die hervorming, en vooral in de afgelopen twee decennia, kwam vooral het concept van herstel naar voor als leidend principe. Waar voordien vooral aanbodsgestuurde en overwegend residentiële zorg centraal stond, wordt momenteel de nood aan een vraaggestuurde benadering van hulpverlening erkend (Lambri et al., 2012; De Ruysscher, Vandevelde, Tomlinson & Vanheule, 2020). Beïnvloed door deze herstelideeën is de focus van de internationale geestelijke gezondheidszorg verschoven van een voornamelijk medische benadering naar een dominantie van het creëren van herstelgerichte ondersteuningssystemen die pleiten voor zorg op maat en waar de individuele noden van de cliënt op de voorgrond staan (Naughton et al., 2018; De Ruysscher et al., 2020). In de Belgische context heeft deze verschuiving naar herstelgerichte ondersteuning geleid tot het dalen van bedden in residentiële psychiatrische zorg, een groeiend belang van korte interventiegebaseerde behandeling en de ontwikkeling naar meer ondersteunende voorzieningen in de gemeenschap (De Ruysscher et al., 2020).

Uit de literatuur blijkt dat focus op persoonlijk herstel wordt beschouwd als de geschikte praktijk voor geestelijke gezondheidszorg voor jongeren (Palmquist et al., 2017). Hoewel er veel studies over dit onderwerp bestaan, is er een gebrek aan literatuur in de context van de geestelijke gezondheid van adolescenten (Palmquist et al., 2017; Naughton et al., 2018; Schneidtinger & Haslinger-Baumann, 2019). Aangezien herstelgerichte zorg sterk moet gekoppeld worden aan de persoonlijke behoeften en wensen van de cliënten, is het van belang om rekening te houden met de persoonlijke perspectieven van personen die zelf herstel hebben ervaren (De Ruysscher, Vandevelde, Vanderplasschen, De Maeyer & Vanheule, 2017). Het belang van de perspectieven te capteren van adolescenten wordt ook in het onderzoek van Lambert (2013) aangetoond. Het onderzoek wijst op de uitdagingen waar openbare mentale gezondheidsdiensten, inclusief psychotherapeutische interventies, mee te maken hebben als het gaat om uitval bij adolescenten. Om meer succes te bereiken bij de behandeling van adolescenten is het belangrijk dat de mentale gezondheidssystemen beter aansluiten bij hun noden en hun perspectieven over wat goede resultaten zijn (Lavik, Veseth, Froysa, Binder & Moltu, 2018; Block & Greeno, 2011). Het onderzoek van Lavik, Veseth, Froysa, Binder & Moltu (2018) bevroeg jongeren tussen 14 en 19 jaar oud naar wat zij ervaren als “good outcomes” van psychotherapie (Lavik et al., 2018). Het vervolg van deze literatuurstudie baseert zich op de internationale concepten die gelinkt kunnen worden aan de ervaringen en de noden van de adolescenten in het onderzoek van Lavik et al. (2018).

De adolescenten in dit onderzoek benadrukken dat een goede uitkomst niet gelijkstaat aan een leven zonder problemen, maar eerder aan het hebben van middelen om ermee om te gaan. Ondanks de worsteling waarmee zij nog steeds geconfronteerd worden, hebben ze geleerd hoe ze deze kunnen handhaven of waar ze hiervoor hulp kunnen zoeken (Lavik et al., 2018). Uit het onderzoek van Gibson & Cartwright (2013) waarin jongeren bevraagd werden naar wat zij als een goede uitkomst zien van hun

(16)

8

begeleiding, kan eveneens geconcludeerd worden dat jongeren ook de nadruk leggen op een verhoogde kwaliteit in verschillende levensdomeinen, dan enkel op de reductie van symptomen (Gibson & Cartwright, 2013). De ervaringen van de adolescenten zijn nauw verbonden met een verhoogde kwaliteit van leven en persoonlijke ontwikkeling. Deze vorm van denken past binnen de herstelgerichte traditie, namelijk persoonlijk herstel (Lavik et al., 2018). De focus van persoonlijk herstel ligt op het individueel functioneren naar beste vermogen ondanks de aanhoudende psychische problemen en symptomen die mogelijks ervaren worden (Naughton et al., 2018).

Verder geven de adolescenten in de studie van Lavik et al. (2018) aan minder in staat te zijn om conservatieve psychotherapeutische vormen te accepteren waarin therapeuten een afstandelijke neutrale houding aannemen. Ze geven aan dat de therapeut oprecht zorgzaam, toegewijd en betrokken dient te zijn in hun leven (Lavik et al., 2018). Ook in het onderzoek van Gibson, Cartwright, Kerrisk, Campbell en Seymour (2016) en van Garcia, Vasiliou en Penketh (2007) vinden adolescenten het belangrijk een clinicus te ontmoeten die streeft naar een natuurlijke, vriendelijke en therapeutische relatie (Gibson, Cartwright, Kerrisk, Campbell & Seymour, 2016; Garcia, Vasiliou & Penketh, 2007). Om deze relatie te handhaven, dient de omgeving veilig en jeugdvriendelijk te zijn waarin een informele, niet-klinische en niet-stigmatiserende sfeer heerst (Hetrick et al., 2017). Het is cruciaal om jongeren in hun eigenheid te laten, hun beslissingen te respecteren en om zonder vooroordelen de relatie aan te gaan (Cox, Pype & Vandervorst, 2014). Het belang dat de adolescenten benadrukken van het ontmoeten van een authentieke hulpverlener (Lavik et al., 2018), kan gekoppeld worden aan de presentiebenadering van Andries Baart. Presentie betekent er zijn voor de ander. De focus ligt op de goede en nabije relatie, eerder dan het zo snel mogelijk oplossen van problemen (Baart & Steketee, 2003). De focus wordt niet gelegd op het bestrijden van de kwetsbaarheid, maar net op het aanwezig zijn en bij het lijden te blijven. Daarmee maakt presentie ruimte voor ‘anders zijn’, een plek waar de cliënt zich kan laten zien zoals hij is en waar iemands verhaal mag gehoord worden, hoe vreemd of onbegrijpelijk ook. Een plek waar geen oordeel of vooroordeel uitgesproken wordt (Kal, 2012).

Ten slotte benadrukken de adolescenten in het onderzoek van Lavik et al. (2018) het belang van het bezitten van tools om hun emoties te kunnen ontdekken en benoemen. Verschillende adolescenten spraken over hun tekortkoming in het herkennen, beschrijven en begrijpen van hun eigen emotionele reacties, wat vaak tot problemen leidde in hun sociale en innerlijke leven (Lavik et al., 2018). Verder komt uit onderzoek dat jeugdvriendelijke diensten een uitgebreide en geïntegreerde zorg dienen aan te bieden die holistisch is, wat wilt zeggen dat meerdere problemen op een naadloze manier kunnen worden aangepakt en de toegang niet wordt beperkt volgens een bepaald aantal criteria (Hetrick et al., 2017). In het onderzoek van Garcia et al. (2007) duiden jongeren op de nood aan een multidisciplinair team dat een breed scala aan zorg, ondersteuning, advies en informatie kan bieden om aan hun behoeften te kunnen voldoen (Garcia et al., 2007). Binnen institutionele psychotherapie wordt eveneens de noodzaak benadrukt om een groot aanbod van keuzes en ontmoetingen mogelijk te maken in de hulpverlening, wat benoemd wordt als heterogeniteit (vzw Albe, 2015).

(17)

9

1.2.1. Persoonlijk herstel

Begin de jaren 90 wordt het begrip herstel geïntroduceerd. Hoewel de term oorspronkelijk verwijst naar een lineair proces waarbij individuen in staat zijn om een “normaal leven” te hervatten (Dekkers, Aga & Vanderplasschen, 2017), toont onderzoek over herstel aan dat dit een multidimensionaal, individueel en non-lineair proces is (Farkas, 2007). Toch blijft dit tot op de dag van vandaag een vaag begrip in de geestelijke gezondheidszorg (Ward, 2014; Dekkers, De Ruysscher & Vanderplasschen, 2020). Een richtinggevende definitie rond herstel is deze van Anthony (1993): (Dekkers et al., 2017)

“A deeply personal, unique process of changing one’s attitudes, values, feelings, goals, skills, and/or roles. It is a way of living a satisfying, hopeful, and contributing life even within the limitations caused by illness. Recovery involves the development of new meaning and purpose in one’s life as one grows beyond the catastrophic effects of mental illness.” (Anthony, 1993, p. 527)

Belangrijk is dat herstel een individueel proces is van de cliënt, waarbij de aandacht vooral gericht wordt op de veranderende identiteit, attitudes, denken en gedragingen van de cliënt (Dekkers et al., 2017). Er bestaat dus geen één juiste manier om tot herstel te komen (Lavik et al., 2018).

Ondanks er geen eenduidige definitie is, is er wel consensus over het feit dat het begrip vanuit twee verschillende perspectieven invulling krijgt, namelijk vanuit klinisch herstel en persoonlijk herstel (Simpson & Penney, 2011; Palmquist et al., 2017; Schneidtinger & Haslinger-Baumann, 2019). De voorkeur verschuift zich de laatste jaren naar de term ‘persoonlijk herstel’ in plaats van de term ‘klinisch herstel’. Persoonlijk herstel streeft, in tegenstelling tot klinisch herstel, niet enkel naar het symptoomvrij zijn en het ‘terug normaal worden’ (Palmquist et al., 2017; Naughton et al., 2018; Ballesteros-Urpi, Slade, Manley & Pardo-Hernandez, 2019). Hoewel een verbetering van symptomen een invloed heeft op persoonlijk herstel (Ballesteros-Urpi et al., 2019), wordt er eveneens op zoek gegaan naar manieren om met de symptomen om te gaan. Er wordt getracht belangrijke attitudeveranderingen op te nemen die bevorderlijk zijn voor het leiden van een leven met een doel en betekenis (Simpson & Penney, 2011). Hierbij is er ook aandacht voor positieve elementen en wordt er op zoek gegaan op welke manier deze ingezet kunnen worden om met zaken die lastig zijn om te gaan. Verder is het niet de hulpverlener die het proces bepaalt, maar is het een individueel proces waar de ervaringen van de persoon zelf centraal staan (Dekkers et al., 2017) en waar de persoon zelf expert is van zijn eigen noden en behoeften (Palmquist et al., 2017). Deze herstelvisie benadrukt de wederopbouw van een waardevol leven en het (terug)vinden van gewaardeerde sociale rollen en een positieve zelfidentiteit (Tew et al., 2011).

Inspelend op de onduidelijkheid rondom persoonlijk herstel, voerden Leamy, Bird, Le Boutillier, Williams en Slade (2011) een systematische review uit met als doel een conceptueel kader van persoonlijk herstel te ontwikkelen. Ze introduceerden als gevolg van het systematische review het begrip ‘CHIME2 (Piat, Seida & Sabetti, 2017). Dit wordt beschouwd als één van de meest geaccepteerde theoretische kaders om vandaag de dag persoonlijk herstel te begrijpen (Ballesteros-Upi et al., 2019). CHIME bestaat

(18)

10

uit vijf onderling verbonden herstelprocessen: namelijk verbondenheid, hoop en optimisme, identiteit, betekenis en zingeving, en empowerment (Piat et al., 2017). Deze componenten zijn ook prominent aanwezig in de zelfbeschikkingstheorie van Decy en Ryan (2008), namelijk autonomie, competentie en verwantschap (Clarke, Lumbard, Sambrook & Kerr, 2015). Deze theorie wijst op het belang dat jongeren moeten geloven dat hun betrokkenheid bij therapie en de resultaten die hieraan verbonden zijn zelfbepaald of zelfveroorzaakt zijn (autonomie). Ze dienen zich in staat te voelen om taken zelf uit te voeren (competentie) en zich ten slotte verbonden voelen met, ondersteund of verzorgd voelen door andere mensen (verwantschap) (Brauers, Kroneman, Otten, Lindauer & Popma, 2016).

In het onderzoek van Ward (2014) wordt gesuggereerd dat herstel voor adolescenten niet noodzakelijk hetzelfde is als herstel voor volwassenen. Doch zijn de thema’s die naar boven komen bij adolescenten in het algemeen consistent met de componenten van het CHIME-kader. Zo geven adolescenten in het onderzoek de relevantie van de thema’s hoop en ambivalentie aan en het belang van een respectvolle therapeutische relatie. Verder worden zij ook geconfronteerd met stigma en het vastgekleefd worden aan diagnostische categorieën (Ward, 2014). Daarnaast houdt persoonlijk herstel voor jongeren in dat ze in staat zijn om vooropgestelde doelen te bereiken, een positieve identiteit kunnen ontwikkelen, leeftijdscongruente beslissingen kunnen maken en over persoonlijke keuzevrijheid beschikken (Naughton et al., 2018). Ward (2014) stelt dat het CHIME-kader dus toepasbaar en consistent is met persoonlijk herstel bij jongeren (Ward, 2014; Naughton et al., 2018, Ballesteros-Upi et al., 2019).

Om dieper in te gaan op de herstelbenadering worden de kerncomponenten van persoonlijk herstel, zoals in het CHIME-kader voorgesteld, verder toegelicht.

1.2.1.1 Verbondenheid:

Het concept verbondenheid wordt door Leamy et al. (2011) onderverdeeld in vier subcategorieën die hier een invloed op zouden hebben, met name relaties, peer support, steun van anderen en het gevoel deel uit te maken van de gemeenschap (Sayers & Stickley, 2018). Verbondenheid met anderen is volgens de onderzoeksliteratuur niet alleen een doel op zich, maar is ook een belangrijke katalysator van herstelprocessen (van Hoof, van Erp, Boumans & Muusse, 2014).

Verbondenheid refereert in de eerste plaats naar het opbouwen en onderhouden van succesvolle wederkerige interpersoonlijke relaties. Het hebben van persoonlijke relaties vormt identiteit en kan hoop en ondersteuning bieden, wat essentieel kan zijn in het bereiken van herstel (Tew et al., 2011). Ouders spelen bij jongeren een cruciale rol bij hun persoonlijk herstel, veel meer dan op volwassen leeftijd (Naughton et al., 2018; Schneidtinger & Haslinger-Baumann, 2019). Doch is het belangrijk dat adolescenten hun eigen beslissingen nemen en een mate van persoonlijke verantwoordelijkheid en autonomie blijven opnemen. Verder hebben ook peers een veel grotere invloed op het persoonlijk herstel bij adolescenten dan bij volwassenen (Schneidtinger & Haslinger-Baumann, 2019). Echter, mensen met psychische problemen hebben meestal minder persoonlijke relaties en deze worden meestal niet als positief of ondersteunend ervaren, maar ze worden eerder gestigmatiseerd of ontkracht (disempowered) door anderen. Sociale contexten en verwachtingen van anderen die leiden tot

(19)

11

gevoelens van schuld, schaamte en woede hebben een negatieve bijdrage tot herstel (Tew et al., 2011). Ook het onderzoek van Schulze en Angermeyer (2003) toont aan dat cliënten zich vaak niet begrepen voelen door mensen die niet met dezelfde problematiek te maken hebben gehad. Ze ervaren weinig interesse uit hun omgeving, wat leidt tot gevoelens van eenzaamheid (Schulze & Angermeyer, 2003).

In de praktijk komt het vaak voor dat mensen relaties met lotgenoten aangaan, omdat ze in deze relaties acceptatie en begrip ontvangen, iets wat buiten deze relaties moeilijk te vinden is (Tew et al., 2011; Schneidtinger & Haslinger-Baumann, 2019). De band met lotgenoten kan de individualiteit breken, die als ondraaglijk ondervonden wordt, door middel van ervaringen te delen met anderen die met soortgelijke problemen worden geconfronteerd (Ketokivi, 2010). Adolescenten zullen zich als gevolg hiervan minder geïsoleerd voelen door hun eigen problemen en een groter gevoel van normaliteit verwerven (Pingitore & Ferszt, 2016). Toch kan dit delen als intiem en intensief ervaren worden (Ketokivi, 2010). Het delen van die ervaringen plaatst het eigen levensverhaal in perspectief, maar geeft ook het gevoel dat het eigen verhaal en ervaringen waardevol zijn (van Hoof et al., 2014). Hoewel sommigen het contact met lotgenoten als waardevol beschouwen (Schneidtinger & Haslinger-Baumann, 2019), wijzen anderen op het verlangen om relaties te ontwikkelen buiten de context van de geestelijke gezondheidszorg. Ze zouden bezorgd zijn dat te veel van hun leven wordt geïnvesteerd in de wereld van de mentale gezondheid (Tew et al., 2011). Zowel bonding (connectie met ‘mensen zoals ons’) en bridging (verbindingen maken tussen verschillende sociale statussen) dragen significant bij tot de geestelijke gezondheid van mensen (Tew, 2012).

Een ander luik van verbondenheid is de sociale inclusie (Tew et al., 2011). Herstellen is naast een individueel proces ook altijd een sociaal proces: men moet herstellen van sociale uitsluiting en de gevolgen die dit met zich meebrengt (Ware, Hopper, Tugenberg, Dickey & Fischer, 2007). Sociale inclusie is het deel uitmaken van sociale netwerken en het aangaan van betekenisvolle sociale en professionele activiteiten binnen de gemeenschap (Tew et al., 2011). Participatie aan een groep kan het gevoel van verbondenheid bevorderen. Wanneer individuen samenwerken met andere leden van de groep, kan dit hun positief zelfbeeld bevorderen. Zij behoren tot een groep waarin zij relevant zijn voor de anderen (Sayers & Stickley, 2018).

Ten slotte wordt de therapeutische relatie al lange tijd benadrukt als een cruciaal element in therapie, zowel bij volwassenen als bij jongeren (Labouliere, Reyes, Shirk, & Karver, 2017). Ook in het onderzoek van Lavik et al. (2018) waarin jongeren bevraagd worden naar de helpende aspecten van therapie, komt de kwaliteit van de therapeutische relatie naar voren als prioritair. Om dit te bereiken, moet de therapeut over enkele essentiële kwaliteiten beschikken. De therapeut dient warm, betrokken en geëngageerd te zijn (Lavik et al., 2018). Adolescenten benadrukken het belang van een therapeut die gevoelig en sensitief is voor hun gevoelens om zich veilig en ondersteund te voelen (Wilmots, Midgley, Thackeray, Reynolds & Loades, 2019). Ook in het onderzoek van Gibson et al. (2016) vinden adolescenten het belangrijk een clinicus te ontmoeten die streeft naar een natuurlijke, vriendelijke en therapeutische relatie (Gibson et al., 2016). Het tonen van een duidelijke en sterke emotionele reactie is hierbij van belang. Op die manier krijgen de jongeren het gevoel dat niet enkel de therapeut om hen geeft, maar

(20)

12

dat ze geleidelijk aan ook om zichzelf kunnen geven. Ten slotte zou een hulpverlener die betrokken en geëngageerd is, bijdragen tot het succes van therapie (Lavik et al., 2018).

1.2.1.2 Hoop en Optimisme:

Leamy et al. (2011) onderscheiden bij “hoop en optimisme over de toekomst” volgende subcategorieën: geloof in de mogelijkheid van herstel, motivatie om te veranderen, het hebben van dromen en aspiraties en het waarderen van succes (Sayers & Stickley, 2018).

Hoop is de katalysator van het herstelproces, aangezien herstel afhangt van het verlangen van de cliënt om beter te worden (Acharya & Agius, 2019). Snyder (2000) identificeerde hoop als de gemeenschappelijke factor in elke succesvolle therapie (Andresen, Oades & Caputi, 2003). De definitie van herstel voorziet het essentieel en motiverend uitgangspunt dat mensen grenzen en obstakels waarmee ze geconfronteerd worden, kunnen overwinnen (Slade, Amering & Oades, 2008). Om hoop te blijven waarborgen, dient de cliënt eraan herinnerd te worden dat herstel een lang proces kan zijn met tegenslagen onderweg (Farkas, 2007). Hoop is dus niet enkel een trigger voor herstel, maar behoudt ook het herstelproces (Andresen et al., 2003). Evenzeer is motivatie tot verandering essentieel. Een lage motivatie tot verandering kan zowel voortkomen uit de mentale gezondheidsproblemen zelf, als uit eerdere negatieve ervaringen met de hulpverlening (Brauers et al., 2016).

Een fundamenteel uitgangspunt voor hoop is dat niet enkel de hoop bij de cliënt ligt, maar dat ook professionals er dienen in te geloven dat iedere persoon mogelijkheden voor herstel heeft. Zij dienen gericht te zijn op de gezonde, adaptieve aspecten van de persoonlijkheid. De bejegening wordt gekarakteriseerd door respect en gelijkwaardigheid, een onvoorwaardelijke acceptatie, vertrouwen, begrip en empathie (Wilken, 2006). De hulpverlener moet in staat zijn om self-efficacy te ondersteunen. Als een hulpverlener vertrouwen heeft in de cliënt en zijn capaciteiten, kan dit immers selffulfilling prophecies in de hand werken, waarbij ook de cliënt overtuigd raakt van zijn capaciteiten (Bartelink, 2013). Belangrijk is dat de cliënt niet vereenzelvigd wordt met de ziekte, maar op de eerste plaats gezien wordt als (totale) persoon (Wilken, 2006). Uit het onderzoek van Andresen et al. (2003) blijkt dat veel personen het gevoel hadden dat ze bij het ontvangen van hun diagnose een prognose kregen dat alle hoop op herstel of op een tevreden leven ontkende (Andresen et al., 2003).

Bij adolescenten wordt hoop beschouwd als een protectieve factor bij psychische aandoeningen (Hagen, Myers & Mackintosh, 2005). Archer, Jiang, Thurston & Floyd (2019) wijzen eveneens op de beschermende factor die hoop kan bieden tijdens de adolescentie. Het hebben van doelgerichte en positieve toekomstwegen kunnen leiden tot een gevoel van doel en effectiviteit, wat een buffer vormt tegen risicovol gedrag. Verder rapporteren ze een positieve associatie tussen hoop en veilige gehechtheid met de ouders of ouderlijke verbondenheid. Ook is mogelijk dat steun van vrienden een positieve invloed heeft op het vermogen van adolescenten om doelen te plannen en te bereiken, wat op zijn beurt hoop kan bevorderen, maar dit moet nog verder onderzocht worden (Archer, Jiang, Thurston & Floyd, 2019).

(21)

13

1.2.1.3 Identiteit:

Leamy et al. (2011) definiëren identiteit als het herontdekken of herdefiniëren van een positief gevoel van eigenwaarde en het overwinnen van stigma (Sayers & Stickley, 2018).

Personen met een psychische aandoening voelen zich vaak machteloos of gestigmatiseerd door anderen, wat leidt tot de neiging om zich terug te trekken uit hun sociale leefwereld (Tew et al., 2011). Foucault (1961) werd zich bewust van de evolutie die meer en meer in ons spreken voorkomt, namelijk labeling. Hij wijst op het gevaar dat zich in de hulpverlening voordoet wanneer er gehandeld wordt naar het antwoord vinden op een hypothese. ‘Waanzin’ (zoals Foucault het benoemt) wordt op die manier beschouwd als een biologische of psychologische entiteit die wacht om klinisch getedecteerd of wetenschappelijk verklaard te worden (Mertens, VanHeule & van Hoey, 2015). De staat heeft in tijden van "kwaliteitszorg" de vervreemdende neiging om het vage te herleiden tot het algemene (De Bisschop, 2009). De diagnostische categorieën van de DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) zouden de bedoeling hebben om ‘heuristieken’ te vormen die bruikbaar zijn in de klinische praktijk en voor onderzoek. Toch hebben mensen de neiging om deze heuristieken als reële entiteiten te beschouwen (Mertens et al., 2015). Zorg op maat betekent dan het door de gestandaardiseerde DSM gelijkgeschakeld worden aan een symptoom om vervolgens het juiste en wetenschappelijk verantwoorde protocol voorgeschreven te krijgen (De Bisschop, 2009).

Het internaliseren van stigma binnen de eigen identiteit vormt een belemmering voor herstel doordat de eigenwaarde en hoop van de cliënt ondermijnd worden, alsook hun zelfeffectiviteit en zelfvertrouwen om deel te nemen aan reguliere sociale interacties (Tew et al., 2011). In werkelijkheid zijn labels niet meer dan paraplubegrippen die duiden op een verzameling symptomen die vaak samen voorkomen. Toch zijn we vaak geneigd om ze te beschouwen als verklaringen voor concreet gedrag (Mertens et al., 2015). Het is van groot belang om de cliënt niet te reduceren tot zijn symptomen, maar te erkennen in zijn ‘anders zijn’ (Tew et al., 2011).

Om dit te bewerkstelligen, moet er ruimte gemaakt worden voor mensen die anders zijn. Doortje Kal (2001) bepleit daartoe het ‘kwartiermaken’, ontmoetingsplekken waar ‘de ander’ anders kan zijn. Via kwartiermaken wordt er niet alleen ruimte gemaakt voor de ander, maar wordt het verschil eveneens geaccepteerd (Kal, 2001). Kwartiermaken houdt werken aan gastvrijheid in waarbij vooroordelen worden opgeschort (Van Regenmortel, 2008). Het wil de valkuil vermijden van een vermaatschappelijking die te hard gefocust is op de aanpassing van de ‘vreemde ander’ en richt zich op het gastvrij maken van de samenleving, ofwel het creëren van een ‘gastvrije niche’. Kwetsbare mensen vinden in niches anderen die emotioneel ondersteunend zijn en tijd hebben, en waar activiteiten plaatsvinden die door de betrokkene als zinvol worden ervaren. Niches zijn met andere woorden omgevingen waarin de betrokkene een gevoel voor eigenwaarde kan ontwikkelen (Kal, 2011). Het gaat hier niet enkel om de fysieke of geografische ruimte, maar eveneens is de stijl van de personen die de ruimte bewonen essentieel. Zij zorgen voor de ambiance en de sfeer waarin mensen onthaald worden in hun fundamenteel anders-zijn (De Bisschop, 2009).

(22)

14

Hoewel er weinig onderzoek te vinden is over kwartiermaken bij jongeren, geven jongeren in het onderzoek van Garcia et al. (2007) aan dat zij diensten waarderen waar een huiselijke, gastvrije, informele en ontspannen sfeer hangt. De houding en aanpak van het personeel zou hiertoe bijdragen (Garcia et al., 2007). In het onderzoek van Pingitore en Ferszt (2016) beschrijven de adolescenten het belang van het hebben van een veilige plek waar ze hun ervaringen, gedachten en gevoelens kunnen delen (Pingitore & Ferszt, 2016). Het onderzoek van Magalhaes en Calheiros (2020) benadrukt de nood aan een plaats waar jongeren de kans krijgen om deel te nemen aan besluitvormingsprocessen en waar respect geboden wordt voor hun privacy en identiteit (Magalhaes & Calheiros, 2020).

Het ontwikkelen van nieuwe vaardigheden en het aantonen van persoonlijke prestaties voedt een gevoel van eigenwaarde (Clarke et al., 2014). Door hernieuwde betekenis te geven aan de ervaren klachten, kwetsbaarheden en problemen ontstaat er een proces waarbij achter de identiteit van de cliënt weer een unieke persoon tevoorschijn komt, nog steeds met kwetsbaarheden, maar ook met een uniek verhaal en persoonlijke aspiraties (van Hoof et al., 2014). Adolescenten benadrukken in het onderzoek van Gulliver et al. (2010) het verlangen om terug de persoon te worden die ze echt waren of willen zijn zonder zich hierover te schamen. Ze willen een identiteit bewerkstelligen dat het toelaat om trots te zijn op zichzelf en niet één die gelijk staat met het hebben van een psychiatrische diagnose (Gulliver et al., 2010).

1.2.1.4 Zingeving

Zingeving gaat met name om betekenisgeving aan de eigen psychische klachten, aan gebeurtenissen in het eigen leven en aan de wijze waarop een en ander heeft geleid tot de huidige situatie (van Hoof et al., 2014) .

De term zingeving wordt op twee verschillende manieren ingevuld. Enerzijds wordt er verwezen naar de fundamentele concepten, ideeën, waarden en opvattingen van waaruit men zichzelf en de eigen omgeving ziet en op basis waarvan er aan de ziekte betekenis gegeven wordt (Andresen et al. 2003; van Hoof et al., 2014). Anderzijds duidt zingeving op het (her)definiëren van de persoonlijke zingeving van cliënten als gevolg van de ziekte (Andresen et al., 2003). Volgens van Hoof et al. (2014) worden in herstelverhalen van mensen met psychische aandoeningen vaak nieuwe betekenissen aan de aandoening toegekend en wordt er uitleg gegeven aan eerdere feiten en levensgebeurtenissen. Het bestaan van de psychische aandoening wordt niet ontkend, maar raakt meer geïntegreerd in het eigen levensverhaal en in het leven van betrokkenen (van Hoof et al., 2014). Er wordt een plaats gegeven aan dat wat overweldigend is, zodat dit het eigen leven niet langer kan beheersen (Boevink & Dröes, 2005). Verscheidene artikelen beschrijven het belang van het hebben van een betekenis of een doel in het leven. Vaak verliest een cliënt door zijn psychische aandoening zijn oorspronkelijke levensdoelen en moeten er nieuwe waarden en doelen gevonden worden. Het opnieuw vinden van betekenis in het leven is een integraal onderdeel van het herstelproces en kan sterk variëren tussen individuen en over tijd (Andresen et al., 2003).

(23)

15

Uit de ervaringen van de adolescenten uit het onderzoek van Schneidtinger en Haslinger-Baumann (2019) kan geconcludeerd worden dat een betekenis hebben in het leven even belangrijk is voor adolescenten als voor volwassenen. Ondanks bij volwassenen spiritualiteit beschreven wordt als een belangrijke component voor persoonlijk herstel (Leamy et al., 2011), wordt het belang van spiritualiteit of religie niet benoemd door de jongeren. De jongeren rapporteren betekenis te halen uit relaties, hobby’s, school of werk. Toch is het niet makkelijk voor de jongeren om te definiëren wat hen betekenis geeft. Ook zijn doelen heel erg individueel en vloeit dit voort uit hun persoonlijke levensgeschiedenis (Schneidtinger en Haslinger-Baumann, 2019).

1.2.1.5 Empowerment

Het herstelproces is een emancipatorisch ontwikkelingsproces, waarbij de persoon zich door het (her)ontdekken en ontwikkelen van competenties tracht los te maken van de belemmeringen die samenhangt met de ziekte en het ‘psychiatrisch patiënt’ zijn (Wilken, 2006). Leamy et al. (2011) categoriseren empowerment onder de volgende rubrieken: persoonlijke verantwoordelijkheid, controle over het eigen leven en focus op sterktes (Sayers & Stickley, 2018).

Empowerment speelt een essentiële rol voor professionals in de psychosociale sector die zich richten op de zelfverwezenlijkende krachten en middelen van personen als buffer voor de uitdagingen waarmee ze te maken krijgen (Schmolke, Amering & Svettini, 2017). Empowerment erkent de aanwezigheid van fundamentele uitsluitingsmechanismen in een samenleving en focust op het herstel van verbindingen opdat iedereen aansluiting kan vinden en volwaardig kan participeren aan die samenleving. Centrale principes zijn daarbij: focussen op de eigen krachten van mensen, groepen en organisaties, appelleren op hun veerkracht en verbindingen maken tussen diverse groepen (Van Regenmortel & Peeters, 2010). Empowerment is een effectief hulpmiddel voor professionals om vaak vergeten sterktes en capaciteiten van hun cliënten te versterken, met als doel hun autonomie en actieve participatie aan de samenleving terug te winnen (Schmolke et al., 2017).

Bij jongeren is er een toenemende erkenning van het belang van empowerment vanuit het perspectief van jongeren. Als gevolg hiervan is er een toenemende nood aan diensten die gericht zijn op empowerment (Grealish et al., 2016). Uit het onderzoek van Laugharne en Priebe (2006) blijkt dat cliënten die bij de mentale gezondheidszorg een behandelingskeuze krijgen, meer kans hebben om in behandeling te gaan en in behandeling te blijven (Laugharne & Priebe, 2006). Ook in het onderzoek van Gibson et al. (2016), waar de ervaring van adolescenten bevraagd wordt met betrekking tot psychologische diensten, waarderen jonge cliënten diensten die hen autonomie en controle toestaan. Dit bevat zowel de keuze hebben tot deelnemen aan de psychologische dienst, als het tempo waarin hun engagement vordert (Gibson et al., 2016). Verder willen jongeren zeggenschap hebben over wat de focus van de interventie is en over beslissingen die gemaakt worden (Gibson et al., 2016; Grealish et al., 2016). Uit het onderzoek van Naert, Vanderplasschen en Roose (2017) blijkt eveneens het belang dat jongeren hechten aan een actieve inspraak in hun hulpverleningstraject. Het gewicht ligt vooral op voldoende afstemming op waar zij op een bepaald moment nood aan hebben en op het krijgen van

(24)

16

voldoende ruimte om hun verhaal te doen. Op maat werken betekent dan ook dat de hulpverlener het tempo van de jongeren volgt en hen voldoende tijd geeft (Naert, Vanderplasschen & Roose, 2017). Ten slotte ontkent een gebrek aan ondersteunende en interpersoonlijke relaties een gevoel van empowerment. Dit verhoogt sociaal isolement bij jongeren, aangezien dit hun toegang tot onderwijs, werk en sociale relaties belemmert (Grealish et al., 2016). Uit deze onderzoeken kan gesteld worden dat empowerment een mechanisme is dat bijdraagt aan een betere geestelijke gezondheid, welzijn en herstel van jongeren (Grealish et al., 2016).

Een empowerende hulpverlening wordt ook wel ‘krachtgerichte zorg’ genoemd. Centraat staat dat mensen (opnieuw) greep krijgen op hun eigen leven en hun omgeving zodat er opnieuw aansluiting is met zichzelf en anderen, de nabije omgeving en de samenleving. Op die manier kan op maat van de betrokkene volwaardig worden deelgenomen aan de samenleving (Van Regenmortel, 2009). Het geloof in eigenheid en in eigen kunnen voedt het proces van empowerment (Wilken, 2006).

Hier zijn ook een aantal valkuilen aan verbonden. Ten eerste moeten we ons ervan behoeden dat de nadruk op eigen kracht en verantwoordelijkheid niet doorschiet naar ‘eigen schuld, dikke bult’ en uiteindelijk zou leiden tot negatieve gevoelens en een aanpak gekenmerkt door repressie en sancties (Van Regenmortel, 2009). Vervolgens is autonomie (waar de focus op gelegd wordt) ook niet van buitenaf af te dwingen. Empowerment kan niet gegeven of opgelegd worden aan anderen. Hulpverleners kunnen wel een faciliterend klimaat creëren om empowerment ‘mogelijk te maken’, hiervoor wordt ook wel de term ‘to enable’ gebruikt. ‘Enabling niches’ zijn dan omgevingen die mensen stimuleren en ondersteunen om te groeien in hun krachten, die uitnodigen tot zelfontplooiing (Van Regenmortel & Peeters, 2010).

(25)

17

1.2.2. Presentie

In het onderzoek van Lavik et al. (2018) kunnen de ervaringen van de jongeren met betrekking tot wat goede hulpverlening is, gelinkt worden aan de presentiebenadering van Andries Baart. Deze benadering is verder ook betekenisvol in een proces van vermaatschappelijking en empowerment. Presentie betekent er zijn voor de ander. De focus ligt op de goede en nabije relatie, eerder dan het zo snel mogelijk oplossen van problemen (Baart & Steketee, 2003). Bij presentie draait alles om aansluiting: het aanbieden van aanknopingspunten om maatschappelijk te participeren naar eigen wensen en vermogens. Om dit te realiseren is het nodig dat professionals een ‘nabije relatie’ aangaan (Kal, 2012). De professional sluit aan door aandacht te hebben voor de waardigheid van de ander. Het draait om het erkennen van de ander zodat deze – hoe anders ook – voluit in tel is. Het gaat om wederzijdsheid, om alledaagse werkvormen, aansluiting bij de leefwereld, om het beste van zijn of haar mogelijkheden tot uiting te laten komen en niemand ooit af te schrijven, om een soort voorzichtige traagheid en een zogeheten ‘latende modus’ van werken die ruimte geeft aan wat zich niet maken of afdwingen laat (Baart & Steketee, 2003). De kern van de presentiebenadering is niet het aanbod of de hulpvraag, maar net om contact te maken met het verlangen van de betrokkene en het hulpaanbod enkel daarop afstemmen (Baart, 2007). Jongeren erkennen zelf ook het belang van een hulpverlener die aanwezig is als een authentieke mens (Lavik et al., 2018). Op die manier wordt er een relatie bewerkstelligd waar de hulpverlener zich positioneert als vriend, eerder dan als hulpverlener (Gibson et al., 2016). Om authentiek te zijn is het nodig dat de hulpverlener aanwezig is op een ‘casual’ manier en af en toe zelfonthulling toepast op een emotioneel gereguleerde manier (Lavik et al., 2018). Door zelfonthulling toe te passen toont de hulpverlener aan dat hij zelf niet perfect is (Gibson et al., 2016).

Een hulpverlener die present is, zal intens deelhebben aan alledaagsheid. Het gaat hierbij om het doen van gewone dingen op een vriend-achtige manier: samen eten of voetballen, samen een spel spelen of een wandeling gaan maken. In die concreetheid vindt het onopgeefbare trefwoord van menselijkheid plaats, namelijk verbondenheid. Professionals nemen hier gewoonlijk een (onbewuste) afstand in: in het gebruik van onze professionele blik en taal, in de manier en het ritme van werken én ook ruimtelijk (Baart & Steketee, 2003). Het gebruiken van een alledaagse taal en een ontspannen houding van de therapeut helpt jongeren net om hun ware zelf terug te onthullen (Lavik et al., 2018). Professionals worden opgelegd te werken met bureaucratische regels en logica, met instrumenten, methodieken en middelen die een afstand creëren (Baart, 2007). Het is niet langer toegelaten om het "ongedefinieerde" open te laten staan, het moet bepaald en behandeld worden (De Bisschop, 2009). Voorgebakken methodieken zijn vaak wel evidence based, maar ze blijven volgens Wilken (2006) al te vaak buiten de leefwereld van de betrokkenen (Wilken, 2006). Bovendien is hun handelen al te vaak gefixeerd op de problemen, wat maar een deelgebied is van het alledaagse (Baart & Steketee, 2003). Hulpzoekenden kunnen zich volgens Baart niet altijd laten zien zoals ze zijn, maar moeten in plaats daarvan een onvolledig en vervormd beeld van zichzelf en van hun vragen geven in een taal die niet van hen is, maar van de professional (Kal, 2012). Er wordt al te vaak een wetenschappelijke ‘vertaling’ gemaakt van cliëntverhalen (Baart, 2007). De presentiebeoefenaar is sensitief voor meerdere aspecten van het alledaagse en voor het openen van potenties ervan. Presentie gaat in tegenstelling tot het professionele

(26)

18

discours over gewone taal en over alledaagse omgangs- en werkvormen, werkplekken en werkrollen. Ernstige zaken kunnen aangesneden worden door met elkaar op te trekken, niet enkel door zware hulpverlenende gesprekken te voeren. De omgang tussen de hulpverlener en de ander is dikwijls heel hartelijk en informeel (Baart & Steketee, 2003). In plaats van te focussen op een hulpverlening die moet resulteren in een objectiveerbaar en evalueerbaar resultaat, leert de presentiebeoefenaar de “buiten-positie” te verdragen. Dit heeft niets te maken met passiviteit of onverschilligheid, maar presenteert een manier van aanwezig-zijn waarbinnen de ander zelf een stap kan zetten (De Bisschop, 2009).

Om presentie te garanderen op het niveau van voorzieningen zijn in de eerste plaats de beschikbaarheid en toegankelijkheid van belang. Het gaat dan om voorzieningen (en hulpverleners) waar regelmatig contact mee onderhouden kan worden. Indien er echter een terugval dreigt, gaat het er ook om dat er snel gebruik gemaakt kan worden van een klinische voorziening, zonder geconfronteerd te worden met allerlei bureaucratische procedures. In de tweede plaats dienen voorzieningen en programma’s aan te sluiten bij wat de persoon op dat moment nodig heeft. Een goede dialoog met de cliënt is nodig om vast te stellen wat zijn behoeften zijn en om vervolgens de best passende hulp te bieden (Wilken, 2006).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

wetgever met de invoering van artikel 52a AWR voor ogen had, niet wordt geboden indien de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen de informatiebeschikking kan worden omzeild via

toekomstverbeelding buitengewoon persoonlijk is, zo dus ook die van de deelnemende leerlingen. De grotendeelse overeenkomst in de gerapporteerde ervaringen van de leerlingen

Omdat huizen, voorzieningen en huisdieren niet onlosmakelijk zijn verbonden met de wijk de Hoogte kan het hierdoor zijn dat jongeren een minder sterke binding hebben met de

Het is voor hun wel een vakantie, maar in het eind moet er wel een competitie inzitten, want anders is het ook niet leuk meer, gewoon uitdagingen maken, want waarom zou je als 13

Uit het dagboekonderzoek, dat is gehouden onder 14 jongeren, komt naar voren dat het gemiddelde aantal alcoholreclames dat daadwerkelijk wordt waargenomen door jongeren ligt op 9

Kinderen en jongeren die zich bij één of meerdere van deze groepen thuis voelen gaven vaker dan andere deelnemers aan dat ze nu meer gepest worden dan voor de coronacrisis (22%

This is contrary to the guiding principles of the UN Convention on the Rights of the Child, the essence of which is the recognition of children and young people as a group of

Ook bij de geregistreerde handel in drugs (zowel hard- als softdrugs) zijn de meeste verdachten afkomstig uit Nederland, maar zijn er relatief veel verdachten met Marokko