• No results found

Hoe leid je een inclusieve gemeenschap in de ouderenzorg?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoe leid je een inclusieve gemeenschap in de ouderenzorg?"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoe leid je een inclusieve

gemeenschap in de

ouderenzorg?

Een onderzoek naar leiderschap in de ouderenzorg om een

inclusieve gemeenschap te bevorderen

Elien Oosterwegel s4469046 September 2019

RADBOUD UNIVERSITEIT NIJMEGEN

FACULTEIT DER MANAGEMENTWETENSCHAPPEN

MASTERTHESIS OPLEIDING BESTUURSKUNDE

(2)

2

Samenvatting

In dit onderzoek wordt ingegaan op leiderschap voor het bevorderen van inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van woonzorgcentrum Humanitas Deventer. De doelstelling van dit onderzoek luidt: ‘Inzicht verkrijgen in welke mate situationeel leiderschap, met de focus op cultuurverandering en innovatie door directie en management, aanwezig is in woonzorgcentrum Humanitas Deventer dat streeft naar het bevorderen van een inclusieve gemeenschap in de ouderenzorg, teneinde een advies te kunnen geven aan woonzorgcentrum Humanitas Deventer over hoe een inclusieve gemeenschap verder kan worden bevorderd en welke vorm van leiderschap hierbij kan worden gehanteerd.’.

Eerdere theorie wees op verschillende stappen die van invloed zijn op inclusieve gemeenschapsvorming in metropolitische gebieden. Deze literatuur is in dit onderzoek geclusterd tot inspireren, mobiliseren en motiveren en is toegepast op de ouderenzorg. Daarnaast is in het theoretisch kader beredeneert dat situationeel leiderschap passend is voor inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg.

Met behulp van een enkelvoudige casestudy met drie verschillende subcases, bestaande uit projecten gericht op inclusie binnen de organisatie woonzorgcentrum Humanitas Deventer, wordt de hoofdvraag beantwoord. Deze vraagstelling luidt: ‘In hoeverre is situationeel leiderschap, met de focus op cultuurverandering en innovatie door management en directie, aanwezig in woonzorgcentrum Humanitas Deventer dat streeft naar het bevorderen van een inclusieve gemeenschap in de ouderenzorg?’ Op basis van interviews met personen die betrokken zijn bij deze projecten, documentenanalyse van documenten waarin wordt ingegaan op deze projecten en participerende observatie concludeert dit onderzoek dat er gesteld kan worden dat het over het algemeen ruim voldoende is gesteld met deze inclusie. De organisatie biedt hierbij met name ondersteuning aan de doelgroep cliënten. Aan de hand van theorie zijn een aantal verbeterpunten te onderscheiden voor het bevorderen van een inclusieve gemeenschap en er is gekeken in hoeverre woonzorgcentrum Humanitas Deventer daarop inzet. Hieruit bleek dat de organisatie inzet op al deze punten, maar dat er wel een aantal verbeterpunten zijn. Deze hebben met name betrekking op ‘group participation’ en ‘increasing dialogue’. Dit richt zich op dat er vanuit de organisatie veel aandacht is voor de doelgroep cliënten, vanwege de functie van het woonzorgcentrum. Ook blijkt dat er meer kan worden ingezet op contact tussen de verschillende doelgroepen (en de mensen binnen dezelfde doelgroep). Kijkend naar het leiderschap blijkt dat er geen specifieke aandacht is voor de koppeling van de leiderschapsstijl aan het competentieniveau van de volgers. Uit het onderzoek blijkt dat de organisatie veel ondersteuning biedt en weinig sturing en controle. In sommige projecten betekent dit dat dit leidt tot de juiste leiderschapsstijl volgens de theorie van het situationeel leiderschap, maar dit geldt niet voor alle

(3)

3 projecten. Het antwoord op de hoofdvraag in hoeverre situationeel leiderschap, met de focus op cultuurverandering en innovatie, aanwezig is in woonzorgcentrum Humanitas Deventer dat streeft naar het bevorderen van een inclusieve gemeenschap is dus dat voor deze vorm niet bewust aandacht is bij de projecten die gericht zijn op inclusie. Dit kan toenemen door de koppeling met het competentieniveau van de volgers nadrukkelijker te leggen om de ontwikkeling van de projecten gericht op een inclusieve gemeenschapsvorming beter te laten verlopen. Sommige projecten vragen (in de beginfase), wanneer het competentieniveau van een volger laag is, juist om sturing en controle.

De aanbevelingen die op basis van dit onderzoek worden gedaan aan woonzorgcentrum Humanitas Deventer zijn gericht op het verder verbeteren van de inclusie en het leiderschap gericht op het bevorderen van een inclusieve gemeenschap en het in de praktijk brengen van de leiderschapsvorm situationeel leiderschap. Er wordt geadviseerd om activiteiten te organiseren waarbij leden van de gemeenschap elkaar ontmoeten om inclusie verder te bevorderen. Daarnaast wordt wat betreft het leiderschap geadviseerd om meer aandacht te besteden aan het koppelen van de leiderschapsstijl aan het competentieniveau van de volgers,

(4)

4

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie ‘Hoe leid je een inclusieve gemeenschap in de ouderenzorg? -

Een onderzoek naar leiderschap in de ouderenzorg om een inclusieve gemeenschap te bevorderen’. Het onderzoek voor deze scriptie is uitgevoerd in het kader van mijn masterthesis voor de opleiding Bestuurskunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen met als specialisatie Publiek Management. Van maart 2019 tot en met augustus 2019 ben ik bezig geweest met het onderzoek en het schrijven van deze thesis.

Deze scriptie is geschreven in opdracht van Humanitas Deventer. Door middel van een kwalitatief onderzoek heb ik onder begeleiding van mevrouw Stiller onderzoek gedaan naar leiderschap om een inclusieve gemeenschap in de ouderenzorg te bevorderen.

Ik wil mijn begeleider, mevrouw Stiller, graag bedanken voor haar hulp bij het schrijven van mijn scriptie. Daarnaast wil ik mijn stagelocatie, Humanitas Deventer, en haar medewerkers graag bedanken voor de door hun geboden hulp. Zonder hun hulp had ik dit onderzoek niet kunnen uitvoeren. Ook wil ik graag mijn vriend, familie en vrienden bedanken voor hun steun.

Ik wens u veel leesplezier toe.

Elien Oosterwegel

(5)

5 Inhoud Samenvatting ... 2 Voorwoord ... 4 Hoofdstuk 1: Inleiding... 7 1.1 Aanleiding ... 7 1.2 Probleemstelling ... 8

1.3 Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie ... 9

1.4 Voorbeschouwing theoretisch kader ... 10

1.5 Voorbeschouwing methodologisch kader ... 10

1.6 Leeswijzer ... 11

Hoofdstuk 2: Beleidskader ... 12

2.1 Aandacht voor sociale inclusie ... 12

2.2 Transitie ouderenzorg ... 12

2.3 Uitdagingen voor de ouderenzorg ... 13

2.4 Gemeenschapsvorming ... 14

Hoofdstuk 3: Theoretisch kader ... 15

3.1 Wat houdt inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg in? ... 15

3.2 Wat is volgens wetenschappelijke literatuur van invloed op het bevorderen van een inclusieve gemeenschap? ... 17

3.3 Welk leiderschap is volgens de wetenschappelijke literatuur geschikt voor inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg? ... 22

3.4 Conceptueel model ... 28

Hoofdstuk 4: Methoden en technieken ... 30

4.1 Onderzoeksstrategie en selectie van onderzoekseenheden ... 30

4.2 Methoden van dataverzameling en databronnen ... 31

4.3 Betrouwbaarheid en validiteit ... 33

4.4 Operationalisatie ... 34

Hoofdstuk 5: Analyse ... 39

5.1 Casusbeschrijving Woonzorgcentrum Humanitas Deventer ... 39

5.2 In hoeverre is er sprake van een inclusieve gemeenschap bij woonzorgcentrum Humanitas Deventer? ... 42

5.3 In hoeverre is er bij woonzorgcentrum Humanitas Deventer aandacht voor de factoren die volgens de wetenschappelijke theorie van invloed zijn op inclusieve gemeenschapsvorming? ... 49

5.4 In hoeverre hanteert woonzorgcentrum Humanitas Deventer het leiderschap dat volgens de wetenschappelijke literatuur een inclusieve gemeenschap in de ouderenzorg bevordert? ... 59

(6)

6 Hoofdstuk 6: Conclusies ... 63 6.1 Conclusie ... 63 6.2 Discussie ... 64 6.3 Aanbevelingen ... 67 Referenties: ... 69 Bijlagen ... 73 Bijlage 1: Interviewguides... 74 Bijlage 2: Respondentenlijst ... 79 Bijlage 3: Documentenlijst ... 80 Bijlage 4: Waarnemingsschema ... 81

(7)

7

Hoofdstuk 1: Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aanleiding van dit onderzoek en vervolgens op de probleemstelling aan de hand van de doelstelling en de vraagstelling. Aansluitend worden de wetenschappelijke en de maatschappelijke relevantie besproken en worden voorbeschouwingen gegeven van het theoretisch en het methodologisch kader. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een leeswijzer.

1.1 Aanleiding

Bussemaker stelt in haar oratie (Leids Universitair Medisch Centrum, 2019) dat er in de zorgsector dringend behoefte is aan effectieve instrumenten die gericht zijn op het bevorderen van inclusiviteit, omdat de ongelijkheid tussen mensen in Nederland groot is. Op dit moment is er zowel in de politiek als in de wetenschap nog weinig bekend over succesvolle aanpakken om deze verschillen te verkleinen. Zij stelt dat “gezondheid niet alleen een individuele kwestie is, maar verbonden is met andere karakteristieken van groepen mensen” (Leids Universitair Medisch Centrum, 2019). Het is dus een sociale kwestie. Mensen moeten in een bredere context worden gezien en we moeten volgens haar afscheid nemen van de dwingende wijze waarop protocollen en standaarden de zorg op dit moment bepalen.

Humanitas Deventer is een zelfstandig woonzorgcentrum in de Deventer wijk Keizerslanden die zich ook bezighoudt met deze sociale kwestie. Zij zijn een organisatie die een plezierige en veilige woonomgeving willen bieden aan hun bewoners (Humanitas Deventer, z.j.a). Deze bewoners zijn senioren met een behoefte aan ondersteuning op gebied van wonen, welzijn en zorg, maar daarnaast faciliteert woonzorgcentrum Humanitas Deventer projecten om ook andere lagen van de samenleving te bereiken (Humanitas Deventer, 2019). Voorbeelden van deze projecten zijn een ondersteunings/woonvorm voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, ‘woonstudenten’ en het invoeren van ‘buurtmaatjes’ voor meer sociaal contact. Al deze experimenten zijn gefocust op het beste uit de bewoners van het woonzorgcentrum te halen. Hierbij staat de mens centraal, net als het respect voor de eigenheid van iedere individuele bewoner, cliënt of buur om zichzelf te kunnen zijn (Humanitas Deventer, z.j.a). In de missie van Humanitas Deventer (z.j.a) staat dan ook vermeld dat zij ervoor zorgen dat mensen zichzelf kunnen zijn in een huiselijke woonomgeving, maar dat Humanitas daarnaast met al haar functies en mogelijkheden ook ‘een goede buur’ is voor de wijkbewoners.

In de gehandicaptensector wordt al langer ingezet op deze sociale kwestie. Mensen met psychiatrische problemen of verstandelijke beperkingen willen meedoen in de maatschappij en er ook ‘bijhoren’ (Kennisplein gehandicaptensector, z.j.). Dit ‘erbij horen en meedoen’ wordt ook wel sociale inclusie genoemd. Een inclusieve samenleving staat voor een samenleving waaraan iedereen kan meedoen (Vilans, 2015). Centraal hierbij staat dat mensen met een beperking ook gewoon een burger zijn, net als ieder ander. Zij maken ook deel uit van de maatschappij en hebben meer sociale rollen dan alleen die van cliënt in een zorginstelling. Stichting Disability Studies in Nederland (z.j.) verstaat de

(8)

8 volgende definitie voor een inclusieve stad of gemeente: “een stad(sdeel) of gemeente, waarin mensen met een beperking (fysiek, verstandelijk, zintuiglijk of psychisch), net als andere mensen, vanzelfsprekend deel uitmaken van de samenleving.”. Een inclusieve stad kent volgens hen een inclusieve cultuur, inclusief beleid en inclusieve praktijk, waarbij gezamenlijk denken en doen, participatie en diversiteit centraal staat.

Humanitas Deventer zet in op het bevorderen van een inclusieve gemeenschap op een kleinere schaal, namelijk op het niveau van het woonzorgcentrum en de functie hiervan in de wijk. Tegelijkertijd vraagt de zorgorganisatie zichzelf af hoe hier leiding aan kan worden gegeven en geeft aan behoefte te hebben aan advies hierover. In dit onderzoek wordt ingegaan op wat volgens wetenschappelijke literatuur van invloed is op deze inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg en welk leiderschap hierbij passend is. In het theoretisch kader wordt verondersteld dat verschillende stappen van invloed zijn op de inclusieve gemeenschapsvorming en dat situationeel leiderschap met de focus op cultuurverandering en innovatie door het management en de directie een geschikte leiderschapsvorm is. In dit onderzoek wordt vervolgens naar de aanwezigheid hiervan in de praktijk gekeken. Aan de hand hiervan worden aanbevelingen gedaan aan de organisatie over hoe zij een inclusieve gemeenschap verder kunnen bevorderen en welke vorm van leiderschap zij hierbij kunnen hanteren

1.2 Probleemstelling

Aan de hand van bovenstaande aanleiding kan de probleemstelling worden geformuleerd. Deze probleemstelling geeft de kern van dit onderzoek weer en bestaat uit een doel- en vraagstelling. De doelstelling van het onderzoek luidt:

Inzicht verkrijgen in welke mate situationeel leiderschap, met de focus op cultuurverandering en innovatie door directie en management, aanwezig is in woonzorgcentrum Humanitas Deventer dat streeft naar het bevorderen van een inclusieve gemeenschap in de ouderenzorg, teneinde een advies te kunnen geven aan woonzorgcentrum Humanitas Deventer over hoe een inclusieve gemeenschap verder kan worden bevorderd en welke vorm van leiderschap hierbij kan worden gehanteerd.

De vraagstelling van het onderzoek luidt:

In hoeverre is situationeel leiderschap, met de focus op cultuurverandering en innovatie door management en directie, aanwezig in woonzorgcentrum Humanitas Deventer dat streeft naar het bevorderen van een inclusieve gemeenschap in de ouderenzorg?

Deze vraagstelling wordt beantwoord aan de hand van zes deelvragen: 1. Wat houdt inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg in?

2. Wat is volgens wetenschappelijke literatuur van invloed op het bevorderen van een inclusieve gemeenschap?

(9)

9 3. Welk leiderschap is volgens de wetenschappelijke literatuur geschikt voor inclusieve

gemeenschapsvorming in de ouderenzorg?

4. In hoeverre is er sprake van een inclusieve gemeenschap bij woonzorgcentrum Humanitas Deventer?

5. In hoeverre is er bij woonzorgcentrum Humanitas Deventer aandacht voor de factoren die volgens de wetenschappelijke theorie van invloed zijn op inclusieve gemeenschapsvorming? 6. In hoeverre hanteert woonzorgcentrum Humanitas Deventer het leiderschap dat volgens de

wetenschappelijke literatuur een inclusieve gemeenschap in de ouderenzorg bevordert?

Met behulp van bovenstaande deelvragen wordt gepoogd de hoofdvraag te beantwoorden. De eerste deelvraag is erop gericht om in beeld te brengen wat een inclusieve gemeenschap in de ouderenzorg inhoudt. Vervolgens wordt in de tweede deelvraag ingegaan op wat volgens de wetenschappelijke literatuur van invloed is op het bevorderen van een inclusieve gemeenschap, waarna in de derde deelvraag aandacht is voor leiderschap dat hierbij volgens de wetenschappelijke literatuur geschikt is. Aan de hand van deze drie vragen worden voor dit onderzoek relevante wetenschappelijke theorieën besproken. Daarna wordt ingegaan op de empirie. In de vierde deelvraag wordt ingegaan op in hoeverre er bij woonzorgcentrum Humanitas sprake is van inclusieve gemeenschapsvorming. In de vijfde deelvraag wordt ingegaan op in hoeverre woonzorgcentrum Humanitas Deventer aandacht besteed aan de factoren die van invloed zijn op een inclusieve gemeenschap. De laatste deelvraag richt zich op in hoeverre het door de literatuur geschikt geachte leiderschap aanwezig is in de praktijk bij het woonzorgcentrum. Aan de hand hiervan kan worden beargumenteerd welke aanpassingen woonzorgcentrum Humanitas kan doorvoeren om een inclusieve gemeenschap verder te bevorderen.

1.3 Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie

Dit onderzoek gaat in op de factoren die van invloed zijn op inclusieve gemeenschapsvorming en het leiderschap voor een organisatie gericht op ouderenzorg dat hierbij passend is. De laatste jaren is meer onderzoek gedaan naar een inclusieve gemeenschap. Zo haalt Brummel (2014) Spierts (2014) aan die stelt dat de verbinding tussen de wetenschap en de welzijnssector moeizaam verloopt. Dit wordt mede veroorzaakt door de pragmatische instelling van de praktijk. Dit blijkt ook uit het gebrek aan literatuur over gemeenschapsvorming in de ouderenzorg. De theorie die in dit onderzoek is gebruikt is oorspronkelijk gericht op gemeenschapsvorming als proces voor het versterken van sociale rechtvaardigheid in grote metropolitische gebieden en wordt in dit onderzoek gebruikt om te kijken in hoeverre dit ook geldt voor gemeenschapsvorming in de ouderenzorg. Daarnaast bestaat er veel wetenschappelijke literatuur over verschillende vormen van leiderschap, waar onder andere door Hersey (2019) over geschreven is. Een deel van deze literatuur over leiderschap gaat specifiek in op leiderschap in gezondheidszorgorganisaties, maar de verbinding tussen leiderschap en het bereiken van een inclusieve gemeenschap in de ouderenzorg is onderbelicht. Door specifiek deze koppelingen te leggen

(10)

10 biedt het onderzoek een nieuwe wetenschappelijke kijk op inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg en hierbij passend leiderschap.

Daarnaast is het onderzoek ook maatschappelijk relevant, omdat het voor een organisatie als Humanitas inzichten biedt voor het bevorderen van inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg en een hiervoor geschikte leiderschapsvorm. Aan de hand hiervan kunnen verbeterpunten worden opgesteld en ingevoerd. Dit onderzoek is specifiek gericht op leiderschap bij een organisatie in de ouderenzorg die zich richt op het bevorderen van een inclusieve gemeenschap, maar kan ook voor andere organisaties (bijvoorbeeld in de langdurige zorg) nuttig zijn. Het doen van onderzoek naar leiderschap in een zorginstelling die een inclusieve gemeenschap bevordert, kan kennis opleveren voor andere (zorg)organisaties. Dit kan andere partijen inspireren om zich in te zetten voor een inclusieve samenleving. Deze kennis over inclusie kan ook bruikbaar zijn voor organisaties die zich bezighouden met het bevorderen van participatie, zoals bijvoorbeeld de overheid.

1.4 Voorbeschouwing theoretisch kader

Enerzijds zijn de theorieën die in dit onderzoek gebruikt worden gericht op stappen die van invloed zijn op het bevorderen van een inclusieve gemeenschap. Hiervoor is gebruik gemaakt van de theorie van Checkoway (2013) over gemeenschapsvorming als proces voor het versterken van sociale rechtvaardigheid in grote metropolitische gebieden. In dit onderzoek zijn deze stappen van het proces om een inclusieve gemeenschap te bevorderen samengevoegd tot de variabelen inspireren, mobiliseren en motiveren en dit wordt toegepast op de ouderenzorg. Anderzijds wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van theorie van onder andere Hersey (2019) over situationeel leiderschap met de focus op cultuurverandering en innovatie dat hierbij passend is. Dit is gericht op het niveau van de organisatie. De kernbegrippen in dit onderzoek zijn inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg en leiderschap. In het theoretisch kader wordt een koppeling gemaakt tussen de verschillende theorieën. Allereerst wordt ingegaan op wat een inclusieve gemeenschap inhoudt en de factoren die hier invloed op hebben. Daarna wordt ingegaan op leiderschap dat hierbij passend is.

1.5 Voorbeschouwing methodologisch kader

Dit is een praktijkgericht onderzoek. Er wordt gekeken naar hoe de inclusieve gemeenschap van woonzorgcentrum Humanitas Deventer kan worden verbeterd. De vraagstelling wordt beantwoord door het uitvoeren van kwalitatief onderzoek met als onderzoeksontwerp een enkelvoudige casestudy. Hierbij zal gekeken worden naar de casus van woonzorgcentrum Humanitas Deventer. Deze enkelvoudige casestudy bestaat uit drie subcases. Dit zijn drie projecten die binnen de organisatie worden uitgevoerd met als doel om de inclusieve gemeenschap te bevorderen. Het onderzoek is evaluerend van aard, omdat wordt ingegaan op hoe het is gesteld met de inclusieve gemeenschapsvorming bij woonzorgcentrum Humanitas Deventer aan de hand van een beoordelingskader op basis van de stappen die van invloed zijn op inclusieve gemeenschapsvorming en leiderschap dat hierbij passend is. De onderzoeksmethoden

(11)

11 zijn literatuurstudie gericht op theorie over een inclusieve gemeenschap en leiderschap, documentanalyse van documenten gericht op het beleid met betrekking tot het bevorderen van de inclusieve gemeenschap, participerende observatie en interviews met de directie, managers, werknemers, bewoners en deelnemers.

1.6 Leeswijzer

In het tweede hoofdstuk wordt het beleidskader geschetst. Het theoretisch kader van dit onderzoek wordt in het derde hoofdstuk besproken. Vervolgens wordt in het vierde hoofdstuk ingegaan op de methoden en technieken. In het vijfde hoofdstuk staan de resultaten van het onderzoek centraal door middel van een case-beschrijving en de analyse. Tot slot wordt ingegaan op de conclusies en de reflectie van dit onderzoek.

(12)

12

Hoofdstuk 2: Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleidskader dat is gericht op leiderschap voor een inclusieve gemeenschap in de ouderenzorg. Allereerst wordt ingegaan op de aandacht voor sociale inclusie aan de hand van de rechten voor mensen met een beperking die voortkomen uit het VN-verdrag Handicap. Vervolgens wordt ingegaan op de transitie van de ouderenzorg in Nederland van de laatste jaren. Ook wordt er aandacht besteed aan de uitdagingen voor de ouderenzorg en gemeenschapsvorming.

2.1 Aandacht voor sociale inclusie

De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor gelijkheid tussen mensen en dit geeft aanleiding tot een maatschappelijke discussie over sociale inclusie en een inclusieve samenleving. Sinds 14 juli 2016 is het VN-verdrag Handicap in werking in Nederland (Rijksoverheid, z.j.). Dit verdrag heeft als doel om de positie van mensen met een beperking te verbeteren. Het is gericht op het bevorderen, beschermen en waarborgen van mensenrechten van mensen met een beperking (College van de Rechten van de Mens, z.j.a). In het verdrag staat wat de Rijksoverheid hiervoor moet doen (Rijksoverheid, z.j.). Zij zetten hierop in door bijvoorbeeld te voorkomen dat scholen of werknemers mensen met een beperking uitsluiten. Het verdrag draait om alle mogelijke onderwerpen die voor hen belangrijk zijn, zoals: werk, onderwijs, vervoer, cultuur, sport en andere vrijetijdsbesteding. Het is gericht op mensen met langdurige lichamelijk, mentale, verstandelijke of zintuiglijke beperking. De Rijksoverheid heeft het programma ‘Onbeperkt meedoen’ opgesteld om het VN-Verdrag verder uit te voeren en voert dit samen met gemeenten, ondernemers, werkgevers en mensen met een beperking uit. Het programma is opgebouwd aan de hand van de thema’s: bouwen en wonen, werk, onderwijs, vervoer, zorg en ondersteuning, participatie en toegankelijkheid en het Rijk als organisatie. Het College van de Rechten van de Mens houdt toezicht op dit verdrag (College van de Rechten van de Mens, z.j.a).

Zoals hierboven is aangegeven wordt door het College voor de Rechten van de Mens (z.j.a) gesteld dat onder andere werk en zelfstandig wonen belangrijke pijlers zijn in dit VN-verdrag. In het VN-verdrag handicap staat dat mensen met een beperking recht hebben om zelfstandig te wonen en deel uit te maken van de maatschappij (College van de Rechten van de Mens, z.j.b). De staat moet ervoor zorgen dat mensen gebruik kunnen maken van dit recht en waarborgen dat mensen kunnen kiezen met wie ze waar wonen, toegang hebben tot benodigde ondersteuning en gebruik kunnen maken van diensten en faciliteiten die voor het algemene publiek bedoeld zijn. Daarnaast stelt het verdrag dat er geen sprake mag zijn van discriminatie als het gaat om het vinden en of houden van een baan (College van de Rechten van de Mens, z.j.c). Dit verdrag waarborgt dus de rechten van mensen met een beperking en stelt dat iedereen mee moet kunnen doen met de samenleving.

2.2 Transitie ouderenzorg

Daarnaast is er de afgelopen jaren ook veel veranderd in de organisatie van de ouderenzorg. Onder de transitie van langdurige zorg valt de grote hervorming waarbij de wet Algemene Wet Bijzondere

(13)

13 Ziektekosten (AWBZ) over is gegaan in de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) en verpleging naar de Zorgverzekeringswet (Zvw) (Zorgvisie, z.j.). Ook de Participatiewet en de Wet jeugdzorg zijn destijds overgeheveld naar het gemeentelijke niveau. Het idee van deze decentralisaties was dat er een participatiemaatschappij moest gaan ontstaan. “Dat is een maatschappij waarbij mensen veel minder afhankelijk zijn van geïnstitutionaliseerde zorg maar zorg dichtbij krijgen, het liefst in eigen huis” (Zorgvisie, z.j.). Hierbij is een rol weggelegd voor naasten en vrijwilligers en er wordt dus meer aanspraak gedaan op burgers.

In verschillende wetten staan de verantwoordelijkheden en taken die een gemeente tegenwoordig heeft (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2018). Zorg voor mensen die thuis of in een zorginstelling levenslang en levensbreed ondersteuning nodig hebben is tegenwoordig geregeld in de Wet langdurige zorg (Wlz). Om hier aanspraak op de kunnen maken moet vanuit het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een indicatie worden gesteld. Deze indicatie wordt gegeven als er een grondslag voor een ziekte of beperking is, het duidelijk is dat een persoon blijvende zorg nodig heeft en een persoon permanent of 24 uur per dag zorg in nabijheid nodig heeft.

Het verbeteren van ouderenzorg is een van de belangrijkste prioriteiten van het huidige kabinet en door middel van een ouderen pact wil het kabinet hierop inzetten (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, z.j.). Het kabinet wil samen met allerlei landelijke organisaties werken aan een ouderenvriendelijke samenleving door in te zetten op het voorkomen en bestrijden van eenzaamheid, zorgen dat mensen langer thuis kunnen wonen en het verbeteren van de verpleeghuiszorg.

2.3 Uitdagingen voor de ouderenzorg

Het RIVM (2018) stelt ook dat de langdurige zorg in beweging is en hierdoor voor verschillende uitdagingen komt te staan. Zowel de omvang van de zorgvraag naar langdurige zorg van mensen als de aard van deze vraag veranderen. De zorgvraag wordt complexer en er wordt meer aandacht gevraagd voor psychosociale aspecten zoals autonomie, zinvolle dagbesteding en aandacht voor wat mensen nog wel kunnen. Naast de zorgvraag verandert ook het zorgaanbod. Er wordt minder zorg geleverd in instellingen en er ontstaan alternatieve woonvormen. Er is een tekort aan personeel in de zorgsector en dit zal naar verwachting door de toenemende en meer complex wordende zorgvraag verder toenemen.

Daarnaast stelt het RIVM (2018) dat er verschillende ontwikkelingen gaande zijn op het gebied van de arbeidsmarkt, opleidingen, zorgvastgoed en zorgtechnologie. Hierdoor ontstaan op verschillende niveaus uitdagingen. Uitdagingen op het individuele niveau zijn gericht op anticipatie van burgers, competenties van zorgverleners en de relatie tussen professionele en informele zorgverleners. Uitdagingen op het organisatorische niveau zijn gericht op verschillende belangen, (bij-)scholing van zorgverleners, ontwikkeling van zorgvisie en de bekostigingsstructuur van de langdurige zorg. Ook zijn er uitdagingen in de landelijke context. Deze zijn gericht op de betaalbaarheid van zorg, regionale verschillen, het aanbod van de arbeidsmarkt, het aanbod van de woon-zorgmarkt, de ontwikkeling van de zorgtechnologie en de kwaliteit van de langdurige zorg.

(14)

14 Voor deze uitdagingen zijn volgens het RIVM (2018) verschillende oplossingsrichtingen te benoemen. Deze hangen met elkaar samen en kunnen elkaar beïnvloeden. Een belangrijke oplossingsrichting is om de cliënt als uitgangspunt te nemen. Ook geldt dat samenwerking en afstemming op verschillende niveaus van belang zijn, zowel tussen als binnen organisaties. Daarnaast is het uitwisselen van kennis en ervaringen een oplossingsrichting. Hierbij gaat het om het delen van goede ervaringen en het genereren van nieuwe kennis.

2.4 Gemeenschapsvorming

Gemeenschapsvorming kan leiden tot een betere samenleving. Het opbouwen van een gemeenschapscapaciteit draagt volgens de OECD bij aan de lokale ontwikkeling op zowel sociaal als economisch niveau (Noya, Clarence en Graig, 2009). Hierbij ligt de focus op het betrekken van alle leden van de samenleving, waaronder ook zij die in armoede verkeren of een handicap hebben. Het heeft tot gevolg om dat zij vaardigheden en competenties ontwikkelen om meer controle te krijgen over hun eigen leven en dit draagt bij aan de inclusieve lokale ontwikkeling. Er ontstaat hierdoor meer samenhang in de samenleving en deze kan veerkrachtiger optreden bij economische en sociale uitdagingen. Hierbij is het van belang om dit niet top-down te sturen, maar juist bottum-up.

De OECD stelt echter dat de gemeenschapscapaciteit op het gebied van de gezondheidszorg achter blijft bij andere sociale beleidsterreinen door de individuele aard van de gezondheidszorg en daarmee samenhangende problemen ten aanzien van kennis, maar ook diepgaande gevestigde opvattingen (Noya, Clarence en Graig, 2009). Daarnaast bestaat er ook een tegenzin van hun kant als het gaat om het reageren op maatschappelijke initiatieven en behoeften. Langdurige en duurzame lokale economische ontwikkeling kan alleen ontstaan door samenwerking tussen de publieke en private sector. De gemeenschapsvorming kan een belangrijke bijdrage leveren aan het welzijn van een gemeenschap, maar dit kan alleen als dit als kernboodschap wordt erkend en als hier vervolgens naar wordt gehandeld. Dit betekent dat het van belang is dat gemeenschapsvorming zich bottum-up moet ontwikkelen en niet van buitenaf of top-down.

(15)

15

Hoofdstuk 3: Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt een theoretisch kader geschetst aan de hand van theorie over het bevorderen van een inclusieve gemeenschap in de ouderenzorg en passend leiderschap hierbij. De kernbegrippen die hierbij centraal staan zijn inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg en leiderschap. In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de eerste drie deelvragen. Deze zijn gericht op wat een inclusieve gemeenschap in de ouderenzorg inhoudt, wat hierop van invloed is en welk leiderschap hierbij geschikt is. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een conceptueel model waarin de relaties tussen verschillende variabelen worden aangegeven.

3.1 Wat houdt inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg in?

In deze paragraaf wordt ingegaan op wat inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg inhoudt. Door Arentshorst, Kloet en Peine (2019) wordt gesteld dat inclusieve, intergenerationele gemeenschapsvorming een oplossing kan bieden voor hedendaagse uitdagingen in de langdurige ouderenzorg. Hun artikel laat de casus van Humanitas Deventer zien als een best practice. In deze paragraaf wordt ingegaan op wat inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg inhoudt en hoe dit kan worden gedefinieerd.

3.1.1 Inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg

Er lijkt steeds meer besef te komen dat barrières in de samenleving voor mensen met een beperking moeten worden aangepakt (Schippers, Bakker en Peters, 2018). Dit moet participeren voor iedereen mogelijk maken. In de praktijk blijkt volgens Schippers, Bakker en Peters (2018) echter dat maatschappelijke participatie moeilijk is uit te voeren. Eerder onderzoek van Brummel (2017) ging in op mogelijkheden voor sociale inclusie van wijkbewoners met een lichte verstandelijke beperking of psychische aandoening. Sociale netwerkvorming en gemeenschapsvorming zijn van belang voor het bereiken van sociale inclusie (Brummel, 2017). Sociale inclusie speelt op drie verschillende gebieden, dit zijn de gehandicaptensector, de geestelijke gezondheidssector en de welzijnssector. Hierbij richt de welzijnssector zich volgens Brummel (2017) op participatie en sociale cohesie van alle burgers. Brummel (2017) gaat in op gemeenschapsvorming en haalt hiervoor Gilchrist (2009) aan. Deze auteur stelt dat gemeenschapsvorming zich voornamelijk richt op het versterken van bridging en linking social capital. Onder bridging social capital worden contacten bedoeld tussen mensen die minder met elkaar gemeen hebben, maar een gedeelde interesse hebben verstaan. Voorbeelden hiervan zijn collega’s en buren. Bij linking social capital gaat het om het verbinden van groepen en/of individuen die elkaar anders niet zullen vinden. Deze twee vormen zijn gericht op het versterken van sociale netwerken. Dit sociale kapitaal kan volgens Brummel (2017) worden gezien als belangrijkste onderlegger voor sociale inclusie binnen de welzijnssector. De buurt waarin ouderen leven en daarbij de mate waarin er sociale cohesie is en de fysieke staat van de buurt (denk aan het onderhoud en de veiligheid) heeft invloed op zijn of haar welzijn (Cagney et al.,2009 in Stoeckel en Litwin, 2015). Stoeckel en Litwin (2015) stellen

(16)

16 dan ook dat de sociale cohesie, dat wordt aangetoond door de aanwezigheid van ondersteunende buurtgebonden sociale banden door sociale interactie en wederkerigheid, een indicator van sociale inclusie is. Een gebrek aan onderhoud en veiligheid verslechtert juist de sociale inclusie. Ouderen die relaties met hun buren behouden verhogen zowel het gevoel van erbij horen en eigenwaarde als dat ze een hogere totale levenstevredenheid hebben (Oswald et al, 2011 in: Stoeckel en Litwin, 2015).

3.1.2 Definitie sociale inclusie en inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg

Bovenstaande tekst laat zien dat gemeenschapsvorming kan leiden tot sociale inclusie en hierdoor kan bijdragen aan het welzijn van mensen met een beperking, waarbij in dit onderzoek specifiek wordt gericht op ouderen. De vraag die opkomt uit deze paragraaf is hoe inclusieve gemeenschapsvorming kan worden gedefinieerd. Uit literatuur blijkt dat er weinig overeenstemming over een definitie tussen auteurs bestaat en uit bovenstaande tekst blijkt ook dat begrippen als inclusieve gemeenschap, sociale inclusie, sociale cohesie en sociale netwerkvorming raakvlakken hebben. Voor dit onderzoek is het daarom van belang om zowel het begrip inclusieve gemeenschapsvorming als sociale inclusie te definiëren, omdat de gemeenschapsvorming als doel heeft om sociale inclusie te bereiken.

Allereerst wordt ingegaan op het begrip sociale inclusie. In wetenschappelijke literatuur wordt veel gesproken over “de term (sociale) ‘inclusie’ als het gaat om de bespreking van de volwaardige deelname in de samenleving” (Schippers, Bakker en Peters, 2018, p. 108). Er wordt in deze context echter ook over participatie gesproken en de auteurs geven aan dat er in de wetenschap geen consensus bestaat over de precieze definiëring van de verschillende begrippen, de inhoud ervan en de verhouding hiertussen. Zij halen een recente definitie van sociale inclusie aan van Cobigo, Brown, Lachapelle, Lysaght, Martin, Quellette-Kuntz en Fulford (2016) die luidt: “de ervaring om (h)erkend en geaccepteerd te worden als individu ondanks individuele verschillen, interpersoonlijke en wederkerige relaties te hebben, en ‘belonging’ te ervaren in een groep” (p.232). De Vos en Schippers (2015) halen in hun onderzoek de omschrijving van Martin & Cobigo aan die inclusie definiëren als ‘complex interactions between personal and environmental factors, including social and cultural factors’. In het onderzoek stellen zij dat inclusie in de praktijk uitgebreider is en ze hebben ervoor gekozen om belonging hieraan toe te voegen. Schuurman (2017) haalt voor de operationalisatie van inclusie voor het alledaagse leven Brown en Schalock (2006) aan. Zij stellen dat inclusie te maken heeft met integratie en participatie in de community (erbij horen, geaccepteerd worden en status hebben). Daarnaast is het gericht op het hebben en kunnen uitdrukken van gewaardeerde sociale rollen en het vanuit die rollen leveren van betekenisvolle bijdragen aan de community. Tot slot bevat inclusie de mogelijkheid en daadwerkelijke ontvangst van sociale ondersteuning vanuit de community. Bij het tweede aspect van Brown en Schalock heeft Schuurman (2017) eigen regie toegevoegd en het aspect van ondersteuning is verruimd. In dit onderzoek is besloten om ondersteuning niet verder te verruimen, omdat de inclusieve gemeenschapsvorming zich afspeelt in een woonzorgcentrum. Dit is een plek waar vanzelfsprekend al meer ondersteuning is. Het aspect van eigen regie wordt wel meegenomen. Dit heeft ertoe geleid dat

(17)

17 Schuurman (2017) inclusie meet door middel van de volgende drie indicatoren die ook in dit onderzoek worden overgenomen:

1. Integratie en participatie in de community: erbij horen, geaccepteerd worden, status hebben 2. Vervullen van gewaardeerde sociale rollen, leveren van betekenisvolle bijdragen, eigen regie 3. Beschikbaarheid en ontvangst van ondersteuning vanuit de community

In academische literatuur worden daarnaast ook verschillende definities gegeven voor (inclusieve) gemeenschapsvorming. Dit begrip heeft zoals eerder is gesteld veel overlap met de begrippen inclusie, sociale inclusie en inclusieve stad. Stichting Disability Studies in Nederland (z.j) verstaat de volgende definitie voor een inclusieve stad of gemeente: “een stad(sdeel) of gemeente, waarin mensen met een beperking (fysiek, verstandelijk, zintuiglijk of psychisch), net als andere mensen, vanzelfsprekend deel uitmaken van de samenleving.”. Checkoway (2013) definieert gemeenschapsvorming als: “a process in which people join together and develop programs at the community level” (p.473). Hij combineert dit in zijn onderzoek met social justice. Dit wordt gedefinieerd als: “refers to the principles of equity and justice for all people, with emphasis on those who are underrepresented or underserved” (Checkoway, 2013, p. 474).

De stipulatieve definitie van het begrip inclusieve gemeenschap die in dit onderzoek wordt gehanteerd is een samenleving, waarbij een woonzorgcentrum een centrale plek aanneemt in een wijk, waarin elk lid deel uitmaakt van deze samenleving en geaccepteerd wordt en iets toevoegt aan de samenleving, ongeacht of deze persoon een beperking (fysiek, mentaal, zintuiglijk of psychisch) heeft. Aan de hand van de indicatoren van sociale inclusie wordt in dit onderzoek bepaald of de woonzorgcentrum Humanitas Deventer die inzet op inclusieve gemeenschapsvorming naar deze doelen streeft.

3.2 Wat is volgens wetenschappelijke literatuur van invloed op het bevorderen van een inclusieve gemeenschap?

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hoe een inclusieve gemeenschap kan worden bevorderd in de ouderenzorg. Er wordt ingegaan op het proces dat deze verandering gericht op het bevorderen van een inclusieve gemeenschap kan bevorderen. Stappen die op dit proces van invloed zijn worden benoemd aan de hand van theorie van Checkoway (2013). Vervolgens worden deze stappen in dit theoretisch kader geclusterd tot drie variabelen die worden gekoppeld aan inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg.

3.2.1 Stappen voor inclusieve gemeenschapsvorming

In het artikel van Checkoway (2013) worden een aantal stappen van gemeenschapsvorming genoemd, waarbij hij zich richt op het verkrijgen van social justice en iedereen gelijk en rechtvaardig wordt

(18)

18 behandeld. Deze theorie is oorspronkelijk gericht op gemeenschapsvorming als proces voor het versterken van sociale rechtvaardigheid in grote metropolitische gebieden, die steeds meer gesegregeerd en divers worden door ongelijkheden en verschillen tussen gemeenschapsleden te onderkennen. Dit kan ook relevant zijn voor het creëren van een inclusieve gemeenschap in de ouderenzorg, omdat hierbij ook wordt gestreefd naar het bereiken van een inclusieve gemeenschap, waarbij verschillende groepen uit de samenleving bij elkaar komen. Daarom is gekozen om deze theorie in dit onderzoek toe te passen. Het verschil is echter dat dit op het niveau van een zorginstelling is. Echter, eerder is gesteld dat gemeenschapsvorming een bijdrage kan leveren aan de hedendaagse uitdagingen in de ouderenzorg en ouderen in het bijzonder behoefte hebben aan gemeenschapsvorming.

Checkoway (2013) omschrijft meerdere stappen in het proces van community development om social justice te bereiken. Checkoway (2013) haalt Weil (2013) aan die stelt dat elke gemeenschap zijn eigen proces moet aanpassen aan zijn specifieke situatie. Op het moment dat gemeenschapsontwikkeling wordt beschouwd als een reeks stappen kan het proces in het geheel en de onderlinge samenhang van de stappen worden begrepen. De stappen die in het artikel van Checkoway (2013) worden aangehaald zijn bedoeld om het begrip te vergroten, maar de aanwezigheid van alle stappen in een bepaalde volgorde zijn niet noodzakelijk. In onderstaande tekst worden de verschillende stappen die Checkoway (2013) benoemd onderscheiden.

Starting with people

Allereerst begint de ontwikkeling van een gemeenschap wanneer ten minste één persoon het doel in gedachte heeft en stappen neemt om er iets aan te doen (Checkoway, 2013). Er wordt aangegeven dat het voor social justice bijvoorbeeld van belang is dat er bewustzijn van ongelijkheid is. Vervolgens wordt dit ontwikkeld tot een kerngroep met andere leden van een gemeenschap. Het idee hierachter is dat de leden van de gemeenschap zelf midden in het proces staan en profiteren van zelfreflectie. Kerngroepen bestaan vaak uit een beperkt aantal leden, delen sociale waarden en hebben een vertrouwde relatie die vaak is afgeleid uit homogene zelfselectie. Daarentegen biedt het kansen om diversiteit van identiteiten en belangen te vertegenwoordigen.

Entering the community

Een volgende stap is het betreden van een gemeenschap (Checkoway, 2013). Dit kan volgende stappen bevorderen of belemmeren. Dit moet goed worden doordacht, want een persoon kan namelijk maar één keer een gemeenschap voor een eerste keer betreden (Henderson en Thomas, 2013 in Checkoway, 2013). Het gaat hierbij om mensen met verschillende achtergronden te verbinden en vraagt daarom om een speciale voorbereiding om misverstanden te voorkomen. Dit houdt volgens het artikel in dat een community moet worden gedefinieerd en in beeld moet worden gebracht wie deel uit maakt van deze gemeenschap. Er wordt aangegeven dat groepen met verschillende achtergronden met elkaar in contact moeten worden gebracht om vervolgens relaties op te bouwen. Daarnaast moet ook oog zijn voor de

(19)

19 omgeving en hier moet contact mee zijn. Dit moet niet random gebeuren, maar er moet een bepaalde strategie aanwezig zijn voor wat er moet gebeuren voor, tijdens en na de ontmoeting.

Assessing community conditions

Een andere stap is het beoordelen van de condities van een gemeenschap (Checkoway, 2013). Hierbij gaat het om het verkrijgen van informatie, waarbij kennis wordt ontwikkeld over hoe mensen op verschillende manieren omgaan met dezelfde fenomenen zodat er meer begrip voor elkaar ontstaat. Het gaat hierbij om informatie over hoe de verschillende groepen elkaar zien en de kennis van deze groepen kan ongelijk verdeeld zijn. Doordat de groepen met elkaar discussiëren zullen zij worden verbonden en zal de kennis worden verbeterd (Chambers, 1997 in Checkoway, 2013).

Making plans

Ook is het van belang om plannen te maken (Checkoway, 2013). Deze plannen zijn gericht op het beslissen wat moet worden bereikt door de leden van de gemeenschap en hoe. Dit proces kan gelijkheid en rechtvaardigheid promoten of de huidige verdeling van de macht en de status quo voortzetten. Het artikel noemt verschillende manieren om plannen te maken, maar deze zijn allen gericht op het stimuleren van discussie en beslissen over wat de verschillende groepen toelaatbaar vinden. Plannen maken kan een proces zijn om problemen aan te kaarten en de condities voor alle mensen te verbeteren.

Building capacity

Building capacity is een andere stap. Het houdt in dat de ontwikkeling van een community niet een eenmalige gebeurtenis is, maar een doorlopend proces dat door de tijd heen om capaciteit vraagt (Checkoway, 2013). In het artikel wordt gesteld dat zowel capaciteit moet worden gebouwd vanuit de organisatie (bijvoorbeeld het vermogen om vergaderingen te faciliteren en groepen te organiseren) als de gemeenschap (hierbij gaat het meer om factoren gericht op bijvoorbeeld coalities in de grotere omgeving).

Community participation

Participatie vanuit de gemeenschap gaat om het betrekken van mensen in de beslissingen die hun leven beïnvloeden (Checkoway, 2013). In het artikel wordt gesteld dat de participatie van leden van de gemeenschap normaal gesproken ongelijk is. Mensen die meer participeren hebben een hogere status dan mensen die dat minder doen.

Group representation

Met groeps-representatie wordt bedoeld dat mensen handelen in naam van een bepaalde groep en dat alle groepen worden gerepresenteerd. In het artikel wordt aangegeven dat representatie niet moet

(20)

20 plaatsvinden door middel van random selectie, maar in de geest van groepsselectie en verantwoordelijkheid (Hall, 2013 en Vieria en Munciman, 2008 in Checkoway, 2013).

Increasing dialogue

Het versterken van de dialoog is gericht op het verbinden van de leden van een gemeenschap die van elkaar verschillen om misverstanden te laten verdwijnen en discussies op gang te brengen (Checkoway, 2013). Dit heeft een positief effect op de social justice op het moment dat groepsleden collectief actie ondernemen en de grotere gemeenschap op deze manier beïnvloedt.

Building support

Het versterken van steun is ook een stap die Checkoway (2013) van belang acht, omdat dit het realiseren of weigeren van ideeën bepaald. Hierbij gaat het erom of er steun is vanuit de betrokken groepen voor een idee. Dit hoeft niks te zeggen over of het idee goed of slecht is en is afhankelijk van invloedrijke mensen die steun kunnen vergaren voor een idee. Daarnaast wordt aangegeven dat deze persoon benaderbaar moet zijn om het te laten slagen.

Using the Internet

Een andere stap is dat internet een rol kunnen spelen. Checkoway (2013) stelt dat het gebruik van internet kan bijdragen aan een inclusieve gemeenschap. Zo kan het internet gebruikt worden om door middel van bijvoorbeeld sociale media mensen met elkaar te verbinden (Checkoway, 2013). Residentiële segregatie (afstand tot elkaar) kan namelijk leiden tot scheiding tussen mensen en communicatie limiteren. In het artikel wordt ingegaan op dat technologie (en social media) een oplossing kan zijn. Er wordt echter wel gezegd dat sceptici stellen dat dit offline contact niet kan vervangen.

Empowering evaluation

De laatste stap die genoemd wordt door Checkoway (2013) is het instellen van evaluaties. In het artikel wordt gesteld dat wanneer deelnemers van de gemeenschap vragen stellen informatie en kennis wordt verzameld dat het proces kan ontwikkelen en mensen kan aanzetten tot actie.

3.2.2 Stappen voor inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg

Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het van belang is aandacht te hebben voor de verschillende stappen om het proces van een inclusieve gemeenschap te bevorderen. Zoals eerder is aangegeven is de theorie van Checkoway (2013) gericht op metropolitische gebieden en dit wordt in dit onderzoek vertaald naar het niveau van een instelling voor ouderenzorg. Uit de stappen valt op dat het voor gemeenschapsvorming van belang is om de leden van de gemeenschap met elkaar te verbinden. Er is ervoor gekozen om aan de hand van deze stappen te kijken naar de casus van de inclusieve gemeenschap bij Humanitas Deventer en deze onder te brengen in de drie activiteiten die relevant zijn

(21)

21 om veranderingen te implementeren. Arentshorst, Kloet en Peine (2019) hebben in hun onderzoek de managementliteratuur van Battilana, Leca en Boxenbaum (2009) toegepast op de casus van woonzorgcentrum Humanitas Deventer. Deze benadering vat drie activiteiten samen die van belang zijn bij het implementeren van veranderingen. Deze activiteiten zijn gerelateerd aan het ontwikkelen van een visie (in dit onderzoek wordt dit omschreven als inspireren), het mobiliseren van mensen achter deze visie en het motiveren van anderen om deze visie te bereiken en ondersteunen. Onderstaand onderscheid kan op basis van voorgaande worden gemaakt:

Inspireren Mobiliseren Motiveren

Starting with people Entering the community Assessing community

conditions

Community participation Building capacity Increasing dialogue Group representation Using the Internet (media) Making plans

Building support Empowering evaluation

Tabel 1: onderverdeling van stappen voor gemeenschapsvorming

Wat betreft de variabele inspireren zijn de volgende stappen van belang als de theorie van Checkoway (2013) wordt vertaald naar de ouderenzorg. Er moet allereerst één persoon en later een kerngroep personen bereid zijn om een visie te formuleren over wat zij willen bereiken op het gebied van inclusie bij Humanitas. Daarnaast moeten de leden die in deze gemeenschap actief betrokken worden bij beslissingen die hun leven beïnvloeden. De verschillende doelgroepen in deze gemeenschap moeten hiervan op de hoogte zijn en gerepresenteerd zijn in overlegstructuur, zoals bijvoorbeeld een werkgroep. Zij moeten de ideeën en activiteiten die worden georganiseerd steunen. Een invloedrijk en benaderbaar persoon (zoals bijvoorbeeld de eerste persoon met de visie) kan in staat zijn steun te vergaren hiervoor.

Wat betreft de variabele mobiliseren moeten de doelgroepen de gemeenschap kunnen betreden en er moet aandacht zijn voor de verbinding tussen te leden. Er moet continue capaciteit voor dit proces zijn op zowel het niveau van de organisatie als de gemeenschap, zodat dit proces zich door de tijd heen kan blijven ontwikkelen. Daarnaast kan het gebruik van internet bijdragen aan het verbinden van leden van de gemeenschap, maar dit wordt in dit onderzoek verruimt tot het gebruik van media. Kijkend naar de ouderenzorg gaat het hier om een doelgroep die geen tot weinig gebruik maakt van Internet. De activiteiten en projecten kunnen door middel van media bekend worden gemaakt aan de leden van de gemeenschap, zodat de afstand tussen hen wordt verkleind.

Wat betreft de variabele motiveren moet er aandacht zijn voor het verkrijgen van kennis over de omgang tussen de verschillende doelgroepen. Door informatie in kaart te brengen over hoe groepen met elkaar omgaan kan begrip voor de verschillende doelgroepen worden ontwikkeld. De activiteiten en projecten in de organisatie moeten gericht zijn op het versterken van de dialoog tussen mensen,

(22)

22 waardoor de verbinding en daarmee de inclusie wordt versterkt. Daarnaast moeten plannen vanuit de gemeenschap kunnen worden gemaakt om inclusie te bevorderen. Ook is het van belang dat activiteiten worden geëvalueerd, waardoor de inclusie mogelijk kan worden verbeterd.

3.3 Welk leiderschap is volgens de wetenschappelijke literatuur geschikt voor inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg?

Hierboven is ingegaan op verschillende stappen voor het proces van inclusieve gemeenschapsvorming. Daaruit bleek dat er bepaalde aandachtspunten voor dit proces konden worden opgesteld die geclusterd zijn tot inspireren, mobiliseren en motiveren. Hierbij is het van belang dat een zorgorganisatie bereid moet zijn tot verandering om dit te kunnen bewerkstelligen. Dit wordt hieronder besproken. In deze paragraaf wordt vervolgens een definitie van leiderschap gegeven. Daarna is er aandacht voor het leiderschap dat passend is voor inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg. Dit is situationeel leiderschap.

3.3.1 Aandacht voor cultuurverandering en innovatie

Het proces van inclusieve gemeenschapsvorming vraagt om aandacht voor verandering en het is voor leiderschap in een zorgorganisatie van belang dat dit wordt beseft. Om een cultuurverandering voor zorg in verpleeghuizen te bewerkstelligen, waarbij een persoon centraal staat en niet het systeem, zijn een aantal uitdagingen voor aanpassingen en leiderschapsgedrag te omschrijven (Corazzini, Twerksky, White, Buhr, McConnell, Weiner en Colón-Emeric, 2015). Uit het onderzoek van Corazzini et al. (2015) blijkt dat het kritisch herkennen van en inzetten op zes sleutel thema’s een positief effect heeft op het bewerkstelligen van cultuurverandering in een verzorgingstehuis. Deze thema’s zijn relaties, standaarden en verwachtingen, motivatie en visie, werklast, respect voor de persoon en de fysieke omgeving. Het inzetten op deze thema’s vormt een uitdaging om persoonsgerichte zorg te kunnen implementeren en een belangrijke stap te zetten in het ontwikkelen van het benodigde leiderschap om de cultuurverandering te bewerkstelligen (Corazzini et al., 2015). Hierbij wordt wel gesteld dat het van belang is dat deze uitdagingen niet alleen door de leider van een organisatie, maar door de gehele organisatie wordt ervaren zodat dit niet leidt tot een mismatch. Er wordt gesteld dat verzorgingstehuizen met een cultuur waarin veel ontwikkeling plaatsvindt gemakkelijker een cultuurverandering kunnen implementeren.

Daarnaast geeft ook Weberg (2012) aan dat traditionele leiderschapspraktijken in de zorg niet langer passend zijn, omdat dit innovatie tegenhoudt wat vereist is om veranderingen door te zetten om als zorgorganisatie toekomstbestendig te kunnen blijven. Het zorgsysteem heeft namelijk te maken met toenemende kosten en verminderde kwaliteit. Een factor die hieraan bijdraagt zijn verouderde leiderschapspraktijken (Weberg, 2012). In de zorg is echter een drastische verandering nodig en hier kan innovatie aan bijdragen. Er bestaan volgens Weberg (2012) drie problemen bij traditioneel leiderschap die innovatie in de weg staan. Het eerste probleem is dat leiderschap niet moet worden

(23)

23 gezien als een lineair proces. Hiermee wordt bedoeld dat leiders die proberen om elke actie in een organisatie te standaardiseren en te controleren niet in staat zijn om zich aan te passen en te ontwikkelen met de snelheid die nodig is om de gezondheidszorg te ontwikkelen. Dit betekent dat een leider door middel van sterke sturing het vermogen om effectief te handelen en te innoveren belemmert. Daarom wordt gesteld dat een leider beter het proces kan beheren zodat innovatie mogelijk is. Het tweede punt is dat een leider aandacht moet hebben voor de organisatiecultuur. Dit betekent dat een leider niet extern van het proces een vooropgesteld doel met betrekking tot een verandering kan bereiken. Er wordt aangegeven dat leiders de informele cultuur in een organisatie moeten kennen om veranderingen te kunnen doorvoeren en niet bang moeten zijn voor eventueel conflict. Dit maakt de bereidheid tot innovatie juist groter. Hierboven is aan de hand van theorie van Corazzini et al. (2015) aangegeven dat het focussen op thema’s met betrekking tot cultuurverandering van belang is om verandering door te voeren. Het derde punt dat wordt aangegeven is dat een leider voorbereid moet zijn op innovatie. Hiermee wordt bedoeld dat de medewerkers van een zorgorganisatie competenties moeten ontwikkelen voor innovatie en dat een leider dit moet faciliteren en in samenspraak met de volgers tot een visie komt, zodat volgers worden gemotiveerd (Conger, 1998 in: Weberg, 2012). Dit komt overeen met wat hiervoor is gesteld aan de hand van de theorie van Corazzini et al. (2015) dat de uitdagingen voor verandering in de gehele organisatie moet worden ervaren. Er wordt aangegeven dat administratieve leiders zelf niet over voldoende informatie beschikken om goed geïnformeerde beslissingen te nemen (Mckelvey, 2008 in: Weberg, 2012).

Bovenstaande laat zien dat de zorgorganisatie in haar leiderschap aandacht moet hebben voor verandering om een proces (in dit onderzoek gericht op inclusieve gemeenschapsvorming in de zorg) verder te kunnen bevorderen. Wat betreft het leiderschap hierbij blijkt uit bovenstaande dat er aandacht moet zijn voor cultuurverandering en innovatie. Uit bovenstaande blijkt dat leiderschap dat geschikt is voor het bevorderen van inclusieve gemeenschapsvorming moet voldoen aan de volgende drie voorwaarden:

1. Het leiderschap moet zicht richten op het beheren van het proces, maar dit niet standaardiseren of controleren

2. Het leiderschap moet aandacht hebben voor de organisatiecultuur en hieruit handelen 3. Het leiderschap moet innovatie faciliteren en in samenspraak met volgers tot ideeën komen

3.3.2 Definitie leiderschap

In deze paragraaf wordt allereerst de definitie van leiderschap besproken. Net als over de definitie van sociale inclusie en een inclusieve gemeenschap is er over de definitie van leiderschap geen duidelijke wetenschappelijke consensus. Morgan (2017) geeft aan dat dit vanwege de complexiteit een uitdaging is. Hij haalt een definitie van McShane (2004) aan en volgens de onderzoekers is leiderschap: “the ability to influence, motivate, and enable others to contribute toward the effectiveness and success of the organizations of which they are members” (McShane, 2004 in Morgan, 2017, p. 400). De definitie van

(24)

24 leidinggeven die Hersey (2019) aanhaalt is: “Leidinggeven is elke poging het gedrag van een ander individu of een groep te beïnvloeden” (p. 19).

In dit onderzoek wordt de stipulatieve definitie van leiderschap omschreven als: het vermogen van een leider om de mensen binnen de gemeenschap van woonzorgcentrum Humanitas Deventer te motiveren om bij te dragen aan het bevorderen van de inclusieve gemeenschap waar zij deel van uitmaken.

3.3.3 Leiderschap voor inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg

In deze paragraaf wordt ingegaan op welke vorm van leiderschap geschikt wordt geacht voor inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg. Hierboven is gesteld dat de voorwaarden hiervoor zijn dat het leiderschap zich richt op het beheren van het proces, handelt vanuit de organisatiecultuur en innovatie moet faciliteren gericht op ideeën die zijn ontstaan in samenspraak met volgers.

In de loop van de tijd heeft de theorie over leiderschap zich ontwikkeld en zijn er verschillende vormen ontstaan (Ranzijn, 2008). Voorbeelden hiervan zijn het laissez-faire leiderschap, het transactioneel leiderschap en het transformationeel leiderschap. Het Laissez-faire leiderschap wordt gekenmerkt door het ontbreken van een aantal componenten (Yahaya en Ebrahim, 2016). Het laisser faire leiderschap is een vorm, waarbij een manager weinig bemoeienis toont. De manager grijpt hierbij alleen in als het noodzakelijk is en veronderstelt dat medewerkers zelf initiatief en besluiten nemen (Ranzijn, 2008). Uit bovenstaande blijkt dat deze vorm van leiderschap waarschijnlijk ongeschikt is voor de ontwikkeling van een inclusieve gemeenschap, omdat het niet voldoet aan de hierboven genoemde voorwaarden.

Daarnaast bestaat het transactioneel leiderschap. Transactioneel leiderschap treedt op wanneer een persoon in contact komt met anderen met de intentie om waarde uit te wisselen of toe te voegen dat economisch, politiek of psychologisch van aard is (Burns 1978, in Yahaya en Ebrahim, 2016, p. 192). Bij dit autoritair (transactioneel) leiderschap heeft de leidinggevende macht op basis van hiërarchie en neemt alle beslissingen zelf, geeft instructies en richt zich alleen op de bewaking van het doel en de werkuitvoering (Ranzijn, 2008). Dit betekent dat er voor de medewerkers geen ruimte is voor initiatief of invloed op de besluitvorming. Uit bovenstaande blijkt dat deze vorm van leiderschap waarschijnlijk minder geschikt is voor de ontwikkeling van een inclusieve gemeenschap, omdat de volgers alleen de taken van de leider zullen uitvoeren en weinig eigen initiatief zullen nemen. De afstand tussen de leider en de gemeenschap is ook groot en de leider is hierdoor niet goed op de hoogte van wat er in de gemeenschap speelt. Ook deze vorm van leiderschap voldoet niet aan de hierboven genoemde voorwaarden.

Een andere leiderschapsvorm is het transformationeel leiderschap. Transformationeel leiderschap kan gedefinieerd worden als: “occurs when one or more persons engage with others in such a way that leaders and followers raise one another to higher level of motivation and morality (Burns 1978, in Yahaya en Ebrahim, 2016, p. 194). Bij democratisch (transformationeel) leiderschap wordt

(25)

25 juist gestreefd naar gezamenlijke beslissingen, medewerkers die zelfcontrole en initiatief tonen en invloed uitoefenen op de besluitvorming (Ranzijn, 2008). Hierbij is de leidinggevende meer een begeleider of coördinator wat leidt tot gewenste effecten als werktevredenheid, betrokkenheid en minder uitval. Een gevaar is echter geringe slagvaardigheid en besluiteloosheid. Burns (1978 in: Yahaya en Ebrahin, 2015) stelt dat transformationeel leiderschap inhoudt dat leider en volgers zich inzetten om een hoger doel te dienen dan hun eigen belang. De leiders en volgers zijn hierbij meer met elkaar verbonden. Uit bovenstaande blijkt dat deze vorm van leiderschap in sommige gevallen geschikt zou kunnen zijn voor het bevorderen van een inclusieve gemeenschap, maar niet in gevallen waarbij besluiten moeten worden genomen. Deze vorm is voor het bevorderen van een inclusieve gemeenschap dan ook minder geschikt, omdat dit besluiten vraagt. Een van de genoemde voorwaarden stelt dat het leiderschap zich moet richten op het beheren van het proces. Weberg (2012) geeft daarnaast aan dat volgers bij transformationeel leiderschap de motivatie missen om te voldoen aan hun eigen behoeften en die van de organisatie. Daarom is dit leiderschap niet geschikt.

In de loop van de tijd kwam er meer aandacht voor effectiviteit en de mate van mensgerichtheid en taakgerichtheid (Ranzijn, 2008). Kritiek op bovenstaande theorieën was gericht op dat er geen rekening gehouden werd met de situatie waar de leidinggevende zich in bevond. Deze theorie werd door Hersey en Blanchard later verder uitgewerkt tot hun theorie over situationeel leidinggeven. Keenan, Hurst, Dennis en Frey (1990) gaan in op situationeel leiderschap voor samenwerking tussen leidinggevenden en werknemers in de gezondheidszorg. Leidinggevenden kunnen volgens hen sturen om de doelen van een organisatie te behalen. In de gezondheidzorg worden zowel leidinggevenden als werknemers dagelijks geconfronteerd met verandering, kostenbeheersing, nieuwe technologie en het moeten verhogen van de productiviteit. Zij stellen dat effectieve leiders volgens Hersey en Blanchard hun leiderschap matchen aan de bekwaamheid en bereidheid van hun volgers. Samenwerking vraagt om leiderschap die de eenheid tussen managers en personeel promoten, zodat zij samen bijdragen aan het produceren van de gevraagde resultaten in een bepaalde situatie. Het artikel geeft aan dat leidinggevenden altijd een eigen leiderschapsstijl hebben, maar door het gebruik van situationeel leiderschap kan doelbereiking worden gepromoot. In dit onderzoek wordt situationeel leiderschap geschikt geacht op basis van de hierboven genoemde voorwaarden, omdat dit leiderschap aandacht heeft voor de situatie en hierdoor richt dit leiderschap zich op het beheren van het proces door de leider, het handelt vanuit de organisatiecultuur en het faciliteert innovatie gericht op ideeën die zijn ontstaan in samenspraak met volgers.

3.3.4 Wat is situationeel leiderschap?

De effectiviteit van een leider is volgens Hersey (2019) afhankelijk van verschillende zaken. Hij benoemt dat dit een wisselwerking is tussen de leider en zijn ondergeschikten, superieuren, collega’s, de organisatie in haar geheel, de eisen die het werk stelt en de beperkingen die de beschikbare tijd oplegt (en mogelijk nog andere factoren). Veranderingen in deze factoren kunnen ertoe leiden dat de andere

(26)

26 factoren worden beïnvloed. Hersey (2019) geeft aan dat geen enkele leidinggevende voortdurend de variabele factoren die in zijn omgeving werkzaam zijn in de hand kan hebben. Hij geeft ook aan dat de relatie tussen leider en volgeling cruciaal is en het is daarom van belang is dat leidinggevenden hier aandacht voor hebben. Een essentiële factor voor het succes in deze relatie is het vermogen van een leider om het competentieniveau van de volger op een juiste manier in te schatten. ”Competentie is te definiëren als de mate waarin de volgeling bereid en in staat is om een specifieke taak te vervullen” (Hersey, 2019, p.31). Dit slaat dus op de manier waarop iemand een taak uitvoert en bestaat uit de hoofdbestanddelen bekwaamheid en bereidheid. Aan de hand hiervan kan worden ingeschat wat het competentieniveau van een werknemer is en dit is van belang voor effectief leiderschap. Er kan namelijk bepaald worden wat de meest toepasselijke leiderschapsstijl is. Met een stijl van leidinggeven bedoelt Hersey (2019): “Het gedragspatroon (de woorden en daden) van degene die leidinggeeft, zoals dat door andere mensen wordt ervaren” (p. 48). Hierbij zet hij onder andere taakgericht gedrag af tegen relatiegericht gedrag. Hij definieert taakgericht gedrag als:

“De mate waarin de leider zich ermee bezighoudt de plichten en verantwoordelijkheden van een individu of groep te specificeren. Tot deze gedragingen behoren handelingen als mensen instrueren wat hun te doen staat, hoe ze iets moeten doen, wanneer ze iets moeten doen, waar ze iets moeten doen en wie het moet doen” (Hersey, 2019, p. 49-50).

Relatiegericht gedrag definieert Hersey (2019) als:

“De mate waarin een leider de tweerichtingscommunicatie (of meerrichtingscommunicatie als er meer mensen bij betrokken zijn) onderhoudt. Dit gedrag omvat luisteren, aanmoedigen, voorwaarden scheppen, toelichten, begrip tonen en sociale/emotionele steun geven” (p. 51).

(27)

27 Hij geeft ook aan dat managers in hun werksituatie zowel sturing als ondersteuning gebruiken om hun medewerkers te beïnvloeden. Door deze dimensies tegen elkaar af te zetten is door Hersey (2019) een onderscheid gemaakt tussen vier verschillende stijlen van leidinggeven die afhankelijk zijn van de competenties. Deze zijn hiernaast afgebeeld.

Afbeelding 1: Vier verschillende stijlen van leidinggeven (overgenomen uit Hersey, 2019, p. 53)

Bij situationeel leiderschap gaat het om de wisselwerking tussen “1) de mate van sturing die de leider uitoefent; 2) de mate van ondersteuning die hij biedt; en 3) het competentieniveau dat de medewerker toont bij de uitvoering van een specifieke taak of activiteit” (Hersey, 2019, p. 62). Er wordt gesteld dat effectieve leiders weten hoe ze hun stijl moeten afstemmen op specifieke situatie waarin ze het gedrag van andere proberen te beïnvloeden, omdat er niet één stijl van leidinggeven is die in elke situatie geschikt is. Het model van situationeel leidinggeven die hieronder is afgebeeld in afbeelding 2 worden de vier verschillende competentieniveaus en de daarbij horende competentieniveaus van de medewerkers. Op deze manier kan volgens Hersey (2019) niet alleen het gedrag van een medewerker worden ingeschat, maar ook een stijl van leidinggeven worden gekozen. De curve die door de vier stijlen van leidinggeven loopt geeft aan welke combinatie van sturing en ondersteuning het meest effectief is. Voor het gebruik van dit model kan een punt op de competentieschaal worden gekozen waarna een lijn kan worden getrokken omhoog vanuit dit gekozen punt tot de curve. Dit punt geeft aan om hoeveel sturing en ondersteuning de situatie vraagt.

Afbeelding 2: relatie ontwikkelingsniveau medewerker en stijl leidinggeven volgens Hersey (overgenomen uit Hersey, 2019, p. 67)

Uit afbeelding 2 zijn vier stijlen af te leiden. De eerste stijl is volgens Hersey (2019) gericht op het beïnvloeden van medewerkers met een laag competentieniveau. Het gaat hierbij om instrueren, omdat de leider hier duidelijke taken geeft. De leider dienst echter wel voorzichtig te moeten zijn als het gaat om het bieden van te veel ondersteuning, omdat dit zijn reputatie kan schaden. De tweede stijl is volgens Hersey (2019) van toepassing als het gaat om het beïnvloeden van medewerkers met een gemiddeld competentieniveau. Het gaat hierbij om

(28)

28 overtuigen, omdat de leidinggevende nog steeds sturing geeft, maar door de reden achter de taak toe te lichten probeert hij de medewerkers te overtuigen. De derde stijl is volgens Hersey (2019) van toepassing bij het beïnvloeden van medewerkers met een vrij hoog competentieniveau. Het gaat hierbij om overleggen, omdat zowel leider als volger hier een aandeel heeft in het sturen. De leider moet zich hier vooral richten op het aanmoedigen van de inbreng en betrokkenheid van de volger. De vierde stijl is volgens Hersey (2019) van toepassing bij het beïnvloeden van medewerkers met een hoog competentieniveau. Hier wordt gesproken van delegeren, omdat de leider zijn verantwoordelijkheid van de besluiten en uitvoering overdraagt aan de medewerker.

Hersey (2019) geeft aan dat door de tijd heen het competentieniveau van een medewerker kan ontwikkelen. Hier moet een leider aandacht aan besteden. Daarnaast stelt hij ook dat de leider inzicht moet hebben in de relatie tussen enerzijds macht en anderzijds het toepassen van een bepaalde stijl van leidinggeven. Als een leider namelijk niet beschikt over de juiste persoonlijke macht en positiemacht dan kan het zijn dat de juiste stijl van leidinggeven niet het gewenste resultaat oplevert. Ook stelt hij dat situationeel leiders ervan uit gaan dat mensen het vermogen tot groei bezitten en dit heeft een positief effect op de ontwikkeling van de werknemers. Soms moet een leider hiervoor een risico nemen om een werknemer naar een hoger competentieniveau te tillen, omdat dit mogelijk een stapje te ver kan zijn voor de werknemer. Als een werknemer te veel verantwoordelijkheid krijgt en dit niet aankan kan zal dit de werknemer het gevoel van frustratie of mislukking kunnen krijgen. Het gevolg hiervan kan zijn dat hij of zij in de toekomst geen extra verantwoordelijkheid meer zou durven en willen nemen. Volgens Hersey (2019) is situationeel leiderschap en daarmee het beïnvloeden van het gedrag van anderen is een continu proces dat bestaat uit inschatten van de prestaties van de volgeling aan de hand van wat de leider wil bereiken en het bieden van de juiste mate van sturing en ondersteuning. Een situationeel leider richt zich zowel op mensen in verschillende partijen als op resultaten. Hiervoor moet een situationeel leider voldoen aan twee voorwaarden: “1) inzicht hebben in het competentieniveau van de mensen op wie positief gerichte invloed uitgeoefend moet worden; en 2) in staat zijn gedrag bij dat niveau aan te passen om anderen te helpen zichzelf te helpen” (Hersey, 2019, p. 116).

3.4 Conceptueel model

In het conceptueel model op de volgende pagina zijn de relaties weergegeven die in dit theoretisch kader worden verwacht op basis van wetenschappelijke literatuur. Allereerst zijn de stappen die van invloed zijn op inclusieve gemeenschapsvorming geclusterd tot de onafhankelijke variabelen inspireren, mobiliseren en motiveren. Daarnaast is op basis van de wetenschappelijke literatuur geconcludeerd dat situationeel leiderschap een positief effect heeft op inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg.

(29)

29

(30)

Hoofdstuk 4: Methoden en technieken

In dit vierde hoofdstuk wordt ingegaan op de methoden en technieken. Allereerst wordt ingegaan op de onderzoeksstrategie. Vervolgens wordt gekeken naar de selectie van onderzoekseenheden. Daarna wordt ingegaan op de methoden van dataverzameling en de databronnen. Ook wordt ingegaan op de betrouwbaarheid en validiteit. Tot slot wordt de operationalisatie gepresenteerd die gebaseerd is op het theoretisch kader.

4.1 Onderzoeksstrategie en selectie van onderzoekseenheden

In dit onderzoek wordt getracht inzicht te verkrijgen in wat volgens wetenschappelijke literatuur van invloed is op inclusieve gemeenschapsvorming in de ouderenzorg en welk leiderschap hierbij passend is. Dit wordt gedaan door middel van kwalitatief onderzoek. Kwalitatief onderzoek is gericht op het verzamelen en interpreteren van talig materiaal om uitspraken te kunnen doen over een verschijnsel in de werkelijkheid (Bleijenbergh, 2015). Door middel hiervan kan een goed beeld worden gegeven van de organisatie. Bleijenbergh (2015) geeft aan dat bij deze benadering het mogelijk is om met een beperkt aantal respondenten een goed beeld te kunnen krijgen van de context en tijdsverloop in verband met de mogelijkheid tot doorvragen.

Het is een praktijkgericht onderzoek. Dit heeft als doel een bijdrage te leveren aan het veranderen of verbeteren van de praktijk binnen organisaties (Bleijenbergh, 2015) en dat betekent in dit onderzoek het bevorderen van een inclusieve gemeenschap. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan verandergericht onderzoek, omdat er sprake is van een waar te nemen interventie. Het onderzoek is gericht op het ondersteunen van een interventie, waarbij zowel de kennis over de oorzaken van een probleem als de oplossing al duidelijk zijn (Bleijenbergh, 2015). Humanitas Deventer zet in op het bevorderen van een inclusieve gemeenschap, maar heeft behoefte aan advies over leiderschap dat hierbij passend kan zijn. In dit onderzoek wordt getracht de inclusieve gemeenschapsvorming verder te verbeteren. Het onderzoek is daarnaast ook theoriegericht. Bleijenbergh (2015) stelt dat een onderzoek ook theoriegericht kan zijn op het moment dat theorie niet alleen wordt toegepast, maar ook wordt getoetst en verder ontwikkeld. In dit onderzoek wordt een koppeling gemaakt tussen theorie op het niveau van een metropool en theorie over leiderschap op het niveau van een zorgorganisatie. Door middel van dit onderzoek wordt gepoogd te onderzoeken of de theorie over gemeenschapsvorming die van toepassing is op metropolitische gebieden ook kan worden toegepast op de ouderenzorg.

Daarnaast is er sprake van een deductief onderzoek. Bij deductief onderzoek gaat een onderzoeker op zoek naar theorieën die antwoord geven op de vraagstelling (Van Thiel, 2007). In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een deductieve onderzoeksmethode. In dit deductieve onderzoek is de operationalisatie, die de basis vormt voor de interviewvragen, het analyseren van de documenten en de participerende observatie, afgeleid uit het theoretisch kader (Van Thiel, 2007). Er is in dit onderzoek

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze variant maken we de training Situationeel Leidinggeven volledig op maat voor de dagelijkse praktijk van uw organisatie.. U bereikt een optimaal

Binnen Gentle teaching wordt aangegeven dat het ruimte geven aan de emotie een belangrijk aspect is. Het observeren van de lichaamstaal van de dementerende ouderen speelt hierin

• Manager Zorg kiest niet echt voor de taak en is niet vaardig, geen. “partij” voor de

Met deze verkenning hopen we lessen te trekken voor (nieuwe) politieke partijen, maar ook over de algemene aantrekkingskracht van de lokale politiek: Veel inwoners

10.35 uur Korte inleiding door directeur Renze Engelkes over ontwikkeling SWB van 2000 tot heden. 10.45 uur Een aantal gebruikers en ketenpartners van de SWB vertellen

dan samen met de leidinggevende een enorme boost aan het proces geven door het werk anders te verdelen, bijvoorbeeld niet langer een opdeling van de cliëntzorg in

[r]

Leid mij naar het kruis waar Uw liefde heerst Maak mij toegewijd, Heer, ik kom tot U Red mij van mezelf, ik behoor U toe O, leid mij, leid mij naar het kruis.. U ging mij voor,