• No results found

Methoden van dataverzameling en databronnen

Hoofdstuk 4: Methoden en technieken

4.2 Methoden van dataverzameling en databronnen

Bij een enkelvoudige casestudy worden verschillende methoden van dataverzameling gecombineerd (Bleijenbergh, 2015). Er is in dit onderzoek gebruik gemaakt van meerdere methoden van dataverzameling, namelijk documentanalyse, semigestructureerde interviews en participerende observatie om de hoofdvraag van dit onderzoek te beantwoorden. Dit betekent dat er sprake is van triangulatie van methoden. Blijenbergh (2015) geeft aan dat triangulatie het mogelijk maakt een verschijnsel in een organisatie in de diepte te onderzoeken en diverse soorten waarnemingen te vergelijken. Met behulp van deze bronnen wordt gepoogd in beeld te brengen hoe het gesteld is met de inclusieve gemeenschap in de organisatie gericht op ouderenzorg en de factoren die hierop van invloed zijn volgens de literatuur. De bronnen tonen daarnaast ook of er situationeel leiderschap in de organisatie bestaat. Het doel hiervan is om met behulp van kwalitatieve inhoudsanalyse deze data te kunnen interpreteren in de analyse om de probleemstelling te kunnen beantwoorden.

4.2.1 Interviews

Voor dit onderzoek zijn semigestructureerde interviews gehouden met 12 respondenten. Er is besloten om respondenten die betrokken zijn bij de drie kernprojecten gericht op inclusie te interviewen. Daarbij is zowel gekeken naar functies die leiderschap uitdragen als functies die leiderschap ervaren. De directrice en de managers van de organisatie zijn geïnterviewd, evenals betrokken medewerkers, bewoners en deelnemers. De directrice en twee managers zijn geïnterviewd over in hoeverre er in de

32 organisatie sprake is van een inclusieve gemeenschap en hun leiderschap in deze organisatie. De directrice was bij elk project betrokken en een van de managers is formeel verantwoordelijk voor twee projecten en de andere manager voor één project. Zij gaven echter aan bij alle projecten betrokken te zijn. Daarnaast is voor elk project minstens één werknemer en één bewoner of deelnemer geïnterviewd. Als het gaat om werknemer dan zijn dit mensen die werkzaam zijn in de organisatie op uitvoerend niveau, als het gaat om bewoners dan zijn dit mensen die in de organisatie wonen (denk hierbij aan cliënten of studenten). Daarnaast kan ook gesproken worden over deelnemers. Dit zijn jongeren die deelnemen aan het project van de ‘op eigen benen-academie’ en werkzaamheden verrichten in de organisatie, maar niet werkzaam zijn voor de organisatie zoals werknemers dat zijn. Er is gekozen voor het interviewen van medewerkers die in hun werk te maken heeft met de leiding van de directie en management, omdat zij dit mogelijk anders ervaren dan de directie en het management zelf. Daarnaast is ook gekozen om bewoners en deelnemers te interviewen, omdat de organisatie zich tot hen richt. Zij hebben niet direct met het leiderschap te maken, omdat het geen werkgevers en werknemers rol betreft, maat eerder een cliëntenrol. Het bevorderen van de inclusieve gemeenschap is op hen gericht, omdat zij deel uit maken van deze gemeenschap. Zij kunnen dus nuttige informatie geven over hoe zij dit ervaren. Daarnaast is de verwachting dat de bewoners een beeld hebben van het leiderschap in de organisatie, zonder dat zij hier direct persoonlijk door worden beïnvloed. Bij het project buurmaatjes zijn twee werknemers geïnterviewd, omdat het hierbij zowel een coachende als een uitvoerende rol betrof. Daarnaast zijn bij het project van de woonstudenten drie bewoners geïnterviewd. Het betrof hierbij één student en twee ouderen, waarvan er een spontaan deelnam in de loop van het interview. Bij het project van de ‘op eigen benen-academie’ is zowel een werknemer met de functie coach geïnterviewd als een deelnemer van dit project. De respondenten is anonimiteit gegarandeerd zodat zij zich vrij voelden om over het leiderschap en de organisatie te kunnen praten. In bijlage 1 zijn de interviewguides toegevoegd. In de interviewguides is een onderscheid gemaakt tussen respondenten die het leiderschap uitvoeren en respondenten die dit ervaren. Het voordeel van deze semigestructureerde interviews is dat de vragen vooraf zijn opgesteld aan de hand van de operationalisatie en aan elke respondent worden dezelfde vragen gesteld, maar er is wel ruimte voor de onderzoeker om door te vragen (Blijenbergh, 2015). In bijlage 2 is een lijst toegevoegd met hun functies en het project waarbij zij betrokken zijn.

4.2.2 Documentanalyse

Daarnaast zijn verschillende documenten van de organisatie gebruikt als bron. Voor dit onderzoek is zowel gekeken naar interne documenten over de projecten geraadpleegd als publicaties van de organisatie en publicaties over de organisatie. In bijlage drie is een lijst met geraadpleegde bronnen toegevoegd. De interne documenten betreffen beleidsdocumenten over de projecten. De publicaties van de organisatie betreffen het werkboek dat is opgesteld over de werkwijze van de organisatie en informatiegidsen die verspreid worden binnen de organisatie. De publicaties over de organisatie betreffen artikelen die over de organisatie zijn geschreven. Bleijenbergh (2015) stelt dat er verschillende

33 criteria zijn voor de selectie van documenten. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van inhoudelijke relevantie. De bronnen die zijn geselecteerd zeggen allemaal iets over het streven naar de inclusieve gemeenschap of het leiderschap van de organisatie en hebben betrekking op minstens één van de geselecteerde kernprojecten voor dit onderzoek. Daarnaast is ook gekeken naar het criterium onderlinge samenhang, omdat verschillende informerende teksten over activiteiten binnen de organisatie van de afgelopen jaren zijn bekeken. Voor het project van woonstudenten betekende dit dat er in meer documenten is gezocht dan voor het project van de buurtmaatjes, omdat dit project langer bestaat. Hiermee is dus ook rekening gehouden met het criterium gericht op de periode. Deze informerende teksten over de activiteiten binnen de organisatie boden ook informatie over het domein, omdat dit deze de context schetsen waarin de organisatie opereert. Hoewel er weinig beleidsdocumenten in de organisatie aanwezig zijn, geeft het beperkt aantal bestaande documenten wel inzicht in de actoren die betrokken zijn. Wat betreft het medium kan gesteld worden dat er twee verschillende soorten bronnen bekeken zijn. Enerzijds informerende documenten (informatiekranten over wat er te doen is in de organisatie) intern gericht op de organisatie over wat zich hier afspeelt en anderzijds artikelen gericht op de situatie buiten het woonzorgcentrum die is gericht op het informeren van andere partijen over het functioneren van de organisatie (artikelen over het goed functioneren van de organisatie).

4.2.3 Participerende observatie

Ook is er in dit onderzoek gebruik gemaakt van participerende observatie. Participerende observatie verwerft informatie over de feitelijke situatie in een organisatie gedurende een bepaalde periode (Blijenbergh, 2015). De onderzoeker heeft de organisatie 4,5 maand geobserveerd (halverwege maart 2019 tot en met eind juli 2019) en heeft af en toe meegelopen als vrijwilliger bij activiteiten. Daarnaast heeft de onderzoeker zelfstandig gewerkt in een van de openbare ruimtes in het woonzorgcentrum. Op deze manier is informatie verworven. Bleijenbergh (2015) geeft aan dat participerende observatie maximale informatie geeft over het hier en nu en daarom minder geschikt is om informatie uit het verleden te verkrijgen. Dit onderzoek richt zich echter op de aanwezigheid van de inclusieve gemeenschap en het leiderschap hierbij en is daarom een aanvulling. Deze observaties zijn deductief verkregen aan de hand van de operationalisatie. Bleijenbergh (2015) stelt dat een halfgestructueerde vorm wordt toegepast wanneer je al enig idee hebt van de wijze waarop het verschijnsel zich zal voordoen. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een waarnemingsschema dat is gebaseerd op de operationalisatie en toegevoegd in bijlage 4.