• No results found

Als de pennen elkaar kruisen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Als de pennen elkaar kruisen"

Copied!
176
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

“Waarheid en schoonheid ontmoeten elkaar soms op afgelegen plaatsen.” - Arnon Grunberg

“Er stroomt een rivier even dreigend als de Styx tussen de journalistiek en de literatuur: je kunt er met een bootje overheen en weer terug, en dat gaat geregeld goed, maar het is nooit zonder gevaar.”

- Toine Heijmans

“Onze behoefte aan logische verhalen is sterker dan onze hang naar de waarheid.” - Hanna Bervoets

“Als verslaggever van De Volkskrant heb ik altijd de werkelijkheid nodig. Poëzie is meer van huppetee, daar gaan we, dit is wat ik wil.”

- John Schoorl

18 maart 2015

Masterscriptie Rianne Oosterom g.m.oosterom@gmail.com / 06 28475762 Studentnummer: 10655921

Master Journalistiek en Media, schrijvende variant Universiteit van Amsterdam

Begeleider: dr. Mirjam Prenger Tweede lezer: Peter Vasterman

(3)

Voorwoord

“Als men mij later vraagt: ‘Wat is het geheim van uw schrijverschap?’ dan zal ik antwoorden: ‘Ik deed nooit open toen er gebeld werd,’ heeft Arnon Grunberg weleens gezegd. Zo voelde het voor mij soms ook in het afgelopen half jaar dat ik mijn scriptie schreef. Dat was niet alleen omdat ik er druk mee was, maar ook omdat ik er soms zo in opging dat ik de bel niet eens hoorde.

Ik heb er erg van genoten de wetenschappelijke diepgang op te zoeken in het schrijven van deze masterscriptie. Het was een leuk, leerzaam maar tijdrovend proces. Zeker omdat ik dit onderzoek heb geschreven naast dat ik vier dagen per week werkte bij Trouw. Toch heb ik het als prettig ervaren het journalistieke en het

wetenschappelijke met elkaar af te wisselen.

Ik wil graag mijn begeleider dr. Mirjam Prenger bedanken voor de vele literatuurtips en de snelle reactie op de e-mails die ik stuurde. Dank ook voor de goede adviezen, de kritische blik en de filosofische gesprekken, waarin we weleens afdwaalden maar altijd weer terug kwamen op voor de scriptie zinvolle gedachten.

Ik wil daarnaast ook Liesbeth Oosterom bedanken voor haar hulp bij het vormgeven van de voorkant en de tussenbladen van deze scriptie. Ook Elin & Martin Oosterom verdienen een dankwoord omdat zij hun ‘Schaapskooi’ in de bossen van Doorn voor mij openstelden, zodat ik daar een tijdje onafgebroken aan mijn onderzoek kon werken.

Ten slotte wil ik vrienden en familie bedanken voor het luisteren naar mijn geklaag en soms abstracte gepraat over Pierre Bourdieu en het postmodernisme. In het bijzonder gaat mijn dank uit naar Rineke de Groot en Linde Wille voor het meedenken en naar Matthijs Buijs voor het nakijken.

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding p. 5

Hoofdstuk 1 – Geschiedenis van literaire journalistiek

1.1 Inleiding p. 10

1.2 ‘A you-know-it-when-you-see-it-form’ p. 11

1.3 De spiegel en de verbanddoos p. 12

1.4 De microscoop en het fototoestel p. 13

1.5 De kwast, de emotie, de kunst van het rondhangen p. 14

1.6 ‘Just the facts ma’am’ p. 15

1.7 ‘Saul, the huns have arrived’ p. 16

1.8 De Nieuwe Stijl in de journalistiek p. 18

1.9 Empathisch rondhangen p. 20

1.10 De huidige opleving p. 21

1.11 Conclusie p. 23

Hoofdstuk 2 – Het literaire veld versus het journalistieke veld

2.1 Inleiding p. 26

2.2 De veldtheorie in vijf kenmerken p. 26

2.3 Relevantie van de veldtheorie p. 28

2.4 Werking van het literaire veld p. 29

2.5 Doxa van het literaire veld p. 29

2.6 Werking van het journalistieke veld p. 31

2.7 Doxa van het journalistieke veld p. 32

2.8. Als de pennen elkaar kruisen p. 34

Hoofdstuk 3 – Methode 3.1 Inleiding p. 36 3.2 Samenstelling corpus p. 37 3.3 Kwalitatieve inhoudsanalyse p. 39 3.4. Coderingsframe p. 40 Hoofstuk 4 – Inhoudsanalyse 4.1 Hanna Bervoets p. 44 4.2. John Schoorl p. 52 4.3. Arnon Grunberg p. 58 4.3 Toine Heijmans p. 67 4.4 Conclusie p. 72

Hoofdstuk5 – Conclusie & Discussie

5.1 Conclusie p. 77

5.2 Discussie p. 79

(5)

Inleiding

In Blaricum stond in de jaren vijftig een vervallen landhuis waar journalisten, dichters en schrijvers elkaar al sigaretten rokend en drank consumerend de hand schudden. Het witte huis met de zwarte luiken heette Jagtlust en iedereen die schrijven kon, mocht er logeren. De Bussumsche Courant schreef indertijd: “Sinds kort schijnt het Gooi het nieuwe speelterrein ener Amsterdamse kliek van marihuana-rokende en sexueel geïnverteerden geworden te zijn. Een groepje kunstenaars dat door zijn luidruchtigheid en met zijn abnormaliteiten de aandacht tracht te trekken.”1

Jagtlust werd bestuurd door dichteres Fritzi Harmsen van Beek. Binnen de muren van het door haar gekraakte landhuis ontving ze als een soort muze allerlei kunstenaars en schrijvers. Remco Campert en Harry Mulisch bijvoorbeeld, die toen allebei werkten voor Elsevier. Of Jan Vrijman en Cees Nooteboom, schrijvend voor Het Parool. Hoog bezoek was Henk Hofland, hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad of Jan Eijkelboom, toen adjunct-hoofdredacteur van Vrij Nederland. Allemaal journalisten die ook literair schreven.

De verhalen over dat tot de verbeelding sprekende landhuis in de Gooise bossen zijn opgetekend door journalist Annejet van der Zijl. En zonder dat ze het in haar boek Jagtlust benoemt, toont Van der Zijl een interessant en vrijwel onbeschreven aspect van de geschiedenis van literaire journalistiek in Nederland. In de terminologie van de Franse socioloog Pierre Bourdieu sprekend: op Jagtlust mengen het ‘literaire veld’ en het ‘journalistieke veld’ op een heel fysieke manier.

Het is alsof op de breuklijn tussen beide beroepsvelden in de jaren vijftig Jaglust stond. Want de journalisten en schrijvers die elkaar aldaar de hand schudden, hielpen elkaar, beïnvloedden elkaar qua vorm en stijl. Daarbij: veel van de schrijvers die op Jagtlust rondhingen waren tegelijk journalist, zoals gezegd. Zij stonden met het ene been in het literaire veld en met het andere in het journalistieke veld.

Tegen deze achtergrond is het interessant dat er in de jaren zestig in Nederland sprake was van een ‘opleving’ van literaire journalistiek – een vorm van journalistiek waarin technieken uit de literatuur in journalistieke verhalen worden toegepast. Harry Mulisch werd de eerste new journalist van Nederland genoemd. New journalism – een stroming van literaire journalistiek in de Verenigde Staten – wordt vaak gezien als de aanjager van de opleving in Nederland.

Het is waarschijnlijk dat het intensieve contact tussen schrijvers en journalisten op Jagtlust ook van invloed is geweest in ‘opleving’ van literaire journalistiek in Nederland. Want wie de echo van new journalism in Nederland bestudeert, komt erachter dat alle figuren die Jagtlust zo nu en dan aandeden, een rol speelden in het

verspreiden van deze nieuwe, literaire mode van journalistiek.

Het voorbeeld van Jagtlust toont aan dat oplevingen – want er zijn er meer, zal uit het onderstaande blijken – van literaire journalistiek misschien wel meer te maken hebben met wat er in het literaire veld gebeurt, dan tot op heden wordt gedacht. Daarin toont Van der Zijl dus een ‘vergeten’ aspect van de literaire journalistiek. Misschien moeten verklaringen dichter bij huis worden gezocht, in plaats van steeds naar de Verenigde Staten te kijken. Die invloed van het literaire veld op het jornalistieke veld is het onderwerp van deze scriptie. Op Jagtlust, in de jaren vijftig, was deze invloed concreet aanwijsbaar. Maar hoe heeft deze invloed door de geschiedenis heen vorm gekregen? Wat voor patronen liggen eraan ten grondslag? En: hoe ziet die invloed er nu uit, en wat betekent dat voor de hedendaagse journalistiek?

(6)

Het onderzoeken van deze beïnvloeding is relevant om de volgende reden: sinds een aantal jaar spreken diverse journalisten en wetenschappers wéér van een ‘opleving’ in literaire journalistiek – in Nederland vaak aangeduid als ‘verhalende journalistiek’.2 Omdat er daarnaast gesproken wordt van een ‘crisis in de journalistiek’, door de komst van internet en het ontbreken van een verdienmodel daarvoor, is het interessant om te kijken wat de blijkbaar toenemende invloed van het literaire veld voor gevolgen heeft voor het journalistieke veld, dat dus al aan grote verandering onderhevig is.

Want, drastisch gezegd: wat als de journalistiek en de literatuur steeds meer mengen, hebben ze dan nog bestaansrecht als autonome beroepsvelden? Vanwege de gevolgen van deze toenemende beïnvloeding is het voor de journalistiekwetenschap relevant om het proces van beïnvloeding te bestuderen. Het gaat namelijk om de geloofwaardigheid van de journalistiek. Daarbij is deze beïnvloeding een onderbelicht aspect in onderzoek naar literaire journalistiek in Nederland. Om deze reden heeft dit onderzoek dan ook een sterk exploratief karakter. De invloed van het literaire veld op het journalistieke veld wordt in deze scriptie door middel van een drieslag onderzocht. De eerste twee delen vormen een lange aanloop naar het derde deel waarin de huidige invloed van het literaire veld op het journalistieke veld wordt onderzocht. Hieronder wordt uitgelegd wat deze drie delen precies inhouden en waarom ervoor is gekozen een lange aanloop te nemen.

Allereerst wordt de geschiedenis van literaire journalistiek beschreven vanuit een letterkundig perspectief. Dat is ongebruikelijk, want in voorgaande onderzoeken en scripties is veelal gekozen voor het Anglo-Amerikaanse perspectief op literaire journalistiek3: de opkomst en neergang van het genre wordt beschreven in de Verenigde Staten, en de invloed daarvan in Nederland wordt onderzocht.

Omdat in dit onderzoek de relatie tussen literatuur en journalistiek centraal staat, is ervoor gekozen óók te kijken naar wat er ondertussen in het aangrenzende literaire veld gebeurde, zowel op internationaal als nationaal vlak. Omdat schrijvers en journalisten elkaar nu eenmaal tegenkomen. En omdat ze met hetzelfde – hun pen – hun brood proberen te verdienen. Gezocht wordt naar of dit nieuw licht werpt op als dusdanig benoemde ‘oplevingen’ van literaire journalistiek en of hier patronen in te ontdekken zijn.

Als de relatie tussen het literaire en het journalistieke door de geschiedenis heen is beschreven, wordt deze relatie abstract gemaakt in de veldtheorie van de Franse socioloog Pierre Bourdieu. De termen het ‘journalistieke veld’ en het ‘literaire veld’ kwamen al een aantal keer voorbij, en zijn van hem afkomstig. De veldtheorie van Bourdieu wordt gebruikt in dit onderzoek opdat inzicht wordt verkregen in hoe het literaire veld en het journalistieke veld eigenlijk met elkaar botsen.

Dat is namelijk relevant tegen de achtergrond van toenemende beïnvloeding. Bourdieu’s veldtheorie draait rondom autonomie. Een veld beschikt volgens hem over ‘doxa’, ofwel: regels. Die doxa zijn het cement van een veld en garanderen de autonomie. Ofwel: zij bepalen het bestaansrecht van een veld. Omdat de autonomievraag centraal staat in dit onderzoek, is de veldtheorie van Bourdieu een interessante manier om naar de relatie tussen de journalistiek en de literatuur te kijken. Verdere verantwoording voor het gebruik van deze theorie volgt in hoofdstuk 2.

De meest frontale botsing tussen de doxa van de journalistiek en de literatuur vindt plaats op het vlak van functieopvatting. Daar waar de journalistiek als functie de werkelijkheid inzichtelijk probeert te maken, probeert de

2 Zie voor argumenten hiervoor hoofdstuk 1.10

3 Zowel Joris Belgers, Anne-Martijn van der Kaaden, Maurice Hoogendoorn als Henk Blaken en Wim de Jong in het Handboek verhalende journalistiek, schrijven weinig over de invloed van literaire stromingen op de oplevingen van

(7)

literatuur haar lezer door elkaar te schudden met de boodschap dat de werkelijkheid ambigue en ondoorzichtig is. ‘Relativisme’ heet dat. Tegen de achtergrond van de huidige opleving van literaire journalistiek is het relevant om te analyseren hoe deze ‘botsing’ er in de praktijk uitziet. Dat is het derde en laatste deel van dit onderzoek. Er wordt op de overlap tussen beide velden ingezoomd – het journalistieke werk van literaire schrijvers. Hoe trachtten zij de werkelijkheid te relativeren in hun teksten?

De schrijvers van wie het werk aan een analyse wordt onderworpen zijn: Arnon Grunberg, Hannah Bervoets, John Schoorl en Toine Heijmans. Hun werk is relevant omdat zij door hun status een grote mate van cultureel kapitaal in handen hebben en daarom invloedrijk zijn. Grunberg en Bervoets zijn voornamelijk schrijver, Schoorl en Heijmans voornamelijk journalist, zij werken allebei fulltime bij De Volkskrant. Deze tweedeling is interessant omdat er zo ook misschien verschillen kunnen worden opgemerkt in hun ‘habitus’ – nog zo’n begrip gemunt door Bourdieu. De ‘habitus’ is de manier waarop een individu de ‘doxa’ van het veld waarvan hij deel is, in de praktijk brengt.

Dit alles mondt uit in de volgende hoofdvraag, die voor dit onderzoek leidend zal zijn:

Op welke wijze beinvoedt het literaire veld het journalistieke veld in Nederland sinds de huidige opleving van literaire journalistiek (2007) en wat zegt dit over de autonomie van het journalistieke veld anno nu?

Deze hoofdvraag is bewust heel gefocust geformuleerd. De vraag behelst voornamelijk de inhoudsanalyse, waarnaartoe, zoals gezegd, in het theoretisch kader een lange aanloop wordt genomen. Het theoretisch kader (hoofdstuk 1 en 2) is in dit onderzoek niet slechts de uiteenzetting van al verschenen literatuur. Omdat dit enigszins ongebruikelijk is, behoeft het nog enige uitleg. Daarom worden de deelvragen of hoofdstukken hieronder uiteen gezet, en de keuze hiervoor wordt toegelicht.

1. Hoe wordt de invloed van literaire stromingen zichtbaar in de journalistiek vanaf haar ontstaan als professie? Het doel van dit eerste hoofdstuk is patronen te ontdekken in hoe de literatuur en de journalistiek zich tot elkaar hebben verhouden door de geschiedenis heen. De geschiedenis start halverwege de negentiende eeuw, als de journalistiek als professionele beroepsgroep vormkrijgt en haar idealen leent van het realisme in de literatuur. De dynamiek van de relatie tussen literatuur en journalistiek wordt in dit hoofdstuk inzichtelijk gemaakt omdat dat noodzakelijk is voor de rest van het onderzoek. Daarin staat immers de ontwikkeling van de dynamiek centraal. De patronen die de geschiedenis toont, kunnen in verband worden gebracht met het heden en er een nieuw licht op werpen.

2. Waar botsen de doxa van het literaire en journalistieke veld?

Helaas is de relatie tussen journalistiek en literatuur bijna nergens zo tastbaar als op Jagtlust. Om toch grip te krijgen op wat nu precies journalistiek is, wat literatuur is en hoe deze velden zich tot elkaar verhouden, wordt in dit hoofdstuk de veldtheorie van de socioloog Pierre Bourdieu gebruikt. Door de relatie abstract te maken, wordt zij ook inzichtelijk. De ‘werking’ en de ‘doxa’ van het journalistieke en het literaire veld worden uiteen gezet, om op deze manier op scherp te krijgen waar de twee velden elkaar precies tegenspreken. Ook deze veldanalyse is noodzakelijk voor het derde deel van het onderzoek: we moeten weten waar het precies wringt, want zo is er een vertrekpunt voor de inhoudsanalyse.

3. Zijn journalistieke reportages geschreven door schrijvers van literatuur in de afgelopen acht jaar ‘relativistisch’ en zo ja, hoe krijgt dat relativisme vorm?

Het antwoord op deze deelvraag wordt gezocht door middel van een inhoudsanalyse. Twintig journalistieke reportages van vier schrijvers van literatur worden geanalyseerd op ‘mate van relativisme’, wat hier duidt op het willen aantonen dat de werkelijkheid ondoorzichtig is en ambigue. De positie van de schrijvers is interessant: zij

(8)

hebben hun ene been in het literaire veld staan, en hun andere in het journalistieke. Zij vormen de overlap tussen beide velden, alwaar de beinvloeding dus het sterkt is.

De vier schrijvers zijn, zoals gezegd Hanna Bervoets en Arnon Grunberg, John Schoorl en Toine Heijmans. De mate van relativisme wordt geanalyseerd aan de hand van vier kenmerken die een tekst relativistisch kunnen maken. Namelijk: intertekstualiteit, een hoge poetische functie, ironie en zelfreflexiviteit. Vanzelfsprekend worden deze begrippen nog uitgebreid toegelicht.

4. Wat zegt dit over de invloed van het literaire veld op het journalistieke veld en de autonomie van het journalistieke veld?

Deze deelvraag behelst de conclusie en de discussie. Want als duidelijk is op welke wijze journalistieke teksten van schrijvers van literatuur relativistisch zijn, wat betekent dat dan? Op wat voor manier worden de ‘doxa’ van het journalistieke veld aangetast? En, zo wordt behandeld in de discussie, wat zegt dit eigenlijk over hoe het journalistieke veld er überhaupt aan toe is?

(9)
(10)

Hoofdstuk 1 – Een geschiedenis van literaire journalistiek vanuit letterkundig perspectief 1.1. Inleiding

Sigaret, hoed, notitieboekje om vlug in te krabbelen, typemachine – het is sinds jaar en dag het instrumentarium van de journalist, op de archieffoto’s afgaand. Wie de ontwikkelingen in de journalistiek door de geschiedenis heen bestudeert, beseft dat er in figuurlijke zin steeds iets aan het instrumentarium wordt toegevoegd en in de – op archieffoto’s ook veel geziene – leren aktetas van de journalist belandt.

Bijvoorbeeld een spiegel, omdat journalisten aan het eind van de negentiende eeuw net als de naturalisten in de literatuur, geloofden dat ze de werkelijkheid moesten spiegelen in woorden. Of een schilderspalet, zoals het gezicht van het Amerikaanse new journalism Tom Wolfe in de New Yorker schreef: “The material is merely his clay, his palette,”4 waarmee hij zichzelf het adagium gaf om journalistiek te bedrijven alsof hij een roman schreef. Hoe de inhoud en de aktetas van de journalist verandert, al naar gelang van de ontwikkelingen in de literatuur, is het onderwerp van dit hoofdstuk. De deelvraag die beantwoord wordt, luidt dan ook: Hoe wordt de invloed van literaire stromingen zichtbaar in de journalistiek vanaf haar ontstaan als professie?

Het onder studenten letterkunde veelgebruikte boek Van Romantiek tot postmodernisme: Opvattingen over Nederlandse literatuur, dient hiervoor als uitgangspunt. Dit boek is wel niet het recenste, maar legt zowel de ontwikkelingen in de literatuur in het binnen- en buitenland bloot, als de relatie tussen beide en neemt hierin ook de historische context mee.

In dit hoofdstuk worden grote lijnen behandeld en een paar eeuwen doorkruist. Generaliseren is dus

onontkoombaar. Te beginnen met hele concept van ‘literaire stromingen’; vaak waren die zo eenduidig niet en bestonden ze bij gratie van hoe individuen zelf een draai gaven aan een –isme. Zo ook met ‘oplevingen’ van literaire journalistiek. Omdat er door de journalisten zelf over een ‘opleving’ werd gesproken, is deze in de geschiedenis een werkelijkheid geworden. Terwijl andere, minder bestudeerde tijden, misschien wel eenzelfde ‘opleving’ kenden.

Met deze kanttekeningen in het achterhoofd, wordt toch gezocht naar de grote verbanden. Want het doel van dit theoretisch kader is inzicht te krijgen in de pasjes die de literatuur en de journalistiek van elkaar af, en naar elkaar toe hebben gezet. Omdat dit eerste deel geen scriptie op zichzelf beoogt te zijn, is ervoor gekozen de nadruk te leggen op het verband tussen wat er in de literatuur gebeurt en hoe dit effect heeft op de journalistiek. Dat betekent niet dat er geen andere oorzaken zouden kunnen zijn die eveneens een verklaring vormen voor de beschreven ontwikkelingen. Er is echter geen ruimte om sociale, economische en politieke aspecten uitgebreid uit te werken in dit overzicht

Een laatste kanttekening: dit historische overzicht start in de negentiende eeuw, waarin vanuit het realisme de journalistiek aan het eind van de eeuw als serieuze professie ontstaat. Er is voor dit punt gekozen omdat de invloed van het ene veld op het andere pas bestudeerd kan worden als ze beiden bestaan. Dat betekent overigens niet dat er voor die tijd geen literaire journalistiek bestond. In de achttiende eeuw zijn rudimentaire vormen van literaire journalistiek te vinden, zoals bijvoorbeeld Robison Crusoe van Daniël Defoe.

4 T. Wolfe, ‘The birth of the ‘New Journalism’; an eyewitness report by Tom Wolfe’, New Yorker, 14 februari 1972, vol. V no. 7.

(11)

1.2. ‘You-know-it-when-you-see-it form’

Wat is literaire journalistiek eigenlijk als journalistiek genre? “The genre of telling true stories goes by many names”, schrijft journalist Mark Kramer in de inleiding van zijn handboek Telling True Stories.5 Hij noemt narratieve journalistiek, nieuwe journalistiek, literaire journalistiek, creatieve non-fictie en enkele andere termen. Kramer kan niet kiezen. ‘Narratieve journalistiek’ vindt hij niet passen en literaire journalistiek is volgens hem ‘a duller term’, een woord vol borstklopperij, schrijft hij.

Maar in zijn essay ‘Breakable rules for literary journalists’ schrijft hij: “‘Literary journalism’ is roughly accurate. The paired words cancel each other’s vices and describe the sort of nonfiction in which arts of style and narrative construction long associated with fiction help pierce to the quick of what’s happening – the essence of journalism.”6

Uiteindelijk blijft hij hangen in een definitie die de term nog vager maakt. Literaire journalistiek is volgens hem een ‘you-know-it-when-you-see-it form.’7 Kramer zet wel kenmerken op een rij die helpen het te herkennen. Literaire journalisten

a) dompelen zich onder in hun onderwerp,

b) bedienen zich van stilistische middelen en verteltechnieken die eerder worden geassocieerd met de romankunst dan met journalistiek

c) zijn niet op zoek naar hard nieuws, maar schrijven over alledaagse onderwerpen

d) proberen meer dan traditionele verslaggevers hun lezers emotioneel bij hun verhaal te betrekken e) streven naar een duidelijke eigen stem en toon.8

Dit gaat echter eerder over de werkwijze van de literaire journalist, die natuurlijk het product ‘literaire journalistiek’ produceert, een echte definitie is het niet.

In Nederland wordt de laatste jaren de term ‘verhalende journalistiek’ gebruikt.9 Ook Anne-Martijn van der Kaaden kiest in haar scriptie ‘Sterke Verhalen’ voor de term ‘verhalende journalistiek’, omdat literatuur volgens haar een begrip is dat een connotatie heeft die tegengesteld is aan journalistiek.10 Maar dat geeft nu precies de spanning weer – als de twee dan tegengesteld zijn, waarom kent sommige journalistiek dan toch literaire kenmerken? De spatie tussen de woorden literair en journalistiek is in feite het onderwerp van dit onderzoek. Want: hoe verhoudt het journalistieke zich tot het literaire?

‘Verhalende journalistiek’ is in de context van dit onderzoek een holle term. De journalistiek verhaalt altijd van dingen – ieder artikel is een verhaal, ook al is het nieuws. Marcel Broersma, hoogleraar journalistiek in Groningen, maakt onderscheid tussen drie soorten stijlen van journalistiek die al sinds jaar en dag bestaan: de verhalende, reflectieve en nieuwsstijl.11 Daarmee problematiseert hij het adjectief ‘verhalend’. Want ook de reflectieve stijl kan verhalend zijn en literair zijn, zoals nu juist zo duidelijk zichtbaar is in de artikelen van De Correspondent.

5 Call, Wendy. Kramer en Mark. Telling True Stories: A Nonfiction Writer. (Cambridge: Harvard University Press, 2007) xv. 6 M. Kramer, ‘Breakable rules for literary journalists’, Nieman Storyboard, http://niemanstoryboard.org/stories/breakable-rules-for-literary-journalists/ gepubliceerd op 1 januari, 1995.

7 Ibidem. 8 Ibidem.

9 Er is niet voor niets een stichting ‘Verhalende Journalistiek’, en het afgelopen jaar verschenen handboek heet niet voor niets ‘Handboek verhalende journalistiek’.

10 A van der Kaaden, Sterke Verhalen. Een verkenning van de huidige opleving van verhalende journalistiek in Nederland (Scriptie Mediastudie: Journalistiek en media, Amsterdam 2014) 36.

11 M. Broersma, ‘Journalism as Performative Discourse. The Importance of Form and Style in Journalism’, in: Verica Rupar (ed.), Journalism and Meaning-making: Reading the Newspaper (Hampton Press, 2010) 25,26

(12)

Daarom gaat dit onderzoek uit van ‘literaire journalistiek’. Norman Sims, bekend van Literary Journalism in the twentieth century, beschrijft dat als: “a form of nonfiction that combines factual reporting with some of

the narrative techniques and stylistic strategies traditionally associated with fiction.”12 Dat is een goede, doch ook problematische definitie. Want was de Nederlandse schrijver Harry Mulisch dan literair journalist? Toen hij ook journalistieke werkzaamheden deed voor het tijdschrift Elsevier in 1961, lapte hij de feiten vaak aan zijn laars. Maar een definitie is per definitie ideaaltypisch. Vast staat in ieder geval dat literaire journalisten kijken naar meer dan de kale feiten. Soms verdringen de ‘narrative techniques and stylistic strategies’ de ‘factual reporting’. Of het dan nog journalistiek mag heten, is een relevante vraag. Echter, zolang het als journalistiek wordt gepresenteerd (zoals bij Mulisch in Elsevier) is het er onoverkomelijk deel van.

Daarom wordt literaire journalistiek in dit onderzoek gedefinieerd als verhalen, gepresenteerd als journalistieke producties, waarin narratieve technieken en stilistische strategieën worden gebruikt die normaal gesproken de literatuur toebehoren.

1.3. De spiegel en de verbanddoos

“Hé meneer, een roman is een spiegel die wandelt langs een grote weg. Soms weerspiegelt hij voor uw ogen het blauw van de hemel, soms het slijk van de modderpoelen op de weg,” schreef de Franse schrijver Stendhal, pseudoniem voor Marie-Henri Beyle, in 1830.13 Stendhal staat bekend als het eerste kind van de Romantiek dat flirtte met een nieuwe manier van schrijven, later beter bekend als het realisme.

Rond 1850 kwam er in Frankrijk een debat op gang over dit ‘realisme’. De stroming werd gedefinieerd met woorden als ‘nabootsing’ en ‘imitatie’. De schrijvers die er deel van waren, waren niet bang naast de hemel het slijk van de modderpoelen te tonen. Dat had alles te maken met de historische context van de stroming. 1848 staat bekend als het revolutiejaar – zowel in Frankrijk als in Duitsland komt de arbeidersklasse in opstand tegen de bourgeoisie.

De revoluties speelden zich af tegen de achtergrond van een voortgaande Industriële Revolutie, die de levens van mensen veranderde en tegenstellingen tussen klassen vergrootte. Koning van dit soort slijkverhalen was Charles Dickens – hij wilde geheel Engeland wakker schudden met zijn verhalen over arme arbeidersjongens die urenlang moesten zwoegen in de fabriek.

Het realisme bereikte Nederland rond 1860. Omdat in Nederland indertijd literatuur vooral besteed was aan dominees, ontstond een eigen vorm van realisme, het idealiserend realisme, schrijven neerlandici Nico Laan en G.J. van Bork in hun overzichtswerk Van Romantiek tot postmodernisme.14 Een dominee als Van Koetshuis liet zijn lezer kennismaken met voddenraapsters, bedelaars, gevangenen. Maar steeds begeleidde hij het kwaad, en schreef dat het met een doel bestaat. Een geheel andere instelling dan het recht-voor-de-raap-realisme van Dickens en cohorten.

Het realisme voorzag de literatuur van een nieuwe functie in de samenleving. Na het zwelgen in dromen en reflectie, eigen aan de Romantiek die aan deze stroming vooraf ging, werd de literatuur een soort waakhond. Zij

12 N. Sims, True Stories: A Century of Literary Journalism (Northwestern University Press, 2008)

13 G.J. van Bork en N. Laan, Van Romantiek tot postmodernisme. Opvattingen over Nederlandse literatuur. (Bussum, 2010) 101.

(13)

moest de politiek helpen de ‘zieke maatschappij’ beter maken.15 In het realisme wordt een eerste vraag naar een ‘vierde macht’ zichtbaar, een macht die naast de normale trias politica van verlichtingsfilosoof Charles de Montesqieu (controlerende, uitvoerende en wetgevende macht) de samenleving controleert en de hoeder is van het volk. De tijd vroeg daar om.

In Frankrijk, waarin een grote traditie bestaat in literair en reflectief schrijven, ontstond uit het realisme een nieuw literair genre – dat deels journalistiek te noemen is: de fysiologie. Volgens mediahistoricus Huub Wijfjes waren dit ‘beschrijvingen van deftige heren, rechters, politici, militairen, die in hun uiterlijke verschijning en karakter werden getypeerd in relatie tot de gebeurtenissen’.16 Schrijvers deden dit op een humoristische wijze, maar probeerden er wel degelijk die ‘deftige heren’ in de politiek mee wakker te schudden, net zoals als Dickens beoogde. De fysiologie werd ook in Nederland populair, volgens Wijfjes. Hij ziet het als de vroege voorloper van de journalistieke reportage.17

1.4. De microscoop en het fototoestel

Het realisme radicaliseerde in het naturalisme, waartoe de Franse schrijver Gustave Flaubert de aanzet gaf. Hij zag namelijk als eerste realist af van de auctoriale verteller en introduceerde de ‘objectieve verteller’, die door naturalisten tot conditio sine qua non zou worden verheven. Literatuurcriticus René Wellek: “Flaubert genuinely strove for objectivity in this art: both for impersonality and for impassibility, detachment, indifference. (..) The author must be absent from his novel. (..) The writer must be like God in the universe, everywhere present but nowhere visible.”18

Zo verdween de schrijver op de achtergrond en kwam het verhaal centraler te staan. De alwetende verteller werd vervangen door de eerste en tweede persoon. Personages kregen zelf het woord, nog een voorbode voor het ontstaan van de moderne reportage.Tegen de achtergrond van de wetenschappelijke revolutie kreeg ook de literatuur de pretentie zo wetenschappelijk mogelijk te zijn. De feiten moesten het woord krijgen. Volgens Laan en Van Bork is de naturalistische schrijver “niet meer de genezende arts van het realisme, maar de observerende onderzoeker. Het vergrootglas van de realisten is een microscoop geworden.”19

De grote man van het naturalisme was de Franse schrijver Emile Zola. In Nederland drongen zijn ideeën door toen in 1880 stukken van hem werden gepubliceerd in Het Vaderland. Het idealistische realisme had zich ontwikkeld tot een realistischer type realisme, waarin de menselijke hartstochten konden worden beschreven. Voorman van deze beweging was Louis Couperus, bekend van zijn roman Eline Vere.

Tegen de achtergrond van de verwetenschappelijking van vrijwel alles, ontstond aan het eind van de negentiende eeuw ook de journalistiek als professionele beroepsgroep. In de Verenigde Staten werden The New York Times (1851), The Washington Post (1877) en The Wall Street Journal (1889) opgericht. In Nederland werd in 1869 de belasting op bedrukt papier, het Dagbladzegel, afgeschaft. Dat gaf de journalistiek een impuls, want mensen van nieuws voorzien werd hierdoor ook commercieel aantrekkelijk.

‘Objectiviteit’ werd het toverwoord van deze beroepsgroep. Een ideaal geleend van het realisme en meer nog, van het naturalisme. Volgens Laan en Van Bork oordeelt de naturalistische schrijver niet, maar streeft hij naar ‘onbewogenheid, dat wil zeggen objectiviteit, zoals men ook in de wetenschap geen oordelen geeft, maar alleen

15 Bork en Laan, Van Romantiek tot postmodernisme, 121.

16 H. Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000. Beroep, cultuur en organisatie.(Amsterdam 2004) 58. 17 Ibidem.

18 Bork en Laan, Van Romantiek tot postmodernisme, 134. 19 Bork en Laan, Van Romantiek tot postmodernisme, 128.

(14)

de feiten laat spreken’.20

Tegen het eind van de negentiende eeuw kwam de dagbladwereld door de activiteit van persmagnaten in een ware stroomversnelling terecht.21 Het gevecht om lezers en advertentie-inkomsten werd het bepalende kenmerk van de journalistiek. Het belangrijkste doel werd de lezer te vermaken en hem dagelijks te veroveren. Met die reden ontstond volgens Wijfjes een soort ‘nieuwe journalistiek’, waarin allerlei nieuwe vertelvormen tot bloei kwamen.

1.5. De kwast, de emotie, de kunst van het rondhangen

Een van de pioniers van dit soort ‘nieuwe journalistiek’ was de hoofdredacteur van de Engelse Pall Mall Gazette, William T. Stead. Hij vond dat de journalist het oog, het oor en de tong van het volk moet zijn. Met andere woorden: de waakhond, ‘the uncrowned king of educated democracy’.22 Hij introduceerde het interview, het opvoeren van getuigen dat hij bij Zola afkeek, en het presenteren van onderzoeksgegevens, dat Zola ook deed. In Nederland werd hij ‘den idealen journalist ’ genoemd, omdat hij het ontrafelen van ‘de waarheid’ als hoogste ideaal bezigde.23

Ook in de Verenigde Staten werd geëxperimenteerd, maar op een andere manier. Journalist Stephen Crane staat bekend als de bedenker van de ‘sociale reportage’. Hij bracht maanden door in achterstandswijken, zich geheel onderdompelend in zijn onderwerp. Hij wilde niet slechts de kale feiten presenteren, maar ook gevoel op de lezer overbrengen. Hij gebruikte daarom dialogen, gedetailleerde beschrijvingen, scènes en ironie.

In Nederland werd de reportage een gerespecteerd genre. Op 20 maart 1876 verscheen de eerste reportage in het Algemeen Handelsblad. Vanaf dat moment neemt het geven van een snel een beeldend ooggetuigenverslag een hoge vlucht, schrijft Wijfjes. “Alle denkbare stijlmiddelen werden ingezet.”24 Zo kwam met de komst van de reportage als geliefd genre de eerste literaire journalistiek Nederland in. “In de naturalistische reportage, het taalvoertuig om ‘de werkelijkheid’ bij de lurven te pakken, had de journalist daartoe een compleet nieuw genre geschapen, waarin de besten tegen de literatuur aankropen.”25

Uit de reportage sprak een grotere sociale betrokkenheid bij het onderwerp dan de fysiologie had, maar de reportage beoogde geen literatuur te zijn. Handelsbladjournalist Rie Brusse noemde literaire experimenten in zijn handboekje journalistiek in 1913 ‘het erbarmelijkste produkt van het vak, mooi-schrijverij in achteloos

woordgeflodder’. Streven naar literatuur was prima, maar nooit een excuus om ‘taalwanstaltigheid in een krant te vergoelijken’, vond hij.26

Zelf was Brusse een bekende reportagemaker, hij ging het gehele land door. Hij verkeerde zelfs een tijd verkleed als zeeman in de haven, om aan den lijve te ervaren hoe de zeeman indertijd werd ‘misbruikt’. “Je ziet er pas iets van als je er verkeert, en je kunt er alleen maar verkeren als je zelf zeeman bent,” zei hij geheel in navolging van de Amerikaan Sephen Crane.27

20 Bork en Laan, Van Romantiek tot postmodernisme, 110. 21 Wijfjes, Journalistiek in Nederland. 31.

22 Wijfjes, Journalistiek in Nederland. 32. 23 Wijfjes, Journalistiek in Nederland. 33 24 Wijfjes, Journalistiek in Nederland. 60 25 Wijfjes, Journalistiek in Nederland. 60.

(15)

Volgens Wijfjes is Emile Zola de aanstichter van deze opkomst van nieuwe genres en de literaire wildgroei die hierop volgt. Maar Laan en Van Bork schrijven: “In het Nederlandse naturalisme blijven slechts enkele programmapunten van Zola overeind. De schrijver streeft naar een zo nauwgezet mogelijke weergave van de werkelijkheid en hij doet dat zo onbevooroordeeld mogelijk.”28

Wijfjes schrijft dat naturalisten uitgaan van een causaal verband tussen wat men ziet en voelt. Zintuiglijke

ervaringen waren volgens hem wezenlijk voor de naturalist. “Zoals een fotograaf het leven in zijn soms gruwzame werkelijkheid kon vastleggen op gevoelige platen, zo wilden naturalistische schrijvers en journalisten het leven vastleggen in een nieuwe taalschat die allesbehalve esthetisch hoefde te zijn, maar die direct voortkwam uit de zintuiglijke waarneming.”29

Maar volgens Laan en Van Bork is dit zintuiglijke niet naturalistisch, maar het gevolg van de invloed van de Tachtigers, een groep schrijvers die in het naturalisme wilde ombuigen om tussen alle feiten nog wat emotie te krijgen. Willem Kloos, de voorman, vatte hun opvatting samen met de bekende zin: “Kunst is de

aller-individueelste expressie van de aller-aller-individueelste emotie.”30

Door de invloed van de Tachtigers kreeg het naturalisme in Nederland een andere kleur dan in Frankrijk, bij de feitelijke Zola. Het had een sterk impressionistisch karakter en wordt ook wel neoromantisch genoemd. Zowel de schrijver als de journalist schrijft niet zoals hij met een fototoestel zou klikken – dan zou je hetzelfde zien, welke journalist je er ook op uit stuurt. Door de invloed van de Tachtigers bestond er in Nederland al een besef dat de journalist als individu de kwast in de hand had, en zijn zintuiglijke waarnemingen schilderde, met zijn eigen emotie.

Toch werd aan ‘objectiviteit’ en ‘waarheid’ als journalistieke idealen niet getwijfeld. Er werd juist geloofd dat een hogere ‘waarheid’ en ‘objectiviteit’ werd bereikt door het integreren van emotie. “Schrijvend vanuit de eigen zintuiglijke ervaring en gebruik makend van enig sociaalpsychologisch inzicht probeerden zij (..) een werkelijkheid te onthullen die verborgen lag achter de puur visueel-objectieve werkelijkheid. (..) Vooral de uiterlijke kenmerken en karaktereigenschappen van een persoon genoten hun voorkeur, omdat ze probeerden te schrijven ‘door de ogen van’ de mensen die het nieuws of de werkelijkheid beleefden. Vandaar ook dat ze driftig gebruik maakten van literaire technieken, interviews en tamelijk onorthodoxe methoden (zoals vermomming) om hun sterk gekleurde verhalen kracht bij te zetten,” constateert Wijfjes.31

1.6 ‘Just the facts ma’am’

De journalist nam een volle aktetas mee de twintigste eeuw in – een spiegel, een verbanddoos om de

maatschappij te genezen, een fototoestel, de reportage als vorm, het interview, de techniek van ‘immersion’ en in Nederland het zintuiglijk schrijven à la Couperus. Maar in de wereld om hem heen barstten zowel letterlijk – door twee wereldoorlogen – als figuurlijk – door de avant-garde beweging in de literatuur en kunst – bommen. Twijfel over alles was wat restte. Een nieuwe generatie schrijvers als James Joyce, Proust, Virginia Wolf, André Gide stak de draak met het naturalisme en werd de pleitbezorger van de avant-garde, die in vele –ismen gekleed ging: futurisme, expressionisme, existentialisme. Al die – ismen trachtten revolutionair te zijn en te breken met het realisme.

28 G.J. Bork en N. Laan, Van Romantiek tot postmodernisme, 156. 29 H. Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 63.

30 G.J. van Bork, D. Delabastita, H. van Gorp, P.J. Verkruijsse en G.J. Visuit ‘Tachtigers’ in Algemeen Letterkundig Lexicon 2012, gepubliceerd in De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL).

(16)

James Joyce bijvoorbeeld, schafte in zijn werk Ulysses (1922) leestekens af. Hij weergaf de gedachten van zijn personages rechtstreeks en onsamenhangend, een literaire techniek die later stream of consciousness is gaan heten. Had dit soort experimenteerdrift in vorm en inhoud ook invloed op de journalistiek, zoals het naturalisme zo duidelijk had?

Belangrijk in het zoeken naar een antwoord op deze vraag is de volgende notie: door de avant-garde krijgt de literatuur een andere functieopvatting over zichzelf. Ze beoogt niet meer hetzelfde als de journalist; de waakhond zijn die de wereld wakkerschudt. Ze is op zichzelf gericht, op de taal en op het passen van het moderne

tijdsgewricht daarin. Zoals de voorman der futuristen Filippo Tomasso Marinetti dichtte over een bombardement: “Zang-tumb-tumb-zang-zang-tuuumb tatatatatatatata picpacpampacpacpicpampampac uuuuuuuuuuuuuuu ZANG-TUMB TUMB-TUMBTUUUUUM.”32

Duidelijk moge zijn dat een journalist nooit zo een bombardement kan verslaan. Het lijkt erop dat een grotere kloof tussen de journalistiek en de literatuur ontstond omdat de twee in karakter gingen verschillen. Dat schrijft ook journalist Jack Hart over de jaren twintig: “To distinguish itself from the political and literary fields, Anglo-American journalism concentrated on facts and information, and presented itself as a neutral and independent guardian of the public interest.”33

Diezelfde reactie is in Nederland zichtbaar, alhoewel de avant-garde in de kunst en literatuur hier uiteraard niet de enige verklaring voor is. “De grote, karaktervaste journalist die met zijn fraaie pen en bezonken opvattingen leiding gaf aan zijn krant, was ten dode opgeschreven,” schrijft Wijfjes.34 Volgens hem komt de nadruk vanaf 1910 meer op nieuws te liggen. “Een krant zonder primeurjacht is een levenloos vod”, zei Volk-verslaggever Piet Bakker. Reportages verwerden tot kale, feitelijke relazen, die liever ‘verslag’ dan ‘reportage’ werden genoemd.35 Als reactie op de avant-garde in de literatuur ontstond in Nederland de ‘nieuwe zakelijkheid’ als stroming in de literatuur. De naam zegt het al – het is een soort neorealisme, waarin de zakelijke journalistieke stijl wordt geïmiteerd. De komst en promotie van deze stroming zette dichter Henrik Marsman aan het denken over de relatie tussen journalistiek en literatuur.

Marsman waarschuwt in zijn essay ‘Aesthetiek van een reporter’ uit 1932 voor verwarring – want als schrijvers en kunstenaars net zo gaan doen als journalisten, worden de twee soorten door elkaar gehaald, terwijl ze volgens Marsman wezenlijk iets anders doen: “De kunstenaar is niet de slaaf, de volger, de reporter van zijn object, maar de volstrekt autonome heerscher over al wat hij aanvat.”36

Dat, terwijl de opperste plicht van de journalist volgens Marsman is te versláán wat hij ziet, als hij ‘totale complex van het moderne leven’ aanschouwt. “(..) En wat kan hij doen als zijn schrik is geluwd, dan trachten het monster te temmen door het vast te leggen in beeld of geschrift, door het met een camera of een vulpen volmaakt te verslaan.”37

Marsman zegt eigenlijk dat hij wat betreft de journalistiek helemaal geen behoefte heeft aan de tussenkomst van een individu, met zijn of haar emoties, zoals in het naturalistisch-impressionistische schrijven manier van doen was. Volgens de dichter was er in de chaotische tijd juist behoefte aan het blootleggen van de naakte feiten. “De

32 F. T. Marinetti, Zang Tumb Tumb, 1914.

33 M. Kramer, Telling True Stories: A Nonfiction Writers' Guide (Harvard University press, 2007) 211. 34 Wijfjes, Journalistiek in Nederland. 167-68.

35 Wijfjes, Journalistiek in Nederland. 169. Wijfjes, Journalistiek in Nederland. 149.

(17)

moderne lezer (...) vraagt naar kennis van de moderne wereld en al haar phenomena en van den modernen mensch in wisselwerking met die phenomena. Hij wil zien en doorgronden wat er rondom en in hem gebeurt. Hij wil alles weten van dit duizendvoudige leven en alles concies, doordringend, naakt, scherp.”38

Toch, omdat al die verwarrende ‘phenomena’ in de eerste helft van de twintigste eeuw, mensenlevens in alle hevigheid beïnvloedde, raakte de sociale reportage nooit helemaal uit de mode. Denk bijvoorbeeld aan John Steinbeck, die de crisis in de jaren dertig van onderop beschreef. Of John Hersey, die zijn bekende verhaal ‘Joe is home now’ schreef, over een soldaat die na de oorlog bij zijn familie terugkeert. Jack Hart schrijft dat er in ieder geval in de eerste helft van de twintigste eeuw een directer onderscheid kwam tussen verhalende artikelen en nieuwsartikelen: “A rift appeared between the more abstract, ‘just the facts, ma’am’ style of report writing and the more literary, narrative style of storytelling.”39

1.7. ‘Saul, the huns have arrived’

Waar de aktetas in de eerste helft van de twintigste eeuw redelijk dicht werd gehouden voor alle nieuwe literaire trucs van de -ismen, schiet in de jaren zestig en zeventig de sluiting open. Een nieuw tijdperk in de journalistiek wordt met een essay in de The New Yorker aangekondigd door Tom Wolfe, voorman van wat new journalism is gaan heten.

Zijn eerste alinea opent hij met de aanval op de literatuur. Want zijn nieuwe journalistiek zal de naar binnen gekeerde literatuur doen opschrikken: “(..) causing panic, dethroning the novel as the number one literary genre, starting the first new direction in American literature in half a century… Nevertheless, that is what has happened. Bellow, Barth, Updike – even the best of the lot, Philip Roth, the novelists are all out there ransacking the literary histories and sweating it out, wondering where they now stand. Damn it all, Saul, the Huns have arrived.” Tom Wolfe stond journalistiek voor “that would… read like a novel.” Hij somt zijn boek – over deze nieuwe journalistiek–vier instrumenten op, om dit te doen: het schrijven in scènes, het weergeven van volledige dialogen in plaats van af en toe een citaat, het vermelden van ‘status details’ op de plaats van handeling en in het gedrag van mensen, en het gebruikmaken van verschillende vertelperspectieven, bijvoorbeeld vanuit de derde

persoon.40

Niets nieuws onder de zon, dus. Want dialogen en scènes gebruikte Crane al, het wisselend perspectief was al te zien bij Flaubert en bij Zola, de ‘status details’ in het uitgebreide beschrijven van personen zelfs al in de

fysiologie. Alles werd al eens in die leren aktetas met journalistieke instrumenten gestopt.

Daarbij, zo betoogt Norman Sims: “Wolfe [he] was wrong when he said there was ‘no such thing as a literary journalist’. He ignored the history of literary journalism at the New Yorker, the institution primarily responsible for the development of the form for thirty years.”41 Volgens Sims waren ze dus in die feitelijke voorgaande jaren, al zeker bezig met literaire vormen van journalistiek. Zij noemt Hersey als voorbeeld en Joseph Mitchell, die in de jaren vijftig al literaire journalistiek bedrevenf bij The New Yorker.

Terwijl Wolfe zijn nieuwe journalistiek predikte, kreeg de avant-garde in de literatuur langzaam een vervolg in het postmodernisme, wat in de jaren zestig allereerst een anti- establishment stroming was. In de jaren zeventig en tachtig kwam de nadruk meer te liggen op zelfreflexiviteit, die vooral tot uiting kwam in het reflecteren op wat taal wel en vooral niet vermag.

38 Ibidem.

39 Kramer, Telling True Stories: A Nonfiction Writers' Guide, 211. 40 T. Wolfe, The New Journalism. (London 1975) 24 – 36.

(18)

Het was afgelopen met de ‘grote verhalen’ en ‘de waarheid’. Figuren als Michel Foucault en Jacques Derrida stelden de scheidslijn tussen feit en fictie voor als flinterdun en niet te ontwaren. Dat was een letterlijke aanval op de status van de journalistiek, want als de feiten niet bestonden, was journalistiek gewoon literatuur en meer niet. Zo vermoordde het postmodernisme het journalistieke ideaal van objectiviteit: volgens Foucault bestaat

objectiviteit namelijk in geen enkele vorm.

Zijn deze opvattingen terug te vinden in Wolfe’s new journalism? Hoewel Wolfe zichzelf plaatst in het rijtje realistische schrijvers als Charles Dickens, klinkt in zijn werk – en dat van andere ‘nieuwe’ journalisten – zeker een echo van zowel de avant-gardebeweging als het postmodernisme. Want daarin voegt Wolfe wel iets nieuws toe aan de aktetas van de literaire journalist.

Een van Wolfe’s artikelen heette: "There Goes (Varoom! Varoom!) That Kandy-Kolored (Thphhhhhh!) Tangerine-Flake Streamline Baby (Rahghhh!) Around the Bend (Brummmmmmmmmmmmmmm)…", dat klinkt niet heel veel anders dan het zang-tumb-tumb van de futurist Marinetti. Geluid in taal krijgt een actieve rol.

Daarbij: het artikel van Wolfe was eigenlijk niet meer dan wat kant en klare aantekeningen, opgestuurd naar zijn eindredacteur. Dat is een vorm van de ready-made, de geliefde postmoderne kunstvorm à la pispot van Marcel Duchamp. Ook introduceert Wolfe de ‘interieur-monoloog’, waarin in het hoofd van een de hoofdpersoon wordt gekropen en zijn gedachten worden weergeven. Daarin weergalmt de stream of conciousness techniek zoals uitgevonden door James Joyce.

Door de nadruk te leggen op subjectiviteit, en de journalist als persoon een duidelijke rol te geven, was Wolfe eigenlijk ook een prediker van het verlies van het geloof in objectiviteit, terwijl hij zijn subjectivisme juist een ‘hogere objectiviteit’ noemde, net als de Nederlandse naturalisten in de negentiende eeuw. Het materiaal dat volgens Wolfe ‘out there’ was, zag hij als ‘merely his clay, his palette’.42 De journalist stond tussen het te beschrijven object en de productie in. Met andere woorden: hij kon zelf het schilderij maken.

Die opvatting strookte niet met de feitelijke vijftiger jaren. “New Journalism challenged the authority of journalism’s empire of facts,” schrijft John J. Pauly, hoogleraar Media & Journalism aan de Marquette

University.43 En omdat de manier van schrijven in new journalism zo anders werd, leek het alsof dit een nieuwe vorm van journalistiek was, waarvan mannen als Truman Compote, Norman Mailer, Gay Talese en Hunter Thompson de gezichten werden.

1.8. De Nieuwe Stijl in de journalistiek

Ook in Nederland werd opgekeken tegen deze figuren en hun experimentele journalistiek. Handelsblad-redacteur Henk Hofland noemde schrijver Harry Mulisch de eerste Nederlandse new journalist. Hofland typeerde nieuwe journalistiek als ‘een manier om mensen iets te laten zien zoals ze het nog nooit gezien hebben, en tegelijkertijd een aanwijzing, een handleiding tot een andere vorm van waarnemen.’44

En dat deed Mulisch. Elsevier had hem in 1961 eropuit gestuurd om het Eichmanproces – de veroordeling van de SS-functionaris Adolf Eichmann – te verslaan. Mulisch streefde volgens Laan en Van Bork alles behalve het weergeven van de werkelijkheid na. Hij benadrukte juist het kunstmatige van zijn werk door bewust deformaties toe te passen. Ook de postmoderne ‘collagetechniek’ is in zijn schrijven alom – zijn reportages bestaan vaak uit

42 T. Wolfe, ‘The birth of the ‘New Journalism’; an eyewitness report by Tom Wolfe’, New Yorker, 14 februari 1972, vol. V no. 7.olfe, ‘The birth of the ‘New Journalism’.

(19)

blokken tekst, waartussen geen expliciet verband werd gelegd.45 De nadruk lag voor Mulisch op de taal en op het schrijfproces, schrijven zag hij net als de naturalisten als een ‘empirische wetenschap’, maar één die niet de wereld onderzoekt, maar zichzelf.

In zijn reportageboek over het Provo-rumoer in Amsterdam in 1965, Brief van de Rattenkoning, schreef Mulisch dat hij niet wilde schrijven ‘óver de gebeurtenissen, maar als déél van de gebeurtenissen’. Recensente Judith Herzberg van De Volkskrant schreef dat dat geen journalistiek meer was. Mulisch had ‘de feiten geweld aangedaan’. Maar Mulisch geloofde niet zozeer in feiten. “Van belang is alleen wat er op papier gebeurt, in de vormgeving, datgene wat [de schrijver] niet had voorzien, datgene wat hij niet wist, datgene wat hij niet was, datgene wat hij vindt: dat alleen is de kreatie.”46

Dat overboord zetten van de feitelijke werkelijkheid en het gelijkstellen van de eigen waarneming met de verstandelijke feiten, was niet nieuw. In Nederland stond aan het eind van de jaren veertig een groep provocerende schrijvers op, die door avant-garde waren beïnvloed. Dichters als Gerrit Kouwenaar, Remco Campert, Lucebert, Hugo Claus – later bekend als de Vijftigers - braken met de volgens hen kullerige lyriek van voorheen, zij gingen voor de wilde taalexperimenten. Want de taal, dáár ging het om.

De Vijftigers konden op kritiek rekenen. In de jaren zestig kwam deze kritiek samen in de ‘Nieuwe Stijl’, waarvan Armando, alias Herman Dodeweerd, de voorman was. “Wij hadden een reclamische of journalistieke

achtergrond, dat hadden de Vijftigers niet. Dàt is de wezenlijke breuk”, zei Armando.47 Hij noemde de Vijftigers later in een interview met Ischa Meijer, ‘bohemiens waardoor een groot deel van de realiteit hun ontging’. De voorlopers van de Nieuwe Stijl kwamen één voor een bij de Haagse Post terecht. Armando in 1958, Hans Sleutelaar in 1959 en in 1962 volgde Hans Verhagen. Hun Nieuwe Stijl werd omgebogen naar de journalistiek en met een vleugje new journalism erdoor, waren zij na Mulisch pioniers van literaire journalistiek.

Zij streefden een ‘nieuw realisme’ na. Journalistiek was het ‘konsekwent aanvaarden van de realiteit’, volgens Sleutelaar. Werkmethode daarbij was: “Isoleren, annexeren. Dus: authenticiteit. Niet van de maker, maar van de informatie.”48 Zoals Ares Koopman in de jaren negentig in literair tijdschrift Ons Erfdeel schreef, was de Nieuwe Stijl die van de ‘kunstmatige buitenstaander ondergedoken in de banaliteit’.49

De Haagse Post werd vooral bekend om haar experimenten in vorm en stijl. Bij Vrij Nederland blies Gerard van Westerloo de sociale reportage nieuw leven in. Volgens Wijfjes pasten dit soort experimenten precies in de cultuurkritische ontwikkelingen die in de jaren zestig de bestaande structuren in maatschappij, zoals historicus Hans Righart het beschrijft, als een huis met vermolmde balken ineen lieten storten.50

Het waren jaren, schrijft Wijfjes, “waarin het sterke en creatieve individu het begon op te nemen tegen de machten die hem of haar – of in breder verband: het publiek – probeerden te manipuleren. In een persoonlijke stijl, waarbij ze ook de in de journalistiek omstreden ik-vorm gebruikten, gingen de ‘nieuwe journalisten’ op zoek

45 J. Buurlage, Onveranderlijk veranderlijk. Harry Mulisch tussen literatuur, journalistiek en politiek in de jaren zestig en zeventig (Amsterdam 1999) 212.

46 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 348.

47 Bork en Laan, Van Romantiek tot postmodernisme, 265. 48 Bork en Laan, Van Romantiek tot postmodernisme, 268.

49 A. Koopman, ‘De nieuwe stijl forever’, in: Ons Erfdeel. Jaargang 33. Stichting Ons Erfdeel, Rekkem / Raamsdonksveer 1990.

(20)

naar de ‘echte werkelijkheid’ in plaats van die van de autoriteiten en de opinieleiders.”51

Hierin is de anti-establishment houding die ook in het postmodernisme zichtbaar werd, te ontwaren. Toch, schrijft Wijfjes: “Tot heel veel concreet aanwijsbare resultaten leidde de nieuwe journalistiek in Nederland niet.”52 Vanaf het einde van de jaren zeventig verscheen er minder literaire journalistiek in Nederland. De Haagse Post en Vrij Nederland verloren lezers. Voornamelijk literair getinte reisverhalen als die van Lieve Joris, Cees Nooteboom (ook wel de eerst postmodernistische schrijver van Nederland genoemd)en Adriaan van Dis bleven populair.53 1.9. Empathisch rondhangen

Met wat avant-gardistisch gereedschap in de aktetas belandde de journalist in de verzakelijkte jaren tachtig, die een soort tegenreactie vormen op de vrije jaren zestig en zeventig waarin alles kon qua vorm en stijl. Een zo feitelijk en professioneel mogelijke vorm van journalistiek kwam tot bloei in dagbladen. “By the 1980s, the consensus was that the New Journalism was dead”, schrijft Robert S. Boynton, hoogleraar journalistiek aan de New York University.54

Maar ondertussen, schrijft hij, is wel het genre van literaire non-fictie volwassen geworden. In de jaren negentig werden non-fictie auteurs als John Krakauer met zijn Into the Wild en Michael Lewis met zijn Moneyball bekend. Zozeer dat Boynton een new new journalism uitriep in 2005. 55 Hij beschrijft dit in zijn gelijknamige boek als een beweging die voortkomt uit het new journalism van Wolfe, maar er ook van verschilt.

“Wolfe went inside his characters’ heads; the New New Journalists become part of their lives,” schrijft Boynton.56 Hij ziet de nieuwe generatie als een samensmelting van de ‘sociale reportage’ van Stephen Crane en cohorten, uit de negentiende eeuw, en de vormvrijheid van new journalism uit de jaren zestig en zeventig. Waar new journalism meer om stijl ging, gaat new new journalism meer om betrokkenheid bij het onderwerp. Volgens Boynton is deze nieuwe nieuwe journalistiek ‘the literature of everyday’.57

De journalisten van deze generatie ontwikkelden nieuwe ‘immersion stategies’ en probeerden binnen te komen in moeilijk toegankelijke werelden. Van criminelen, immigranten, subculturen, bijvoorbeeld. Daarbij was hun insteek sociologisch. Net als Crane in de negentiende eeuw hielden zij zich bezig met grote onderwerpen die ze via een klein, sprekend verhaal wilden vertellen.

Voorbeelden van dat soort vragen zijn volgens Boynton: Hoe construeert een snelgroeiende samenleving vol immigranten een nationale identiteit? Hoe denkt een kapitalistisch land over economische rechtvaardigheid? 58 En daarmee, schrijft hij, heeft deze vorm van journalistiek ‘an activist dimension’ en ‘an element of muckraking and social concern’.59

Wolfe, voorman van de nieuwe journalistiek in de zestiger jaren, viel in zijn beroemde manifest over nieuwe journalistiek de literatuur aan. ‘Dethroning the novel’ was zijn doel. Volgens journalist en schrijver Michael Lewis zijn in de jaren negentig de rollen omgedraaid, als gevolg van de beweging die Wolfe in gang zette. “Whereas journalists fell humbled by the novel, we now live in an age in which the novelist lives in a state of anxiety about

51 Wijfjes, Journalistiek in Nederland. 349. 52 Ibidem.

53 J. van Bergeijk, en H. Ceelen, Meer dan feiten: gesprekken met auteurs van literaire non-fictie (Amsterdam 2007) 62. 54 R.S. Boynton, New new journalism (New York, 2005) 20.

55 Boynton, New new journalism, 44. 56 Boynton, New new journalism, 13. 57 Boynton, New new journalism, 15.

(21)

nonfiction.”60

Boynton constateert dat er naar aanleiding van Wolfe’s nieuwe journalistiek veel debat is ontstaan over de vager wordende scheidslijn tussen journalistiek en literatuur. Subjectiviteit werd in de nieuwe journalistiek omarmd, en objectiviteit overboord gegooid, schrijft hij. In new new journalism is dat naar zijn mening anders. Het

experimenteren op de randje van de afgrond is voorbij, literaire non-fictie is professioneler geworden. Het conflict tussen objectiviteit en subjectiviteit gaat minder op omdat ‘het beste van twee genres wordt gecombineerd’.61 Met de oprichting van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten begin jaren negentig begint een heropleving van de literaire journalistiek in Nederland. Met een bijdrage van dit fonds, geïnitieerd door Hans Maarten van den Brink, Emile Fallaux en Geert Mak, konden journalisten meer tijd steken in onderzoek voor lange verhalen en boeken. De oprichters van het fonds waren daarnaast in 1991 het blad Atlas begonnen, de Nederlandse equivalent van het Britse literaire tijdschrift Granta, waarin literair journalistieke verhalen werden opgenomen. Martin Bril, Annejet van Zijl (van Jagtlust) en Judith Koelemeijer vielen op met hun narratieve stijl.

Toch had de wildgroei aan non-fictieboeken niet veel invloed op de reguliere dagbladjournalistiek, constateert Joris Belgers in zijn scriptie van februari 2012.62 Het was vooral een bloei van narratieve journalistiek in boeken. Hij stelt dat op basis van een vergelijkende, kwantitatieve inhoudsanalyse, waarvoor hij in 1996 en 2011 voor een periode van vier weken artikelen uit de archieven van Volkskrant en NRC Handelsblad analyseerde op narratieve kenmerken.

1.10. Huidige opleving

‘Social concern’ was weer terug in de aktetas en het gehele instrumentarium van de new journalists werd in geavanceerde versie door de journalist werd meegedragen de nieuwe eenentwintigste eeuw in. Maar vanaf het einde van de vorige eeuw laat de komst van het internet het journalistieke veld op haar grondvesten schudden. Hoe gewend de journalistiek ook is aan papier en zendtijd, ze moet anticiperen op dit nieuwe medium, ze moet er een verdienmodel voor verzinnen en mee met de tijd.

Maar hoe? Dat is de grote vraag waarmee journalistieke media sindsdien worstelen. De publicatie ‘Snow Fall’ uit 2010 door The New York Times wordt gezien als een richting gevend voorbeeld. Het verhaal van verslaggever John Branch gaat over een groep wintersporters die wordt overvallen door een lawine. Met sneeuwvlokken, geluidsfragmenten en verhalend geschreven tekst was dit verhaal alles behalve een standaard journalistieke productie. De lezer kreeg het gevoel zelf door de sneeuw te rollen.

Sindsdien heeft de journalistiek er een nieuw werkwoord bij: ‘snowfallen’, een vorm van wat ook wel long-form journalism wordt genoemd. De ‘snowfallproductie’ werd wereldwijd nagebootst en zette een trend in van langere verhalen. In 2011 schreef journaliste Nosheen Iqbal in The Independent: “Now, judging by an emerging online trend (..) narrative journalism, the kind of expertly crafted piece that sprawls over thousands of words and swallows up a whole lunchtime to read, is far from dead. Thanks to nifty advances in technology (smartphones, tablets, ebook readers) it is undergoing a major revival on the internet.”63

Ook in Nederland is deze ontwikkeling zichtbaar, stellen Henk Blanken en Wim de Jong, auteurs van het Handboek Verhalende Journalistiek dat in september 2014 verscheen. “Een nieuwe generatie vertellers rammelt

60 Boynton, New new journalism, 12. 61 Boynton, New new journalism, 30.

62 J. Belgers, ‘Persoonlijke journalistiek: over een nieuwe stroming literaire journalistiek in Nederland’. (Scriptie Mediastudie: Journalistiek en media, Amsterdam, 2012) 62.

(22)

aan de poort,” constateren zij.64 Ook Anne-Martijn van de Kaaden constateert in haar scriptie ‘Sterke Verhalen. Een verkenning van de huidige opleving van verhalende journalistiek in Nederland’, dat er diverse ontwikkelingen zijn die wijzen op een opleving in de verhalende journalistiek, die begon rond 2007 en nog steeds aanhoudt.65 Ze constateert na interviews met journalisten die aan ‘verhalende journalistiek’ doen dat deze tot ‘derde golf’ bestempelde opleving voortbouwt op de tweede golf in de jaren negentig. Het meest typerend aan de huidige opleving vindt Van der Kaaden het vormaspect – de literaire journalist anno nu is ‘niet langer gebonden aan statische pagina’s maar krijgt op het internet ruimte om zijn verhaal te vertellen’.66

In haar scriptie verkent Van der Kaaden de derde golf tegen de achtergrond van digitalisering. Ze sprak ondermeer met Hans Neijenhuis, chef van nrc.next. Hij ziet de hernieuwde aandacht voor lange verhalen als tegenreactie op de snelheid van het internetnieuws. “Omdát alles zoveel sneller is, word je op een gegeven moment een beetje moe van het tempo en wil je ergens een keer dieper induiken als lezer. Zoals je ook wel eens in je stoel wilt kruipen met een dik boek.”67

De verklaring die Blanken en De Jong voor de ‘opleving’ geven strookt met die van Neijenhuis: “Het is alsof de journalistiek ineens beseft hoe laat het is. Dat lezers worden overspoeld met nieuws dat kort, snel, mobiel, amusant en ook nog eens gratis is. (..) En dat er onherroepelijk behoefte ontstaat aan verhaal die laten zien ‘wat het allemaal betekent.’68 Dat lijkt verdacht veel op wat dichter Henrik Marsman schreef over het razen van de moderne tijd.

Die nieuwe generatie vertellers “zijn journalisten die dondersgoed begrijpen dat je meeslepend moet kunnen vertellen wil je nog wel gelezen worden”, schrijven Blanken en De Jong. Ook Marcel Boersma, hoogleraar journalistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen, constateert een verschuiving die hieraan is gerelateerd. In zijn artikel ‘Journalism as performative discourse’ maakt hij onderscheid tussen drie stijlen van journalistiek. De reflectieve stijl, de narratieve stijl, en de nieuwsstijl. Hij constateert dat sinds de oplagecijfers van kranten

teruglopen, mede door de komst van het internet, kranten zich bekeren tot het storymodel, in plaats van het news model te hanteren.69

Daarbij, constateert Broersma, wordt ‘duiding geven’ belangrijker. “This might even lead to a revival of the reflective style in the mainstream media,” schrijft hij. Dat wordt zichtbaar op het nieuwe platform De

Correspondent, waar narratieve technieken en de ik-vorm worden gebruikt en de artikelen een sterke subjectieve en reflectieve toon hebben. Een aspect van de ‘derde golf’ dat Van der Kaaden onderbelicht laat.

Dat sterker willen reflecteren op de werkelijkheid wint ook in de literatuur terrein, constateert Thomas Vaessens, hoogleraar letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. In zijn Revanche van de roman uit 2009 beschrijft hij dat de literatuur na een periode in zichzelf gekeerd te zijn geweest (postmodernisme) de laatste jaren nieuw engagement aanwent. ‘Laatpostmodernisme’ noemt hij dat.70

In de boeken van bijvoorbeeld Charlotte Mutsaers of Arnon Grunberg hoort Vaessens nog slechts een zwakke echo van het postmodernisme, waarin vooral de reflectie op de taal centraal stond. Hij ziet vooral een nieuw soort

64 H. Blanken en W. De Jong, Handboek verhalende journalistiek (Amsterdam 2014) 7. 65 Kaaden, Sterke Verhalen, 29.

66 Kaaden, Sterke Verhalen, 78. 67 Kaaden, Sterke Verhalen, 77.

68 Blanken en Jong, Handboek verhalende journalistiek, 30.

(23)

maatschappelijke betrokkenheid – literatuur krijgt een journalistieker karakter.

Zijn bewering kwam hem op veel kritiek te staan. Het overgrote deel van de neerlandici spreekt nog steeds over een postmoderne traditie in de literatuur. Toch benoemt Vaessens een interessant punt in dit verband. Volgens hem treedt de schrijver door dit nieuwe engagement vaker buiten zijn eigen wereld, en participeert sterker in het publieke debat.

Dat is vaak ook een noodzaak, redeneert hij, het gaat immers slecht met de uitgeverijen en boekhandels. Slechts enkele schrijvers kunnen nog leven van de verkoop van hun boeken. Logisch daarom dat ze hier en daar proberen wat bij te verdienen door datzelfde instrument dat ze altijd al hanteren te gebruiken: de pen. De overstap naar het journalistieke veld is logischer dan naar, om maar wat te noemen, het veld van loodgieters. 1.11. Conclusie

“Wanneer men van iets zegt: ‘Kijk, iets nieuws’, dan is het altijd iets dat er sinds lang vervlogen tijden is geweest,” valt in de Bijbel te lezen.71 Een tekenende constatering als de geschiedenis van literaire journalistiek in

ogenschouw wordt genomen. Zo is de aktetas van de journalist gevuld, geleegd, gevuld, geleegd met instrumenten geleend van de literatuur. Anno nu lijken alle literaire technieken weer ingeladen, inclusief een beetje extra reflectie en multimedialiteit – de typemachine is immers een laptop geworden.

Doel van dit theoretisch kader was inzicht te krijgen in hoe de invloed van literaire stromingen in de journalistiek zichtbaar is vanaf haar ontstaan als professie. Duidelijk is geworden dat het literaire en het journalistieke veld naar elkaar kijken en elkaar beïnvloeden. Tegen de achtergrond van allerlei ontwikkelingen in de maatschappij kwamen ze in het bovenstaande soms dicht bij elkaar te staan, om daarna weer afscheid te nemen. Een pasje naar voren, een pasje naar achter. Kort samengevat:

Aan het eind van de negentiende eeuw ontstaat de journalistiek vanuit het realisme en het radicalere naturalisme. Journalisten gaan experimenteren met literaire vormen, maar al gauw, als ze de functie van de waakhond van de literatuur hebben gepikt, verzakelijkt en professionaliseert hun schrijven. Er wordt afscheid genomen van de literatuur, die aan zichzelf gaat snuffelen in de avant-garde.

In de jaren zestig van de twintigste eeuw valt de literatuur de journalistiek aan met postmoderne noties als: feiten bestaan niet. De ‘nieuwe journalistiek’ valt op haar beurt niet alleen de feitelijkheid van de oude journalistiek aan, maar óók de literatuur: Voorman Tom Wolfe wil niets liever dan het genre ‘roman’ van de schrijvers overnemen, romans moeten volgens hem niet introvert zijn, maar realistisch. Hoezeer de nieuwe journalistiek zich ook afzet tegen het literaire klimaat, zowel de avant-garde als het postmodernisme wordt zichtbaar in journalistieke artikelen.

Nieuwe journalistiek krijgt een extra ‘nieuw’ van Robert S. Boynton. We schrijven jaren negentig, de boekenkast vult zich met goedverkopende non-fictieromans. De sociale reportage beleeft een opleving. In Nederland krijgen de nieuwe en de nieuwe nieuwe journalistiek lichte navolging, en spelen voornamelijk schrijvers van literatuur een touwtrekkersrol. Hoe de literaire journalistiek in Nederland vorm krijgt, hangt ook samen met hoe het literaire klimaat is.

De laatste jaren ontregelt het internet de journalistiek en zoekt ze naar wat haar nieuwe functie is in het digitale tijdperk en hoe in een digitale tijd verdiend moet worden. Langzaam komt een nieuwe literaire journalistiek op die soms multimediaal is en soms reflectief, en verder leunt op de instrumenten die door de geschiedenis van de

(24)

literaire journalistiek heen in en uit de aktetas werden gehaald. Het literaire en het journalistieke veld bewegen naar elkaar toe. De journalistiek krijgt een hoger literair gehalte, de literatuur wordt journalistieker.

Uit het bovenstaande is een aantal patronen te ontwaren, die als conclusies aan dit historische overzicht kunnen worden verbonden.

Allereerst lijkt de literatuur de leiding te hebben. Zij lijkt de journalistiek steeds een stapje voor te zijn, de

ontwikkelingen in de literatuur zijn steeds pas na een tientallen jaren zichtbaar in de journalistiek. De avant-garde uit de jaren twintig had juist tot resultaat dat de journalistiek zich van de literatuur verwijderde, terwijl in de jaren zestig avant-gardistische technieken in het new journalism gebruikt werden.

Hiermee samenhangend is het opmerkelijk dat schrijvers van literatuur vaak de aanzwengelaars zijn van een opleving van literaire journalistiek. Zij zetten hun been even in het journalistieke veld en zorgen voor

opschudding, door literaire vormen toe te passen in journalistieke producties. Een goed voorbeeld hiervan is Harry Mulisch, in de jaren zestig. Een hedendaags voorbeeld is schrijver en journalist Arnon Grunberg. Ten tweede lijken oplevingen van literaire journalistiek samen te hangen met denken over ‘functieopvatting’ in beide beroepsvelden. Er wordt steeds gezocht naar een goede houding om de tand des tijds te doorstaan. Vorm volgt hierin inhoud: bijvoorbeeld, als in de jaren zestig het establishment moet worden bekritiseerd, horen hier nieuwe vormen bij. Als de heersende functieopvatting wordt bedreigd, zoals nu door digitalisering, is er ruimte voor nieuwe vormen als literaire journalistiek.

Achter dit denken over ‘functieopvatting’ schuilt de opvatting over hoe de journalist zich tot zijn object, hetgene waarover hij schrijft, verhoudt – in de literatuurwetenschap ‘receptie’ genoemd. Dat is het grote thema te noemen van de literaire journalistiek. Niets ging zoveel de aktetas in en uit als de kwast – die staat voor het authenticiteit van de journalist in het beschrijven van een object.

Over die relatie: te beschrijven object – journalist – verhaal wordt steeds anders gedacht. Op verschillende momenten in het bovenstaande overzicht kwam een dikke streep te staan onder ‘object’ (dat gespiegeld moest worden in het verhaal) of onder ‘journalist’ (die volgens de nieuwe journalisten prima zelf in het verhaal mocht meedoen) of onder ‘verhaal’ (waarvan de vorm volgens Sleutelaar de ‘authenticiteit van de informatie’ moest verhogen).

Er is in het bovenstaande steeds even geraakt aan hoe de twee velden van elkaar verschillen, in het beschrijven van die functieopvatting. Maar hoe botsen de literatuur en de journalistiek nu met elkaar? En daarbij: als de twee velden anno nu sterker vermengen, hoe ziet die vermenging er dan uit, gaan functieopvattingen door elkaar lopen? Wat voor gevolgen heeft het dat de twee velden naar elkaar toe bewegen?

Deze vragen zullen het onderwerp zijn van respectievelijk het volgende deel van het theoretisch kader, waarin de relatie tussen het journalistieke en het literaire veld worden geabstraheerd in de veldtheorie van socioloog Pierre Bourdieu, als in de inhoudsanalyse waar wordt gekeken naar hoe schrijvers van literatuur anno nu participeren in het journalistieke veld, en wat ze daar voor aktetassen vol instrumenten in meeslepen.

(25)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De resultaten van dit onderzoek kunnen zo hopelijk kennis verschaffen over de effectiviteit van de verschillende participatieve maatregelen voor het creëren

Door islamitische inclusieve financiering te onderzoeken, wordt in dit onderzoek geanalyseerd hoe de tegenstellingen die worden opgeworpen door een dominante

 Tot slot wordt genoemd of nieuwsitems korter dan één minuut duren (kort), tussen één en 4:50 minuut (middellang) of langer dan dat (lang). Door deze gegevens schematisch in

De heer Keers nog stelt dat de waardering van imago met behulp van maatschappelijke kosten- batenanalyses afhankelijk moet zijn van het project: ‘‘Bij een groot project als de

De transitie van een ‘Suction’ naar een ‘Pressure’ markt zorgt dat de consument kiest voor een gelijke kostprijs voor de woning doch verlangt meer kwaliteit..

In deze scriptie is een bestemmingsplan opgesteld voor het plangebied Havenstraat waarbij de vraag luidde: In hoeverre moeten ontwikkelingen in het plangebied Havenstraat in

De waardering die bewoners van Kiel-Windeweer hebben voor hun woonplaats blijkt ook niet onder te doen voor de waardering die de bewoners van Eext hebben voor hun eigen dorp, deze

In de top tien van aspecten die ouderen het meest belangrijk vinden aan een winkelcentrum staan kenmerken die te maken hebben met de volledigheid en kwaliteit van het aanbod,