• No results found

Discussie – Schuivende doxa

In document Als de pennen elkaar kruisen (pagina 79-118)

Artikel 1 Toine Heijmans ‘Maar het volk is gelukkig’ in: Volkskrant Magazine 28.04.2012.

5.2 Discussie – Schuivende doxa

“Er stroomt een rivier even dreigend als de Styx tussen de journalistiek en de literatuur: je kunt er met een bootje overheen en weer terug, en dat gaat geregeld goed, maar het is nooit zonder gevaar,” schreef Toine Heijmans in de Nieuwe Reporter, een vakblad voor journalisten. Uit de conclusie bleek wat dat ‘gevaar’ nu precies inhoudt: als door literaire journalistiek het objectieve regime – de grootste aller doxa – wordt uitgedaagd, kan de journalistiek haar geloofwaardigheid verliezen.

In deze discussie wordt ingegaan op de achtergrond van deze constatering. Wat betekent het nu dat de belangrijkste regel van het journalistieke veld onder druk staat? In welke bredere context valt dit te plaatsen? Daarop volgend zullen in het onderstaande de beperkingen van dit onderzoek worden behandeld, en zullen er enkele suggesties volgen voor vervolgonderzoek.

Ten eerste, het opgespeurde ‘relativisme’ in journalistieke teksten strookt niet met het performatieve discours dat journalisten blijven handhaven, zo is beschreven. Als kwaliteitsmedia een relativistische inhoud hebben, zouden zij volgens de theorie van Bourdieu minder ‘status’ moeten krijgen – want hoe gehoorzamer aan de doxa, hoe hoger de status.

Maar hier is iets opmerkelijks aan de hand. De ‘status’ van literaire journalistiek is helemaal niet minder dan die van gewone journalistiek. Eerder meer. Zo is Schoorl dit jaar genomineerd voor De Tegel, de meest prestigieuze journalistieke prijs in Nederland. In de Verenigde Staten winnen literaire journalisten al jaren achtereen de belangrijke Pullitzerprijs. Het stempel ‘literair’ doet dan ook een groter of ‘hoger’ cultureel kapitaal vermoeden dan ‘journalistiek’.

Dit duidt op schuivende doxa. Subjectieve en narratieve verhalen zijn blijkbaar bij de journalistieke elite in trek. Veel journalisten breken sowieso tegenwoordig een lans voor subjectievere verslaggeving. Transparantie is de

nieuwe objectiviteit, klinkt het. Het performatieve discours zou soms misleidend zijn omdat iedere onderliggende subjectiviteit elegant wordt weggepoetst. Het instandhouden van het performatieve discours impliceert dat er geen ruimte is voor discussie of twijfel. Hartsock noemt dit ‘critical closure’ en waarschuwt hiervoor.

Broersma en Harbers brengen dit ‘nieuwe’ denken over objectiviteit binnen het journalistieke veld in verband met het begrip I-pistemology, een term gemunt door socioloog Liesbet van Zoonen: ‘the self’ is volgens haar in het anno nu ‘the source and arbiter of all truth’. Harbers en Broersma: “The traditional oppositions of the ‘objectivity regime’ that aims for the depersonalization of reporting (such as fact versus opinion, detachment versus

commitment and hard versus soft news) are challenged by this trend, in which personal experiences and the ‘self’ guide the construction of truth.” Dit lijkt sterk op een soort herleving van het zintuiglijke schrijven van de

naturalisten in Nederland in de negentiende eeuw, waarin de eigen ervaring als hoogste waarheid werd gezien. “Such a development might explain the growing popularity of narrative journalism, and the public’s willingness to accept its representations as true”, schrijven Broersma en Harbers. Het publiek accepteert dus zo’n schrijfstijl ook. Tegen die achtergrond verschuift de taak of functie van de journalist misschien langzaam, als het gaat om public service. In de conclusie werd hier al even aan gerefereerd. Naast de reflectieve en narratieve stijl, is het ook de persoonlijk stijl die de nieuwsstijl uitdaagt

In het ‘objectieve regime’ van het journalistieke veld komt volgens Broersma en Harbers langzaam een gaatje voor ‘mediating subjectivity’: de schrijver is expliciet over zijn rol als mediator tussen de werkelijkheid en hoe die weergeven wordt in taal. Zoals uit hoofstuk 1 bleek is dit geen nieuw thema in de literaire journalistiek. In de relatie object – journalist – verhaal, komt nu een dikke streep onder de journalist te staan.

Ook hier gaat de discussie uiteindelijk over de functieopvatting die de journalist over zichzelf heeft. Wat wil hij bereiken met ‘mediating subjectivity’? Grunberg gebruikt deze techniek om de werkelijkheid te ironiseren. Maar wel weer zo transparant mogelijk te zijn: hij laat iedere denkstap die hij maakt, zien. In een interview met Harbers zei hij zelfs: “I suspect that this highly subject way of newsgathering amounts to something that might come closer to truth or reality in this case, than traditional journalism.”126 Schoorl bijvoorbeeld gebruikt zijn persoonlijke stijl meer om dichterbij de lezer te komen en hem ervan bewust te maken dat hij zich als verteller tussen het object en de lezer bevindt.

Een tweede punt. In het bovenstaande werd geconstateerd dat bestaande doxa vooral ter dicussie komen te staan als de journalsitiek in een crisis verkeert. In een crisis moet de journalist opnieuw op zoek naar wat zijn functie precies is, bleek uit de geschiedenis van de literaire journalistiek. Momenteel ontregelt de komst van het internet en het ontbreken van een verdienmodel daarvoor de positie en functie van de journalist.

Zoals David Ryfe schreef: “As a networked medium the Internet disrupted nearly every aspect of journalism.”127 Met ‘networked’ bedoelt hij dat het bestaat uit een kleine wereld van netwerkstructuren. Dat aspect zorgt voor de chaos. De journalistiek moet volgens Ryfe van een ‘mass-mediated system’ naar een ‘networked system’. De doxa van het ‘oude’ journalistieke veld voldoen niet meer, vindt Ryfe. “A networked environment presents journalist with a very different set of problems than does a mass-mediated environment, and the simple fact that journalism’s preferred habits of mind and heart are not nearly as useful for solving these problems.”128

Hoe sluit literaire journalistiek aan bij de nieuwe netwerkstructuur? Grunberg liet in ieder geval zijn lezers

126 F.Harbers. “Between Fact and Fiction: Arnon Grunberg on His Literary Journalism”. In: Literary Journalism Studies, (2, 2010) 77.

participeren. Bervoets gaf ze het gevoel in een nachtclub te zijn en een boek te schrijven. Heijmans nam ze mee naar Noord-Korea. Het lukt literaire journalistiek om dicht bij de lezer te komen. Door narratieve technieken, maar ook door de vaak persoonlijke verhalen. Een ‘higher truth’, noemt Grunberg dat. Dat houdt volgens hem in dat je toont ‘how people live, how they behave, and so on’.129 Persoonlijke verhalen passen beter in een

netwerkstructuur, waarin een echte ‘connectie’ met een lezer belangrijker wordt. De functie van de journalist wordt wat dat betreft meer gelijk aan die van een blogger.

Toch, een derde punt, als doxa ter discussie staan, of verschuiven, is het wel belangrijk dat de journalistiek voor haar bestaansrecht vecht. Als de journalistiek autonomie verliest, dreigt op te lossen in andere velden of in de grote, voortstouwende stroom van informatie op het web, is het van belang dat zij zoekt naar een nieuwe functieopvatting. Dat is de grote taak van de journalsitiek anno nu. De literaire journalistiek experimenteert in ieder geval en leunt niet achterover.

In dat vrijdenken over functieopvatting schuilt ook een gevaar, bleek uit het bovenstaande. De voornaamste journalistieke taak blijft datgene wat gebeurt in de wereld te verslaan en te duiden. Dat verandert niet door de komst van internet. Als een journalist de te beschrijven werkelijkheid op de schop neemt, bereikt hij het tegenovergestelde. Als hij onaffe personages gebruikt, of totaal van elkaar losstaande zinnen onder elkaar zet bijvoorbeeld. Zoals Sjoerd de Jong samenvatte in Meer dan de feiten: “Aan dubbelzinnigheid gaat de journalistiek ten onder.”130

Dit onderzoek werpt wat dat betreft een voor de journalistiek wezenlijke vraag op: hoe ambigue mag een tekst zijn? Het journalistieke adagium ‘show, don’t tell’ lijkt soms in strijd te zijn met boven alles helderheid en

duidelijkheid willen betrachten in een journalistieke tekst. Schoorl en Heijmans trachtten soms ook dingen op een impliciete manier te verwoorden, en voegden daarmee een diepere laag aan hun reportages toe. Grunberg en Bervoets deden dit nog veel meer. Hierdoor kan de lezer verward raken, maar ook juist aan het denken worden gezet over diepere thema’s als wie de mens is, waartoe hij op aarde is, enzovoorts. En daar weerklinken weer de woorden van Henk Hofland over de ‘andere kijk’ op de wereld.

Ten slotte zijn in deze discussie nog enige kritische kanttekeningen bij dit onderzoek op de plaats. Allereerst wat betreft Bourdieus veldtheorie. Ryfe maakt namelijk gebruik van Bourdieu maar praat met zijn netwerktheorie wel een deel van de veldtheorie onder tafel. De theorie van Bourdieu is namelijk sterk gericht op de interne dynamiek van een veld. In een ‘networked system’ is een veld zo gelinkt aan omliggende velden dat de interne dynamiek bijna niet meer te bestuderen valt.

De veldstructuur wordt zo anders, dat de concepten van Bourdieu misschien niet meer zo bruikbaar zijn als dat ze lijken. Het paradoxale aan de veldtheorie van Bourdieu is dat het in de veldananalyse steeds draait om interne conflicten.Terwijl de interne conflicten vaak het gevolg zijn van velden van buitenaf, in het geval van deze scriptie het literaire veld. Bourdieu ziet deze conflicten dus altijd als intern, terwijl ze vaak ook juist met de buitenwereld zijn. Dit is een gebrek van zijn theorie dat in dit onderzoek goed naar voren komt.

Toch bleek uit het bovenstaande wel dat het hielp om via de veldtheorie naar de relatie tussen literatuur en journalistiek te kijken. Zo werd de vinger gelegd op waar de pennen elkaar precies kruisen. Daarbij moet bij het gebruik van iedere theorie bedacht worden dat het slechts één manier van kijken naar de werkelijkheid is. Nog een probleem met de veldtheorie is de impressionistische wijze waarop Bourdieu hem uiteen zet. Het resultaat van zijn filosofische en ongestructureerde manier van schrijven is dat wetenschappers verschillende interpretaties

129 F.Harbers, Between fact and fiction, 78.

hanteren van de begrippen ‘doxa’ en ‘habitus’. Ook in dit onderzoek komt deze problematiek naar voren. Voorafgaand aan hoofdstuk 2 werd al even het onderscheid tussen ‘werking’ van een veld en de ‘doxa’ van een veld genoemd. Bourdieu maakt zelf dit onderscheid wel enigszins in zijn teksten, maar doet dit nooit impliciet. Omwille van de duidelijkheid is er in dit onderzoek er wel voor gekozen dit te doen.

Ook kan ‘habitus’ op meerdere manieren begrepen worden. Harbers en Broersma gebruikten het soms ook om de gehele houding van de journalistieke beroepsgroep te omschrijven, terwijl ze op andere plekken juist het ‘individuele’ van de habitus benadrukten. In principe weergeven de gedane analyses van de vier schrijvers ook een glimp van hun ‘habitus’ weer: want er is onderzocht hoe zij de doxa van het journalistieke en het literaire veld toepassen.

Dat duidt op nog een probleem van het begrip ‘habitus’: want wat als mensen in verschillende velden

participeren, omdat bijvoorbeeld hun baan is zich te begeven op verschillende terreinen, aan welke doxa moeten ze zich dan onderwerpen? Zoals blijkt uit deze redenaties zijn de begrippen van Bourdieu vaak problematisch. In dit onderzoek is ervoor gekozen niet precies de vinger te willen leggen op wat de begrippen nu betekenen en wie daar wat over vindt. De betekenis van de begrippen is gaandeweg ingevuld, op basis van eigen lezing van Bourdieu en de toepassing daarvan, gelet op de waarde ervan voor dit onderzoek. Hoe ‘zuiver’ de interpretatie van deze begrippen is, is minder relevant dan de ‘bruikbaarheid’ ervan.

Ten tweede is de keuze voor het corpus voor discussie vatbaar. Er is ingezoomd op de overlap tussen het journalistieke en het literaire veld. Logischer als het gaat om de invloed van het literaire veld op het journalistieke veld, was misschien geweest om ‘gewone’ journalistieke reportages te analyseren op de ‘mate van relativisme’. Er is hierboven uitgebreid verantwoord waarom is gekozen voor de teksten van schrijver-journalisten. Dit betekent natuurlijk niet dat het niet interessant zou zijn om te kijken hoe de belangrijkste regel van het literaire veld in gewone journalistieke producties terug komt. Dat zou een mooi vervolgonderzoek zijn.

Ten derde is ‘relativisme’ is een redelijk abstract begrip voor een inhoudsanalyse. Dat te toetsen in teksten is subjectief, ook al zijn de instrumenten enigszins objectief. Dit relativeert in zekere mate de resultaten. Er is in het bovenstaande hierom bewust gekozen geen gradaties van ‘relativisme’ te beschrijven, of de teksten te labelen. Het ging om het ontwaren van patronen en daarom werd dit niet nodig geacht. Wel is onderscheid gemaakt tussen relativisme als gevolg en begrippen als dubbelzinnigheid en ironie als oorzaak.

Het oordeel over wat wel en wat niet ‘mag’ qua relativisme of dubbelzinnigheid is ten derde ook lastig te vellen. Eigenlijk zou in vervolgonderzoek de literaire journalistiek als apart veld beschouwd moeten worden. Dat zou een analysemiddel kunnen zijn om de doxa van literaire journalistiek te ontrafelen, en ook de kritiek van buitenaf in kaart te brengen. Want wat vermag de literaire journalistiek wel en wat niet, los van postmodern relativisme? Mogen personages bijvoorbeeld onaf zijn? Mag er met chronologie worden gespeeld? Hoeveel literaire kenmerken is teveel? Dat zijn vragen die in de toekomst belangrijker worden.

Een andere suggestie voor vervolgonderzoek is de vraag in hoeverre de reflectieve stijl in de journalistiek een heropleving beleeft. Dit werd al zijdelings zichtbaar in dit onderzoek. Interessant zou zijn om bijvoorbeeld de komst van De Correspondent in het journalistieke veld (dit medium hanteert een uitgesproken reflectieve stijl) te bestuderen. Is zij ook een soort ‘ketter’ die de ‘orthodoxie’ uitdaagt? En wat betekent dat voor de autonomie van het journalistieke veld?

factoren. Journalisten en eindredacteuren waren volgens Arnon Grunberg tot voorkort ‘feudal lords who thought that the feudal era would never end’.131 Die tijd is voorbij, en gelukkig maar. Er heerst een gevoel van urgentie: journalisten beseffen inmiddels dat ze buiten hun comfortzone (en misschien ook veld) moeten treden op zoek naar een nieuwe functieopvatting die past bij de tijd, die de journalistiek wellicht kan redden, of haar nieuw elan geeft. In dat laatste slaagt literaire journalistiek.

5.3. Bibliografie

Belgers, J. ‘Persoonlijke journalistiek: over een nieuwe stroming literaire journalistiek in Nederland’. (Scriptie Mediastudie: Journalistiek en media, Amsterdam, 2012).

Bergeijk, van, J. en Ceelen, H. Meer dan feiten: gesprekken met auteurs van literaire non-fictie (Amsterdam 2007).

Bertens, H. en D’haen, T. Het postmodernisme in de literatuur (Amsterdam 1988). Bervoets, H. ‘Nog vier jaar’, Volkskrant magazine, 21 juni 2005.

Bervoets, H.‘Wat zijn wij eigenlijk ontzettend leuk’, Volkskrant Magazine, 8 november 2008. Bervoets, H. ‘ Dagboek van een debutant’, Volkskrant Magazine, 26 september 2009. Bervoets, H. ‘Je valt omhoog, omhoog in het gat’, Volkskrant Magazine, 10 april 2010.

Bervoets, H. ‘Gewenst: Jongen/ Meisje. Doorhalen wat niet van toepassing is’, Volkskrant Magazine, 12 februari 2011.

Blanken, H. en De Jong, W. Handboek verhalende journalistiek (Amsterdam 2014).

Bork, van , G.J, Delabastita, D. Gorp, van, H. Verkruijsse, P.J, Visuit, G.J. ‘Tachtigers’, Algemeen Letterkundig Lexicon 2012, gepubliceerd in De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL).

Bork, van, G.J. en Laan, N. Van romantiek tot postmodernisme. Opvattingen over Nederlandse literatuur (Bussum, 2010).

Broersma, M. ‘De transformatie van het journalistieke veld: discursieve strategieën en journalistieke vormen’. Tijdschrift voor de communicatiewetenschap 38: 3 (2010).

Broersma, M. ‘Journalism as Performative Discourse. The Importance of Form and Style in Journalism’, in: Verica Rupar (ed.), Journalism and Meaning-making: Reading the Newspaper (Hampton Press, 2010) 15 -35.

Bourdieu, P. Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. Gekozen door Dick Pels. (Amsterdam 1992). Bourdieu, P. Over Televisie, gevolgd door: in de greep van de journalistiek (Amsterdam 1998).

Boynton, R.S. New new journalism (New York, 2005).

Boven, van, E. Dorleijn, G. Literair mechaniek. Inleiding tot de analyse van verhalen en gedichten. (Bussum 2010).

Brillenburg Wurth, K. en Rigney, A. Het leven van teksten. Een inleiding tot de literatuurwetenschap (Amsterdam 2012).

Buurlage, J. Onveranderlijk veranderlijk. Harry Mulisch tussen literatuur, journalistiek en politiek in de jaren zestig en zeventig (Amsterdam 1999).

Calhoun, C. ‘Habitus, Field, and Capital: the question of historical specificity’ in: Bourdieu. Critical perspectives. (Cambridge 1993).

Call, W. en Kramer, M. Telling True Stories: A Nonfiction Writer. (Cambridge 2007).

Deuze, M. ‘What is Journalism? Professional Identity and Ideology of Journalists Reconsidered’, in: Journalism Theory Practice & Criticism 6.4 (London 2005).

Grunberg, A. ‘Tijdelijk een Afghaan worden, dat leek me wel wat’, NRC Handelsblad, 4 maart 2014. Grunberg, A. ‘Bidden in de blauwe moskee’, NRC Handelsblad, 20 april 2014.

Grunberg, A. ‘De Grunbergbank’, De Volkskrant, 11 juni 2014.

Grunberg, A. ‘Hoe de openbare ruimte een stripclub voor andermans trauma werd’, De Correspondent, 13 augustus 2014.

Grunberg, A. ‘Op bezoek bij Sabri’s moeder’, NRC Handelsblad, 11 september 2014.

Harbers, F. “Between Fact and Fiction: Arnon Grunberg on His Literary Journalism”. In: Literary Journalism Studies. (2010, 2)

Harbers, F. Defying journalistic performativity. The Tension between Journalism and Literature in Arnon Grunberg’s Reportages”, in: Interférences littéraires/Literaire interferenties, November 2011, 7

Harbers, F. en Broersma, M. 'Between engagement and ironic ambiguity: Mediating subjectivity in narrative journalism', in: Journalism. Theory, Practice & Criticism, (Groningen, 2014).

Heijmans, T. “Literatuur is verzonnen. Journalistiek niet. Punt uit.” In: Villa Media, gepubliceerd op 23 januari 2015. https://www.villamedia.nl/magazine/artikel/literatuur-is-verzonnen-journalistiek-niet.-punt-uit/20430080- c83e32dc

Heijmans, T. ‘Maar het volk is gelukkig’, Volkskrant Magazine, 28 april 2012. Heijmans, T. ‘Roman overboord’, De Volkskrant, 25 september 2013. Heijmans, T. ‘Ezeltje trek’, Volkskrant Magazine, 1 maart 2014.

Heijmans, T. ‘Het schuldige huis, het plekje van Mohammed B.’, De Volkskrant, 1 oktober 2014. Hutcheon L. Historiographic Metafiction: Parody and the Intertextuality of History (Baltimore 1989).

Iqbal, N. ‘The long-form resurrection: Will snappy websites kill off lengthy magazine reads?’ The Independent 15 juli 2011.

Kaaden, van der, A. ‘Sterke Verhalen. Een verkenning van de huidige opleving van verhalende journalistiek in Nederland.’ (Scriptie Mediastudie: Journalistiek en media, Amsterdam 2014).

Kramer, M. ‘Breakable rules for literary journalists’, Nieman Storyboard,

http://niemanstoryboard.org/stories/breakable-rules-for-literary-journalists/ gepubliceerd op 1 januari, 1995. Kramer, M. Telling True Stories: A Nonfiction Writers' Guide (Harvard University press, 2007).

Koetsenruijter, W. en Hout, van, T. , Methoden voor Journalism Studies. (Amsterdam, 2014). Koopman, A. ‘De nieuwe stijl forever’, Ons Erfdeel. Jaargang 33. Stichting Ons Erfdeel, Rekkem / Raamsdonksveer 1990

Kussendrager, N. Van der Lugt, D. Basisboek Journalistiek. Achtergronden, genres, vaardigheden. (Utrecht 2007).

Matinetti, F.T., Zang Tumb tumb, (Milan 1914).

McQuail, D. ‘3 Principles of Journalistic Performance’, in: Journalism and Society. (Londen 2005) 54-71. Nederlands Bijbelgenootschap, De Nieuwe Bijbelvertaling (Heerenveen 2006).

Redactie website Stichting Verhalende Journalistiek. ‘Minimum en maximum pitch’,

http://www.verhalendejournalistiek.nl/john-schoorl-minimum-en-maximumpitch gepubliceerd op: 16 mei 2014. Righart, H. De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict (Amsterdam 1995).

Ryfe, D. Can Journalism survive? An inside look at American newsrooms (Cambridge 2012). Schoorl, J. ‘Dichter ver weg’, De Volkskrant, 24 april 2012.

Schoorl, J. ‘De stille dood van een buurvrouw’, De Volkskrant, 30 november 2013. Schoorl, J. ‘Heup doet leven’, Volkskrant Magazine, 22 augustus 2014.

Schoorl, J. ‘Op audiëntie bij de vagina-koning’, Volkskrant Magazine, 24 januari 2015. Schoorl, J. ‘No future voor Geert’, Volkskrant Magazine, 7 februari 2015.

Sims, N. Literary Journalism in the twentieth century, (Oxford 1990). Sims, N. True Stories: A Century of Literary Journalism (Evanston 2008).

Sparreboom, T. ‘Het ironische aan Arnon Grunberg’. In: De Groene Amsterdammer (2015). Vaessens, T. De revanche van de roman (Nijmegen 2009).

Wijfjes, H. Journalistiek in Nederland 1850-2000. Beroep, cultuur en organisatie.(Amsterdam 2004).

Wolfe, T. ‘The birth of the ‘New Journalism’; an eyewitness report by Tom Wolfe’, New Yorker, 14 februari 1972. Wolfe, T. The New Journalism (London 1975).

Zijl, van der, A. Jagtlust (Amsterdam 1998).

Teksten Hanna Bervoets Nog vier jaar

BYLINE: tekst Hanna Bervoets . fotografie Krista van der Niet SECTION: MAGAZINE; Blz. 22

LENGTH: 2549 woorden SAMENVATTING:

Velen, over de hele wereld, geloven dat de aarde in 2012 een ramp te wachten staat. Ook in Nederland bereiden mensen zich voor. 'Over vier jaar is m'n geld op. Gelukkig heb ik het dan niet meer nodig.'

VOLLEDIGE TEKST:

Wanneer Maarten naar Albert Heijn gaat, koopt hij altijd een paar spulletjes extra. Blikken bruine bonen, haricots

In document Als de pennen elkaar kruisen (pagina 79-118)