• No results found

De dokter kan mijn problemen niet oplossen... : een onderzoek naar de agency van asielzoekersjongeren in de gezondheidszorg ten aanzien van fysieke en psychische problemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De dokter kan mijn problemen niet oplossen... : een onderzoek naar de agency van asielzoekersjongeren in de gezondheidszorg ten aanzien van fysieke en psychische problemen"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“De dokter kan mijn problemen niet oplossen...”

Een onderzoek naar de agency van asielzoekersjongeren in de gezondheidszorg ten

aanzien van fysieke en psychische problemen

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen Bachelor Algemene Sociale Wetenschappen

Afstudeerscriptie

Domein Zorg en Gezondheid Lizze Zijlstra

Studentnummer 10000544

Scriptiebegeleider mevr. dr. G. J. E. Gerrits Tweede lezer mevr. drs. R. van Wieringen Woorden 17856

(2)

Samenvatting

In dit onderzoek is op kwalitatieve wijze getracht inzichten te verwerven in de ervaringen van asielzoekersjongeren in de gezondheidszorg. De centrale vraag in dit onderzoek luidt: in hoeverre beschikken jongeren in een asielzoekerscentrum over agency in de gezondheidszorg die hen aangeboden wordt vanuit het asielzoekerscentrum ten aanzien van fysieke en psychische problemen? Aan de hand van vier focusgroepen met jongeren uit twee verschillende

asielzoekerscentra wordt een beeld geschetst van hoe de jongeren de gezondheidszorg ervaren. De focus ligt op de mate van agency en mogelijkheden tot participatie waarover de jongeren

beschikken in de gezondheidszorg. In dit onderzoek staan de ervaringen van de jongeren centraal, er is daarom gekozen voor het kindperspectief. Om dit kindperspectief in een bredere context te plaatsen zijn er ook semi-gestructureerde interviews afgenomen met zorgverleners die werkzaam zijn op de asielzoekerscentra. Uit de focusgroepen met de jongeren is gebleken dat de jongeren het idee hebben dat de zorgverleners naar hen luisteren, zij voelen zich gehoord tijdens een medisch consult. Toch hebben niet alle jongeren het gevoel dat de zorgverleners hun klachten serieus nemen. Maar het grootste probleem is volgens de jongeren dat de zorgverleners hun echte problemen, zowel fysiek als psychisch, niet op kunnen lossen.

(3)

Inhoud

1. Introductie 4

2. Theoretisch kader 6

2.1 Kindbeelden 6

2.1.1 Het afhankelijke kind 6

2.1.2 Agency 7

2.1.3 Participatie 8

2.2 Asielzoekerskinderen 10

2.2.1 Traumatische ervaringen 10

2.2.2 Kinderen in het asielzoekerscentrum 11

2.2.3 Welzijn 12 3. Probleemstelling 13 3.1 Doelstelling 14 3.2 Vraagstelling 14 3.3 Relevantie 16 4. Methode 17 4.1 Disciplines 17 4.2 Onderzoeksstrategie 17 4.3 Onderzoeksopzet en locatie 17 4.5 Onderzoeksmethode 18 4.5 Operationalisering 19 4.6 Respondenten 20 4.6 Ethiek 21

4.7 Reflectie focusgroepen en semi-gestructureerde interviews 22

4.8 Data analyse 23

5. Resultaten 24

5.1 Organisatie gezondheidszorg 24

5.2 Ervaringen van jongeren en zorgverleners in de gezondheidszorg 25

5.3 Jongeren en agency 30 5.4 Jongeren en participatie 36 5.5 Kindbeeld zorgverleners 42 6. Discussie en conclusie 45 7. Reflectie 50 8. Literatuurlijst 51 9. Bijlages 53 I Interviewschema’s 53 II Brief ouders 57 3

(4)

1. Introductie

Op 31 januari 2013 verscheen er in de Volkskrant het artikel “Asielzoekerskind verhuist elk jaar wel een keer”. Daarin worden uitkomsten van het onderzoek 'Ontheemd: de verhuizingen van

asielzoekerskinderen in Nederland' van Vluchtelingenwerk Nederland, Unicef en Defence for Children uiteengezet. Het onderzoek stelt dat het van belang is dat asielzoekerskinderen in een stabiele en veilige situatie belanden wanneer zij Nederland binnenkomen, maar het blijkt dat zij gemiddeld tien keer vaker verhuizen dan Nederlandse kinderen. Dit brengt extra stress mee, naast de overige spanningen van de asielprocedure (Werkgroep kind in azc, 2013).

In Nederland waren er in 2012 (tot 1 september) volgens het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) 13.743 asielzoekers, waarvan bijna 31 procent kind is (COA, 2013). Eerder onderzoek naar het leven van kinderen in Nederlandse asielzoekerscentra (azc's) is gedaan door Kloosterboer (2009). Uit dit onderzoek blijkt dat de situatie waarin deze kinderen opgroeien niet voldoet aan de eisen die het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind stelt. Het blijkt dat er nog veel verbeterpunten zijn in de situatie van asielzoekerskinderen. Vooral op het gebied van gezondheidszorg voelen kinderen zich door zorgverleners niet serieus genomen. Asielzoekers krijgen gezondheidszorg: huisartsenzorg en preventieve zorg, aangeboden vanuit het azc. Maar veel kinderen voelen zich niet gehoord in de gezondheidszorg en voelen zich afgescheept met paracetamol. Verder hebben niet alle kinderen iemand waarmee zij kunnen praten als zij verdrietig zijn, waardoor zij zich alleen voelen met hun problemen. Ook de zorgverleners in azc’s vinden er problemen zijn in de gezondheidszorg. Zij geven aan dat de signalering van gezondheidsproblemen bij asielzoekerskinderen onvoldoende is (Kloosterboer, 2009).

Uit de literatuur over kinderen in de gezondheidszorg blijkt juist dat het belangrijk is dat er naar kinderen geluisterd wordt en dat zij serieus genomen worden door de zorgverleners (Dedding, 2009). Dit botst dus met de bevindingen van Kloosterboer (2009) waaruit blijkt dat

asielzoekerskinderen zich niet gehoord en niet serieus genomen voelen door de zorgverleners. In dit huidige onderzoek zal er dieper in worden gegaan op dit probleem aan de hand van de

concepten agency en participatie van asielzoekersjongeren in de gezondheidszorg.Er zal onderzocht worden in hoeverre asielzoekersjongeren over agency en mogelijkheden tot participatie beschikken in de gezondheidszorg die hen aangeboden wordt vanuit het azc. 1

1In dit onderzoek wordt zowel de term ‘kind’ als ‘jongere’ gebruikt. Dit komt doordat de literatuur gebaseerd is op

kin-deren, terwijl het huidige onderzoek zich richt op jongeren van 12 tot 18 jaar. In de delen die gebaseerd zijn op de

litera-4

(5)

In wetenschappelijk onderzoek uit verschillende disciplines, zoals de medische

antropologie, de pedagogiek en migratiestudies, vormen kinderen steeds vaker de belangrijkste participanten en blijkt dat zij beschikken over agency. Agency van kinderen houdt in dat zij in staat zijn om beslissingen te nemen en hun eigen leven vorm te geven (Dedding, 2009; Vandenbroeck & Bouverne-De Bie, 2006; Dobson, 2009). Ook in dit onderzoek vormen jongeren van 12 tot 18 jaar de belangrijkste participanten en worden zij gezien als personen die over agency beschikken. Het perspectief van de jongeren staat in dit huidige onderzoek centraal. Om dit perspectief in een bredere context te plaatsen, zijn er ook interviews gehouden met zorgverleners op de azc's. De ervaringen van de zorgverleners vormen een aanvulling op de ervaringen van de jongeren. Dit onderzoek is uitgevoerd bij twee azc’s. In het totaal zijn er vier focusgroepen gehouden met jongeren en drie semi-gestructureerde interviews met zorgverleners.

In het theoretisch kader zullen eerst verschillende theorieën behandeld worden met betrekking tot agency en participatie van kinderen. Vervolgens wordt er ingegaan op

asielzoekerskinderen: op hun vlucht uit het land van herkomst en op hun verblijf in een Nederlands azc. Na het theoretisch kader wordt de probleemstelling geschetst en de gebruikte

onderzoeksmethode genoemd. Ten slotte worden de resultaten behandeld worden en zal er in de conclusie antwoord worden gegeven op de hoofdvraag.

tuur zal daarom de term ‘kind’ gebruikt worden, en de delen die gaan over mijn onderzoek zal de term ‘jongere’ ge-bruikt worden.

5

(6)

2 Theoretisch kader

In de literatuur over kindbeelden bestaan twee tijdsafhankelijke paradigma's, in het verleden werden kinderen gezien als afhankelijk en kwetsbaar terwijl sinds het einde van de 20ste eeuw het kind vaker als agent wordt gezien, dat in staat is om eigen beslissingen te nemen (Vandenbroeck & Bouverne-De Bie, 2006; Dobson, 2009; Dedding, 2009).

2.1 Kindbeelden

2.1.1 Het afhankelijke kind

In het overzichtsartikel van Hemrica (2004) staan verschillende kindbeelden vanuit verschillende disciplines beschreven waarin het kind als een afhankelijk persoon wordt gezien. Eerst zal het kindbeeld uit de pedagogiek behandeld worden, vervolgens uit de migratie studies en tot slot uit de gezondheidszorg.

In de pedagogiek was het sinds 1700 gebruikelijk om kinderen te zien als incompetent en afhankelijk. Zij moesten door hun ouders beschermd worden tegen de buitenwereld

(Valentine,1996). Met name moeders waren ervoor verantwoordelijk dat hun kind zich goed gedroeg. Kinderen werden gezien als een persoon in ontwikkeling en nog niet op het niveau van een volwassene. Een kind was ten opzichte van een volwassene nog niet rationeel, autonoom en moreel verantwoordelijk (Archard, 2003 in Hemrica, 2004).

Ook in migratiestudies was het in het verleden niet gebruikelijk om kinderen te betrekken in onderzoek. Dit kwam doordat kinderen werden gezien als ‘dingen’ die door hun ouders

meegenomen werden (Dobson, 2009). Het labellen van kinderen als 'dingen' betekent dat ze niet als personen op zichzelf gezien werden, maar als een verlengde van hun ouders. Het was daarom niet gebruikelijk om de mening van kinderen mee te nemen in onderzoek naar migratie (Dobson, 2009).

Tot slot ziet de gezondheidszorg kinderen ook nog vaak als kwetsbare personen die beschermd moeten worden tegen heftige informatie over hun gezondheid. Kinderen willen wel vaak informatie, maar de informatieverschaffing aan kinderen verloopt niet altijd goed. Dit heeft verschillende redenen: ten eerste communiceert de arts vaak met de ouders in plaats van met het

(7)

kind, en ten tweede snappen kinderen het taalgebruik van artsen niet altijd. Hierdoor voelen kinderen zich niet gehoord en buitengesloten (McNeish, 1999).

2.1.2 Agency

In migratiestudies, de pedagogiek en de medische antropologie is het afhankelijke kindbeeld aan het veranderen. Kinderen worden steeds vaker gezien als personen met agency. Eerst zal agency vanuit verschillende disciplines bekeken worden en vervolgens zal er vanuit deze verschillende inzichten een samengestelde definitie van agency gegeven worden.

In de pedagogiek wordt het kind tegenwoordig vaker gezien als een persoon met agency. Vandenbroeck en Bouverne-De Bie (2006) stellen dat 'kindparticipatie' en 'kinderen als sociale actoren' sleutelbegrippen zijn in de pedagogiek. Tegenwoordig staan concepten als

onderhandeling, zelfexpressie en verbalisering centraal in de opvoeding van kinderen

(Vandenbroeck & Bouverne-De Bie, 2006). Ook in pedagogisch onderzoek staan kinderen steeds vaker centraal en zijn er uiteenlopende onderzoeken gedaan naar de beleving van kinderen, zoals: hoe kinderen het leven in nieuwe, samengestelde gezinnen ervaren (Vercamer, 2008) en de agency van niet- begeleide buitenlandse minderjarige meisjes (Lanslots, 2012).

Ook in de medische antropologie wordt het kind gezien als een persoon met agency. De mate waarin kinderen over agency beschikken is echter minder duidelijk. De agency van kinderen is namelijk net als de agency van volwassenen onderhevig aan culturele structuren die de mate van agency beïnvloeden (Bleubond- Langner & Korbin, 2007). Dat kinderen over agency

beschikken, betekent echter niet dat ze geen kwetsbare groep meer zouden zijn. Wel krijgen kinderen in steeds meer antropologische onderzoeken een stem (Bluebond-Langner & Korbin, 2007). Kinderen worden gezien als sociale actoren die een uniek perspectief kunnen bieden op de sociale wereld (James, 2007). Een voorbeeld van een medisch antropologisch onderzoek waarin kinderen de belangrijkste participanten zijn, is het onderzoek van Dedding (2009) naar kinderen met diabetes. Op basis van dit onderzoek pleit Dedding (2009) voor een actief participatiebeleid van kinderen in onderzoek. Kinderen met diabetes worden lang niet altijd gehoord of serieus genomen terwijl zij juist invloed uit willen oefenen op behandelvoorschriften (Dedding, 2009). Dedding (2009) ziet agency van kinderen als gedrag met een sterkere intentie dan routinematig, dagelijks gedrag. Deze intentie vereist echter niet altijd volledig bewustzijn, maar kinderen kunnen door zich op een bepaalde manier te gedragen de situatie naar hun hand zetten.

(8)

Ten slotte heeft er binnen migratiestudies ook een verandering plaatsgevonden van een afhankelijk naar een actief kindbeeld. Kinderen worden vaker gezien als personen met agency die invloed hebben op en tijdens de migratie. Hierdoor krijgen kinderen steeds vaker een stem in onderzoek naar migratie (Dobson, 2009). Dit is duidelijk zichtbaar in het onderzoek van Orellana (2001) naar kinderen van migranten. In haar onderzoek staan de ervaringen van

migrantenkinderen centraal en vormen migrantenkinderen de belangrijkste participanten (Orellana, 2001). Het is echter wel belangrijk om te vermelden dat het beeld van kinderen als personen die over agency beschikken een westers kindbeeld is. In andere delen van de wereld kan er een heel ander beeld bestaan over kinderen en hun positie in de maatschappij.

Het concept agency komt dus terug in verschillende disciplines zoals de pedagogiek, de medische antropologie en migratiestudies. Het kindbeeld dat in dit huidige onderzoek gehanteerd wordt, komt voort uit deze verschillende inzichten over agency en houdt in dat het kind in dit onderzoek gezien wordt als mondig, met een eigen mening en in staat invloed uit te oefenen op zijn of haar eigen leven. Er moet door volwassenen naar de mening van kinderen geluisterd worden en deze moet serieus worden genomen.

In het volgende deelonderwerp zal de participatie van kinderen in de gezondheidszorg aan bod komen. Participatie en agency van kinderen in de gezondheidszorg lijken op elkaar, maar verschillen ook. Dit zal in het volgende deelonderwerp uitgelegd worden.

2.1.3 Participatie

Het concept participatie kan ‘deelnemen of aanwezig zijn’ betekenen, maar ook een veranderende machtsrelatie waarin de deelnemers invloed hebben op de besluitvorming (Boyden & Ennew, 1997 in Dedding, 2009). In dit onderzoek gaat het om twee vormen van participatie: participatie in de gezondheidszorg en participatie in onderzoek. Participatie van kinderen in onderzoek houdt in dat kinderen de belangrijkste participanten vormen in onderzoek, waarin het kindperspectief centraal staat (Dedding, 2009). Nu wordt er in gegaan op een andere vorm van participatie, namelijk parti-cipatie van kinderen in de gezondheidszorg.

Volgens de wet op geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) hebben kinderen recht op informatie en moeten zij actief deel kunnen nemen in hun zorgproces. In de praktijk blijkt dit voor kinderen gecompliceerd (Reis & Dedding, 2004). Dit komt mede doordat er in Nederland geen patiëntenverenigingen voor en door kinderen bestaan. Verder staat in de WGBO dat het van hun leeftijd en ontwikkeling afhangt of kinderen mee mogen praten over hun behandeling. De volwassenen die met het kind te maken hebben moeten vaststellen of het kind al ‘rijp’ genoeg is

(9)

om mee te praten over de behandeling. Door de verbinding van rijping en leeftijd, die beiden naar de volwassenwording verwijzen, is het bij voorbaat vrijwel onmogelijk voor kinderen om mee te denken over het behandelingsproces (Reis & Dedding, 2004). Volgens de wet mogen kinderen dus participeren en actief deelnemen in beslissingen over hun ziekte en gezondheid, maar in de prak-tijk blijkt dit erg lastig (Reis & Dedding, 2004).

In dit huidige onderzoek wordt participatie van jongeren in de gezondheidszorg gezien als het meedenken en meebeslissen van jongeren in hun zorgproces, dus meedenken en beslissen over hun behandelmethode (cf. Reis & Dedding, 2004).

Dedding (2009) noemt verschillende redenen waarom het goed is dat kinderen participeren in onderzoek als informanten maar ook als co-onderzoekers. Ook vindt Dedding (2009) het belang-rijk dat kinderen participeren in de gezondheidszorg en dus mee kunnen denken over hun eigen behandelmethode. Ten eerste beschikken kinderen over kennis. Deze kennis is anders dan de ken-nis van volwassenen maar niet inferieur (Lansdown, 2001). Ten tweede leidt participatie van kin-deren tot betere beslissingen. Inzichten van kinkin-deren kunnen het begrip van volwassenen voor de ervaringen van kinderen verbeteren en kunnen leiden tot betere beslissingen van de zorgverleners (Sloper & Lightfoot, 2003). Ten derde beschermt participatie kinderen. Het kan voorkomen dat volwassenen handelen met de beste bedoelingen voor het kind maar dat dit handelen het kind juist schaadt (Landsdown, 2001). Ten vierde is participatie een recht van kinderen. Dit is vastge-steld in de Internationale Conventie van de Rechten van het Kind. Kinderen mogen hun mening geven en deze mening hoort serieus genomen te worden. En tot slot draagt participatie bij aan de ontwikkeling van kinderen. In participatieve projecten lijken mensen, dus ook kinderen, meer ge-neigd om toegang te zoeken tot informatie en vaardigheden te ontwikkelen voor een succesvol le-ven (Dedding, 2009).

Uit de voorgaande deelonderwerpen over agency en participatie van kinderen in de

gezondheidszorg kan gesteld worden dat agency van kinderen een voorwaarde is voor participatie van kinderen in de gezondheidszorg. Als er niet naar kinderen geluisterd wordt in de

gezondheidszorg en als zij niet serieus worden genomen, kunnen zij namelijk ook geen invloed uit oefenen op hun eigen behandelmethode, en kunnen zij dus niet participeren in de

gezondheidszorg die zij ontvangen.

In het volgende deel van het theoretisch kader zal er dieper in worden gegaan op

asielzoekerskinderen: op hun vlucht uit het land van herkomst en op hun verblijf in een Nederlands azc.

(10)

2.2 Asielzoekerskinderen

2.2.1 Traumatische ervaringen

Vanuit de psychologie en psychiatrie is er onderzoek gedaan naar kinderen die gevlucht zijn en de traumatische ervaringen waar zij aan blootgesteld zijn. Deze traumatische en stressvolle

ervaringen waar kinderen aan blootgesteld worden voor, tijdens en na hun vlucht, beschrijven Fazel en Stein (2002) in drie fases.

Fase één behandelt het land van herkomst waar vluchtelingen vaak traumatische

ervaringen hebben opgelopen. Ze zijn gedwongen hun huis te verlaten vanwege oorlog en geweld en hebben vaak vrienden en familie verloren. Sommigen kinderen van vluchtelingen hebben helemaal geen herinneringen meer aan de periode van stabiliteit voorafgaand aan oorlog en geweld (Fazel & Stein, 2002).

Fase twee gaat over de vaak stressvolle reis naar het land waar men asiel wil aanvragen: het kan maanden duren en de vluchtelingen worden blootgesteld aan allerlei gevaren. Zo kan het gebeuren dat kinderen gescheiden worden van hun ouders doordat ouders vinden dat alleen reizen veiliger is voor het kind of omdat zij hopen dat hun kind alleen meer kans heeft op een status als vluchteling (Fazel & Stein, 2002).

In de laatste fase waarin vluchtelingen een leven opbouwen in een nieuw land komen zij ook verschillende problemen tegen. Kinderen gaan naar een nieuwe school en moeten nieuwe vrienden maken. Doordat kinderen op school de taal sneller leren dan volwassenen nemen zij vaak een volwassen rol aan. Hierdoor vormen kinderen vaak de belangrijkste schakel naar de

buitenwereld en fungeren als tolk voor hun ouders (Fazel & Stein, 2004). Ook blijkt dat kinderen vaak tussen de cultuur van het land van herkomst en de nieuwe cultuur in zitten die zij op school leren kennen (Lustig et al., 2004).

(11)

Het dagelijks leven in het nieuwe land is voor vluchtelingen erg stressvol door de vaak slechte huisvesting, gebrek aan privacy en scheiding van familieleden (Ajdukovic & Ajdukovic, 1993). Deze traumatische en stressvolle situaties hebben ook psychische gevolgen voor zowel kinderen als volwassenen. Uit het overzichtsartikel van Fazel en Stein (2002) blijkt dat

asielzoekerskinderen een groot risico lopen op emotionele en gedragsproblemen zoals een

posttraumatische stress stoornis (PTSS), depressies, angststoornissen en slaapproblemen (Rothe et al., 2002); 49 tot 69 procent van de kinderen van vluchtelingen lijdt aan een angststoornis (Hjern et al., 1991; Montgomery, 1998; Kinzie et al., 1968/1990; Cohn et al., 1985 in Fazel & Stein, 2002). Ook van Willigen (2003) komt in haar kleinschalige onderzoek naar de gezondheidsproblemen van asielzoekerskinderen in Nederland tot dezelfde conclusies. Als gevolg van schokkende ervaringen is er een grotere kans op psychische problemen bij asielzoekerskinderen zoals PTSS en andere angst, depressie en gedragsstoornissen.

2.2.2 Kinderen in het asielzoekerscentrum

Kloosterboer (2009) heeft onderzoek gedaan naar het leven van kinderen in Nederlandse

asielzoekerscentra waarin het perspectief van kind centraal staat. Uit dit onderzoek blijkt dat een azc geen goede plek is voor een kind om op te groeien. Er zijn verschillende knelpunten waar kinderen in azc's tegenaan lopen (Kloosterboer, 2009). In mijn onderzoek zal er dieper in worden gegaan op de knelpunten in de gezondheidszorg en het welzijn van jongeren.

Uit het onderzoek van Kloosterboer (2009) blijkt de kennis van zorgverleners over

asielzoekerskinderen en hun specifieke klachten vaak onvoldoende. Hierbij speelt de taalbarrière en de cultuurverschillen een rol. Kinderen moeten vaak tolken voor hun ouders wanneer zij een arts of verpleegkundige zien (Kloosterboer, 2009). Verder geven kinderen aan zich niet altijd

gehoord te voelen in de gezondheidszorg en hebben zij het idee dat hun klachten niet altijd serieus worden genomen. Kinderen hebben het idee dat ze afgescheept worden met paracetamol. Ook hebben niet alle kinderen iemand met wie zij kunnen praten als zij verdrietig zijn, waardoor zij zich erg alleen voelen met hun problemen. Ten slotte vinden de kinderen het vervelend dat er in het weekend geen gezondheidszorg aanwezig is (Kloosterboer, 2009).

Ook geven veel deskundigen aan dat de signalering van gezondheidsproblemen bij asielzoekerskinderen onvoldoende is. Volgens hen komt dit mede door het tekort aan tolken waardoor de toegankelijkheid van jeugdzorg bemoeilijkt wordt. Voor de meeste klachten komen asielzoekerskinderen terecht in de reguliere gezondheidszorg wat regelmatig tot knelpunten leidt. De toegang tot psychische zorg is met name problematisch door de langere behandelingen die veel

(12)

papierwerk vereist en sommigen kinderen zijn dan alweer verhuisd (Kloosterboer, 2009). Zowel kinderen als zorgverleners op azc’s geven aan dat er problemen zijn op het gebied van gezondheidszorg. Mijn onderzoek bouwt voort op de inzichten van Kloosterboer (2009) dat asielzoekerskinderen zich niet gehoord en niet serieus genomen voelen in de gezondheidszorg. Het idee dat kinderen zich niet gehoord en niet serieus genomen voelen zal aan de hand van de

concepten agency en participatie onderzocht worden.

De focus van dit huidige onderzoek is de ervaring van de jongeren in de gezondheidszorg. Maar omdat alle jongeren die deelnemen aan dit onderzoek lichamelijk gezond zijn en niet veel meer gebruik maken van de gezondheidszorg als de 'gemiddelde Nederlandse jongere' is er met de jongeren ook over welzijn gesproken. Niet alle jongeren hebben namelijk evenveel ervaringen in de gezondheidszorg, terwijl welzijn een toegankelijker onderwerp is voor jongeren, daar hebben wel alle jongeren ervaringen mee.

2.2.3 Welzijn

Kloosterboer (2009) behandelt in haar onderzoek verschillende aspecten van het leven van

asielzoekerskinderen die van invloed zijn op hun welzijn. Een van deze aspecten is de woonsituatie. Asielzoekers zijn op verschillende manieren gehuisvest, op sommige azc's wonen mensen in

kamers in een oude kazerne of vliegbasis, terwijl andere azc's gebruik maken van caravans, flats of appartementen. In een aantal azc's hebben mensen een eigen keuken, douche en wc, terwijl deze voorzieningen in andere azc's gedeeld worden. Op basis van het onderzoek van Kloosterboer (2009) kan gesteld worden dat de woonsituatie van jongeren een negatieve invloed heeft op hun welzijn. De meeste gezinnen wonen met zijn alle op één kamer waar zij alles moeten doen, deze kamer functioneert als slaapkamer, huiskamer, keuken en studeerkamer. Daarbij zijn de kamers erg klein, ieder persoon die op een azc woont heeft slechts recht op een slaapruimte van vijf vierkante meter. Door de kleine kamers hebben de kinderen weinig privacy. De huisvesting van gezinnen in een te kleine ruimte en het gebrek aan privacy vormt een bedreiging voor een ongestoorde ontwikkeling van een kind (Kloosterboer, 2009).

Niet alleen de woonsituatie maar ook de (on)veiligheid op de azc's vormt een bedreiging voor het welzijn van de jongeren. Met name meisjes ervaren de gemeenschappelijke ruimtes zoals douches en wc's als onveilig, ook doordat zij eerst een lange gang door moeten voordat ze bij deze ruimtes zijn. Verder vertellen kinderen dat ze het niet fijn vinden dat ze midden in de nacht door de gang naar een gemeenschappelijke wc te gaan. Sommigen kinderen mogen zelfs niet alleen naar de wc van hun ouders (Kloosterboer, 2009).

(13)

Ten slotte heeft het organiseren van activiteiten voor kinderen op een azc ook invloed op het welzijn van de kinderen. Kloosterboer (2009) stelt dat er onvoldoende georganiseerde activiteiten zijn buiten school op het azc. Met name in de weekenden en in de vakanties is er weinig te doen voor kinderen. Bovendien kunnen kinderen die in een afgelegen azc wonen niet meedoen aan activiteiten buiten het azc. In ruim de helft van de azc's worden er op

woensdagmiddag activiteiten georganiseerd door Stichting de Vrolijkheid. Dit gebeurt alleen niet structureel en de activiteiten zijn niet altijd toegankelijk voor alle leeftijdsgroepen en evenmin voor zowel jongens als meisjes. Kinderen vervelen zich en zeggen dat het niks doen op het azc alleen maar tot stress leidt, boven op de stress van het wachten op een verblijfsvergunning (Kloosterboer, 2009).

3. Probleemstelling

Uit de literatuur over asielzoekerskinderen blijkt dat dit een kwetsbare groep is. Vaak hebben deze kinderen al veel meegemaakt voordat ze in het land aankomen waar asiel wordt aangevraagd. Zij zijn gevlucht uit een onveilige situatie, hebben een stressvolle reis gehad en vervolgens moeten zij zich aanpassen aan een nieuwe, onbekende cultuur (Fazel & Stein, 2002; Lustig et al., 2004). Door deze ervaringen hebben kinderen in azc’s een verhoogd risico op psychische problemen, en zou er juist extra zorg en aandacht voor hen moeten zijn. Uit het onderzoek van Kloosterboer (2009) blijkt echter dat er onvoldoende extra zorg is.

Kloosterboer (2009) stelt ook dat kinderen zich niet altijd gehoord en niet serieus genomen voelen door de zorgverleners op het azc. Ook de medewerkers van azc's geven aan dat de

signalering van gezondheidsproblemen bij asielzoekerskinderen onvoldoende is (Kloosterboer, 2009). Uit het feit dat asielzoekerskinderen zich niet gehoord en niet serieus genomen voelen in de gezondheidszorg die hen aangeboden wordt vanuit het azc, zou gesteld kunnen worden dat

kinderen over weinig tot geen agency en participatie beschikken in de gezondheidszorg. Er wordt immers onvoldoende naar hen geluisterd waardoor zij weinig tot geen zeggenschap zullen hebben in de zorg die zij ontvangen. Het beeld dat bestaat in de medische antropologie, pedagogiek en migratiestudies dat kinderen over agency beschikken en dat hun mening serieus moet worden genomen, lijkt dus niet overeen te komen met de praktijk in de azc’s.

Uit de literatuur blijkt dat agency en participatie van kinderen in de gezondheidszorg belangrijk is om een aantal redenen. Ten eerste leidt de participatie van kinderen in

gezondheidszorg tot betere beslissingen van zorgverleners over de behandelmethode van kinderen. Inzichten van kinderen kunnen namelijk het begrip van volwassenen voor de ervaringen van

(14)

kinderen verbeteren (Sloper & Lightfoot, 2003). Ten tweede beschermt participatie kinderen in de gezondheidszorg. Door eerst te vragen naar de mening van kinderen kan voorkomen worden dat volwassenen handelen met de beste bedoelingen voor het kind, maar dat dit handelen het kind juist schaadt (Landsdown, 2001).

De bevindingen van Kloosterboer (2009) botsen dus met de hedendaagse inzichten in de literatuur waarin het belang van agency en participatie van kinderen in de gezondheidszorg

benadrukt wordt (Dedding, 2009). Kloosterboer (2009) stelt dat kinderen in azc’s zich niet gehoord voelen in de gezondheidszorg, terwijl uit de literatuur blijkt dat kinderen over agency beschikken en juist gehoord zouden moeten worden in de gezondheidszorg (Dedding, 2009). Er bestaat dus een discrepantie tussen de wenselijke situatie en de werkelijkheid.

3.1 Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in hoeverre jongeren in een azc over agency

beschikken in de gezondheidszorg die hen aangeboden wordt vanuit het azc. Maar omdat uit de eerste focusgroep is gebleken dat niet alle jongeren evenveel ervaring hebben met de

gezondheidszorg is er een tweede onderwerp, namelijk welzijn, toegevoegd. In de andere drie focusgroepen is dus niet alleen de ervaringen van de jongeren in de gezondheidszorg bevraagd, maar ook onderwerpen met betrekking tot welzijn. Het perspectief van de jongeren is onderzocht en jongeren vormen dan ook de belangrijkste groep participanten. In dit onderzoek worden jongeren gezien als personen met agency. Dit houdt in dat de jongeren als mondig worden gezien met een eigen mening.

De ervaring van jongeren komt niet altijd overeen met die van volwassenen. Als aanvulling op de ervaring van jongeren hebben er daarom ook interviews plaatsgevonden met zorgverleners die werken in een azc.

3.2 Vraagstelling

Op basis van de bestuurde literatuur en het geschetste probleem is de volgende hoofdvraag geformuleerd: in hoeverre beschikken jongeren in een asielzoekerscentrum over agency in de gezondheidszorg die hen aangeboden wordt vanuit het asielzoekerscentrum ten aanzien van fysieke en psychische problemen? Om de hoofdvraag te beantwoorden zijn de volgende deelvragen geformuleerd.

(15)

De eerste deelvraag is bedoeld om een algemeen beeld te krijgen van de gezondheidszorg op het azc en hoe deze wordt ervaren door de jongeren en de zorgverleners.

1. Hoe ervaren de jongeren en de zorgverleners de medische en psychische zorg op het azc?

De volgende deelvragen zijn bedoeld om inzicht te krijgen in hoeverre jongeren in een azc over agency beschikken.

2. In hoeverre hebben de jongeren het idee dat de zorgverleners naar ze luisteren?

3. In hoeverre hebben de jongeren het idee dat hun klachten serieus genomen worden door de zorgverleners?

4. In hoeverre hebben de jongeren de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op hun eigen welzijn?

Met deze deelvragen wordt getracht inzicht te krijgen in hoeverre jongeren in staat zijn om te participeren in de gezondheidszorg.

5. In hoeverre denken de jongeren na over hun eigen behandelmethode? 6. In hoeverre hebben de jongeren invloed op hun eigen behandelmethode?

7. In hoeverre zijn de jongeren tevreden over de oplossingen die de zorgverleners hen bieden voor hun klachten?

Met de laatste deelvraag wordt geprobeerd inzicht te krijgen in hoe zorgverleners de jongeren zien en wat voor invloed dit heeft op de behandeling van de jongeren tijdens een medisch consult.

8. Wat voor kindbeeld hebben de zorgverleners van de jongeren en hoe beïnvloedt dit kindbeeld de behandeling van de jongeren tijdens het medisch consult?

(16)

3.3 Relevantie

Dit onderzoek is zowel maatschappelijke als wetenschappelijk relevant. Zo zijn er in Nederland nog maar twee onderzoeken gedaan naar asielzoekerskinderen in Nederland. Het eerste onderzoek is door Kloosterboer (2009) gedaan naar het leven van kinderen in Nederlandse azc's. Zij kwam tot de conclusie dat er veel knelpunten zijn in het leven van asielzoekerskinderen. Het tweede onder-zoek is gedaan door Werkgroep Kind in azc (2013) naar de vele (gedwongen) verhuizingen van asielzoekerskinderen. Dit huidige onderzoek vormt een aanvulling op de bestaande literatuur naar het leven van Nederlandse asielzoekerskinderen. Dit onderzoek richt zich op de gezondheidszorg voor asielzoekersjongeren en de mogelijkheden tot agency en participatie ten aanzien van fysieke en psychische problemen. Deze gezondheidszorg is erg belangrijk voor asielzoekerskinderen, uit het onderzoek van Fazel en Stein (2002) blijkt namelijk dat zij een verhoogd risico hebben op emo-tionele en gedragsproblemen. Dit kan zich onder andere uiten in psychosomatische klachten. Dit onderzoek is niet alleen wetenschappelijk relevant, maar ook maatschappelijk. Zo is er op maatschappelijk gebied steeds meer aandacht gekomen voor het feit dat de situatie waarin asielzoekerskinderen opgroeien in Nederland, niet voldoet aan de eisen van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind (Kloosterboer, 2009; Werkgroep Kind in azc 2013). Deze aandacht voor de situatie van asielzoekerskinderen komt onder andere doordat de media steeds vaker bericht over de situatie waarin asielzoekerskinderen opgroeien. Het probleem is inmiddels een maatschappelijk probleem geworden. Veel mensen zijn zich van het probleem bewust, maar ook in de politiek wordt erover gesproken. Zo stelt ook de Christen Unie dat Nederland zich niet

(17)

houdt aan het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. Het is dus duidelijk dat er pro-blemen bestaan in de situatie waarin asielzoekerskinderen opgroeien, maar hoe deze propro-blemen gedefinieerd moeten worden, en hoe ze opgelost kunnen worden is nog niet duidelijk. Dit onder-zoek draagt bij aan het verkrijgen van inzicht in een deel van deze problematiek, namelijk in de problemen van de jongeren in de gezondheidszorg.

4. Methode 4.1 Disciplines

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van inzichten uit verschillende disciplines. Dit is duidelijk zichtbaar bij het concept agency dat centraal staat in dit onderzoek. Agency van kinderen is onder-zocht in de pedagogiek, de medische antropologie en in de studies naar migratie. De inzichten over agency uit de verschillende disciplines komen deels overeen maar vullen elkaar ook aan. Deze in-zichten zijn geïntegreerd waardoor agency van jongeren in mijn onderzoek een interdisciplinaire betekenis heeft gekregen. Verder is er vanuit een medisch antropologisch inzicht onderzocht hoe jongeren en zorgverleners de gezondheidszorg ervaren, en is er vanuit een psychologisch inzicht gekeken naar de psychosomatische klachten van de jongeren.

4.2 Onderzoeksstrategie

Omdat de ervaringen van jongeren in de gezondheidszorg centraal staan in dit onderzoek is er ge-kozen voor een kwalitatieve onderzoeksstrategie, hierdoor krijgen jongeren de ruimte om hun er-varingen te vertellen. Ter aanvulling hierop zal ook de ervaring van de zorgverleners onderzocht worden.

4.3 Onderzoeksopzet en locatie

(18)

De onderzoeksopzet is een multiple-case studie omdat onderzoek is uitgevoerd op twee azc's: het eerste azc is een reguliere opvanglocatie met 550 plekken waar gezinnen verblijven die nog bezig zijn met de asielprocedure. Dit azc is gevestigd op een voormalig kazerne. Het tweede azc heeft 850 plekken en is een gezinslocatie waar uitgeprocedeerde asielzoekersgezinnen verblijven. Deze gezinslocatie is erop gericht om de asielzoekers uiteindelijk te laten terugkeren naar het land van herkomst. Dit azc is gehuisvest op een voormalige luchtmachtbasis midden in een bos. Het onder-zoeken op twee verschillende azc's biedt de mogelijkheid om eventuele verschillen te ontdekken in hoe jongeren tegen de gezondheidszorg aankijken. De jongeren uit de reguliere opvang hebben nog altijd kans op een verblijfsvergunning, terwijl de jongeren uit de gezinslocatie al zijn uitgepro-cedeerd. De jongeren uit de gezinslocatie wonen vaak langer in Nederland dan de jongeren uit de reguliere opvang; zij hebben immers de hele asielprocedure al doorlopen maar kunnen nog steeds niet terugkeren naar het land van herkomst. Deze verschillen kunnen impact hebben de gezond-heidsproblemen van de jongeren en dus ook op de ervaringen van de jongeren in de Nederlandse gezondheidszorg.

4.4 Onderzoeksmethode

De eerste onderzoeksmethode die gebruikt is in dit onderzoek is de focusgroep. Deze methode is gebruikt voor het interviewen van jongeren. Er is voor de focusgroep gekozen omdat er dan ook andere jongeren aanwezig zijn, en dit kan ervoor zorgen dat de jongeren zich meer op hun gemak voelen. Aanvankelijk was het de bedoelingen om naast focusgroepen ook individuele interviews met de jongeren te houden. Maar omdat er tijdens alle interviews met jongeren een medewerker van het azc aanwezig moest zijn, was het organisatorisch niet haalbaar om de jongeren apart te interviewen. Hierdoor zijn er alleen focusgroepen gehouden. Verder is ervoor gekozen om jongens en meisjes te scheiden bij de focusgroepen omdat dit ook gebeurt bij de meeste activiteiten die vanuit het azc voor de jongeren georganiseerd worden. De jongeren hebben bij de azc medewer-kers aangegeven het fijner te vinden als activiteiten apart georganiseerd worden.

In totaal zijn er vier focusgroepen gehouden, twee per azc. De focusgroepen varieerden in duur, van een half uur tot anderhalf uur. Ook de grootte van de focusgroepen was verschillend. De kleinste focusgroep bestond uit vier respondenten en de grootste uit zeven. Op de eerste focus-groep na zijn alle focusfocus-groepen in het Nederlands gehouden en ze zijn allemaal opgenomen met een voicerecorder. Vervolgens zijn de focusgroepen volledig getranscribeerd. Alle focusgroepen zijn gehouden op de azc's zelf, twee focusgroepen in het jeugdhonk en de andere twee in het ge-bouw van de woonbegeleiders. Verder was bij elke focusgroep een woonbegeleider van het azc

(19)

aanwezig. Tot slot is het belangrijk om te vermelden dat doordat de jongeren geïnterviewd zijn in groepen, de mate van participatie van de jongeren tijdens de focusgroepen erg verschilden. Som-migen jongeren hadden erg veel te vertellen over de gezondheidszorg terwijl anderen erg stil wa-ren. Daarbij varieerde de openheid van de jongeren over het onderwerp tijdens de focusgroepen ook. Hier zal dieper op in worden gegaan bij de reflectie van de focusgroepen.

De tweede onderzoeksmethode is het semi- gestructureerde interview, waarmee de zorg-verleners zijn geïnterviewd aan de hand van een vragenlijst. Hiervoor is gekozen omdat het deels structuur aanbrengt in het interview maar het laat ook ruimte voor respondenten om dieper in te gaan op bepaalde onderwerpen of om andere onderwerpen op te brengen. Door middel van het semi-gestructureerde interview is er inzicht verkregen in de ervaring en de visie van de zorgverle-ners. Er zijn drie zorgverleners geïnterviewd: een jeugdarts en een jeugdverpleegkundige uit de reguliere opvanglocatie en een verpleegkundig specialist uit de gezinslocatie.

4.5 Operationalisering

De mate van agency van jongeren in de gezondheidszorg is in dit onderzoek onderzocht aan de hand van twee concepten: het luisteren naar de klachten van jongeren en het serieus nemen van klachten van jongeren. Omdat niet alleen de gezondheidszorg bevraagd is in de focusgroepen, maar ook het welzijn van de jongeren, is het concept ´invloed op eigen welzijn´ toegevoegd aan de operationalisering.

Agency in de gezondheidszorg:

• Luisteren naar klachten van jongeren • Klachten van jongeren serieus nemen • Invloed op eigen welzijn

De participatie van jongeren in de gezondheidszorg is onderzocht aan de hand van twee concepten: er is onderzocht in hoeverre jongeren hun behandelmethode overleggen met zorgverleners, en in hoeverre jongeren daadwerkelijk invloed hebben op hun eigen behandelmethode. Ten slotte is er tijdens de focusgroepen bevraagd in hoeverre jongeren tevreden zijn met de oplossingen die de zorgverleners hen bieden voor hun klachten.

Participatie in de gezondheidszorg:

(20)

• Behandelmethode overleggen met jongeren • Invloed van jongeren op behandelmethode • Oplossen van klachten van jongeren

Omdat er ook semi-gestructureerde interviews gehouden zijn met zorgverleners is er ook onderzocht hoe zorgverleners de jongeren zien en wat hun kindbeeld is van jongeren in een azc. Daarna is er onderzocht wat de invloed is van het kindbeeld van de zorgverleners op de

behandeling van jongeren tijdens het medisch consult. Kindbeeld:

• Kindbeeld van zorgverleners over asielzoekerskinderen • Invloed kindbeeld op het medisch consult

4.6 Respondenten

De grootste groep respondenten zijn jongeren van 12 tot 18 jaar die in een azc wonen. Er is voor deze leeftijdscategorie gekozen op basis van advies en ervaring van de medewerkers van de azc’s. Zij vertelden dat het deelnemen aan een focusgroep voor kinderen van 12 tot 18 gemakkelijker is dan voor kinderen tot 12. Oudere kinderen kunnen hun concentratie langer vasthouden, praten minder door elkaar heen en luisteren beter naar elkaar. Dit bleek te kloppen tijdens de

focusgroepen, de respondenten bleven geconcentreerd en praatten amper door elkaar. Het zelf selecteren van respondenten voor de focusgroepen bleek niet mogelijk en is gedaan door de woonbegeleider die ook aanwezig was tijdens de focusgroep. Hierdoor had de onderzoeker weinig invloed op welke jongeren uiteindelijk deel hebben genomen aan de focusgroepen De

woonbegeleider heeft jongeren geselecteerd die tussen de 12 en 18 jaar zijn, en redelijk tot goed Nederlands spreken. In het totaal hebben er 22 jongeren, twaalf jongens en tien meisjes,

deelgenomen aan de focusgroepen.

De tijd die de jongeren in Nederland wonen is erg verschillend. Zo woont één respondent al vijftien jaar in Nederland terwijl een andere respondent hier pas twee maanden woont, maar de meesten jongeren wonen al een jaar of langer in Nederland. Verder is ook de afkomst van de jongeren erg verschillend. De landen waar zij vandaan komen zijn: Turkije, Rusland, Algerije,

(21)

Macedonië, Togo, Somalië, Ethiopië, Syrië, Armenië, Afghanistan, Irak en Iran.

De tweede groep respondenten zijn de zorgverleners die in het azc werken, met hen zijn semi-gestructureerde interviews gehouden. Het selecteren van zorgverleners is via de

woonbegeleider of secretaresse van de artsenpost gegaan; zij informeerden de zorgverleners over het onderzoek, en wie geïnteresseerd was in het onderzoek is met mij in contact gebracht om een afspraak te maken voor een interview. Omdat het perspectief van de jongeren de belangrijkste focus vormt in het onderzoek zijn er minder interviews gehouden worden met zorgverleners. Er is een interview met een jeugdarts en een interview met een jeugdverpleegkundige uit de reguliere opvang gehouden, en een interview met een verpleegkundig specialist uit de gezinslocatie. De semi-gestructureerde interviews met de zorgverleners vormen een aanvulling op de focusgroepen met de jongeren.

4.7 Ethiek

Tijdens het onderzoek stond met name één ethisch bezwaar centraal. Zoals eerder aangegeven, vormen de jongeren in een asielzoekerscentrum een kwetsbare groep. Ze hebben al veel

meegemaakt en verkeren nog steeds in een onzekere situatie omdat er nog geen zekerheid bestaat of ze in Nederland mogen blijven. De vraag is dan ook of het wel ethisch verantwoord is om deze kwetsbare groep te belasten door middel van interviews. Uit eerder onderzoek van Kloosterboer (2009) is echter gebleken dat de kinderen die deelnamen aan het onderzoek, dit niet als belastend ervoeren. De kinderen waardeerden het juist dat er eindelijk naar hun mening werd gevraagd en dat er naar hen werd geluisterd. Zij vonden het juist frustrerend dat zij niks te zeggen hadden in het azc. Er is daarom ook in dit onderzoek voor gekozen om de jongeren te interviewen. Omdat de interviews met de jongeren in de vorm van een focusgroep gehouden zijn, is ervoor gekozen om niet naar de ziektegeschiedenis en het medicijn gebruik van de jongeren te vragen. Het zou namelijk kunnen dat jongeren het beschamend vinden om over deze onderwerpen te praten.

Met de azc's zijn er verschillende afspraken gemaakt over het interviewen van de jongeren. Zo is er eerst schriftelijk toestemming gevraagd aan de ouders of hun kinderen deel mogen nemen aan het onderzoek, deze brief staat in bijlage twee. Ten tweede was er bij elke focusgroep een

(22)

medewerker van het azc aanwezig. Dit is een regel van de azc’s; kinderen mogen alleen onder begeleiding geïnterviewd worden. Maar omdat de aanwezige medewerker veel met de jongeren werkt heeft dit weinig invloed gehad op de focusgroep; de jongeren durfden ook commentaar te geven op rol van de medewerkers. Ten derde zijn de opnames vertrouwelijk behandeld en heeft alleen de onderzoeker deze beluisterd, vervolgens zijn de opnames verwijderd. Ten slotte is anonimiteit gegarandeerd en worden de namen van de jongeren en van de zorgverleners niet genoemd in het onderzoeksverslag. Ook is er afgesproken dat de onderzoeksresultaten niet gepubliceerd zullen worden.

Van te voren zijn alle jongeren die deelnemen aan de focusgroep geïnformeerd over het onderwerp en de duur van de focusgroep. Ook is gezegd dat zij er elk moment mee kunnen stoppen.

4.8 Reflectie focusgroepen en semi-gestructureerde interviews

De jongeren die mee hebben gedaan aan de focusgroepen zijn zoals eerder aangegeven geselecteerd door woonbegeleiders van het azc. Dit leidde in de eerste focusgroep tot

moeilijkheden in de vorm van een taalbarrière. Het selecteren van de jongeren voor de eerste focusgroep was niet goed gegaan. Een deel van de jongens sprak amper Nederlands en ook hun Engels was gebrekkig, waardoor er constant werd gewisseld tussen Engels en Nederlands en het gesprek chaotisch verliep. Verder is het belangrijk om te vermelden dat het erop lijkt dat de jongens, doordat zij geïnterviewd werden door een jonge, vrouwelijke onderzoeker, zich wat stoer gedroegen en niet het achterste van hun tong lieten zien. Dit was met name het geval bij de eerste focusgroep met jongens. In deze focusgroep gaven veel jongens aan nooit, of bijna nooit klachten te hebben, en daarom vrijwel nooit naar de dokter gaan. Het voorgaande en de grootte van de grote van de groep, zeven respondenten, zorgden ervoor dat lang niet alle jongens deelnamen aan het gesprek en dat het gesprek tijdens de eerste focusgroep wat oppervlakkig bleef. De eerste focusgroep kan daarom als een pilot worden beschouwd, en niet alle informatie uit deze

focusgroep zal mee worden genomen in de resultaten. Enkel de delen uit de focusgroep waar alle 22

(23)

jongens het over eens waren.

Om deze problemen die ontstonden bij de eerste focusgroep met jongens bij de volgende focusgroepen te voorkomen is er gekozen om de volgende focusgroepen klein te houden,

maximaal vier à vijf personen. Ook moesten alle respondenten Nederlands spreken. Verder is het onderwerp van de focusgroepen, de gezondheidszorg, breder getrokken naar welzijn. Uit de eerste focusgroep bleek namelijk dat gezondheidszorg een onderwerp is waar de jongeren zich niet dagelijks mee bezig hielden, en wat niet altijd even erg leefden onder jongeren. Onder welzijn vallen ook onderwerpen zoals veiligheid, woonomstandigheden, sport en activiteiten. Dit zijn onderwerpen waar jongeren zich dagelijks mee bezig houden en waar iedereen wel een mening over heeft, terwijl niet alle jongeren een duidelijke mening hebben over de gezondheidszorg, temeer omdat ze er niet zo vaak gebruik van maken. Deze veranderingen zijn de andere drie focusgroepen ten goede gekomen: de gesprekken hebben meer diepgang gekregen en doordat gezondheidszorg verbreed is naar welzijn, konden de jongeren zelf ook onderwerpen inbrengen die zij belangrijk vinden.

De focusgroepen met de meiden verliepen beide beter dan de focusgroepen met de

jongens. Wat bij de jongens een nadeel was, namelijk een jonge en vrouwelijke interviewer, was bij de meiden een voordeel. Tijdens de focusgroepen ontstond er al snel vertrouwen tussen de

respondenten onderling maar ook tussen de interviewer en de respondenten. Dit zorgde ervoor dat de meiden erg open waren tijdens de focusgroepen en veel uit zichzelf vertelden.

De interviews met de zorgverleners verliepen goed en waren zeer informatief. Ook deze respondenten zijn door anderen geselecteerd, maar dat was geen probleem. De interviews met de zorgverleners hebben plaatsgevonden op de azc's in hun eigen werkkamer. Zij waren enthousiast over het onderwerp en vertelden veel uit zichzelf, dit maakte het erg makkelijk om de interviews af te nemen.

4.9 data analyse

Zowel de focusgroepen als de semi-gestructureerde interviews zijn gecodeerd aan de hand van een codeerschema. De thema’s van het codeerschema zijn gebaseerd op de operationalisering en de deelvragen. De thema’s stonden niet van te voren vast; er is gebruik gemaakt van open coding. Er zijn dus ook nieuwe thema’s toegevoegd aan het codeerschema doordat respondenten nieuwe onderwerpen in brachten tijdens het interview. Aan de hand van de deelvragen, gekoppeld aan de concepten uit de operationalisering, zullen de resultaten besproken worden en zal er vervolgens antwoord worden gegeven op de hoofdvraag.

(24)

5. Resultaten

In dit hoofdstuk zullen de resultaten aan de hand van de deelvragen en concepten besproken worden. Ook zullen de verschillen tussen de jongens en de meisjes en tussen de twee azc's worden benoemd. Voordat de resultaten aan bod komen zal er eerst een korte uitleg worden gegeven over hoe de gezondheidszorg georganiseerd is op de azc's en over het soort klachten waarmee de jongeren bij de zorgverleners komen.

5.1 Organisatie gezondheidszorg

Op beide azc's zijn er twee vormen van gezondheidszorg aanwezig, de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA). Het verschil tussen de GGD en de GCA is dat de GGD preventieve zorg biedt en mensen oproept om langs te komen, terwijl bij de GCA mensen zelf langskomen met klachten. Als kinderen aankomen op een azc worden zij door de GGD opgeroepen voor een intake gesprek en eventueel vaccinaties. Als het nodig is worden er

(25)

vervolgafspraken gemaakt. Bij de GCA moeten mensen 's ochtends tussen half negen en tien langskomen om een afspraak te maken voor diezelfde middag of voor de volgende dag. Vervolgens worden zij eerst door een verpleegkundige gezien en wordt er gekeken of de verpleegkundige kan helpen met de klacht. Aan de hand van de ernst van de klacht bepaalt de verpleegkundige of iemand doorverwezen wordt naar de huisarts. Ook bij de GGD hebben de mensen eerst een afspraak met een verpleegkundige voordat zij doorgestuurd worden naar de arts. Bij acute problemen moeten asielzoekers de hulplijn bellen van de GCA, daar wordt de klacht

geïnventariseerd en wordt bekeken of de asielzoeker direct door een arts moet worden gezien. Zowel de GGD als de GCA werken samen met de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) en de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) waar jongeren met psychische problemen naar doorverwezen worden. Als de GCA jongeren doorverwijst naar de JGZ kan het weleens lang duren, ongeveer twee maanden, voordat de jongeren door de JGZ geholpen worden. Verder is het belangrijk om te vermelden dat alle medewerkers van de azc's in dienst zijn van de Centrale Opvang Asielzoekers (COA). De gezondheidszorg op de azc's is dus in handen van een aparte organisatie en wordt niet geregeld door het COA.

Ten slotte is het belangrijk om te weten dat dit onderzoek gaat over jongeren die in principe fysiek gezond zijn, en over het algemeen geen ernstige klachten hebben. Zij hebben klachten zoals hoofdpijn, buikpijn, verkoudheid en blessures waarmee zij naar de dokter gaan. Opvallend is dat met name de meisjes uit het reguliere opvang aangeven veel mogelijk stress gerelateerde klachten te hebben zoals buikpijn, hoofdpijn en niet kunnen slapen. Zij maken zich dan ook veel zorgen over de toekomst en over de vraag of zij wel of niet in Nederland kunnen blijven. Verder is de frequentie van het artsenbezoek van de jongeren erg verschillend, sommigen gaan één keer in de maand terwijl anderen hooguit één keer per jaar gaan. Opvallend is dat alleen een gedeelte van de jongens uit de reguliere opvang zeiden nog nooit bij een arts te zijn geweest. Voor de rest geven alle jongeren aan wel eens bij de dokter te zijn geweest.

5.2 Ervaringen van jongeren en zorgverleners in de gezondheidszorg

In dit deel van de resultaten zullen eerst de ervaringen van de jongeren bij de GGD en GCA behandeld worden. Ook zullen de ervaringen van de zorgverleners over de zorg die zij aanbieden aan bod komen. Vervolgens zullen de ervaringen van de jongeren in de psychische zorg behandeld worden, en zal de mening van de zorgverleners over de psychische zorg voor jongeren naar voren komen.

(26)

Fysieke gezondheidszorg

Tijdens de focusgroepen met de jongeren uit de reguliere opvang blijkt dat zij het wachten voordat zij aan de beurt zijn bij de dokter erg vervelend vinden. Zowel de jongens als de meisjes hebben geleerd dat in Nederland iedereen op tijd is, zij snappen dan ook niet waarom dit niet geldt voor doktersafspraken.

Maakt ze [de dokter] die afspraak, bijvoorbeeld vier uur toch. Dan moet jij wel op tijd zijn, maar als zij te laat is dan is er geen probleem. Maar als jij te laat bent dan kom je niet meer binnen. (Jongen, 16 jaar, Reguliere opvang)

De jongeren vinden het oneerlijk dat zij hun dag om de doktersafspraak heen plannen zodat ze op tijd zijn, en dat de dokter in hun ogen zomaar te laat komt of helemaal niet komt opdagen. De zorgverleners, die dit probleem onderkennen, vertellen de jongeren dat het in Nederland 'gewoon' is dat doktersafspraken uitlopen en dat je daarom vaak moet wachten voordat je aan de beurt bent.

Sommigen mensen zitten in de wachtkamer en die hebben zoiets van verrek, zit ik hier nog te wachten, bleeh discriminatie. Die dan zo boos worden, en dan zeg je joh ik was gister bij de huisarts en ik heb ook drie kwartier in de wachtkamer gezeten. Je moet gewoon wachten totdat je aan de beurt bent.

(Jeugdverpleegkundige, Reguliere opvang)

Opvallend is dat de jongeren uit de gezinslocatie, die al langer in Nederland wonen, het wachten totdat je aan de beurt bent bij een doktersafspraak niet zo een groot probleem vinden. Zij zijn er inmiddels aan gewend dat het druk is bij de dokter en dat afspraken uit kunnen lopen. Wel geven de jongens aan dat het te lang duurt voordat zij een afspraak hebben: eerst een afspraak maken bij de receptie, dan de volgende dag terug komen voor een afspraak bij een verpleegkundige en daarna worden ze pas doorgestuurd naar een arts.

Ja maar dat is het probleem want je moet altijd eerst naar de receptie gaan bij hun en daarna naar de secretaresse [de verpleegkundige] en daarna pas kun je bij de dokter komen. (Jongen, 16 jaar, Gezinslocatie)

Volgens de jongens zou het beter zijn als zij zouden kunnen bellen naar de receptie voor een afspraak in plaats van langsgaan, en dat de afspraak meteen met een arts gemaakt wordt in plaats van eerst met een verpleegkundige.

(27)

Zowel de jeugdarts als de jeugdverpleegkundigen uit de reguliere opvang vinden dat de zorg die de GGD biedt goed aansluit op de vraag. De redenen hiervoor zijn dat zij de zorg als erg laagdrempelig beschouwen. Zowel de GGD als de GCA zit op het azc en als iemand bijvoorbeeld niet komt opdagen voor een afspraak gaan zij diegene zoeken op zijn of haar kamer. Verder stelt de jeugdverpleegkundige dat er door de vervolgafspraken ook voldoende contact- momenten zijn om te kijken hoe het met iemand gaat. De jeugdarts geeft aan dat zij nog wel knelpunten ziet in de medische zorg in de avond en in het weekend. Als er dan acute problemen zijn moeten de

asielzoekers de centrale GCA praktijklijn bellen. Het kan voorkomen dat er niet opgenomen wordt of dat het heel druk is waardoor niet iedereen even goed geholpen wordt. Ook ontstaat er soms miscommunicatie als mensen de taal niet goed beheersen. Bij de GCA praktijklijn zijn tolken aanwezig, maar toch is de hulplijn niet altijd even goed toegankelijk voor mensen die de taal niet beheersen omdat er ook met een tolk miscommunicatie kan ontstaan.

De verpleegkundig specialist uit de gezinslocatie ziet geen probleem in de wachttijd tussen het maken van de afspraak en de daadwerkelijke afspraak. Zij stelt dat als mensen 's ochtends op tijd een afspraak maken deze mensen diezelfde ochtend nog gezien kunnen worden. Als mensen later in de ochtend een afspraak maken, kunnen ze diezelfde middag nog gezien worden. Dit geschetste beeld komt niet overeen met het beeld dat de jongens uit de gezinslocatie schetsen, volgens de jongens zit er namelijk meestal een dag tussen het maken van een afspraak en de afspraak zelf.

Psychische gezondheidszorg

Zowel de zorgverleners als de jongeren zelf geven aan last te hebben van spanningen die komen door het wachten op een verblijfsvergunning, maar ook door het wonen op een azc met zoveel mensen. Bovendien zijn de gezinnen uit de gezinslocatie al uitgeprocedeerd, en lijden de jongeren erg onder de spanning en onzekerheid die binnen het gezin heerst. De jongeren zijn zich ervan bewust dat deze spanningen voor klachten zoals hoofdpijn en buikpijn kunnen zorgen, maar toch gaan er maar drie van de 22 jongeren structureel naar een psycholoog of andere

vertrouwenspersoon. Een jongen uit de reguliere opvang gaf aan één keer gepraat te hebben met iemand over gevoelens van boosheid, maar verder nooit meer. Opvallend is dat de jongeren uit de reguliere opvang praten over problemen niet zien als een oplossing voor hun problemen.

(28)

Maar als wij gaan praten gaan ze [artsen] ook niks doen, dus waarom moeten we praten. (Meisje, 17 jaar, Reguliere opvang)

Ja hij [arts] luistert wel maar hij kan ook zeg niks eeh, hij kan ook niks veranderen. (Jongen, 18 jaar, Reguliere opvang)

De meisjes uit de reguliere opvang geven aan dat zij hun problemen wel aan de dokter vertellen, maar dat de dokter hen ook niet kan helpen. Zij krijgen adviezen als ‘probeer er niet aan te denken’, ‘ga naar buiten’ en ‘ga leuke dingen doen met vriendinnen’. Zowel de jongens als de meisjes uit de reguliere opvang willen liever niet met een psycholoog of een vertrouwenspersoon over hun problemen praten, omdat ze denken dat hun problemen niet opgelost kunnen worden, en omdat praten over problemen hen verdrietig maakt.

Maar dat [praten] is ook een beetje zeg maar raar, want als jij er gaat veel praten over dan word je weer verdrietig over die problemen ja. (Meisje, 17 jaar,

Reguliere opvang)

Van de jongeren uit de gezinslocatie praten er drie, twee meisjes en een jongen, regelmatig met iemand van de GGZ, de GGD of een vertrouwenspersoon op school over hun problemen. De rest van de jongeren geven, net als de jongeren uit de reguliere opvang, aan geen behoefte te hebben aan gesprekken met een psycholoog of vertrouwenspersoon. Deels omdat ze het genoeg vinden om er met vrienden over te praten en deels omdat ze vinden dat praten over hun problemen niet helpt bij het oplossen van hun problemen.

Beide meisjes geven aan dat praten met iemand anders zorgt voor een opgelucht gevoel. Ik vind het echt leuk als je gewoon hele verhaal vertelt, een psychiater houdt het

echt voor zichzelf, tussen ons. Hij zegt ook tegen mij ‘het blijft tussen ons’. En ja het was wel leuk om mee te praten enzo. Gewoon hele verhaal vertellen alles leegmaken en dan naar huis, dat is wel fijn […] Mijn mond moe maken. (Meisje, 15 jaar, Gezinslocatie)

Het andere meisje geeft aan dat ze de gesprekken met de psycholoog niet zo leuk vindt en dat ze soms verdrietig wordt van het praten over haar problemen, maar dat de gesprekken haar wel rustig maken. Een jongen uit de gezinsopvang vertelt dat hij gesprekken heeft gehad bij de GGD naar aanleiding van een heftige gebeurtenis:

(29)

Dat heb ik ook meegemaakt van dat er opeens politie voor de deur stond en ze trappen de deur in dat je niet weggaat via de achterdeur. En dat je wordt meegenomen en als crimineel wordt behandeld. Je wordt in cel gegooid en je gaat naar detentie centrum […] Wij zijn vier maanden gebleven ook met het hele gezin op één kamer. Had je een paar uurtjes luchten enzo. Die tijd was, ja ik vergeet die nooit. (Jongen, 16 jaar, Gezinslocatie)

De jongen geeft aan dat de gesprekken met de GGD over wat hij heeft meegemaakt soms voor opluchting zorgen, en dat hij zijn verhaal liever aan iemand vertelt die hij niet kent, dan aan een vriend of andere bekende. Dat laatste zeggen de meisjes ook: zij vinden het belangrijk dat diegene met wie ze praten een onbekende is, iemand die ver van ze afstaat met geheimhoudingsplicht. Hierdoor kunnen ze open over al hun problemen vertellen en weten ze dat alles wat ze vertellen tussen hen tweeën blijft.

Het idee van de jongeren dat praten niet helpt om hun problemen op te lossen, komt deels overeen met de ideeën van de zorgverleners uit de reguliere opvang. Omdat de jongeren uit een traumatische situatie komen en zich nog steeds in een onzekere en traumatiserende situatie bevinden, is het volgens de zorgverleners nog niet mogelijk om de psychosomatische problemen op te lossen.

Maar dat is wel belangrijk om te weten, het is wel zo dat wij niet diep graven. Alle kinderen hebben hier wat meegemaakt, alle kinderen verdienen extra aandacht, maar we hebben wel het beleid van of doorverwijzen naar een behandelaar of mensen vertellen dat ze kunnen leren leven bij de dag en dat als ze ergens in rust een huis hebben gevonden, niet meer in een azc wonen, dat ze dan moeten beginnen aan de verwerking van de meegemaakte dingen.

(Jeugdverpleegkundige, Reguliere opvang)

De jeugdarts en jeugdverpleegkundige uit de reguliere opvang praten wel met de jongeren over hun problemen maar verwijzen de jongeren niet zo snel door naar een psycholoog. Deels omdat de jongeren zeggen daar geen behoefte aan te hebben, en deels omdat de zorgverleners vinden dat de verwerking van alles wat de jongeren hebben meegemaakt pas echt kan beginnen als zij rust hebben. De jeugdarts vertelt dat de jongeren die wel doorverwezen worden voor psychische hulp vaak lang moeten wachten voordat zij geholpen worden door de lange wachtlijsten. Het wel of niet doorverwijzen naar een psycholoog blijft een discussiepunt volgens de jeugdarts. Aan de ene kant heerst het beleid van niet te diep graven totdat de jongeren rust hebben, maar aan de

(30)

andere kant kan het erg lang duren voordat zij die rust vinden en is er soms eerder behoefte aan psychische hulp.

De verpleegkundig specialist uit de gezinslocatie stelt dat het goed is dat de GCA een kort lijntje heeft met de JGZ. Er wonen veel uitgeprocedeerde gezinnen op dit azc en de jongeren lijden erg onder de spanning en de onzekerheid die binnen het gezin heerst. De GCA kan niks aan de psychische klachten van kinderen doen maar vindt het daarom belangrijk dat er veel overleg is met de JGZ, zij kunnen de kinderen met deze klachten wel helpen.

Uit de resultaten blijkt dus dat de jongeren uit de reguliere opvang het erg vervelend vinden dat zij zo lang moeten wachten voordat zij aan de beurt zijn bij hun doktersafspraak. De jongeren uit de gezinslocatie vinden het vooral vervelend dat zij eerst een afspraak bij de receptie moeten maken voor de volgende dag. Vervolgens hebben zij eerst een afspraak met een

verpleegkundige die vervolgens bepaalt of zij nog doorgestuurd worden naar de arts. Verder is opvallend dat geen van de jongeren uit de reguliere opvang, en slechts drie jongeren uit de gezinslocatie, gebruik maken van de psychische gezondheidszorg. De rest van de jongeren geeft aan alleen met vrienden en familie over hun problemen te praten en geen behoefte te hebben om met een psycholoog of vertrouwenspersoon te praten. De meisjes uit de reguliere opvang hebben het idee dat het geen zin heeft om met de dokter over hun problemen te praten. Ze worden er alleen maar verdrietig van, en de dokter heeft ook geen oplossing voor hun problemen. De zorgverleners uit de reguliere opvang geven ook aan dat de psychosomatische klachten van de jongeren moeilijk op te lossen zijn zolang zij nog in een azc wonen.

5.3 Jongeren en agency

In dit deel van de resultaten zal de mate van agency van de jongeren in de gezondheidszorg behandeld worden. Eerst wordt besproken in hoeverre jongeren het idee hebben dat de

zorgverleners naar hun verhaal en klachten luisteren, en vervolgens in hoeverre jongeren het idee hebben dat zorgverleners hun klachten serieus nemen. Ten slotte komt de invloed die jongeren op hun eigen welzijn hebben aan bod.

(31)

Luisteren naar jongeren

De jongeren uit alle vier de focusgroepen geven aan dat de artsen goed naar ze luisteren tijdens een afspraak. Slechts één meisje uit de gezinslocatie geeft aan dat het geen zin heeft om naar een arts te gaan omdat zij toch niet naar je luisteren. Dit meisje is echter nooit zelf bij een arts geweest en baseert haar mening op verhalen van familieleden. Verder vinden de jongeren dat er voldoende tijd is om hun klachten uit te leggen aan de arts en hebben zij het idee dat ze al hun klachten aan de artsen kunnen vertellen. Wel vertellen twee meisjes uit de reguliere opvang dat er tijdens een afspraak maar over één klacht gepraat mag worden, terwijl er meerdere klachten zijn.

Ze [artsen] luisteren wel, maar je moet alleen over één probleem praten, niet over andere. Bijvoorbeeld heb je hoofdpijn dan moet je alleen over je hoofd praten, moet je niet over je voet praten, haha. (Meisje, 15 jaar, Reguliere opvang)

Ook blijkt dat de meesten jongeren zelf hun klachten vertellen aan een arts, alhoewel soms ook de hulp van hun ouders wordt ingeschakeld. Met name de meisjes gaan met hun ouders naar de dokter en vinden het belangrijk dat hun ouders bij de afspraken met de dokter aanwezig zijn, zodat hun ouders ook hun mening kunnen geven over de klachten. Verder geven de jongeren aan dat de communicatie tussen hen en de zorgverleners geen problemen oplevert. Er is altijd een tolk aanwezig en als de jongeren niet begrijpen wat de arts bedoeld dan vragen zij om uitleg. De jongeren voelen zich niet bezwaard om te zeggen dat ze bepaalde woorden niet begrijpen. Vrijwel alle respondenten vinden dat de artsen tijdens een afspraak voldoende tijd voor ze nemen zodat zij hun verhaal kwijt kunnen.

Het idee dat zorgverleners goed luisteren naar de verhalen en klachten van kinderen blijkt ook uit de interviews met de zorgverleners. Zorgverleners zeggen het belangrijk te vinden goed te luisteren naar een kind, één verpleegkundig specialist benadrukt zelfs dat goed en aandachtig luisteren soms al een deel van de klacht kan wegnemen.

Huisartsenzorg is ook niet gebaseerd op wel of geen medicijn meegeven, vaak is het ook al genoeg door gewoon echt te luisteren. Dat kan al heel veel van de buikpijn wegnemen zeg maar, te horen wat er nu eigenlijk aan de hand is. (Verpleegkundig specialist, Gezinslocatie)

Verder vinden ook de zorgverleners dat de jongeren vaak zelf hun verhaal vertellen en dat zij in staat zijn om hun klachten goed te verwoorden. Wel geven alle zorgverleners aan dat het verhaal van de ouders over de klachten van het kind ook belangrijk is om een compleet beeld te krijgen

(32)

van klachten. Ook kan het zijn dat jongeren zich problemen uit hun vroege jeugd niet meer herinneren terwijl ouders dit vaak nog wel weten. De zorgverleners vinden het dan ook belangrijk dat de ouders aanwezig zijn bij de afspraken met de arts.

De jongeren vinden dus dat er goed naar hun verhaal geluisterd wordt tijdens een medisch consult. Dat er naar jongeren geluisterd wordt betekent echter niet dat hun klachten ook serieus worden genomen door de zorgverleners.

Klachten van jongeren serieus nemen

De jongeren hebben niet altijd het idee dat hun klachten serieus worden genomen door de

zorgverleners. Uit de focusgroep met de meisjes uit de reguliere opvang blijkt dat ze ervan uitgaan dat de zorgverleners hun klachten serieus nemen, maar dat dit niet altijd het gebeurt in de praktijk. Volgens de meisjes zit het probleem niet zo zeer in het serieus nemen van klachten, maar in het begrijpen van hun leven en klachten. Zij hebben het idee dat het voor de zorgverleners een gewoonte is geworden:

Ja het is voor hun een gewoonte, elke dag mensen met dezelfde problemen komen bij hun en dat is gewoon een gewoonte voor hun en dan het is niet zo belangrijk. Maar ja het is onze leven, dat wij veel problemen hebben, maar ja zij kunnen niet dat voelen, snappen. (Meisje, 15 jaar, Reguliere opvang)

De meisjes uit de reguliere opvang voelen zich onbegrepen door de zorgverleners en hebben het idee dat de artsen niet snappen dat zij veel problemen en stress hebben en dat relatief kleine klachten, zoals hoofdpijn of slapeloosheid, veel invloed hebben op hun leven.

De jongens uit de reguliere opvang hebben daarentegen wel het idee dat hun klachten serieus worden genomen door de zorgverleners. Maar omdat niet alle jongens uit deze eerste focusgroep over deze vraag mee konden praten, omdat ze geen Nederlands of Engels spraken of nog nooit bij een arts waren geweest, zal dit resultaat niet mee worden genomen in de discussie. Uit de focusgroep met de meisjes uit de gezinslocatie blijkt dat ook zij vinden dat de artsen hun klachten serieus nemen. Twee van de vier meisjes stellen echter dat de verpleegkundigen, met wie zij eerst een afspraak hebben, hun klachten niet serieus nemen. Zij willen graag doorverwezen worden naar de arts, maar volgens de verpleegkundigen zijn hun klachten niet ernstig genoeg om doorverwezen te worden.

(33)

Ik vertel meer, bijvoorbeeld ik heb gewoon problemen aan mijn amandelen ik heb heel veel pijn ik heb rode plekjes dit dat. Ik vertel [aan de verpleegkundigen] dubbele dan wat er eigenlijk aan de hand is, en dan mag ik pas verder. Dan tegen de dokter zeg ik wat er echt aan de hand is. (Meisje, 15 jaar, Gezinslocatie)

Dit zorgt ervoor dat deze twee meisjes zich niet serieus genomen voelen door de verpleegkundigen. Mede doordat de verpleegkundigen geen oplossing kunnen bieden voor hun klachten hebben ze het gevoel dat ze voor niks naar de GCA zijn gegaan.

De jongens uit de gezinslocatie zeggen geen problemen te hebben met de

verpleegkundigen en artsen. Wel vertellen de jongens dat er een verhaal de ronde doet over mensen die met klachten over bijvoorbeeld het eten naar de dokter gaan en hopen hierdoor overgeplaatst te worden naar een ander azc. Dit verhaal is ontstaan doordat er één keer een gezin is overgeplaatst omdat hun dochter allergisch was voor het eten. In de gezinslocatie kunnen de mensen namelijk niet zelf koken en moeten zij elke avond hun eten ophalen bij een centrale keuken. De jongens stellen dat het zou kunnen dat de dokter bepaalde klachten minder serieus neemt omdat hij weet dat mensen hopen op die manier naar een ander azc te verhuizen. Dit heeft echter geen invloed op hun eigen ervaringen bij de dokter, alle jongens voelen zich namelijk wel serieus genomen door de arts.

Invloed op eigen welzijn

Tijdens de focusgroepen met de jongeren is er niet alleen gesproken over hun ervaringen in de gezondheidszorg maar ook over verschillende aspecten in hun leven die invloed hebben op hun welzijn. Er is met de jongeren onder andere gesproken over hun woonsituatie, over activiteiten die georganiseerd worden en over de veiligheid op het azc.

Woonomstandigheden

Uit alle focusgroepen blijkt dat de woonsituatie door alle jongeren als problematisch wordt ervaren.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

schen eenige kennis hadden van ziekenhehandeling? In die richting moeten wij het in Indië zoeken. Het heeft spr. getroffeh, uit de inleiding te vernemen dat er

De rol van representaties bij het oplossen van

Zonder deze configuratie kunnen de hosts worden omgeleid van het HSRP virtuele IP-adres en naar een interface-IP- en MAC-adres van één router.. Redundantie

LAP registreert niet bij ISR WLCM - WLCM verzonden met onjuiste certificaten LAP registreert niet bij WLCM - De tijd voor het systeem is niet ingesteld.. Wachtwoordherstel voor de

Heel soms komt het voor dat een zwangere zich de gehele zwangerschap down of wat depressief voelt: dit kan een prenatale depressie zijn.. Niet fijn, want eigenlijk zou je het

Dit zijn cliënten die bijvoorbeeld een profiel hebben aangemaakt maar er verder niets mee doen door gebrek aan vaardigheden, of cliënten met een open profiel en

The Peer Learning on the participation of young people with mental health issues has been an initiative of the Youth Directorate of the Dutch Ministry of Health, Welfare and Sport

Het gaat over jeugdigen die voor de coronacrisis al niet goed in hun vel zaten, waarbij de mentale problemen zo sterk zijn toegenomen dat zij dringend hulp nodig hebben.. Ook is