• No results found

In de discussie en conclusie zal er eerst antwoord worden gegeven op de verschillende deelvragen en zullen de antwoorden gekoppeld worden aan de besproken theorieën. Vervolgens zal er

antwoord worden gegeven op de hoofdvraag: in hoeverre beschikken jongeren in een

asielzoekerscentrum over agency in de gezondheidszorg die hen aangeboden wordt vanuit het asielzoekerscentrum ten aanzien van fysieke en psychische problemen?

Agency in de gezondheidszorg

In dit onderzoek is de mate van agency van jongeren in de gezondheidszorg onderzocht aan de hand van twee concepten, namelijk het luisteren naar en het serieus nemen van de klachten van jongeren (Dedding, 2009). Omdat er maar erg weinig jongeren regelmatig gebruik maken van de psychische gezondheidszorg is het niet mogelijk om conclusies te trekken over de mate van agency van jongeren in de psychische gezondheidszorg.

Het antwoord op de eerste deelvraag, “in hoeverre hebben de jongeren het idee dat de zorgverleners naar ze luisteren?” luidt dat vrijwel alle jongeren het idee hebben dat de

zorgverleners goed naar hun klachten luisteren. Ook de zorgverleners vinden het belangrijk dat de jongeren hun verhaal kunnen vertellen tijdens een medisch consult en dat de jongeren zich

gehoord voelen. De tweede deelvraag, “in hoeverre hebben de jongeren het idee dat hun klachten serieus genomen worden door de zorgverleners?” hangt samen met de eerste deelvraag. Het antwoord op deze deelvraag is dat niet alle jongeren het gevoel hebben dat hun klachten serieus worden genomen. Zo hebben de meisjes uit de reguliere opvang het idee dat de zorgverleners hun psychosomatische klachten niet serieus nemen. De jongeren uit de gezinslocatie hebben allemaal het idee dat de artsen hun klachten serieus nemen. Er zijn twee meisjes die vinden dat de artsen hun klachten wel serieus nemen, maar de verpleegkundige die klachten niet serieus nemen. De jongeren uit de azc's beschikken dus gedeeltelijk over agency, zij hebben namelijk allemaal het gevoel dat de zorgverleners luisteren. Hun agency in de gezondheidszorg wordt echter wel beperkt doordat lang niet alle jongeren het idee hebben dat hun klachten serieus worden genomen door de zorgverleners (cf. Dedding, 2009).

Deze resultaten komen niet overeen met de resultaten uit het onderzoek van Kloosterboer (2009), hieruit blijkt namelijk dat de jongeren zich niet gehoord en niet serieus genomen voelen door de zorgverleners. Deze tegengestelde resultaten zouden op verschillende manieren verklaard

kunnen worden. Ten eerste is het onderzoek van Kloosterboer (2009) veel grootschaliger en er zijn veel meer kinderen en zorgverleners geïnterviewd dan in mijn onderzoek het geval is. De

resultaten van mijn onderzoek zijn alleen representatief voor de jongeren uit de gezinslocatie en de jongeren uit de reguliere opvang. Het tweede verschil is dat het onderzoek van Kloosterboer (2009) gericht was op alle aspecten van het leven van kinderen in een azc, met als onderdeel de gezondheidszorg. Mijn onderzoek is daarentegen alleen gericht op de gezondheidszorg.

Toch heeft de agency van jongeren in de gezondheidszorg niet alleen te maken met het luisteren naar, en serieus nemen van, klachten. De mate van agency is namelijk ook onderhevig aan structuren die de mate van agency beïnvloeden (Bleubond- Langner & Korbin, 2007). In beide azc's is er met name één structuur die de agency van jongeren in de gezondheidszorg beperkt. Jongeren kunnen namelijk alleen een afspraak maken met een verpleegkundige. De

verpleegkundige bepaalt vervolgens of zij ook nog door een arts worden gezien. De jongeren hebben hier dus zelf weinig invloed op. Deze regel beperkt in grote mate de agency van de jongeren in de gezondheidszorg.

Invloed op het welzijn

In dit deelonderwerp zal de vraag, “in hoeverre hebben de jongeren de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op hun eigen welzijn?” beantwoord worden. Er kan gesteld worden dat jongeren beperkte invloed hebben op hun welzijn. Zo hebben zij geen invloed op hun woonsituatie, maar wordt er meestal wel naar hun mening gevraagd en geluisterd bij het organiseren van activiteiten. Ook wordt er naar de meisjes geluisterd als zij vertellen dat zij het azc onveilig vinden. Er wordt dus naar de mening van jongeren gevraagd, maar het is niet altijd mogelijk om de situatie

daadwerkelijk te verbeteren voor de jongeren. De jongeren hebben dus lang niet altijd invloed op hun eigen welzijn. Dit komt overeen met het onderzoek van Kloosterboer (2009), ook hieruit blijkt dat kinderen de woonsituatie als problematisch ervaren, maar dat het onmogelijk is om de

woonsituatie te verbeteren voor de kinderen. Verder blijkt ook uit het onderzoek van Kloosterboer (2009) dat veel kinderen het azc als onveilig ervaren. In tegenstelling tot het onderzoek van

Kloosterboer (2009) zijn de jongeren uit het huidige onderzoek wel tevreden over de activiteiten die voor hen georganiseerd worden. Er wordt meestal om hun mening gevraagd bij het

organiseren van activiteiten en er wordt ook naar hun mening geluisterd.

Participatie in de gezondheidszorg

In dit onderzoek wordt participatie van jongeren in de gezondheidszorg gezien als het meedenken en meebeslissen van jongeren in hun zorgproces, dus meedenken en beslissen over hun behande- lingsmethode (cf. Reis & Dedding, 2004).

In dit deelonderwerp zal er antwoord worden gegeven op drie deelvragen, de eerst deel- vraag luidt: “in hoeverre denken de jongeren na over hun eigen behandelmethode?” Uit de be- sproken resultaten blijkt dat er weinig jongeren nadenken over hun eigen behandelmethode. De jongeren zien dit niet als hun taak, maar als de taak van de arts. Doordat maar weinig jongeren na- denken over hun eigen behandelmethode, wordt er amper door de jongeren met de arts overlegd. De zorgverleners zeggen daarentegen wel dat ze proberen te overleggen met de jongeren, en de jongeren willen betrekken bij het kiezen van een behandelmethode. De tweede deelvraag, “in hoeverre hebben de jongeren invloed op hun eigen behandelmethode?” hangt samen met de eer- ste deelvraag, en doordat jongeren weinig overleggen met de arts, hebben zij ook weinig invloed op hun eigen behandelmethode. Daar komt bij dat als de jongeren suggesties doen over medicij- nen die zij graag zouden willen, de artsen deze voorgestelde medicijnen zelden voorschrijven. Er kan dus gesteld worden dat jongeren weinig tot niet participeren in de gezondheidszorg. Dit resul- taat komt overeen met de theorie van Dedding (2009), ook zij stelt dat het voor jongeren erg moei- lijk is om te participeren in de gezondheidszorg. Het idee van Dedding (2009) dat jongeren behoef- te hebben aan participatie in de gezondheidszorg, komt niet helemaal overeen met de resultaten uit dit onderzoek. De jongeren zien het nadenken over een behandelmethode namelijk als de taak van de arts en niet als hun eigen taak.

Belangrijk om te vermelden is dat de jongeren die deelnamen aan het onderzoek van Ded- ding (2009) allemaal chronisch ziek zijn. Zij hebben geen keuze en moeten wel nadenken over hun eigen behandelmethode. Zij worden immers constant geconfronteerd met hun ziekte, en hun be- handelmethode beïnvloedt hun leven dagelijks. De jongeren in dit huidige onderzoek zijn niet chronisch ziek en hun behandelmethode heeft dan ook een minder grote invloed op hun dagelijks leven. Het is dus logisch dat zij in mindere mate mee bezig zijn met hun behandelmethode dan chronisch zieke jongeren.

Het antwoord op de derde deelvraag, “in hoeverre zijn de jongeren tevreden over de oplos- singen die de zorgverleners hen bieden voor hun klachten?” luidt als volgt; veel jongeren zijn niet tevreden over de oplossingen die de zorgverleners hen bieden. Veel jongeren hebben namelijk het idee dat de zorgverleners niet in staat zijn om hun klachten op te lossen. Dit komt mede doordat jongeren medicatie zien als oplossingen voor hun klachten, terwijl de zorgverleners vinden dat je klachten eerst op andere manieren moet proberen op te lossen. Medicatie schrijven zij alleen voor

als er geen andere oplossing is. Een tweede verklaring voor het niet oplossen van met name psy- chosomatische klachten, komt van de zorgverleners. Zij stellen dat de jongeren eerst alles wat zij hebben meegemaakt moeten verwerken, voordat de psychosomatische klachten opgelost kunnen worden. Deze stress en spanning waar de jongeren last van hebben wordt deels veroorzaakt door alles wat de jongeren mee hebben gemaakt in het land van herkomst, en deels door het leven op het azc en het wachten op een verblijfsvergunning. Dit beeld komt overeen met de theorie van Lustig et al., (2004). Hierin wordt beschreven dat de jongeren zowel voor, tijdens als na hun vlucht blootgesteld worden aan allerlei stressfactoren die zorgen voor psychische problemen.

Actief kindbeeld

De laatste deelvraag luidt; “wat voor kindbeeld hebben de zorgverleners van de jongeren en hoe beïnvloedt dit kindbeeld de behandeling van de jongeren tijdens het medisch consult?”

In de antropologie, pedagogiek en migratiestudies worden kinderen gezien als personen die over agency beschikken (Dedding, 2009; Vandenbroeck & Bouverne-De Bie, 2006; Dobson, 2009). Dit houdt in dat kinderen gezien worden als personen die in staat zijn om invloed uit te oefenen op hun eigen leven en omgeving. De mening van kinderen is belangrijk en moet daarom gehoord en serieus genomen worden (Dedding, 2009; Vandenbroeck & Bouverne-De Bie, 2006; Dobson, 2009). Dit kindbeeld komt overeen met het kindbeeld van de zorgverleners. Zij zien de jongeren niet als personen die beschermd moeten worden, maar als personen met een eigen mening die gehoord en serieus moet worden genomen. Dit is terug te zien in de manier waarop zij de jongeren behandelen tijdens een medisch consult. Zij vinden dat er met jongeren overlegd moet worden en dat er geen informatie over de gezondheid van jongeren moet worden achtergehouden.

Conclusie

Op basis van wat de besproken resultaten zal er antwoord gegeven worden op de hoofdvraag: in hoeverre beschikken jongeren in een asielzoekerscentrum over agency in de gezondheidszorg die hen aangeboden wordt vanuit het asielzoekerscentrum ten aanzien van fysieke en psychische problemen? Ook in de conclusie zal de psychische gezondheidszorg niet mee worden genomen omdat er te weinig jongeren uit de focusgroepen regelmatig van de psychische gezondheidszorg gebruik maken. Toch is het belangrijk om te vermelden dat veel jongeren tijdens de focusgroepen aangeven last te hebben van psychische problemen door het wonen op een kleine kamer en door het lange wachten op een verblijfsvergunning.

Er kan geconcludeerd worden dat de zorgverleners zeker open staan voor de agency van 49

jongeren in de gezondheidszorg. Zij vinden het belangrijk om te overleggen met de jongeren, en de jongeren te betrekken bij het behandelen. De agency van de jongeren wordt echter beperkt door culturele en structurele factoren. De eerste structurele factor waardoor de agency van de jongeren beperkt wordt is de structuur in de gezondheidszorg die het voor jongeren onmogelijk maakt om direct een afspraak te maken met een arts. De jongeren hebben namelijk altijd eerst een afspraak met een verpleegkundige, pas als de verpleegkundige de klacht niet kan oplossen of als de klacht ernstig is, worden de jongeren doorgestuurd naar een arts. De jongeren hebben hier dus weinig invloed op, zij kunnen vragen om doorgestuurd te worden naar een arts, maar uiteindelijk maakt de verpleegkundige deze keuze. Deze structuur zorgt ervoor dat de mate van agency van de jongeren in de gezondheidszorg beperkt wordt. De tweede structurele factor waardoor de agency van de jongeren in de gezondheidszorg beperkt wordt, is de structuur van het leven op het azc. Deze structuur zorgt ervoor dat de zorgverleners de psychosomatische klachten van de jongeren niet kunnen oplossen. De zorgverleners zien de psychosomatische klachten van jongeren als onderdeel van een veel groter probleem. De klachten van de jongeren komen gedeeltelijk door alles wat ze hebben meegemaakt, maar ook door de situatie waar ze zich nog steeds in bevinden. De jongeren moeten eerst alles wat zij hebben meegemaakt gaan verwerken, voordat de

zorgverleners hen kunnen helpen met hun psychosomatische problemen. Maar doordat de jongeren zich nog steeds in een traumatiserende situatie bevinden, kunnen zij nog niet beginnen met verwerken en kunnen de zorgverleners de psychosomatische klachten van de jongeren dus ook nog niet oplossen.

De tweede factor die de agency van de jongeren beperkt is een culturele factor. Jongeren en zorgverleners hebben namelijk een ander beeld van wat 'ziek zijn' is en hoe iemand behandeld moet worden. De zorgverleners zien veel klachten van de jongeren als een natuurlijke reactie van het lichaam op alles wat de jongeren mee hebben gemaakt. Zij vinden dat deze klachten niet meteen onderdrukt moeten worden door medicijnen, maar dat het lichaam eerst de tijd moet krijgen om te herstellen. De jongeren zijn daarentegen vaak uit het land van herkomst gewend om medicijnen van de dokter te krijgen als zij klachten hebben. De jongeren zien medicijnen als de oplossing voor hun klachten terwijl de zorgverleners vinden dat er door jongeren veel te snel om medicijnen wordt gevraagd. Zij hebben dus allebei een ander idee over hoe er om moet worden gegaan met klachten. Omdat de jongeren vaak geen medicijnen voorgeschreven krijgen van de dokter hebben zij het idee dat de dokter niet in staat is om hun klachten op te lossen.

Deze culturele en structurele factoren zorgen ervoor dat de agency van jongeren in de gezondheidszorg ten aanzien van fysieke problemen beperkt wordt.

7. Reflectie

Dit onderzoek heeft verschillende beperkingen. Zo zijn alle jongeren uit dit onderzoek maar één keer geïnterviewd tijdens een focusgroep. Er was namelijk geen mogelijkheid voor een

vervolginterview om op bepaalde onderwerpen dieper in te gaan die voor de jongeren, of voor het onderzoek interessant zijn. Individuele interviews zouden daarom een goede aanvulling zijn

geweest op de focusgroepen. Waar tijdens de focusgroepen geen mogelijkheid was om op bepaalde onderwerpen dieper in te gaan, zou dit wel mogelijk zijn geweest tijdens individuele interviews met de jongeren. Een andere beperking van het onderzoek, is dat het onderzoek alleen representatief is voor de jongeren uit de twee azc's waar het onderzoek uitgevoerd is, en niet voor alle asielzoekersjongeren in Nederland.

Naast beperkingen heeft dit onderzoek ook meerwaarde. Doordat er vier focusgroepen gehouden zijn waar in totaal 22 jongeren aan deel hebben genomen, hebben veel jongeren de gelegenheid gehad om hun mening te geven, en er zijn dan ook veel meningen gehoord. Hierdoor is er een breed beeld gekregen van de problemen die volgens de jongeren spelen in de

gezondheidszorg. Verder vormden de interviews met de zorgverleners een goede aanvulling op de focusgroepen. Door deze interviews is er onder anderen inzicht gekregen in de oorzaken van de problemen van jongeren in de gezondheidszorg. Ten slotte kan gesteld worden dat dit onderzoek inzicht biedt in de problemen van de jongeren in de gezondheidszorg, met betrekking tot hun mogelijkheid tot agency in de gezondheidszorg.

Verder is er met name één opvallend resultaat waar vervolgonderzoek voor nodig is. Dit is het resultaat dat veel jongeren last hebben van psychosomatische klachten. Dit zijn klachten die veroorzaakt worden door stress en spanning en zich uiten in lichamelijke klachten zoals hoofdpijn en buikpijn. De kern van deze klachten is echter psychisch. Opvallend is dat veel jongeren uit dit onderzoek last hebben van deze klachten, maar dat er maar heel weinig jongeren gebruik maken van de psychische gezondheidszorg. Zowel de jongeren als de zorgverleners denken dat praten

over problemen niet helpt. De jongeren denken dit omdat zij vinden dat praten over hun problemen de problemen niet oplost, en zorgverleners vinden dat het te vroeg is om met een psycholoog te gaan praten en te beginnen met verwerken. Maar omdat veel jongeren last hebben van psychosomatische klachten, en de zorgverleners deze klachten niet op kunnen lossen, is er vervolg onderzoek nodig naar andere manieren waarop jongeren met psychosomatische klachten geholpen kunnen worden. Wachten totdat de jongeren de rust vinden om alles te verwerken is namelijk geen oplossing, dit kan jaren duren. Deze jaren in het azc zijn voor de jongeren erg kostbaar en zij hebben nu het gevoel dat zij een deel van hun leven weggooien. Het is daarom belangrijk dat er verder onderzoek wordt gedaan zodat deze jongeren geholpen kunnen worden.

8. Literatuur

Ajdukovic, M., Ajdukovic, D. (1993). Psychological well-being of refugee children. Child Abuse & Neglect, 17, 843-854.

Bleubond-langner, M., Korbin, J. E. (2007). Challenges and opportunities in the antropology of childhoods: An introduction to 'children, childhoods and childhood studies'. American

Anthropologist, 109, 241-246.

Bryman, A. (2008). Social research methods. New York: Oxford University Press.

Dedding, C. W. M. (2009). Delen in macht en onmacht: Kindparticipatie in de (alledaagse) diabeteszorg. Universiteit van Amsterdam: Academisch proefschrift.

Dobson, M. E. (2009). Unpacking children in migration research. Children’s Geographies, 7, 355- 360.

Fazel, M., Stein, A. (2002). The mental health of refugee children. Archives of Disease in Childhood, 87, 366-370.

Hemrica, J. C. (2004). Kind-zijn: Tussen opvoeding en recht. Universiteit van Amsterdam: Academisch proefschrift.

James, A. (2007). Giving voice to children's voices: Practices and problems, pitfalls and potentials. American Anthropologist, 109, 261-272.

Kloosterboer, K. (2009). Kind in het centrum: Kinderrechten in asielzoekerscentra. Amsterdam: Stenco.

Lansdown, G. (2001). Promoting children’s participation in democratic decision-making. Florance: UNICEF Innocenti Research Centre.

Lustig, S. L., Kia-Keating, M., Grant Knight, W., Geltman, P., Ellis, H., & Kinzie, J. D., Et al. (2004). Review of child and adolescent refugee mental health. Child Adolescent Psychiatry, 43, 24-36. McNeish, D. (1999). Promoting participation for children and young people: Some key questions for health and social welfare organisations. Journal of social work practice, 13, 191-203.

Orellana, M. F. (2001). The work kids do: Mexican and Central American immigrant children’s contributions to households and schools in California. Harvard Educational Review, 71, 366-389.

Reis, R., Dedding C. W. M. (2004). Kinderen als mede-onderzoekers: Mogelijkheden en problemen van kind-gestuurd onderzoek. Medische Antropologie 16, 79-92.

Rothe, E. M., Lewis, J., Castillo-Matos, H., Martinez, O., Busquets, R., & Martinez, I. (2002). Post traumatic stress disorder among Cuban children and adolescents after release from a refugee camp. Psychiatric Services, 53, 970-976.

Sloper, P., Lightfoot, J. (2003). Involving disabled and chronically ill children and young people in health service development. Child: Care, Health & Development, 29, 15-20.

Valentine, G. (1996). Angels and devils: Moral landscapes of childhood. Environment and Planning D: Society and Space, 14, 581-599.

Vandenbroeck, M., Bouverne-De Bie, M. (2006). Agency van kinderen en pedagogische normen: Een gespannen onderhandeling. Childhood, 13, 296-304.

Van Willigen, L. H. M., (2003). Verslag van de quick scan van het kind en het asielbeleid in de praktijk. Amsterdam.

Werkgroep Kind in azc. (2013). Ontheemd: Verhuizingen van asielzoekerskinderen in

Nederland.(UNICEF Nederland, Defence for Children, VluchtelingenWerk Nederland, Stichting Kinderpostzegels Nederland en Kerk in Actie). Utrecht: Roto Smeets GrafiServices.

9. Bijlages