• No results found

Minder bedrijven, gelijke productie, meer werknemers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Minder bedrijven, gelijke productie, meer werknemers"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Actuele informatie over land- en tuinbouw

MINDER BEDRIJVEN, GELIJKE PRODUCTIE, MEER WERKNEMERS

Martien Voskuilen

Het totaal aantal land- en tuinbouwbedrijven daalde tussen 2000 en 2001 met 4,8% tot net iets onder de 93.000 bedrijven (tabel 1). Dat betekent ten opzichte van de tweede helft van de jaren negentig een verder-gaande versnelling in de terugloop van het aantal bedrijven. Tussen 2000 en 2001 was het verloop het grootst in de intensieve veehouderij en bij de gecombineerde bedrijven, maar ook in andere sectoren was de vermindering aanzienlijk. Slechte bedrijfsresultaten, toenemende kosten en administratieve lasten in ver-band met de mestwetgeving, maar ook gunstige economische omstandigheden buiten de landbouw zijn waarschijnlijk voor veel varkenshouders de aanleiding geweest het bedrijf te beëindigen, en verklaren mede de grote belangstelling voor de Regeling beëindiging veehouderijtakken. Neemt het totaal aantal bedrijven af, het aantal grootschalige bedrijven (>150 Nederlandse grootte-eenheden (nge)) stijgt. Met 12% van het aantal bedrijven, realiseren die bedrijven 43% van de productie (zie het voorgaande artikel). De hoogcon-junctuur met veel vraag naar grond voor 'rode' bestemmingen en hoge grondprijzen heeft verder geleid tot een vrij sterke afname van het areaal cultuurgrond in 2000-2001. Aan de forse stijgingen van de grondprijs is echter in 2001 een eind gekomen.

Tabel 1 Ontwikkeling van het aantal land- en tuinbouwbedrijven naa bed ijfstype r r

Bedrijfstype Verandering in % per jaar a) Aantal bedrij- ven 2001 1994-96 1996-98 1998-00 2000-01

Alle land- en tuinbouwbedrijven -2,4 -2,7 -3,5 -4,8 92.783 Glastuinbouw en champignon -3,3 -3,6 -4,2 -7,2 7.830 Opengrondstuinbouw -2,8 -1,9 -3,7 -6,2 9.671 Akkerbouw 0,2 -1,4 -1,9 -5,1 12.895 Melkvee -3,2 -3,4 -4,6 -4,2 25.560 Overige graasdier -1,4 -3,2 0,9 1,5 19.526 Intensieve veehouderij -3,1 -2,1 -6,1 -9,5 8.809 Gecombineerd -3,3 -1,7 -6,7 -10,7 8.492

a) Bij de bepaling van de mutaties per type zijn binnen de verschillende tijdvakken constante nge-normen gehanteerd.

Bron: CBS-Landbouwtelling, bewerking LEI.

Productiecapaciteit licht gedaald

De sterke daling van het aantal bedrijven heeft nauwelijks geleid tot een kleinere productiecapaciteit (geme-ten in nge). Deze daalde over de totale land- en tuinbouw geme(geme-ten tussen 2000 en 2001 slechts met 0,3% (tabel 2). De inspanningen van de overheid om het mestoverschot te verlagen hebben bijgedragen aan de daling van de productiecapaciteit van de intensieve veehouderij. De verminderde productiecapaciteit van de akkerbouw is veroorzaakt door de afname van het areaal aardappelen. In de loop van de tijd is het aandeel van de veehouderij in de totale productiecapaciteit teruggelopen. De plantaardige productie maakte in 2001 bijna de helft uit van het totaal.

(2)

Actuele informatie over land- en tuinbouw

LEI, Agri-Monitor, juni 2002 pagina 2

Tabel 2 Ontwikkeling productiecapaciteit a van de land- en tuinbouw naa secto) r r

Bedrijfstype Verandering in % per jaar a) Verdeling

nge (%)

  1994-96 1996-98 1998-00 2000-01 1994 2001

Land- en tuinbouw, totaal -0,6 0,1 -0,5 -0,3 100 100 glastuinbouw b) -0,7 -0,9 1,8 0,8 21 26 tuinbouw open grond -0,4 5,1 2,4 0,0 13 12 akkerbouw 2,3 1,0 0,1 -3,7 12 12 graasdierhouderij c) -1,1 -1,3 -2,6 1,9 42 38

intensieve veehouderij -1,4 -1,1 -1,6 -5,8 12 13

a) Binnen de verschillende tijdvakken zijn constante nge-normen gehanteerd; b) Inclusief champignon-teelt, witloftrek en bloembollenbroei; c) Inclusief voedergewassen en gras.

Bron: CBS-Landbouwtelling, bewerking LEI.

Meer werknemers

Het aantal arbeidskrachten in de land- en tuinbouw is tussen 1994 en 2001 met 0,7% per jaar gedaald (ta-bel 3). Vooral de afname van het aantal gezinsarbeidskrachten was sterk (-35.000). Daar stond juist een toename tegenover van het aantal niet-gezinsarbeidskrachten (+22.000). Deze laatste groep levert intus-sen 36% van de

totale arbeidsbehoefte in de land- en tuinbouw. Voor het grootste deel (76%) ligt die behoefte in de tuin-bouw, en dan vooral op de grotere bedrijven. Op akkerbouw- en veehouderijbedrijven wordt het werk nog steeds hoofdzakelijk verricht door het ondernemersgezin.

Tabel 3 Aantal arbeidskrachten (x 1.000) in de land- en tuinbouw in 1994 en 2001

1994 2001 Verandering

in % per jaar

Totaal aantal arbeidskrachten 282 269 -0,7

uit gezin agrariër 221 186 -2,4

niet uit gezin a) 61 83 4,5

a) Exclusief de niet-regelmatig en tijdelijk werkzame niet-gezinsarbeidskrachten. Bron: CBS-Landbouwtelling, bewerking LEI.

Meer informatie:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ten tweede moet naar de mening van de Commissie niet alleen het watergebruik in Nederland zelf worden beschouwd, maar vanuit internationale solidariteit ook de gevolgen van

Reviewing of natural chemistry at the VRWS and selected surrounding farms has taken place during the construction and operational phases of the radioactive

Anders gesê: die spiritualiteit van Augustinus word deur die volgen- de gekenmerk: ’n lewe in gemeenskap met God; ’n lewe in navol- ging van Christus; ’n lewe onder leiding van

It is hoped, however, that although this approach is not exhaustive, this cross-section of psalms examined will allow enough of a diverse perspective to determine what the

Results: The median plasma glutamine level (497 μmol/L) was in the normal range; however, 38.3 % (n = 23) of patients had deficient (<420 μmol/L) and 6.7 % (n = 4) had

seerd door de borgstelling. In de andere twee gevallen kan het gevraagde bedrag slechts voor een deel worden gefinancierd. Verondersteld wordt dat bij een onvolledige financiering

De uitkomst van de Mann-Whitney toets, die gebruikt is voor de analyse binnen 2004, staat weergegeven in onderstaande tabellen. In tabel D.5 staan het aantal waarnemingen, het

Neem onderstaand schema over en geef bij elk element met een kruisje aan of Jansen bij deflatie daarvan voordeel of nadeel heeft. nadeel bij deflatie voordeel bij deflatie