• No results found

WhatsApp Buurtpreventie : een hobby van de middenklasse? : het effect van WhatsApp Buurtpreventie op de processen van in- en uitsluiting in de Indische buurt en de Jordaan

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "WhatsApp Buurtpreventie : een hobby van de middenklasse? : het effect van WhatsApp Buurtpreventie op de processen van in- en uitsluiting in de Indische buurt en de Jordaan"

Copied!
89
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

WhatsApp Buurtpreventie: Een hobby van

de middenklasse?

Het effect van WhatsApp Buurtpreventie op de processen van

in- en uitsluiting in de Indische buurt en de Jordaan.

Masterthesis Julika van Drongelen

Studentnummer: 10770542

Master Human Geography

University of Amsterdam

Juni 2018

(2)

Cursus: Master thesis project Coördinator: dr. ir. C.J.M. Karsten Tweede lezer: dr. ir. Y.P.B. van Leynseele Studierichting: Human Geography (Master) Track: Urban Geography

Universiteit: Universiteit van Amsterdam Naam student: J. van Drongelen

E-mail: julikavandrongelen@live.nl Studentnummer: 10770542

Datum: Juni 2018 Aantal woorden: 27.397

(3)

Voorwoord

Lopend door de stad kom je steeds vaker aan het begin van een buurt een bord tegen. Dit is geen bord dat een verkeersregel aangeeft, maar hierop staat: Attentie WhatsApp Buurtpreventie. Dit aantal borden in groeiende in aantal en het lijkt een norm te worden om ‘indringers’ te laten zien dat je actief bent als buurt en hiertegen optreedt. Ik vind het dan ook uitermate interessant hoe dit in zijn werk gaat, wie hier verantwoordelijk voor zijn en wat dit doet met een buurt.

Door dit onderzoek ben ik erachter gekomen dat er een interactie is tussen de bewoners en de buurt, dat zij reageren op situaties, proberen in te grijpen, proberen elkaar te begrijpen, proberen te verbinden, maar vooral proberen de buurt leefbaar te houden. WhatsApp Buurtpreventie is dan ook een middel dat de bewoners helpt dit te bereiken. Elke groep is anders, maar het doel is hetzelfde. Het is dan ook mooi om te zien hoe dit proces verloopt, hoe hier verschillende actoren bij betrokken worden en wat voor uitwerking dit heeft op zowel straat- als buurtniveau. Ook is het mooi om te zien hoe factoren als het type rechtsstaat en processen als gentrificatie invloed hebben op het dagelijks leven.

Een hoogtepunt in dit onderzoek was dan ook om hierover met de bewoners te praten en om te zien hoe zij verschillende standpunten ontwikkelen ten aanzien van WhatsApp Buurtpreventie. Ik vind het bijzonder dat ik dit fenomeen zowel van onderaf, vanuit de bewoners, als van bovenaf, vanuit de gemeente, heb kunnen bekijken.

Ik wil dan ook al mijn respondenten hartelijk bedanken. Ik wil de buurtbewoners bedanken voor hun gastvrijheid en openheid, over soms toch wel heel gevoelige onderwerpen. Ook wil ik de veiligheidscoördinator van het stadsdeel Oost hartelijk bedanken voor het snel beschikbaar stellen van zijn tijd en voor dat hij open stond voor verdere vragen gedurende het onderzoek. Als laatste wil ik de wijkagent van het Ambonplein bedanken voor zijn tijd en de informatie die hij gedeeld heeft. Zonder mijn respondenten zou ik nu niet over de informatie beschikken welke ik nodig had om dit onderzoek te voltooien. Naast mijn respondenten wil ik ook mijn supervisor, Lia Karsten, bedanken voor de begeleiding tijdens dit gehele traject. Zij heeft mij scherp kunnen houden en ervoor gezorgd dat ik nog eens extra de tanden erin heb gezet. Haar opmerkingen zijn een ware toevoeging geweest aan dit onderzoek. Ten slotte wil ik mijn vrienden en familie bedanken die mij hebben gesteund ten alle tijden en hebben geholpen waar ze konden.

(4)

Abstract

In deze scriptie is een nieuwe vorm van buurtwacht of buurtpreventie onderzocht, namelijk WhatsApp Buurtpreventie. Met behulp van WhatsApp waarschuwen bewoners elkaar wanneer zij verdachte activiteiten waarnemen. In een tijd van een toenemende participatiemaatschappij en de aandacht voor veiligheid is dit een medium waarin bewoners zich simpel kunnen organiseren. Door middel van semi-gestructureerde interviews met bewoners, gemeente en politie is er gekeken naar hoe deze groepen zijn georganiseerd, wie erbij is betrokken en wie niet, en of welke verschillen er zijn tussen een buurt met een hogere en een buurt met een lagere sociaal economische positie.

Begrippen: WhatsApp Buurtpreventie - Participatiesamenleving - Veiligheid - Processen van in- en uitsluiting - Sociale samenhang

(5)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 - Inleiding

6

Hoofdstuk 2 - Theoretisch kader

8

2.1 Beroep op de burger 8

2.1.1 Participatiesamenleving voor en door wie? 9

2.2 Place Matters 10

2.2.1 Buurteffecten en criminaliteit 12 2.3 Ontwikkeling Buurtpreventie in Nederland 13 2.4 Buurtpreventie in het buitenland 14 2.5 Effecten van Buurtpreventie op de samenleving 16

2.5.1 Toegenomen veiligheid 16

2.5.2 Buurtpreventie als verbindende factor 17 2.5.3 Stigmatisering en polarisatie 17

2.6 Samenvatting literatuur 19

Hoofdstuk 3 - Methodologie

21

3.1 Probleemstelling en onderzoeksvragen 21

3.2 Selectie cases 21

3.3 Conceptueel model en operationalisatie 24 3.4 Onderzoeksopzet, methoden en analyse 26 3.5 Onderzoekspopulatie en sample 27

3.6 Ethische verantwoording 28

Hoofdstuk 4 - De Whatsapp-groepen geïntroduceerd

30

4.1 De Indische buurt 30

4.2 De Jordaan 33

Hoofdstuk 5 - Participatie

36

5.1 De Indische buurt: betrokken bewoners 36 5.2 De Jordaan: betrokken bewoners 39

5.3 Niet-participerende bewoners 42

(6)

Hoofdstuk 6 - Het functioneren van de WhatsApp-groep

45 6.1 De Indische buurt: Taakopvatting en

het melden van situaties 45 6.2 De Indische buurt: Terughoudendheid 49 6.3 De Indische buurt: Sociale samenhang binnen de groep

en de veiligheidsbeleving 50 6.4 De Indische buurt: Madurastraat-app meldingen

en sociale samenhang 53

6.5 De Jordaan: Meldingen 53

6.6 De Jordaan: Sociale samenhang binnen de groep 55 6.7 Deelconclusie functioneren WhatsApp-groep 56

Hoofdstuk 7 - Verschillen tussen buurten

58

7.1 Organisatie 58

7.2 Uitsluiting 59

7.3 Sociale samenhang 62

7.4 Vertrouwen in de instanties 65

7.5 Deelconclusie verschillen tussen buurten 67

Hoofdstuk 8 – Conclusie

69

Hoofdstuk 9 – Discussie

71

Hoofdstuk 10 - Aanbevelingen

73

Literatuurlijst

74

Appendix

78 Interviewguides 78 Overzicht interviews 81

(7)

Hoofdstuk 1 - Inleiding

Het aantal buurtwachten in Nederland neemt toe en ook de vorm waarin zij functioneren verandert. Buurtwachten bestaan al sinds de jaren ‘80, maar zijn in de afgelopen vijf jaar sterk toegenomen (Bos (in NRC), 2016). Deze toename is voornamelijk te verklaren doordat er van de burger in toenemende mate wordt gevraagd dat hij participeert en daarnaast is er in de maatschappij veel aandacht voor veiligheid. Een medium als WhatsApp maakt het daarbij voor burgers simpel om zich te organiseren (Lub, 2016). Met behulp van deze app waarschuwen bewoners elkaar wanneer zij verdachte activiteiten waarnemen. Inmiddels heeft het initiatief al meer dan 8.000 WhatsApp groepen en dit aantal neemt nog steeds toe. Ook zijn er verschillende gemeenten die het gebruik stimuleren en promoten (WhatsApp Buurtpreventie, 2017).

Sommige studies laten zien dat buurtwachten en buurtpreventie een goed middel zijn voor het bevorderen van de sociale samenhang en de veiligheid in de buurt (Lub, 2016; Akkermans & Vollaard, 2015), maar er zijn ook academici die sceptisch zijn. Het opzetten van buurtwachten kan volgens hen leiden tot uitsluiting door middel van stigmatisering van jongeren, bevolkingsgroepen en buurten (Van der Land, 2014; Crawford, 1998). Wat hierbij tevens een rol kan spelen is het ontstaan van een Mattheüseffect (Engbersen, 2015). Dit effect houdt in dat de burgers die wonen in een buurt met een lagere sociaal-economische positie over het algemeen minder goed de gevolgen van het terugtrekken van de overheid kunnen opvangen. Bewoners van buurten met een hogere sociaal-economische positie slagen hier beter in. Dit kan leiden tot ongelijkheid tussen buurten met een lagere en buurten met een hogere sociaal-economische positie.

Wat betreft WhatsApp Buurtpreventie is er nog nauwelijks onderzoek gedaan naar de organisatie van deze groepen en wat voor effect dit heeft op de gemeenschap. Ook in het wetenschappelijk debat is hier nog weinig aandacht aan besteedt. Dit heeft te maken met dat ‘WhatsApp Buurtpreventie’ een ‘new kid on the block’ is aangezien het initiatief pas is opgericht in 2015. Het doel van deze scriptie is dan ook om te achterhalen hoe deze nieuwe vorm van buurtpreventie georganiseerd wordt in een buurt met een hogere- en een buurt met een lagere sociaal-economische positie, wie hierbij betrokken worden en wie niet, en wat dit voor gevolg heeft op de processen van in- en uitsluiting in de buurten en of het Mattheüs effect waar te nemen is. De probleemstelling is dan ook als volgt: Wat is het effect van WhatsApp Buurtpreventie op de processen van in- en uitsluiting in een buurt? En wat zijn de verschillen tussen een buurt met een hogere en een buurt met een lagere sociaal-economische positie?

In deze scriptie zal gekeken worden naar WhatsApp-groepen die zich bevinden in de Indische buurt, een buurt met een lagere sociaal-economische positie, en de Jordaan, een buurt met een hogere sociaal-economische positie. Beide bevinden zich in Amsterdam. De hypothese op grond van het hierboven genoemde Mattheüseffect is dat de WhatsApp-groepen in de Jordaan beter van de grond komen, omdat zij zich vanuit de hogere sociaal-economische positie van de bewoners beter weten te organiseren en ook meer samenhang hebben. De scriptie zal hierbij ingaan op verschillende perspectieven, zowel van bewoners als van de gemeente en politie.

In het volgende hoofdstuk zal het theoretisch kader behandeld worden met daarin de literatuur die aansluit bij het thema. Vervolgens zal in het derde hoofdstuk de methodologie

(8)

besproken worden waarbij ingegaan wordt op onder andere de deelvragen en dataverzameling. Dit hoofdstuk zal worden opgevolgd door hoofdstuk 4 waarin de onderzochte app-groepen geïntroduceerd worden. Vervolgens worden de drie deelvragen achtereenvolgens behandeld in de hoofdstukken 5, 6 en 7. Hierna zal er in hoofdstuk 8 de conclusie gepresenteerd worden, in hoofdstuk 9 de discussie en ten slotte in hoofdstuk 10 de aanbevelingen.

(9)

Hoofdstuk 2 - Theoretisch kader

In dit theoretisch kader zullen wetenschappelijke inzichten gepresenteerd worden met betrekking tot WhatsApp Buurtpreventie. Eerst zal dit medium en buurtpreventie worden geschetst in de context van de participatiesamenleving. Vervolgens zal er ingegaan worden op het ontstaan van buurtwachten in Nederland. Daarna zal er een korte uitstap gemaakt worden naar het buitenland, gevolgd door een paragraaf over de verschillende effecten van (WhatsApp) Buurtpreventie op de samenleving. Deze paragraaf zal verdeeld worden in drie subparagrafen, namelijk veiligheid, sociale samenhang en stigmatisering en uitsluiting.

2.1 Een beroep op de burger

De oprichting van (WhatsApp) Buurtpreventie in Nederland als burgerinitiatief heeft te maken met de ontwikkelingen van de Nederlandse verzorgingsstaat. Deze heeft vele fasen van ontwikkeling gekend. In het rapport van Veldheer et al. (2012) wordt deze ontwikkeling helder beschreven en gaat als volgt: tot ver in de negentiende eeuw was het gangbare maatschappijbeeld dat de overheid maar een zeer beperkte verantwoordelijkheid had voor het reilen en zeilen van de maatschappij. De overheid beperkte zich tot strikt collectieve taken die maatschappelijke partijen niet tot stand brachten (defensie, politie, dijkbewaking). Vanaf het eind van de negentiende eeuw kantelde dit beeld en begon men ervan overtuigd te raken dat welzijn en welvaart ook overheidstaken zijn. Vooral na de Tweede Wereldoorlog kwamen in de zorg, het onderwijs en de sociale zekerheid uitgebreide collectieve regelingen en voorzieningen tot stand. De belangrijkste reden om de stelsels uit te bouwen was dat er collectieve voordelen aan werden toegeschreven. Ze stoelden vooral op het progressief-liberale, confessionele en sociaaldemocratische gedachtegoed dat overheidsinterventie onder meer rechtvaardigde vanuit een paternalistische verantwoordelijkheid voor de minstbedeelden en hun maatschappelijke verheffing. De overheid transformeerde van nachtwakersstaat tot ‘vadertje staat’.

In de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw komt bij de overheid een proces van heroriëntatie op haar taken op gang. Als gevolg van de economische crises in 1973 en 1981 en de daarmee gepaard gaande grote werkloosheid kwam de financiële houdbaarheid van het systeem onder druk te staan en ontstond de noodzaak tot sanering van de overheidsuitgaven. Deze noodzaak werd nog urgenter door de sterke groei van het aantal arbeidsongeschikten en vervroegde uittreders in de jaren tachtig en negentig. Uit de Verenigde Staten waaide de beweging van reinventing government over, waarin gepleit werd om de burger mondiger te maken zodat deze beter in staat is om zelf keuzes te maken. Het marktdenken staat hierbij centraal en de rol van de overheid is van ondergeschikt belang. De overheid moet niet zelf proberen alle ingezetenen te verzorgen, maar die verantwoordelijkheid delen met de burger en maatschappelijke organisaties. Pas vanaf 1980, onder invloed van de crisis van de verzorgingsstaat en andere maatschappelijke ontwikkelingen (individualisering, secularisering) werd dit idee weer tegen het licht gehouden. Goed burgerschap zou niet langer vanzelfsprekend zijn, er moest ook worden nagedacht over de plichten van de burger. In dit nieuwe verantwoordelijkheidsmodel gaan we uit van een combinatie van burgers die in grotere mate verantwoordelijk zijn, maar tegelijkertijd sterk worden geregisseerd vanuit de collectieve

(10)

oogmerken en beoogde uitkomsten van beleid. De eigen verantwoordelijkheid als ‘vermogen’ verwijst naar de mentale, lichamelijke en financiële mogelijkheden van burgers om zelf verantwoordelijkheid te nemen. In 2013 wordt er voor het eerst invulling gegeven aan het begrip de participatiesamenleving, tijdens de eerste troonrede van koning Willem-Alexander in 2013. Hierbij zegt hij: ‘Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven’ (Movisie, 2017).

Een voorbeeld hiervan is de capaciteit van burgers om in het kader van het veiligheidsbeleid op te treden als surveillant, door deel te nemen aan initiatieven als Burgernet of kliklijnen. Degene die hiertoe wel in staat is maar bewust niet optreedt als crimestopper, neemt zijn verantwoordelijkheid niet en zou daarop moeten worden aangesproken. Dit laatste sluit ook aan bij de opkomst van buurtpreventie. De opkomst van buurtpreventie past in een algemene trend waarbij de overheid en de politie steeds vaker een beroep doen op de actieve participatie van burgers, ook als het gaat om leefbaarheid en veiligheid (Lub, 2016). Via burgerparticipatie zou de legitimiteit van het beleid kunnen worden vergroot: het draagvlak zou groeien, de kloof tussen burger en overheid afnemen (Veldheer et al., 2012). In het geval van de (WhatsApp) Buurtpreventie gaat het dan om samenwerkingen tussen gemeente, politie en burgers.

2.1.1 Participatiesamenleving voor en door wie?

Toch is er vier jaar na de troonrede van Koning Willem-Alexander vooral kritiek op de participatiesamenleving. Hierdoor zou een tweedeling ontstaan. Enerzijds de elite die de weg kent en het goed weet te regelen. Anderzijds is er een klasse van lageropgeleiden, migranten, sommige ouderen en mensen met een licht verstandelijke beperking die dat niet lukt (Movisie, 2017). Wat voor effect dit heeft op de ongelijkheid tussen stadsbuurten wordt onderzocht in het onderzoek van Engbersen et al. (2015). In dit onderzoek wordt er gesteld dat er sprake is van een Mattheüseffect, wat inhoudt dat geprivilegieerde burgers die veelal in de betere buurten van de stad wonen beter in staat zijn om de gevolgen van het terugtrekken van de overheid uit het sociale domein op te vangen dan bewoners van de meest kwetsbare buurten van de stad. Juist hier waar de problemen en dus de behoefte aan burgerparticipatie het grootst is, zouden bewoners veelal onvoldoende over de vereiste competenties, waaronder sociale netwerken en bureaucratische vaardigheden, beschikken om maatschappelijk actief te worden. Bovendien zouden bewoners van deze wijken voldoende hebben aan hun eigen problemen om zich ook nog om de problemen van de buurt te bekommeren. In dit onderzoek worden ter bevestiging van dit argument drie theorieën aangehaald.

De eerste is de theorie van Putnam (2007). Hierbij zou de etnische diversiteit in een stadswijk een negatief effect hebben op de maatschappelijke en politieke participatie, omdat bewoners van etnisch gemengde wijken de neiging hebben zich terug te trekken in hun privédomein, wat aangeduid wordt als 'schildpaddengedrag'.

De tweede theorie is de theorie van Wilson (1966) die beweert dat burgerparticipatie mede afhankelijk is van de hulpbronnen waarover mensen beschikken. Hierbij zijn middengroepen veelal de drager van het sociale leven in de buurt, denk aan kerken of vrijwilligersorganisaties. Als deze wegtrekken uit een buurt komt ook de sociale organisatie in verval. Geconcentreerde armoede heeft daarom een negatief effect op de participatiegraad van

(11)

bewoners in arme wijken.

Ten derde haalt Engbersen et al. (2015) het werk van Sampson (2012) aan dat de maatschappelijke betrokkenheid van buurtbewoners en activiteiten in de buurt niet zozeer samenhangen met de bewonerssamenstelling van buurten, maar veeleer met het institutionele weefsel van private initiatieven en verenigingen in een buurt. In een buurt met een verleden van buurtcomités en criminaliteitspreventie-programma's komen meer maatschappelijke en politieke bewonersactiviteiten voor dan in buurten zonder zo’n infrastructuur.

Ten slotte wordt er in dit onderzoek ingegaan op de selectieve deelname aan vormen van burgerparticipatie door hoger opgeleiden, hogere inkomensgroepen, mannen, mensen van middelbare leeftijd en autochtonen. Ook gezinnen, mensen die lang in de buurt wonen en degenen die de buurt als cohesief ervaren of verloedering ervaren, zijn vaak actief in de buurt. Dit is ook de reden dat er een kloof ontstaat tussen welgestelde en armere buurten. De burgers met de hierboven genoemde karakteristieken wonen voornamelijk in de meer welvarende delen van de stad en de burgers die minder actief zijn, met name jongeren, lager opgeleiden en niet-westerse migranten, zijn sterk geconcentreerd in minder welvarende stadswijken. Hoe dit zit met betrekking tot Buurtpreventie zal in de scriptie onderzocht worden.

2.2 Place Matters

In de bovenstaande paragraaf wordt gesuggereerd dat de positie waarin de burger verkeerd, of hij/zij rijk of arm is, bepalend is voor zijn of haar participatie in de buurt en in de samenleving. In deze paragraaf wordt de assumptie dat de buurt invloed heeft op de sociaal-economische positie van de burger onderzocht. Het idee van ‘place matters’ is ontstaan in de Verenigde Staten na decennia van beleid dat Afro-Amerikaanse burgers ertoe heeft gedwongen naar de centra van de stad te trekken en de middenklasse gemotiveerd heeft naar de buitenwijken te trekken. Dit heeft veel invloed gehad op onder andere het woningbeleid. Dit voornamelijk met betrekking tot raciale segregatie en gebieden van geconcentreerde armoede (Shelby, 2017). Het ontstaan van segregatie heeft ertoe geleid dat de mensen die wonen in de gesegregeerde buurten zowel op individueel- als op buurtniveau minder kansen hebben. Wilson (1987) beschrijft in zijn boek hoe de centrale delen van Amerikaanse steden bewoond zijn door mensen uit de underclass, mensen die geïsoleerd zijn van economische vooruitgang en sociale normen van de samenleving. Deze mensen hebben waarden en normen ontwikkeld die gericht zijn op een leven van continue armoede, de zogeheten Culture of Poverty. Wilson was de grondlegger van wat nu bekend staat als: ‘buurteffecten’, wat wil zeggen dat factoren van de buurt effect hebben op het individu en de gemeenschap. Deze factoren op buurtniveau zijn onder andere geconcentreerde armoede, hoge criminaliteitscijfers en ongelijke toegang tot sociale en economische resources. Buurteffecten bestaan als er een verband is tussen kenmerken van de buurt en individuele uitkomsten, gecontroleerd voor andere individuele kenmerken. Deze buurteffecten kunnen via verschillende mechanismen ontstaan. Bijvoorbeeld omdat er in een bepaalde buurt een norm is ontstaan waardoor werkloosheid of zelfs crimineel gedrag ‘normaal’ is. Maar buurteffecten kunnen bijvoorbeeld ook het gevolg zijn van stigmatisering wanneer bepaalde vooroordelen ontstaan over mensen die wonen in specifieke buurten. Dit kan ervoor zorgen dat het individu bijvoorbeeld gehinderd wordt met betrekking tot de toegang tot gezondheidszorg, educatie en de woningmarkt (Shelby, 2017).

(12)

Wat cruciaal is met betrekking tot buurteffecten is het sociale netwerk van een persoon. Arme mensen en minderheden hebben over het algemeen een kleiner netwerk en hebben minder toegang tot sociale en economische resources wat ervoor zorgt dat hun social capital1 levels lager zijn. In de literatuur wordt gesuggereerd dat het ontbreken van sociale connecties binnen gemeenschappen met een lagere sociaal-economische positie de mensen die wonen in deze gemeenschappen benadeelt. Zo zouden zij niet beschikken over bonding2 als bridging ties3 wat ertoe leidt dat zij zich niet kunnen optrekken aan bewoners met een hogere sociaal-economische positie en niet gebruik kunnen maken van een netwerk met de overige bewoners. Het ontbreken van deze connecties zorgt er ook voor dat de buurt niet als geheel functioneert en geen gemeenschappelijke doelen kan realiseren of de mogelijkheid heeft om problemen in de buurt op te lossen (Das et al., 2011).

Ook in Nederland zijn de sociaal-economische tegenstellingen tussen buurten groot (Das et al., 2011). Naast zorg over afnemende sociale cohesie en gebrek aan integratie in de zwakkere buurten is er angst voor gettovorming. Daarnaast wordt vaak aangenomen dat wonen in sociaaleconomisch zwakke buurten de maatschappelijke kansen negatief beïnvloedt. Inkomensongelijkheid op buurtniveau gaat vaak samen met segregatie naar herkomst. Niet-westerse allochtonen hebben een achterstand op de Nederlandse arbeidsmarkt en zijn daardoor vaak aangewezen op het goedkopere deel van de woningmarkt, waardoor ze in armere buurten terechtkomen. Het gevolg is dat in de grote steden arme buurten vaak grote aandelen niet-westerse allochtonen hebben, terwijl de samenstelling van rijke buurten overwegend autochtoon is. Veel buurtbeleid in de laatste decennia – bijvoorbeeld het recente aandachtswijkenbeleid – heeft tot doel om sterk geconcentreerde armoede tegen te gaan en een sociale mix te creëren van rijk en arm of van verschillende herkomsten. In veel West-Europese landen, waaronder Nederland, wordt hiertoe fysieke herstructurering ingezet: oude, goedkope woningen worden gesloopt en vervangen door dure (koop)woningen; sociale huurwoningen worden verkocht. Dit om de middenklasse aan te trekken en te behouden voor de wijk (Murie et al., 2003). Een andere strategie om menging te bevorderen is de eis van sommige gemeenten om in nieuwbouwwijken een bepaald aandeel aan sociale huurwoningen te realiseren. De gedachte achter dit beleid van menging is dat een sociale mix in de buurt goed is voor alle bewoners, maar met name voor degenen met een zwakkere maatschappelijke positie, omdat voor hen de bewoners met een hogere positie als rolmodel fungeren (Das et al., 2011).

Toch is dit beleid ook omstreden. Ten eerste staat ter discussie of en hoeveel contact buurtgenoten in de praktijk met elkaar onderhouden, met name als ze uit verschillende sociale lagen komen (Pinkster, 2009). De belangrijkste voorspellers van sociale stijging zijn hier de individuele kenmerken van personen, niet de kenmerken van de woonomgeving. Beleid gericht op individuele opleidings- en arbeidsmarkttrajecten is daarom waarschijnlijk een betere route naar sociale stijging dan beleid gericht op grootschalige herstructurering van buurten (Das et al., 2011).

1 De resources die men heeft om toegang te hebben tot sociale netwerken (Lin, 1999).

2 Relaties binnen de eigen groep (Lin, 1999).

(13)

2.2.1 Buurteffecten en criminaliteit

In het onderzoek ‘Maakt de buurt verschil?’ van het Sociaal Cultureel Planbureau uit 2010 worden met betrekking tot buurteffecten en criminaliteit een aantal onderzoeken gepresenteerd. Ten eerste presenteren zij het onderzoek van Tesser et al. (1995) waarin de causaliteit tussen buurtkenmerken en criminaliteit in relatie met onveiligheidsgevoelens wordt onderzocht. De analyse heeft betrekking op slachtofferschap van de meest voorkomende delicten, gevoelens van onveiligheid en ervaren problemen in de wijk (verloedering, dreiging, vermogensdelicten en verkeersagressie). Als wijkkenmerken zijn opgenomen het aandeel niet-westerse migranten, het aandeel personen met een beneden modaal inkomen en de ligging van de wijk (centrum, nabij centrum, buitenwijk). Buurteffecten blijken niet onbelangrijk te zijn in de verklaring van slachtofferschap en ervaren wijkproblemen. In wijken met veel niet-westerse migranten is de kans om slachtoffer van een delict te worden groter dan in wijken met kleinere aandelen niet-westerse migranten. In concentratiewijken ervaren bewoners ook meer problemen– vooral rond verloedering en dreiging die uitgaat van gewelddadige delicten – dan in wittere wijken. Wittebrood (2000) sluit hier deels bij aan. De etnische samenstelling van de wijk speelt een rol in de verklaring van criminaliteit in de wijk, maar het effect is in vergelijking met individuele kenmerken niet erg groot en het effect van de sociaaleconomische status van een wijk is groter dan dat van de etnische samenstelling. Verder laat het onderzoek zien dat een hoge mate van residentiële mobiliteit en het wonen in een buurt in een van de vier grote steden de kans vergroot dat men slachtoffer wordt van geweldscriminaliteit.

Ten tweede wordt in Wittebrood en Van der Wouden (2002) verslag gedaan van een vergelijkbare analyse. Nu ligt echter de focus op de vier grote steden en is onderscheid gemaakt naar vier typen delicten (persoons-, woning-, auto- en fietsdelicten). Anders dan in Wittebrood (2000) is nu een typologie van buurten gemaakt, bestaande uit een combinatie van economische status en etnische heterogeniteit. Er worden drie buurten onderscheiden: hoge sociaaleconomische status en lage etnische heterogeniteit, lage sociaaleconomische status en lage etnische heterogeniteit, lage sociaaleconomische status en hoge etnische heterogeniteit. Opnieuw worden buurteffecten gevonden. In wijken met een lage sociaaleconomische status en veel etnische heterogeniteit is de kans om slachtoffer te worden van een delict groter dan in de twee andere buurttypen (met fietsdelicten als uitzondering). De kans om slachtoffer te worden van een delict is het kleinst in wijken met een hoge sociaaleconomische status en een lage etnische heterogeniteit. Voorts blijkt er een effect te zijn van residentiële mobiliteit; in wijken met een hoge verhuismobiliteit is de kans op een delict groter dan in wijken met weinig verhuismobiliteit. De auteurs vinden in deze uitkomsten steun voor de rol van sociale samenhang in een buurt. In buurten met een lage sociaaleconomische status, veel etnische heterogeniteit en een hoge mate van residentiële mobiliteit kenmerken zich – waarschijnlijk door de geringere formele en informele controle – door een verhoogd slachtofferrisico.

Ten derde onderzoeken Wittebrood en Van Dijk (2007) de relatie tussen kenmerken van de buurt en een breed spectrum van criminologische variabelen: perceptie van geweld en bedreiging, perceptie van voorkomen van diefstal, slachtoffer van geweld, slachtoffer van (poging tot) inbraak en subjectieve onveiligheidsgevoelens. Zij onderscheiden fysieke en sociale kenmerken van een buurt. Het blijkt dat al de genoemde criminaliteitsindicatoren samenhangen met het aandeel niet-westerse migranten in de buurt en de

(14)

omgevingsadressendichtheid. Verder is er vaak een effect van de ‘verkleuring’ van de buurt of van de verhuismobiliteit. De sociaaleconomische status van de buurt laat maar bij één indicator een significante samenhang zien: perceptie van geweld en bedreiging.

2.3 Ontwikkeling Buurtpreventie in Nederland

Naarmate er een beroep werd gedaan op de burger heeft zich een ontwikkeling in criminaliteitspreventie voorgedaan. Eind jaren tachtig werd namelijk de buurtpreventie geïntroduceerd, ook wel buurtwachten genoemd. Dit wordt gezien als georganiseerd vrijwilligerswerk die poogt bij te dragen aan de veiligheid en leefbaarheid van wijken (Lub, 2016). Hierbij gaan de vrijwilligers in teams de straat op en signaleren en melden verdachte handelingen, onveilige situaties en fysieke of sociale overlast.

In Nederland wordt voor het eerst in de Nota Samenleving en criminaliteit uit 1985 erkend dat een actieve inzet van burgers en andere partners bij veiligheidsproblemen onmisbaar is voor goed politiewerk. Ook in de jaren ’90 worden burgers door de Rijksoverheid gezien als mogelijke partner in publieke veiligheid en ontwikkelt zich een gebiedsgebonden politieaanpak, gebaseerd op de community policing in de VS, vastgelegd in de Nota Veiligheidsbeleid 1995-1998 (Van der Land, 2014). De aanpak kenmerkt zich door nauwe interactie tussen politie en de lokale gemeenschap, waarbij de politie haar prioriteiten mede baseert op wat burgers belangrijk vinden. Hij benoemt voor ‘community policing’ uitgangspunten als nabijheid van de politie in de lokale gemeenschap, een meervoudige focus op zowel criminaliteit, overlast als gevoelens van onveiligheid, en verder door een preventieve en proactieve houding, samenwerking met andere partijen op het niveau van de buurt en betrokkenheid van de burger bij politiewerk. Gebiedsgebonden politiewerk, tegenwoordig ‘contextgedreven politiewerk’, kenmerkt zich door autonomie van een gebiedsteam, territoriale aansturing en sturing op hoofdlijnen. De rol van de wijkagent, een functie die typisch Nederlands is, is voor buurtwachten dan ook van groot belang om op lokaal niveau de veiligheid te vergroten (Van der Land, 2014). Niet alleen is er een samenwerking tussen de politie en burgers, ook de gemeente kan hierbij aansluiten. In alle gevallen van de onderzochte buurtwachten in het onderzoek van Van der Land (2014), is er vroeg of laat sprake van overheidsbemoeienis, hetzij op initiatief van bewoners zelf, bijvoorbeeld bij een verzoek om financiële ondersteuning, begeleiding of training, of op initiatief van de gemeente of de politie. Het is duidelijk dat een initiatief als buurtwachten gekenmerkt wordt door de samenwerking tussen overheid en burgers.

Als aanleidingen voor het vormen van een buurtwacht wordt een scala aan redenen genoemd. In het paper van Van der Land (2014) worden redenen als preventie van inbraken in woningen en auto’s, en overlastgevende jongeren genoemd. Verbetering van de veiligheid en/of leefbaarheid worden vaak in één adem genoemd en vandalisme komt ook aan de orde. Ten slotte worden verloedering/algehele achteruitgang, troep/zwerfvuil/kapot straatmeubilair, brandstichting, drugs (niet expliciet gerelateerd aan jongeren), sociale spanningen, diefstal en sociale motieven een enkele keer genoemd. Ook het zogenaamde 'waterbedeffect' wordt hier genoemd, wat inhoudt dat men zich gedwongen voelt een buurtwacht op te richten, omdat men bang is voor de verplaatsing van de problematiek vanuit een buurt waar een buurtwacht opereert.

(15)

Deelnemers aan buurtwachten, en vooral diegenen die de drijvende krachten vormen achter buurtwachten, zijn vaak oudere bewoners die bepaald gedrag van andere bewoners in de woonomgeving als overlastgevend, crimineel of bedreigend definiëren en iets daaraan willen doen (Lub, 2016). Het gaat in vrijwel alle gevallen – in ieder geval bij de initiatiefnemers - om mensen die van zichzelf al een alerte houding hebben aangenomen ten aanzien van de buurt. Hoe buurtwachten zich vormen - wie er bijvoorbeeld wel aan deelnemen en wie niet - kan opgevat als de resultante van specifieke sociale verhoudingen in de buurt en de institutionele context. Dat laatste is minder van belang als het een initiatief betreft van bewoners waar de politie of gemeente niet sterk bij betrokken is, maar wel als het om een buurtwacht gaat die sterk van ‘onderop’ uit de wijk is ontstaan. Hoe de verhoudingen tussen buurtbewoners liggen, wordt bijvoorbeeld duidelijk als het gaat om het aanspreken van anderen op straat, vooral degenen die overlast veroorzaken. Buurtwachten die goed zijn ingebed in de informele sociale structuur van de wijk bestaan verhoudingsgewijs wat vaker uit bewoners die er niet voor terugdeinzen anderen aan te spreken op hun gedrag.

Er waren in 2012 in Nederland waarschijnlijk zo’n twee- á driehonderd buurtwachten actief (37,3%), verspreid over arme buurten, middenklasse- en welgestelde buurten (Lub, 2016). In een aantal middelgrote en grote steden komen grotere aantallen voor. Dat komt omdat er dan vaker op centraal niveau wordt gecoördineerd en/of omdat men bang is voor een waterbedeffect. Amsterdam daarentegen is een uitzondering. Amsterdam kent weinig geregistreerde buurtwachten en volgens Lub (2016) komt dit omdat de mensen wellicht meer op zichzelf zijn en afwijkend gedrag ook minder snel zien als een gevaar.

Buurtwachten bestaan dus al geruime tijd en de WhatsApp Buurtpreventie is hier een digitale versie van die makkelijker en sneller is, maar waardoor bewoners wel alert blijven. Bewoners hebben hierbij één taak: het melden van verdachte situaties. Als bewoners zich aansluiten bij deelnemende buurten krijgen duidelijke instructies over hoe ze bij het zien van verdachte situaties moeten handelen conform de regels die hiertoe zijn opgesteld binnen het WhatsApp-project (Akkermans & Vollaard, 2015). Omdat het WhatsApp initiatief nog vrij nieuw is, zijn er weinig cijfers over dit fenomeen beschikbaar. Een bekend voorbeeld waar de WhatsApp Buurtpreventie als succesvol wordt beschouwd is de Brabantse stad, Tilburg. In de scriptie van Akkermans en Vollaard (2015) wordt vervolgens berekend wat voor een effect de WhatsApp-groepen hebben op de buurt de Reeshof in Tilburg. De vraag is echter of deze cijfers als betrouwbaar kunnen worden beschouwd, aangezien het lastig is het effect van de WhatsApp-groepen te isoleren. Ondanks dat er weinig (betrouwbare) cijfers bekend zijn over de werking van de WhatsApp Buurtpreventie blijft het aantal WhatsApp-groepen toenemen.

2.4 Buurtpreventie in het buitenland

Niet alleen in Nederland doen zich vormen van Buurtpreventie voor. Ook in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk zijn er sinds de jaren zeventig en tachtig buurtwacht-projecten, aangeduid met de term Neighbourhood Watch, of ook wel Block Watch, Apartment Watch, Home Watch, Citizen Alert of Community Watch genoemd (Lub, 2016; Bennett et al., 2006). De Neighborhood Watch Groups (NWGs) zijn in de Verenigde Staten vooral bekend door de succesvolle preventie van criminaliteit. Het eerste project hiervan was the Seattle Community Crime Prevention, dat startte in 1973. Nu woont ongeveer 41% van de

(16)

Amerikaanse bevolking in een gebied waarbij een NWG actief is (National Crime Prevention Council, 2000). In het Verenigde Koninkrijk starte het eerste project in Cheshire in 1982, dat the Home Watch program heette (Bennett, 2006). In het Verenigd Koninkrijk is het aantal buurtwachten enorm toegenomen sinds de jaren tachtig. In een rapport van de Britse Criminaliteits survey wordt beweerd dat 27% van de huishoudens lid zijn van een buurtpreventieproject.

De NWGs in de Verenigde staten en het Verenigd Koninkrijk kunnen zowel door burger opgezet worden als door de politie. In Londen wordt wordt dit voornamelijk door de politie gedaan, met name in buurten waarin men verwacht dat burgers dit initiatief niet zullen nemen. De financiering hiervan wordt dan ook samen met de politie geregeld door middel van fundraising, voornamelijk bij lokale particuliere bedrijven (Bennett, 2006). In de Verenigde staten worden de buurtpreventie-groepen geleid door een gezagvoerder, een gebiedscoördinator en een gebiedsorganisator. De coördinator is hierbij de persoon die het contact heeft met de lokale politie. In het Verenigd Koninkrijk worden de groepen geleid door straat- en gebiedscoördinatoren. Er wordt door verschillende onderzoekers gesuggereerd dat ze geregeld publieke bijeenkomsten hebben waarbij alle bewoners welkom zijn, maar andere onderzoekers suggereren dat hierbij alleen de organisatoren betrokken worden (Bennett, 2006). Verder is er weinig literatuur wat betreft de organisatie van deze groepen.

Studies naar de NWGs in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk hebben vooral onderzocht of deze groepen effectief zijn. In het paper van Kang (2015) worden verschillende onderzoeken toegelicht. Uit de onderzoeken van onder andere Titus (1984) en Lindsay & McGillis (1986) blijkt dat de buurtpreventie wel degelijk positieve effecten heeft. Andere onderzoekers zetten wel vraagtekens bij de methodologie die gebruikt is bij de eerder genoemde onderzoeken. Ondanks dat er geen hard bewijs geleverd wordt, vinden de onderzoekers het wel belangrijk dat er aandacht is voor de ‘observe and report’-instelling van bewoners. Ook draagt dit bij aan de informatie en toegang tot individuele en gezins-veiligheidsmaatregelen (Kang, 2015).

Opvallend is dat in vergelijking met Nederland er in de buitenlandse buurtpreventieprojecten geen gemeente betrokken is. In Nederland is er sprake van de zogeheten ‘driehoek’: de bewoners, gemeente en de politie. In de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk lijkt het vooral te gaan om een samenwerking tussen de politie en de bewoners. Dit kan te maken hebben met het feit dat wij als Nederland een corporatistische verzorgingsstaat hebben. In de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk is daarentegen sprake van een liberale staat, dat inhoudt dat er zo weinig mogelijk overheidsbemoeienis is. De mate van overheidsbemoeienis heeft echter geen invloed op het aantal buurtwachten. De Verenigde Staten heeft namelijk de meeste buurtwachten, hierbij woont 41 procent van de bevolking in een buurt waar een buurtwacht actief is. Nederland komt vervolgens op de tweede plek met 37,3 procent. En in het Verenigd Koninkrijk woont 27 procent van de bevolking in een buurt met een buurtwacht.

(17)

2.5 Effecten van buurtpreventie op de samenleving

De ontwikkeling van buurtpreventie heeft in zowel Nederland als het buitenland een uitwerking op het dagelijks leven en de samenleving. De grootste effecten zijn waargenomen op het gebied van veiligheid, sociale samenhang en stigmatisering en uitsluiting. Deze zullen in de subparagrafen toegelicht worden.

2.5.1 Toegenomen veiligheid

Verschillende onderzoeken beweren dat de veiligheid vergroot wordt door het oprichten van buurtpreventie (Lub, 2016). Veiligheid in het dagelijks leven is een belangrijk concept, omdat leven in een veilige omgeving een basisbehoefte is (England & Simon, 2010). Veiligheid kan hierbij verdeeld worden in twee subcategorieën: Objectieve en Subjectieve Veiligheid. Objectieve veiligheid bestaat uit het aantal geregistreerde overtredingen en misdrijven, terwijl subjectieve veiligheid gaat over het gevoel van veiligheid dat mensen hebben. Criminaliteitscijfers en het gevoel van onveiligheid hangen daarmee met elkaar samen, maar ondanks dat de criminaliteitscijfers afnemen, neemt het gevoel van onveiligheid toe (Wilson-Doenges, 2000). Het is daarom ook zeker niet verrassend dat burgers participeren in veiligheidsvraagstukken en daarbij samenwerken met de politie. Nieuwe technologiën bieden hierbij meer mogelijkheden voor burger-politie samenwerking (Van Eijk et al., 2017). Al eerder is genoemd dat de buurtpreventie is opgezet door bewoners mede uit angst voor sociale onrust, overlast en angst voor de toename van criminele activiteiten. In dat opzicht zouden we de WhatsApp Buurtpreventie 'virtuele gated communities' kunnen noemen. Gated communities, housing development that restricts public access, usually through the use of gates, booms, walls and fences (Atkinson & Blandy, 2005), hierbij kan een buurt zich afsluiten van een gehele wijk en van ongewenste bezoekers. Gated Communities zijn hierbij plaatsen van uitsluiting, oftewel spaces of exclusion: areas in which certain groups of people are excluded by other more powerful groups (Knox & Pinch, 2010). Door deze uitsluiting proberen zij een mate van beveiliging te genereren.

Uit het onderzoek van Akkermans en Vollaard (2015) komt naar voren dat door het participeren in (WhatsApp) buurtpreventie, de veiligheid vergroot kan worden op verschillende manieren. Dit onderzoek bevestigt dat inbraken met 50 procent zijn afgenomen. Volgens hen heeft dit te maken met het feit dat in de praktijk veel inbraken worden gepleegd door lokale inbrekers. Deze zijn op de hoogte van de aanwezigheid van de WhatsApp-groepen, wat zorgt voor een afschrikkend effect. Participeren in buurtpreventie kan ook leiden tot een vermindering van criminaliteit door de verschillende mechanismen van sociale controle.

Een voorbeeld hiervan is de toename van sociale cohesie in de buurt waardoor men de gangbare normen en waarden gaat accepteren en hierdoor ook sneller ingegrepen kan worden als men hier niet aan voldoet (Lub, 2016). Een andere mogelijkheid waardoor de veiligheid vergroot wordt is doordat men informatie met de politie deelt, waardoor deze gerichter haar werk kan doen. Dit leidt tot meer arrestaties en veroordelingen (Bennett, 2006). Van der Land (2014) beweert dat door de actieve inzet, de leden van de buurtpreventie een gevoel van daadkracht ondervinden vooral op het gebied van overlast. Ook hebben de leden het gevoel dat andere bewoners waakzamer worden en dat zij bijdragen aan de ‘collectieve zelfredzaamheid’ van een wijk.

(18)

Belangrijk voor een succesvolle samenwerking is het vertrouwen. Burgers die de politie niet vertrouwen zijn minder snel geneigd om criminele activiteiten te melden en om te participeren in het ontwikkelen van oplossingen. Zij zijn ook meer geneigd om de problemen van toenemende criminaliteit te verwijten aan de politie (Scheider et al., 2009).

2.5.2 Buurtpreventie als verbindende factor

Om WhatsApp Buurtpreventie te laten slagen is de sociale samenhang, de mate van verbondenheid die mensen met de buurtbewoners en de wijk voelen, belangrijk. De sociale samenhang is afhankelijk van de mate waarin men beschikt over social capital (Lin, 1999). Met betrekking tot de collectieve criminaliteitspreventie, is een gevoel van geven om je buren en buurt, elkaar vertrouwen, een sterk sociaal netwerk en participeren hierin het meest belangrijk (Sharp, 1978). De termen gemeenschapsgevoel en veiligheid zijn dan ook sterk verbonden met elkaar. Als men het gevoel heeft bij een gemeenschap te horen, dan is degene meer bereid om inspanning te leveren in veiligheid vergrotende activiteiten (Sharp, 1978). Andersom kan er ook geredeneerd worden dat een veilige omgeving leidt tot een meer gezonde community en meer stimulans om samen te werken met instanties van buitenaf (Van Eijk et al., 2017). Vrijwilligers die samenwerken met de politie worden aangedreven door een verlangen om de kwaliteit van leven in hun buurt te verbeteren en zijn tegelijkertijd bezorgd over sociale wanorde en zijn bang voor criminaliteit.

Bewoners die zich inzetten voor de samenleving en mogelijk samenwerken met de politie en andere instanties worden in de literatuur gezien als ‘co-producers’. Volgens Van Eijk et al. (2017) zijn de burgers die participeren in dit soort projecten mensen die zich geroepen voelen te participeren en erin geloven dat de overheid hen hiertoe in staat stelt. Dit wordt aangevuld door hun persoonlijke karakteristieken als inkomen, opleiding, het werk dat ze doen en de connectie die zij hebben met medebewoners en de buurt. De wil om bij te dragen aan het welzijn van andere buurtbewoners en de maatschappij is een belangrijk element binnen het concept van co-producers. Door goed te doen voor anderen door middel van co-producing, worden deze burgers ook persoonlijk beloond door het verkrijgen van nieuwe competenties, het ontwikkelen van nieuw sociaal contact met als resultaat het ondervinden van voldoening.

2.5.3 Stigmatisering en polarisatie

Maar er zijn niet alleen positieve geluiden wat betreft Buurtpreventie. Er is ook kritiek door de negatieve effecten hiervan. Crawford (1998) waarschuwt ervoor dat het ophangen van lokale veiligheid aan de lokale ‘gemeenschap’ gevolgen kan hebben in de vorm van sociale uitsluiting. Hij formuleert twee punten van kritiek op de aanname in ‘community policing’ dat de lokale gemeenschap kan worden ingezet om lokale problemen op het gebied van veiligheid op te lossen.

Ten eerste wordt gemakkelijk voorbijgegaan aan het gegeven dat binnen lokale gemeenschappen spanningen voorkomen. Die spanningen kunnen averechts werken bij de aanpak van een veiligheidsprobleem. Sociaal gedrag dat normaliter weinig problemen zou moeten veroorzaken kunnen de focus worden van de buurtwachten. Van der Land (2014) noemt het voorbeeld van feestjes in de nachtelijke uren, een koppeltje dat ’s nachts (romantisch) op een bankje in het park zit, jongeren (al dan niet medebewoners) die in de

(19)

openbare ruimte rondhangen, die nu het stempel ‘afwijkend’ krijgen. Het preventieve karakter van buurtwachten kan zo een categorie van marginale of zelfs risicoburgers creëren, die haaks staat op de categorie verantwoordelijke burgers waartoe buurtwachten zouden behoren. De morele orde die buurtwachten vertegenwoordigen kan zo een cultuur van defensieve uitsluiting van andere bewoners bevorderen. Ook zouden er spanningen kunnen ontstaan wanneer sommige bewoners door deel te nemen aan buurtwachten als ‘verraders van de buurt’ gezien gaan worden. In buurten met hoge criminaliteitscijfers zullen sommige bewoners daarom terughoudend zijn in het doorgeven van informatie aan de politie of daar in ieder geval selectief mee omgaan (Crawford, 1998). Zij zullen namelijk niet door iedereen in de buurt worden beschouwd als goede vertegenwoordigers van de buurt. Sommige bewoners kunnen daarom goede redenen hebben om niet deel te nemen aan buurtwachten. Als een buurt al sociale spanningen kent, dan kunnen die zich manifesteren langs het fenomeen van de buurtwacht: de één organiseert zich onder het mom van de verantwoordelijke burger om de andere, onverantwoordelijk burger, te controleren. De één is daarmee loyaal aan de overheid, de ander niet. Of omgekeerd, de één is een verrader, de ander een gewone buurtbewoner. Of actieve burgers daadwerkelijk bijdragen aan een vermindering van spanningen in de buurt hangt dus sterk af van de sociale relaties en loyaliteiten tussen en binnen groepen ‘actieve’ en ‘passieve’ bewoners. De kans op polarisatie tussen bewoners, op repressie en uitsluiting, is volgens Crawford niet denkbeeldig. Engbersen & Van der Veen (1992) wijzen hier ook op. Door ‘classificering’ van een buurt of van bepaalde personen kan een (negatief) zelfbeeld van die (groep) personen ontstaan of kan het beeld dat anderen van hen hebben worden bevestigd. Van der Land (2014) sluit hierbij aan. Hij beweert dat er vormen van geweld of georganiseerde expliciete uitsluiting van andere bewoners plaatsvond en dan met name gericht op bewoners uit specifieke bevolkingsgroepen. Ook is er sprake van stigmatisering van jongeren. Overlast van jongeren is namelijk de meest genoemde aanleiding voor buurtwachten om actief te worden.

Ten tweede is er te weinig aandacht voor de plaats van de buurt in het grotere geheel van stad of regio: buurtwachten kunnen verschillen tussen buurten vergroten. In buurten waar de sociale problemen het grootst zijn komen buurtwachten vaak juist niet goed van de grond. Dat heeft te maken met wat Van der Land (2014) de paradox van de probleemwijk noemt: juist in die wijken waar de problemen in de openbare ruimte het grootst zijn bevinden zich huishoudens met de minste vermogens iets aan die problemen te doen. De onderzoeken van Sherman (1997) en Hope (1995) sluiten hierbij aan. Dit komt mede doordat de bewoners in dergelijke wijken een relatief laag vertrouwen hebben in elkaar en in buurt-instanties en dan met name in de politie. Dit laatste wordt bevestigd door het onderzoek van Sundeen en Siegel (1987). En als ze wel ontstaan, hebben buurtwachten in deze buurten vaak grote moeite om zichzelf te legitimeren, de buurt te vertegenwoordigen en op een redelijke manier om te gaan met de ernstige sociale problemen. In buurten met een hoger gehalte aan middenklasse huishoudens is de sociale problematiek doorgaans minder groot en kan een buurtwacht zich gemakkelijk legitimeren door te wijzen op die ene, relatief ingrijpende uitwas (McConville & Shepherd, 1992). De beleving van veiligheid is in dergelijke buurten vaker gebaseerd op angst voor criminaliteit dan feitelijke criminele activiteit (Crawford, 1998). In buurten met relatief weinig problemen bestaat de kans dat buurtwachten meer tijd van politiefunctionarissen vragen

(20)

aan het oplossen van problemen in de meer problematische buurten (Van der Land, 2014). Een derde reden die Crawford niet noemt, maar van der Land (2014) wel, is dat ook niet alle bewoners zich veiliger voelen door de komst van de buurtpreventie. Zij voelen zich daarentegen minder veilig bij het zien van de aanwezigheid van een aan de overheid en politie gelieerde buurtwacht, omdat onzekerheden over de buurt en angst voor mogelijk slachtofferschap bevestigd worden (Lub, 2016).

2.6 Samenvatting literatuur

Dankzij ontwikkelingen in de Nederlandse verzorgingsstaat ontstond er het idee van de burger die verantwoordelijkheid neemt voor zijn of haar eigen leven, oftewel het ontstaan van de participatiesamenleving. De opkomst van buurtpreventie past in deze trend waarbij de overheid een beroep doet op de burger in het kader van veiligheid. Toch is er veel kritiek op de participatiesamenleving, omdat dit zou leiden tot een Mattheüseffect waarbij de burgers die in betere buurten wonen in de stad, de gevolgen van het terugtrekken van de staat beter kunnen opvangen dan de minder geprivilegieerde burgers. Hierbij wordt er uitgegaan van place matters, wat inhoudt dat de factoren van de buurt invloed hebben op het individu en de gemeenschap. Zo zouden de mensen die wonen in minder welgestelde buurten een kleiner netwerk hebben en minder toegang tot resources. In eerdere onderzoeken is ook aangetoond dat deze mensen die in een buurt met een lage sociaal-economische status wonen een grotere kans hebben om slachtoffer van een delict te worden. Ook in wijken waar niet-Westerse migranten wonen is de kans dat een persoon slachtoffer wordt groter dan in een wijk met een kleiner aandeel. Dit heeft ook vaak te maken met een hoge residentiële mobiliteit, een lage sociale samenhang en daarmee het ontbreken van sociale controle, maar het zijn juist deze wijken die baat zouden hebben bij buurtpreventie.

In Nederland is in de jaren ‘80 de buurtpreventie geïntroduceerd waarbij vrijwilligers de straat op gaan en verdachte situaties melden. De buurtwachten, zoals deze ook wel genoemd worden, worden opgericht door alerte, oudere buurtbewoners en hebben als doel het tegengaan van overlast en preventie van criminaliteit. De WhatsApp Buurtpreventie kan worden gezien als het jongere broertje van buurtpreventie. Dit initiatief waarbij buurtbewoners en/of gemeente een WhatsApp-groepen oprichten, waarin verdachte situaties worden gemeld, is de afgelopen jaren gestegen in populariteit en bestaat inmiddels uit meer dan 8.000 geregistreerde WhatsApp-groepen. Ook in het buitenland doen zich vormen van buurtpreventie voor. In de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk worden deze Neighborhood Watch Groups genoemd. Opvallend bij deze groepen in het buitenland is dat er geen gemeente bij betrokken is. Hierbij lijkt het vooral te gaan om een samenwerking tussen politie en burger.

In de literatuur wordt er uitgegaan van een aantal effecten van buurtpreventie op de samenleving. Zo zou de veiligheid toenemen, mede door een toename aan sociale controle en doordat men meer informatie met de politie deelt waardoor deze gerichter haar werk kan doen. Het vertrouwen in elkaar en de instanties is hierbij cruciaal voor een succesvolle samenwerking. Naast het toenemen van de veiligheid zou buurtpreventie ervoor zorgen dat de sociale samenhang toeneemt. De termen gemeenschapsgevoel en veiligheid zijn dan ook sterk verbonden met elkaar. Als laatste zouden er ook negatieve effecten kunnen optreden waarbij er buurtbewoners gestigmatiseerd worden en er polarisatie optreedt. Dit zou de spanningen

(21)

vergroten en de kloof tussen armere en welvarende buurten vergroten. Ook zouden bewoners zich onveiliger kunnen voelen doordat ze zich bewust zijn van de criminaliteit die plaatsvindt in hun buurt.

Deze scriptie zal zich vooral richten op de participatie in, en het functioneren van de WhatsApp-groepen en welke processen van in- en uitsluiting die teweegbrengen. Ook zullen de verschillen tussen een buurt met een lagere sociaal-economische positie, de Indische buurt, en een buurt met een hogere sociaal-economische positie, de Jordaan, uitgelicht worden. Voor hiertoe over te gaan zal eerst in het volgende hoofdstuk de methoden besproken worden.

(22)

Hoofdstuk 3 – Methodologie

3.1 Probleemstelling en Onderzoeksvragen

Zoals in de inleiding beschreven is de probleemstelling van dit onderzoek: Wat is het effect van WhatsApp Buurtpreventie op de processen van in- en uitsluiting van een buurt? En wat zijn de verschillen tussen een buurt met een hogere en een buurt met een lagere sociaal-economische positie?

Gedurende het onderzoek zal hierbij ingegaan worden op drie deelvragen, namelijk:

1. Wie zijn er wel en niet betrokken bij een WhatsApp Buurtpreventie-groep?

De eerste deelvraag is relevant met betrekking tot de processen van in- en uitsluiting op buurtniveau. Uit de literatuur blijkt dat er vormen van geweld of georganiseerde expliciete uitsluiting van andere bewoners plaatsvinden en dan met name gericht op bewoners uit specifieke bevolkingsgroepen (Van der Land, 2014). Hierbij zal gekeken worden naar welke vormen van uitsluiting voorkomen en of er sprake is van polarisatie van bewoners. In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd wie de initiatiefnemers zijn, wie in dit process betrokken worden en wie niet, en wat hiervoor de reden is. Ook zal ingegaan worden op de veiligheid en sociale samenhang.

2. Hoe functioneert een WhatsApp-groep?

De tweede deelvraag is relevant voor het onderzoek, omdat er uit het wetenschappelijk debat blijkt dat er wel veel onderzoek gedaan is naar de effectiviteit van WhatsApp Buurtpreventie-groepen in het tegengaan van criminaliteit (Lub, 2016), maar nog niet naar hoe de WhatsApp-groep functioneert. Vragen als wat is de aanleiding tot het beginnen van een WhatsApp-groep, wat gebeurt er, hoe vaak wordt er geappt en waarvoor, wat is alarmerend, wat niet en wie is bedreigend en wie niet, zullen hierbij beantwoord worden.

3. Wat zijn de verschillen tussen buurten met een hogere en lagere sociaal-economische positie?

De derde deelvraag is relevant, omdat uit het wetenschappelijk debat naar voren komt dat de (probleem-)wijken die een buurtwacht het hardst nodig hebben, de bewoners nauwelijks bereid zijn er een te organiseren, mede doordat bewoners in dergelijke wijken een relatief laag vertrouwen hebben in elkaar en in buurt-instanties en dan met name in de politie (Sherman, 1997; Hope, 1995). Bij het beantwoorden van deze deelvraag zal gekeken worden naar het verschil in organisatie, vertrouwen en participatie van de buurtbewoners.

3.2 Selectie cases

In dit onderzoek zullen twee Amsterdamse buurten worden vergeleken. Hierdoor zullen de verschillen wat betreft WhatsApp Buurtpreventie binnen Amsterdam naar voren komen. Er is gekozen voor de Indische Buurt en de Jordaan. De Indische Buurt is gelegen in het stadsdeel Oost, de Jordaan ligt in het stadsdeel Centrum. De Indische Buurt is hierbij verdeeld in West en Oost. In de onderstaande tabel 1 zijn een aantal kerncijfers per buurt weergegeven. In totaal wonen er meer mensen in de Indische Buurt dan in de Jordaan. Ook is hier het percentage bewoners met een niet-Westerse afkomst vele male hoger en ligt eveneens het percentage gezinnen met kinderen hoger in de Indische buurt. Het percentage ouderen ligt daarentegen hoger in de Jordaan en ook het percentage dat een hoge opleiding heeft afgerond, het gemiddeld

(23)

persoonlijk inkomen en de gemiddelde waarde van de woningen ligt duidelijk hoger dan in de Indische Buurt. Uit de cijfers blijft dat de Indische buurt een buurt is met een lagere sociaal-economische positie, de Jordaan is een buurt met een hogere sociaal-sociaal-economische positie. Vooral het oostelijke gedeelte van de Indische buurt scoort slechter op cijfers als opleiding, inkomen en WOZ-waarde. Ook is hier het percentage niet-Westerse bevolking hoger. Dit is dan ook de reden dat de Indische buurt Oost en de Jordaan uitgekozen zijn als context-cases. Op deze manier kunnen de verschillen tussen klasse en afkomst in een buurt met een hogere en een lagere sociaal-economische positie worden blootgelegd.

Wijk Totale bevolking % niet-Westers % 65-plussers Gezinnen met kinderen als % van huishoudens Jordaan 19.316 13,3 15,5 14,0 Indische buurt - Indische buurt west - Indische buurt oost - Totaal/ Gemiddelde 12.668 10.265 22.933 46,3 52,2 49,3 8,5 11,5 20 22,4 25,8 24,1 Opleiding in % (laag- midden-hoog)* Gemiddeld persoonlijk Inkomen (x 1.000)* Gemiddelde waarde woningen Jordaan 12, 31, 57 29,4 348 Indische Buurt - Indische Buurt west - Indische Buurt oost - Totaal/ Gemiddelde 31, 30, 40 34, 33, 34 2,5 , 31,5 , 37 20,5 18,7 19,6 254 251 252,5 * = Cijfers uit 2014

(24)

Beide buurten zijn onderhevig aan processen van gentrificatie. Gentrificatie in Amsterdam begon in de jaren ‘70 met name in het centrum en de daaromheen gelegen vooroorlogse buurten. Door de grote vraag en de bevolkingsgroei zijn de huizenprijzen in deze gebieden sinds de late jaren ‘90 gestegen, met name in de centraal gelegen wijken (Van Gent, 2013). De Jordaan is hierbij een voorbeeld van een buurt waarin de gentrificatieprocessen in een vergevorderd stadium zijn. De processen van gentrificatie zijn hier gestabiliseerd. De Indische buurt is echter in een beginnend stadium van gentrificatie. Dit is een buurt met een lage status die op dit moment aan het opwaarderen is. Deze buurt wordt gezien als ‘the current frontier of gentrification processes’ en heeft te maken met een verandering in de bevolking en veranderingen in het lokale huizenaanbod voornamelijk door de privatisering van vroegere sociale huurwoningen. Hierdoor verhuizen relatief veel huishoudens met een hoger inkomen naar deze buurt (Hochstenbach & Van Gent, 2015).

Figuur 1: Kaart van Amsterdam (G = Jordaan, E = Indische buurt). Bron: Hochstenbach en Van Gent, 2015.

(25)

3.3 Conceptueel model en operationalisatie

In dit onderzoek zal worden onderzocht hoe de WhatsApp Buurtpreventie wordt georganiseerd en wat voor effect dit heeft op de processen van in- en uitsluiting in de buurt. Hieronder is dit in het conceptueel model weergegeven:

De buurt met een lagere- en de buurt met een hogere sociaal-economische positie zijn hierbij de onafhankelijke variabelen, die beide in een context van de participatiesamenleving geplaatst kunnen worden. De sociaal-economische positie kan gemeten worden door middel van de opleiding van de bewoners, het persoonlijk inkomen en de WOZ-waarde van de woningen in de buurt. De sociaal-economische positie van een buurt heeft vervolgens een effect op de het functioneren van en de participatie in een WhatsApp-groep. Hoe de WhatsApp Buurtpreventie functioneert wordt beïnvloed door de organisatie ervan, het vertrouwen in de instanties en de sociale samenhang in de buurt. De participatie wordt beïnvloed door stigmatisering, polarisatie en eveneens de sociale samenhang in de buurt. Het functioneren van en de participatie in een bepaalde WhatsApp-groep hebben ieder een uitwerking op de processen van in- en uitsluiting in de buurt. De gehele operationalisatie is in tabel 2 schematisch weergegeven.

Buurt met een

lage

sociaal-economische

positie

Buurt met een

hoge

sociaal-economische

positie

Functioneren

WhatsApp-groep

Processen van in-

en uitsluiting

Participatiesamenleving

Participatie

WhatsApp-groep

(26)

Variabele Begrip Definitie Dimensie Indicator Hoe te meten? Onafhankelijk Buurt met

een lagere sociaal-economische

positie

Onderdeel van een gemeente, dat op

basis van historische dan wel stedenbouwkundige kenmerken homogeen is afgebakend (CBS, 2018) en waar de positie van de bewoners op de maatschappelijke ladder lager is (RIVM, 2018). Lage sociaal economische positie Opleiding bewoners MBO of lager Persoonlijk inkomen beneden 28,9 (Gemiddelde Nederland) WOZ-waarde onder de 290 (Gemiddelde Nederland) Statistieken van opleiding, inkomen en WOZ-waarde woningen

Onafhankelijk Buurt met een hogere sociaal-economische

positie

Onderdeel van een gemeente, dat op

basis van historische dan wel stedenbouwkundige kenmerken homogeen is afgebakend (CBS, 2018) en waar de positie van de bewoners op de maatschappelijke ladder hoger is (RIVM, 2018). Hoge sociaal economische positie Opleiding bewoners HBO of WO Persoonlijk inkomen boven de 28,9 (Gemiddelde Nederland) WOZ-waarde boven de 290 (Gemiddelde Nederland) Statistieken van opleiding, inkomen en WOZ-waarde woningen

(27)

Afhankelijk Processen van in- en uitsluiting

Van sociale uitsluiting is sprake wanneer iemand een achterstand heeft op materieel gebied,

wat betreft de toegang tot sociale

grondrechten, wat betreft de sociale participatie en/of op

het terrein van de culturele of normatieve integratie (SCP, 2011). Participatie in een WhatsApp-groep Functioneren van een WhatsApp-groep Toegang Motivatie Sociale samenhang in de buurt Stigmatisering Taakopvatting Vertrouwen in instanties Meldingen Sociale samenhang binnen de app-groep Effectiviteit Wie is erbij betrokken? Wie neemt de leiding? Hebben ze regelmatig contact met elkaar? Worden er groepen of personen uitgesloten van deelname? Wat gebeurt er vooral in de app-groep? Hoe vaak wordt er geappt en waarvoor?

Tabel 2: Operationalisatie van de kernbegrippen.

3.4 Onderzoeksopzet, methoden en analyse

Er is gekozen voor een kwalitatief georiënteerde comparative study. Er wordt getracht verklaringen te vinden voor de verschillen tussen twee casussen, in dit geval het verschil tussen de Jordaan en de Indische buurt. Belangrijk hierbij is dat er voor beide buurten identieke methoden van onderzoek gebruikt worden (Bryman, 2012). Het heeft als doel een sociaal fenomeen, in dit geval de WhatsApp Buurtpreventie, beter begrijpen door twee contrasterende casussen te vergelijken. Het belangrijkste argument voor dit type onderzoek is dat het bijdraagt aan theorievorming (Bryman, 2012).

Deze scriptie zal naast een kwalitatieve comparatieve aanpak ook gebaseerd zijn op de grounded theory. Knigge en Cope (2006) definiëren dit als: to build theories from data about the social world such that theory is grounded in people’s everyday experiences and practices.

(28)

Grounded Theory is dus een onderzoeksmethode waarbij kwalitatieve data wordt verzameld op een manier dat de theorie die is opgebouwd, gebaseerd is op de empirische gegevens (Knigge & Cope, 2006). Op deze manier kan de onderzoeker open zijn naar nieuwe inzichten wat belangrijk is bij een onderwerp waar nog niet veel onderzoek naar is gedaan. Grounded theory kan daardoor ook gebruikt worden om subjectieve ervaringen van mensen en de sociale structuren daarachter te onderzoeken (Knigge & Cope, 2006).

Wat betreft de methoden is er voor semi-gestructureerde interviews gekozen. Op deze manier kan de onderzoeker verschillende onderwerpen aan bod brengen, zonder te veel af te wijken van de belangrijke concepten. De onderzoeker heeft hierbij een aantal topics voorbereid, maar er is nog steeds ruimte voor de geïnterviewde om nieuwe onderwerpen aan te snijden. Dit type interviewing kan goed gebruikt worden bij de comparative study, omdat de vragen in elk interview op enigszins dezelfde manier gesteld worden, en daarmee de antwoorden goed te vergelijken zijn (Bryman, 2012). De topiclijsten voor de verschillende interviews zijn opgenomen in de appendix. De semi-gestructureerde interviews worden zowel face-to-face als telefonisch worden afgenomen. Ook zullen er korte straatinterviews afgenomen worden vooral met betrekking tot de bewoners die niet participeren in een WhatsApp-groep.

De interviews zullen met behulp van coding worden geanalyseerd. Hierbij wordt de data opgedeeld in verschillende componenten, die eerder naar voren zijn gekomen tijdens de operationalisatie. De interviews zullen hierbij constant met elkaar vergeleken worden. Het coderen van de interviews zal plaatsvinden in twee fasen, namelijk het open coderen, het conceptualiseren en categoriseren van data, en axial coding, waarbij de open coding resultaten verbonden worden aan elkaar en er gekeken wordt naar contexten, patronen, oorzaken en gevolgen (Bryman, 2012). Voor de eerste deelvraag werd er gebruik gemaakt van de codes oprichting, aanleiding, toegang, karakteristieken bewoners en motivatie. Voor de tweede deelvraag zijn de codes functie, meldingen, effectiviteit, werking instanties en contact gebruikt en voor de derde deelvragen zijn de codes organisatie, toegang, uitsluiting, sociale samenhang en relatie met instanties met elkaar vergeleken tussen de twee buurten. Aangezien er nog geen cijfers bekend zijn wat betreft WhatsApp Buurtpreventie in Amsterdam kunnen de interviews niet aangesterkt worden met statistieken.

3.5 Onderzoekspopulatie en sample

Het onderzoek richt zich zowel op participanten als niet-participanten van de WhatsApp Buurtpreventie-groepen in de Indische Buurt en de Jordaan. Ook zullen de politie en de gemeente benaderd worden. Bij het benaderen van deze participanten wordt gebruikt gemaakt van purposive sampling, wat betekent dat de onderzoeker niet random participanten kiest, maar participanten die relevant zijn aan de probleemstelling (Bryman, 2012). De eerste stap is de sampling van context, welke is gedaan bij het selecteren van de ruimtelijke case. De keuze voor de twee buurten is al eerder beargumenteerd in paragraaf 3.2. Vervolgens zal er een sampling van participants plaatsvinden door middel van Stratified purposive sampling, sampling van individuen op basis van subgroepen, en door middel van snowball-sampling (Bryman, 2012). In de Indische buurt is er vooral gebruik gemaakt van snowball-sampling waarbij er via een kennis die bij de politie werkt, contact is opgenomen met een wijkagent die werkzaam is in de Indische buurt. Vervolgens is er dankzij deze wijkagent contact opgenomen met de

(29)

veiligheidscoördinator van stadsdeel Oost. Met deze veiligheidscoördinator is een interview afgenomen op 21 februari 2018. Door gebruik te maken van zijn netwerk is er contact gelegd met verschillende coördinatoren van WhatsApp-groepen in de Indische buurt. Via de coördinatoren is geprobeerd contact te krijgen met de overige bewoners die in de groep participeren, echter is de sociale samenhang binnen de groep zo laag dat de coördinatoren geen bewoners hebben kunnen bereiken voor een interview. In de Jordaan is via een kennis contact opgenomen met de bewoners uit de Tuinstraat. Ook daar is het door middel van snowball-sampling gelukt om meerdere participanten dan wel bewoners te spreken.

Niet-participanten worden op straat benaderd. Deze mensen moeten minimaal 18 jaar of ouder zijn, omdat om te kunnen participeren in een app-groep deze leeftijdsgrens gehanteerd wordt. Bij het benaderen van de participanten wordt geen onderscheid gemaakt in afkomst of klasse. Wel wordt er geprobeerd enige diversiteit in afkomst, leeftijd en klasse in het sample te krijgen om zo verschillende invalshoeken te belichten.

In totaal zijn er 64 mensen benaderd voor dit onderzoek (zie appendix en veldwerkdossier). Hiervan is er met 11 respondenten een interview gehouden. De overige mensen zijn op straat benaderd en met 35 van deze mensen is een kort straatinterview gedaan. In de Indische buurt bestaan de respondenten uit de veiligheidscoördinator van stadsdeel Oost, de wijkagent van het Timorplein en bewoners dan wel coördinatoren van het Makassarplein, het Ambonplein, het Timorplein en het Sumatraplantsoen. Bij de coördinatoren/bewoners ligt de gemiddelde leeftijd op 36 en woont gemiddeld 6 jaar in de Indische buurt. Hier heeft het merendeel een koophuis en is hoogopgeleid. 16 huishoudens hebben kinderen. In de Jordaan zijn voornamelijk buurtbewoners geïnterviewd uit de Tuinstraat en omgeving. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 37 en woont gemiddeld 14 jaar in de Jordaan. Het merendeel heeft een koophuis en is hoogopgeleid. Onder deze negen respondenten zijn er vier huishoudens met kinderen. Van alle 34 interviews met coördinatoren en bewoners zijn er 14 respondenten die een niet-Westerse afkomst hebben variërend van Servisch tot Antilliaans, Turks en Marokkaans. De overige respondenten hebben allen een Nederlandse achtergrond.

3.6 Onderzoeksbeperkingen en ethische verantwoording

Bij het uitvoeren van dit onderzoek moet rekening worden gehouden met een aantal beperkingen. Zo hebben zich een aantal praktische problemen voorgedaan met het werven van respondenten. In de Indische buurt is het niet mogelijk geweest om buurtbewoners te benaderen voor een interview die niet tevens ook coördinator zijn. De resultaten zijn dan ook een weergave door de lens van de coördinatoren. Er moet rekening mee worden gehouden dat de werkelijkheid hier enigszins van kan afwijken. Daarnaast is er een ongelijke verdeling in het aantal WhatsApp-groepen per buurt en daarmee ook het aantal interviews. Hierdoor zijn de WhatsApp-groepen moeilijk te vergelijken en moeten zij in een context worden geplaatst van de buurt als geheel, maar in de Jordaan is niet kunnen achterhalen in welke context de onderzochte app-groep geplaatst kan worden.

Ook zijn er een aantal theoretische beperkingen met betrekking tot het doen van kwalitatief onderzoek. Ten eerste kunnen de gekozen kwalitatieve methoden, namelijk de semi-gestructureerde interviews en observaties, de resultaten enigszins beïnvloeden. De data die wordt verzameld aan de hand van deze interviews is ten eerste het resultaat van de interactie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer de politie in een bepaalde buurt een project initieert, zal zij er echter wel bedacht op moeten zijn dat er in andere buurten vervolgens op initiatief

De politie komt alleen in actie wanneer een melding bij 112 gedaan wordt.. (alleen actuele meldingen) – R = Reageer, door bijvoorbeeld naar buiten te gaan en contact te maken met

Het decreet betreff ende de bodemsanering en de bodem- bescherming (DBB).. Twee rechtsgronden

Gebruik de Buurt WhatsApp groep alleen waar deze voor bedoeld is (het melden van verdachte situaties) en niet voor onderlinge en/of privé berichten of

Ge- vraagd naar waar zij over 15 jaar wil- len wonen, blijken jongeren een duidelijke voorkeur te hebben voor het buitengebied.. Met name lande- lijk wonen vlakbij een

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie