• No results found

Motieven en mogelijkheden voor earnings management tijdens een economische crisis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Motieven en mogelijkheden voor earnings management tijdens een economische crisis"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Motieven en Mogelijkheden voor

Earnings Management tijdens een

Economische Crisis

BSc Accountancy & Control Universiteit van Amsterdam

Naam:

Marco A. van Zijp

Studentnummer:

10285040

Versie:

Eindversie

Inleverdatum:

30 juni 2014

(2)

Inhoudsopgave

Lijst van tabellen en figuren ... 2

Abstract ... 3

1. Inleiding ... 4

2. Achtergrondinformatie ... 6

2.1 Earnings management ... 6

2.1.1 Richtingen en strategieën voor earnings management ... 8

2.1.1.1 Income smoothing ... 8

2.1.1.2 Big bath accounting ... 9

2.2 Kenmerken van een crisis ... 9

3. Motieven voor earnings management en hun implicaties tijdens crises... 12

3.1 Kapitaalmarktmotieven ... 12

3.1.1 Ordinary incentives: behalen van grens- of drempelwaarden (thresholds) ... 13

3.1.2 Extraordinary incentives ... 18

3.1.2.1 Initial Public Offering (IPO) ... 18

3.1.2.2 Management Buyout (MBO) ... 20

3.2 Contractmotieven ... 22

3.2.1 (Bonus)compensatiecontracten voor managers ... 23

3.2.2 Leencontracten (debt covenants en debt restructuring) ... 26

4. Demotiverende factoren voor (income-increasing) earnings management en hun implicaties tijdens crises ... 29

4.1 Tolerantie van de markt ... 29

4.2 Steun van de overheid ... 30

4.3 ‘Numbers game’ ... 31

5. Beperkende factoren voor de mogelijkheden tot earnings management en hun implicaties tijdens crises ... 33

5.1 Toezicht (monitoring)... 33

5.2 Risico op rechtszaken (litigation risk) ... 35

6. Overige implicaties... 38

7. Discussie & Conclusie... 39

Bibliografie ... 43

(3)

Lijst van tabellen en figuren

Tabel 3.1: Kapitaalmarktmotieven, theorieën of bevindingen uit paragraaf 3.1.1 en het effect

daarvan op EM tijdens crises ... 16 Tabel 3.2: Motieven, theorieën of bevindingen omtrent IPOs uit paragraaf 3.1.2.1 en het effect daarvan op EM tijdens crises ... 19 Tabel 3.3: Motieven, theorieën of bevindingen omtrent management buyouts uit paragraaf 3.1.2.2 en het effect daarvan op EM tijdens crises ... 22 Figuur 3.1: Relatie EM en economische groei volgens Lin & Shih (2002) o.b.v. bonushypothese Healy (1985) ... 24 Tabel 3.4: Motieven, theorieën of bevindingen omtrent (bonus)compensatiecontracten uit

paragraaf 3.2.1 en het effect daarvan op EM tijdens crises ... 25 Tabel 3.5: Motieven, theorieën of bevindingen omtrent leencontracten uit paragraaf 3.2.2

en het effect daarvan op EM tijdens crises ... 28 Tabel 4.1: Demotiverende factoren, theorieën of bevindingen uit paragrafen 4.1-4.3 en het effect daarvan op EM tijdens crises ... 32 Figuur 5.1: Aantal class action rechtszaken vanwege fraude omtrent effecten in de VS 1996-2014 .. 35

Tabel 5.1: Beperkende factoren, theorieën of bevindingen uit paragrafen 5.1 en 5.2 en het effect daarvan op EM tijdens crises ... 37 Tabel 6.1: Overige theorieën of bevindingen uit paragraaf 6 en het effect daarvan op EM

tijdens crises ... 39

(4)

Abstract

In de bestaande literatuur is vooralsnog beperkt aandacht besteed aan de relatie tussen earnings management en economische crises. Aan de hand van een uiteenzetting en analyse van de

verschillende motieven (incentives), demotiverende factoren (disincentives) en mogelijkheden (ability) om earnings management toe te passen en in hoeverre deze een rol spelen tijdens een crisis, is

gepoogd een antwoord te geven op volgende hoofdvraag: welke soort of richting earnings

management passen niet-financiële organisaties toe tijdens een periode van (macro-economische) crisis en maken zij dan meer of minder gebruik van earnings management dan ten opzichte van een ‘normale’ periode? Analyse van de motieven en demotiverende factoren voor earnings management resulteert in de constatering dat managers tijdens een crisis voornamelijk baat hebben bij income-decreasing earnings management, dit is consistent met de big bath-strategie van earnings management. Met betrekking tot de meer buitengewone transacties hebben managers tijdens crises veelal een sterker motief voor income-increasing earnings management. Op basis van meer en strenger toezicht

(monitoring), een hoger risico op rechtszaken (litigation risk) en de geïdentificeerde demotiverende factoren voor earnings management tijdens crises zal een crisis veelal leiden tot een vermindering in de hoeveelheid earnings management. De verwachting is dus minder gebruik van earnings

management tijdens een crisis ten opzichte van een normale periode. De verwachting is wel dat er relatief meer gebruik wordt gemaakt van real earnings management tijdens crises. Er wordt echter erkend dat de ernst van een crisis en verschillen in specifieke omstandigheden (of omgeving, zoals cultuur en ontwikkeling van de kapitaalmarkt) een invloed uitoefenen op de relatie waardoor deze algemene factoren niet in iedere crisiscontext een even grote rol zullen spelen.

(5)

1. Inleiding

Financieel analisten, investeerders, senior executives en raden van bestuur beschouwen winsten (earnings) veelal als het belangrijkste onderdeel van de jaarrekening (Degeorge, Patel & Zeckhauser, 1999). Deze financiële informatie leidt tot prijzen op kapitaalmarkten en investeerders gebruiken deze informatie vervolgens ten behoeve van besluitvorming, bijvoorbeeld voor de beslissing om een effect te kopen, verkopen of aan te houden (Xie, Davidson & Dadalt, 2003). Het management van een organisatie heeft in dat geval motieven om de gerapporteerde winsten te sturen, oftewel om earnings management toe te passen. Naast dit kapitaalmarktmotief zijn er in de literatuur nog andere

categorieën motieven geïdentificeerd die managers motiveren om de winsten van de organisatie te sturen. Healy & Wahlen (1999) onderscheiden drie categorieën motieven:

(1) kapitaalmarktmotieven, zoals voor het behalen van bepaalde grens- of drempelwaarden van de winst en motieven voorafgaand aan een beursintroductie (initial public offering of IPO) of voorafgaand aan een management buyout (MBO);

(2) contractmotieven, zoals het motief voor earnings management met betrekking tot (bonus)compensatiecontracten voor managers of leencontracten, en

(3) regelgevingsmotieven, zoals het motief voor earnings management om aan bepaalde in accountingcijfers uitgedrukte regelgeving te voldoen. Dit motief is voornamelijk van toepassing op zeer gereguleerde industrieën zoals de financiële sector (Healy & Wahlen, 1999).

De afgelopen jaren is door academici een grote hoeveelheid onderzoek verricht binnen het gebied van earnings management. Een aspect binnen de literatuur waar echter nog beperkt aandacht aan is besteed, betreft de invloed van macro-economische omstandigheden op earnings management. Over het algemeen worden macro-economische factoren constant gehouden of geacht in zijn geheel geen invloed te hebben op (de motieven voor) earnings management. Het is echter aannemelijk dat een economische crisisinvloed heeft op het gebruik van earnings management. Een onzekere periode als een crisis brengt een verandering in de percepties van investeerders en managers teweeg en daarnaast zullen specifieke mechanismen tijdens een crisis, zoals ondersteuningsmechanismen van de overheid, waarschijnlijk een invloed uitoefenen op het gebruik van earnings management. De hoofdvraag van dit literatuuronderzoek is daarom: welke soort of richting earnings management passen niet-financiële organisaties toe tijdens een periode van (macro-economische) crisis1 en maken zij dan meer of minder gebruik van earnings management dan ten opzichte van een ‘normale’ periode? Om een antwoord te kunnen vormen op deze vraag worden de verschillende motieven (incentives) en demotiverende factoren (disincentives) voor earnings management uiteengezet en vervolgens geanalyseerd om te

1

In dit literatuuronderzoek zal geen expliciet onderscheid worden gemaakt tussen financiële crisis, economische crisis of recessie maar zijn de kenmerken van deze gecombineerd. Vanaf dit punt zal de term ‘crisis’ worden gehanteerd. De kenmerken van een crisis waarvan in dit onderzoek is uitgegaan zijn nader toegelicht in paragraaf 2.2.

4

(6)

bepalen in hoeverre deze motieven een grotere of kleinere rol spelen tijdens een crisis. Daarnaast worden er andere factoren geïdentificeerd die een invloed hebben op managers’ mogelijkheden (ability) om earnings management toe te passen en de rol daarvan tijdens een crisis. Aan de hand hiervan kan er een uitspraak worden gedaan over de soort of richting van earnings management tijdens een crisisperiode en of er sprake is van meer of minder earnings management tijdens een crisis dan in een periode onder normale economische condities. Aangezien er beperkt direct onderzoek is verricht naar earnings management tijdens een crisis (in een Europese of Amerikaanse context), wordt in dit literatuuronderzoek gebruik gemaakt van andere indirecte literatuur en de literatuur in een Aziatische context om op een theoretische basis de relatie tussen earnings management en crises te voorspellen.

Analyse van de motieven en demotiverende factoren voor earnings management resulteert in de constatering dat managers tijdens een crisis voornamelijk baat hebben bij income-decreasing earnings management; dit is consistent met de big bath-strategie van earnings management. Met betrekking tot de meer buitengewone transacties, zoals beursintroducties en management buyouts, hebben managers tijdens crises veelal een sterker motief voor income-increasing earnings

management. Op basis van meer en strenger toezicht (monitoring), een hoger risico op rechtszaken (litigation risk) en de geïdentificeerde demotiverende factoren voor earnings management tijdens crises zal een crisis veelal leiden tot een vermindering in de hoeveelheid earnings management. De verwachting is wel dat er relatief meer gebruik wordt gemaakt van real earnings management tijdens crises. Er wordt echter erkend dat de ernst van een crisis en verschillen in specifieke omstandigheden (of omgeving, zoals cultuur en ontwikkeling van de kapitaalmarkt) een invloed uitoefenen op de relatie waardoor deze algemene factoren niet in iedere crisiscontext een even grote rol zullen spelen.

De gevonden relatie tussen crises en earnings management stelt standard setters in staat om te anticiperen op de hoeveelheid en specifieke richtingen van opportunistisch earnings management, om deze in een toekomstige crisis te kunnen beperken. Earnings management gaat namelijk in de meeste gevallen ten koste van de kwaliteit van de financiële verslaggeving, echter het effect van een crisis op earnings management is een gebied binnen de literatuur waar beperkt onderzoek naar is verricht. Ook gebruikers van de jaarrekening (analisten, huidige en toekomstige investeerders, et cetera) en

accountants kunnen in dat geval baat hebben bij dit literatuuronderzoek. Door het herkennen van de motieven voor earnings management tijdens een crisis zijn zij beter in staat om opportunistisch

earnings management tijdens een crisis te herkennen en te verdisconteren. Bovendien is als gevolg van de recente financiële crisis de interesse naar de effecten en gevolgen van een crisis weer opgelaaid. Dit literatuuronderzoek kan bijdragen aan de kennis over zowel crises als earnings management door het effect van een crisis op earnings management nader te onderzoeken.

De verschillende motieven (incentives) in dit literatuuronderzoek zijn gegroepeerd aan de hand van (een gedeelte van) de eerder genoemde categorisering die Healy & Wahlen (1999)

aanhouden in hun onderzoek. De individuele motieven voor earnings management die in deze scriptie worden besproken zijn zoveel mogelijk onder twee categorieën ingedeeld: (1) kapitaalmarktmotieven

(7)

(paragraaf 3.1) en (2) contractmotieven (paragraaf 3.2). De derde vaak besproken categorie van motieven, de regelgevingsmotieven, betreft motieven die voornamelijk van toepassing zijn op zeer gereguleerde industrieën zoals de financiële sector (Healy & Wahlen, 1999). Een voorbeeld van een motief in deze categorie is het motief voor banken voor earnings management om aan bepaalde kapitaalvereisten te kunnen blijven voldoen. Aangezien dit literatuuronderzoek zich alleen richt op niet-financiële organisaties zal aan deze derde categorie geen verdere aandacht worden besteed. Naast deze categorieën van motieven zijn er nog een aantal demotiverende factoren (disincentives) die leiden tot minder income-increasing earnings management (tijdens een crisis), deze komen in paragraaf 4 terug. In paragraaf 5 worden vervolgens een aantal factoren geïdentificeerd die het management beperken in hun mogelijkheden (ability) om earnings management toe te passen (tijdens een crisis). In paragraaf 6 volgen nog een aantal andere implicaties die de relatie tussen een crisis en earnings management verder kunnen beïnvloeden. Tenslotte volgt in paragraaf 7 een discussie en de conclusie van dit literatuuronderzoek.

2. Achtergrondinformatie

Voordat er over kan worden gegaan op een bespreking van de motieven, demotiverende en

beperkende factoren voor earnings management, is het nodig om eerst een aantal achtergrondaspecten te bespreken die nodig zijn om uiteindelijk een antwoord te kunnen vormen op de hoofdvraag: welke soort of richting earnings management passen niet-financiële organisaties toe tijdens een periode van (macro-economische) crisis en maken zij dan meer of minder gebruik van earnings management dan ten opzichte van een ‘normale’ periode? Als eerste zal earnings management nader worden toegelicht (paragraaf 2.1) en de verschillende richtingen en strategieën van earnings management komen aan bod (paragraaf 2.1.1). Vervolgens volgt een bespreking van de kenmerken van een crisis (paragraaf 2.2).

2.1 Earnings management

In de bestaande literatuur worden meerdere definities gegeven aan earnings management. Healy & Wahlen (1999) definiëren earnings management als volgt:

“Earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers” (p. 368).

De earnings van een organisatie bestaan uit twee componenten: accruals en cash flows. De essentie van accrual accounting is dat deze de inkomsten en kosten erkent op het moment dat deze zich voordoen, ook al heeft de bijbehorende geldtransactie op een ander moment (i.e. eerder of later)

(8)

plaatsgevonden (Marshall, McManus & Viele, 2011). Accrual earnings voor een organisatie volgen bijvoorbeeld uit een verkoop waarvoor de betaling pas later plaats vindt. Doordat de earnings uit zowel accruals als cash flows bestaan, hebben de managers twee manieren voor earnings management. Managers kunnen de accruals beïnvloeden via accrual earnings management en cash flows via real earnings management (Bepari, Rahman & Mollik, 2013).

De eerste vorm van earnings management is accrual earnings management en is het centrale thema van dit literatuuronderzoek. Managers kunnen een bepaalde invloed uitoefenen op de winst via de zogenoemde discretionary accruals. Dit komt doordat de huidige accountingstandaarden (zoals IFRS) vooral op principes gebaseerd zijn, in tegenstelling tot strikte regels (Ball, 2009). Deze

principles-based standaarden geven met brede principes de intenties van de standaard aan, waarna het aan de gebruiker is om op basis van zijn eigen professionele oordeel (judgment) deze standaarden toe te passen bij het opstellen van de jaarrekening (Collins, Pasewark & Riley, 2012). Managers hebben door deze principles-based standaarden aanzienlijke flexibiliteit in de keuze van bijvoorbeeld de afschrijvingsduur en afschrijvingsmethode van activa (Schipper, 1989), in de methode voor voorraadwaardering, voorzieningen voor dubieuze debiteuren, het nemen of activeren op de balans van R&D-kosten, et cetera, welk allemaal gebruikt kunnen worden om de gerapporteerde winsten te beïnvloeden (Degeorge et al., 1999). Uit de definitie van Healy & Wahlen (1999) die hierboven staat volgt dus dat er sprake is van accrual earnings management als managers deze flexibiliteit door middel van judgment gebruiken om stakeholders te misleiden of om bepaalde contractuele uitkomsten te beïnvloeden. De financiële rapportagekeuzes die binnen de grenzen van deze Generally Accepted Accounting Principles blijven, vallen dus ook onder earnings management en zijn niet toegestaan volgens de SEC (Dechow & Skinner, 2000). Dit is consistent met de definitie van earnings management aan het begin van deze paragraaf.

De tweede vorm van earnings management is real earnings management. Deze vorm van earnings management komt ook terug in de hierboven genoemde definitie van Healy & Wahlen (1999). Winsten kunnen namelijk ook worden gestuurd door transacties op een bepaalde manier te structureren (Healy & Wahlen, 1999). In dit geval wordt er geen gebruik gemaakt van accruals om winsten te sturen, maar worden de onderliggende activiteiten aangepast. Twee voorbeelden van real earnings managementpraktijken zijn: minder R&D-activiteiten ondernemen om kosten te verlagen en dus winsten te verhogen, of timing van de inkomstenverantwoording van de verkoop van vaste activa en investeringen (Gunny, 2010). Dit laatste voorbeeld van real earnings management komt ook naar voren in de definitie van Schipper (1989); zij definieert real earnings management als volgt:

“A minor extension to the definition would encompass ‘real’ earnings management, accomplished by timing investment or financing decisions to alter reported earnings or some subset of it” (p. 92).

(9)

Accrual earnings management wordt dus niet bereikt door de onderliggende operationele activiteiten te veranderen, maar door de keuze voor een bepaalde accountingmethode of

accountingbehandeling van die onderliggende activiteit (Gunny, 2010). Real earnings management daarentegen wordt wel bereikt door de onderliggende activiteiten aan te passen. Beide methoden kunnen worden gebruikt om de winst omhoog of omlaag te sturen, ook wel aangeduid door

respectievelijk income-increasing of income-decreasing earnings management (Gunny, 2010). Deze twee richtingen van earnings management en een tweetal specifieke earnings managementstrategieën zijn het onderwerp van de volgende paragraaf.

2.1.1 Richtingen en strategieën voor earnings management

Managers hebben verschillende motieven voor earnings management, zoals de hierna in paragraaf 3 besproken kapitaalmarkt- en contractmotieven van Healy & Wahlen (1999). Niet ieder van deze motieven leidt echter tot dezelfde richting van earnings management. Er zijn twee richtingen van earnings management: het ene motief vraagt om hogere winsten (i.e. income-increasing earnings management) terwijl het andere motief vraagt om lagere winsten (i.e. income-decreasing earnings management). Daarnaast bestaan er nog twee verschillende specifieke earnings

managementstrategieën. Deze zijn income smoothing (paragraaf 2.1.1.1) en big bath accounting (paragraaf 2.1.1.2).

2.1.1.1 Income smoothing

Een eerste earnings managementstrategie is die van income smoothing. Income smoothing is het proces waarbij de timing van earnings wordt gemanipuleerd om de gerapporteerde earnings minder variabel te laten lijken (Fudenberg & Tirole, 1995). Wanneer de huidige earnings laag zijn en de toekomstige earnings worden verwacht om hoog te zijn, kunnen managers als het ware earnings van de toekomst ‘lenen’ om in de huidige periode te gebruiken. Aan de andere kant, als de huidige earnings hoog zijn en de verwachte toekomstige earnings laag, kunnen managers huidige earnings ‘bewaren’ om deze vervolgens in de toekomst te gebruiken (DeFond & Park, 1997). Dit laatste onderscheidt income smoothing van het proces waarbij earnings worden geacht altijd omhoog te worden gemanaged (Fudenberg & Tirole, 1995). Income smoothing kan dus zowel income-increasing als income-decreasing zijn. Een reden voor het gebruik van income smoothing is vanwege het idee dat investeerders meer willen betalen voor aandelen van een organisatie met minder variabele winsten (Trueman & Titman, 1988). De rol van dit motief tijdens een crisis komt nog nader aan de orde in paragraaf 3.1.1. Job security (behouden van een baan) kan ook een motief zijn voor income smoothing doordat zowel de huidige earnings als toekomstige earnings van belang zijn voor job security (DeFond & Park, 1997).

Uit deze strategie van earnings management komt ook een kenmerk van accruals naar voren: door de tijd heen heft een accrual zichzelf op, ook wel aangeduid met de term accrual reversal(Guay, Kothari & Watts, 1996). Als een organisatie bijvoorbeeld hogere afschrijvingskosten op een activum

(10)

boekt in de ene periode, blijft er vanzelf minder over om af te kunnen schrijven in een andere periode. De hogere afschrijvingen in de ene periode worden dus ‘reversed’ door het moeten nemen van lagere afschrijvingskosten in een daaropvolgende periode. Door de timing en hoogte van de

afschrijvingskosten in een periode te manipuleren kunnen de winsten worden gestuurd, echter aan het einde van de afschrijvingstermijn blijven de totale afschrijvingskosten hetzelfde.

2.1.1.2 Big bath accounting

Een tweede earnings managementstrategie is die van big bath accounting. Big bath accounting is het proces waarbij de earnings van een organisatie bewust verder omlaag worden gestuurd als er al verlies wordt gemaakt, om vervolgens in een daaropvolgende periode hogere winsten te kunnen rapporteren (Kirschenheiter & Melumad, 2002). Big bath accounting betekent dus dat er gebruik wordt gemaakt van income-decreasing earnings management. Hiermee kan worden voorkomen dat een organisatie bijvoorbeeld in twee perioden een verlies moet rapporteren, maar in plaats daarvan in de eerste periode een groter verlies rapporteert (‘taking a bath’) om vervolgens in de tweede periode een winst te

kunnen rapporteren. Ook bij deze vorm van earnings management komt het kenmerk van accrual reversal dus naar voren.

Naast deze bespreking van earnings management, is het voor de hoofdvraag nodig om een crisis verder te definiëren. Dit is het onderwerp van de hiernavolgende paragraaf 2.2.

2.2 Kenmerken van een crisis

“When someone asks, ‘How’s the economy doing?’ it’s often not clear which measure to point to. Should we refer to the unemployment rate, job growth, or some broader measure like the change in gross domestic product (GDP)? (…) Each of these statistics has some information. But none has all the information we are looking for, and they sometimes give conflicting signals about where we are in the business cycle” (Crone, 2000, p. 3).

Met betrekking tot crises en recessies bestaan er geen algemeen geaccepteerde definities. In dit literatuuronderzoek zal geen expliciet onderscheid worden gemaakt tussen financiële crises,

economische crises of recessies. Deze vallen vaak samen en leiden tot een gemeenschappelijke set van kenmerken (Mankiw, 2010). In deze paragraaf worden een aantal kenmerken besproken zoals

beschreven in de literatuur. In de rest van dit literatuuronderzoek zijn deze kenmerken samengevoegd en wordt uitgegaan van de in deze paragraaf geïdentificeerde kenmerken van crises.

In (zeer) algemene termen is een financiële crisis te definiëren als een situatie waarin financiële markten niet normaal functioneren (Trombetta & Imperatore, 2014). Het is lastig om een specifiekere definitie te geven aangezien geen enkele crisis exact hetzelfde is als een andere crisis. Desondanks is het wel mogelijk om een reeks kenmerken van financiële crises te identificeren. Een

(11)

kenmerk wordt niet geacht steeds een even grote rol te spelen bij verschillende financiële crises, maar deze kenmerken zijn over het algemeen wel aanwezig bij iedere financiële crisis (Trombetta & Imperatore, 2014). Hakkio & Keeton (2009) identificeren een aantal kenmerken van een financiële crisis.

Een eerste kenmerk is verhoogde onzekerheid over de intrinsieke waarde van activa. Als gevolg van deze verhoogde onzekerheid zal de marktprijs van dergelijke activa meer fluctueren doordat investeerders sterker zullen reageren op nieuwe informatie (Hakkio & Keeton, 2009). Hakkio & Keeton (2009) lichten deze stelling toe aan de hand van een voorbeeld. Stel namelijk dat de

investeerder een bepaalde maximumprijs wil betalen voor een aandeel van een organisatie en dat deze prijs afhangt van zijn schatting van de winstgevendheid op de lange termijn van die organisatie. Stel ook dat hij zijn schatting bijstelt als er nieuwe informatie beschikbaar komt over deze

winstgevendheid. Des te groter de onzekerheid over de winstgevendheid is aan het begin, des te meer hij zijn schatting bijstelt wanneer er nieuwe informatie is over de winstgevendheid, en des te meer de prijs zal fluctueren vanwege de nieuwe informatie (Hakkio & Keeton, 2009).

Een tweede kenmerk is onzekerheid over het gedrag van andere investeerders. Ook deze verhoogde onzekerheid leidt tot meer fluctuerende marktprijzen van activa (Hakkio & Keeton, 2009).

Een derde kenmerk van een financiële crisis is een toename van informatieasymmetrie tussen kredietverstrekkers en leners, of kopers en verkopers van financiële activa (Hakkio & Keeton, 2009; Trombetta & Imperatore, 2014). Als gevolg van deze informatieasymmetrie zijn banken minder bereid om uit te lenen. Dit heeft als gevolg dat het interestpercentage op nieuwe leningen toeneemt of dat er een verhoging van de kredietvoorwaarden plaatsvindt die worden gesteld om voor een lening in aanmerking te komen (Hakkio & Keeton, 2009; Trombetta & Imperatore, 2014). Dit maakt het lastiger voor organisaties om aan leningen te komen en daarnaast wordt het vanwege de hogere rente duurder om te lenen tijdens een financiële crisis. Bovendien zorgt een financiële crisis ervoor dat investeerders een hoger rendement (return on equity) zullen eisen, waardoor het minder gunstig is voor bedrijven om nieuwe aandelen uit te geven (Hakkio & Keeton, 2009).

Een laatste kenmerk van een financiële crisis is dat men minder bereid is om risicovolle of illiquide financiële activa te houden (Hakkio & Keeton, 2009; Trombetta & Imperatore, 2014). Doordat investeerders minder bereid zijn om risicovolle activa te houden zullen zij hogere

rendementen eisen voor risicovolle activa, maar lagere rendementen voor niet-risicovolle activa; deze voorkeur wordt ook wel met de term flight to quality aangeduid (Hakkio & Keeton, 2009). Daarnaast zijn investeerders minder bereid om illiquide financiële activa te houden. Illiquide activa zijn activa waarvoor het niet zeker is dat er bij verkoop een prijs voor kan worden verkregen die ongeveer gelijk is aan de intrinsieke waarde in het geval van een plotselinge behoefte aan geld. De term hiervoor is een flight to liquidity (Hakkio & Keeton, 2009).

Daar waar een financiële crisis betrekking heeft op het functioneren van financiële markten, hebben economische crisis en recessie betrekking op het functioneren van de economie als geheel. Er

(12)

is echter geen simpel antwoord op de vraag wanneer een verslechtering van de economie bestempeld kan worden als een recessie (Mankiw, 2010). Wanneer een economische verslechtering overgaat van een economische crisis naar een recessie is dus niet duidelijk. Volgens een oude vuistregel is er sprake van een recessie bij twee opeenvolgende kwartalen van negatieve economische groei, gemeten door het reëel bruto binnenlands product (bbp) (Mankiw, 2010). Deze vuistregel wordt daarentegen niet altijd gehanteerd. De officiële instantie in de Verenigde Staten die bepaalt wanneer recessies beginnen en eindigen is de National Bureau of Economic Research (NBER). De NBER is een voorbeeld van een instantie die deze recessievuistregel niet hanteert; in feite gebruiken zij geen vaste regel, maar

gebruiken zij hun judgment bij het kiezen van de begin- en einddata van recessies (Mankiw, 2010). Ondanks de problemen om een economische crisis en recessie te definiëren, is het mogelijk om bepaalde kenmerken te identificeren die kenmerkend zijn tijdens een dergelijke crisisperiode. Een economische crisis wordt gekenmerkt door lagere consumptie, een lagere output van de economie, met als gevolg veel organisaties met lagere winsten of slechtere prestaties en een hoge werkloosheidsgraad (Mankiw, 2010). Perioden van crisis worden daarnaast gekenmerkt door meer aandacht op de

activiteiten en gedragingen van organisaties door de media, regelgevende instanties en anderen (Trombetta & Imperatore, 2014). Zoals gezegd zal in de rest van dit literatuuronderzoek worden uitgegaan van de samengevoegde kenmerken van verschillende crises uit deze paragraaf 2.2.

In deze paragraaf 2 werd de achtergrondinformatie besproken die nodig is om een antwoord te kunnen vormen op de hoofdvraag van dit literatuuronderzoek: welke soort of richting earnings

management passen niet-financiële organisaties toe tijdens een periode van (macro-economische) crisis en maken zij dan meer of minder gebruik van earnings management dan ten opzichte van een ‘normale’ periode? Zoals ook al kort werd aangegeven in de introductie hebben managers van een organisatie meerdere motieven (incentives) om de winsten van de organisatie te sturen. Bovendien hebben managers daadwerkelijk de mogelijkheid (ability) om winsten te sturen door middel van accrual earnings management of real earnings management (Degeorge et al., 1999). Om te beoordelen welke soort of richting earnings management tijdens een crisis wordt toegepast en of er meer of minder earnings management wordt gebruikt tijdens een crisis, dient er dus te worden gekeken naar zowel de motieven als de mogelijkheden om aan earnings management te doen tijdens een crisis. Naast deze motieven zijn er ook nog een aantal demotiverende factoren (disincentives) voor earnings management. De hiernavolgende paragraaf 3 bespreekt als eerste de motieven voor earnings

management en de rol daarvan tijdens een crisis. De demotiverende factoren en mogelijkheden voor earnings management komen in latere paragrafen aan bod.

(13)

3. Motieven voor earnings management en hun implicaties tijdens crises

Zoals gezegd komen eerst de motieven voor earnings management tijdens een crisis in de volgende subparagrafen aan bod. Healy & Wahlen (1999) onderscheiden drie verschillende categorieën motieven voor earnings management: kapitaalmarktmotieven, contractmotieven en

regelgevingsmotieven. De individuele motieven (incentives) voor earnings management die in deze scriptie worden besproken zijn zoveel mogelijk onder de eerste twee van deze categorieën ingedeeld: (1) kapitaalmarktmotieven en (2) contractmotieven. De derde vaak besproken categorie van motieven, de regelgevingsmotieven, betreft motieven die voornamelijk van toepassing zijn op zeer gereguleerde industrieën zoals de financiële sector (Healy & Wahlen, 1999). Een voorbeeld van een motief in deze categorie is het motief voor banken voor earnings management om aan bepaalde kapitaalvereisten te kunnen blijven voldoen. Aangezien dit literatuuronderzoek zich alleen richt op niet-financiële organisaties zal aan deze derde categorie geen verdere aandacht worden besteed. Aan de hand van deze categorisering worden verschillende motieven besproken en bepaald in hoeverre deze motieven een rol spelen in een crisisperiode. De bespreking van deze motieven moet er uiteindelijk toe leiden een uitspraak te kunnen doen over in hoeverre er verschillen zijn in de soort of richting van earnings management die worden gebruikt en of er meer of minder earnings management wordt gebruikt tijdens een crisis dan tijdens een periode onder normale economische condities. In de volgende paragraaf 3.1 volgt eerst een bespreking van de kapitaalmarktmotieven voor earnings management tijdens een crisis. Tenslotte worden de contractmotieven besproken in paragraaf 3.2.

3.1 Kapitaalmarktmotieven

Doordat accountinginformatie overvloedig wordt gebruikt door financieel analisten en investeerders om de aandelen van een organisatie te waarderen, hebben managers motieven om deze

accountinginformatie te manipuleren. Er wordt in dat geval een poging gedaan om de aandelenprijs op de korte termijn positief of negatief te beïnvloeden (Healy & Wahlen, 1999). Er kunnen twee typen kapitaalmarktmotieven worden onderscheiden (Trombetta & Imperatore, 2014):

(1) extraordinary incentives, dat zijn motieven rondom bepaalde specifieke of ‘buitengewone’ kapitaalmarkttransacties; en (2) ordinary incentives, dat zijn ‘gewone’ of alledaagse

kapitaalmarktmotieven voor het behalen van bepaalde grens- of drempelwaarden (thresholds). Als eerste volgt een bespreking van de ordinary incentives en hun rol tijdens een crisis (paragraaf 3.1.1). Vervolgens volgt nog een bespreking van een tweetal extraordinary incentives en hun implicaties tijdens een crisis (paragraaf 3.1.2). Ten eerste het motief voor earnings management voorafgaand aan een beursintroductie van een onderneming, ook wel een initial public offering (IPO) genoemd (paragraaf 3.1.2.1). Ten tweede het motief voor earnings management voorafgaand aan een management buyout (paragraaf 3.1.2.2).

(14)

3.1.1 Ordinary incentives: behalen van grens- of drempelwaarden (thresholds)

Organisaties hebben motieven voor income-increasing earnings management omdat kapitaalmarkten negatief reageren op tegenvallende winsten. In de literatuur zijn drie drempelwaarden (thresholds) voor earnings onderscheiden die het gebruik van earnings management aandrijven (DeGeorge et al., 1999): ten eerste proberen managers om te alle tijde een winst te rapporteren, al is de omvang daarvan klein. Dit komt doordat er psychologisch een belangrijk onderscheid bestaat tussen positieve en negatieve cijfers. Ten tweede proberen managers winsten te sturen om tenminste het winstcijfer van een vorige vergelijkbare periode te behalen. Ten derde kunnen earnings worden gestuurd om de winstverwachtingen van analisten te behalen (DeGeorge et al., 1999). Naast DeGeorge et al. (1999) vinden ook Burgstahler & Dichev (1997) in hun onderzoek bewijs dat organisaties hun earnings managen om verliezen en dalingen in winst te voorkomen; dit zijn de eerste en tweede hierboven genoemde thresholds. In recente jaren is het belang van het behalen van winstverwachtingen van analisten echter sterk gegroeid. Investeerders zijn organisaties vanaf het midden van de jaren ’90 steeds meer gaan belonen (straffen) voor het behalen (niet behalen) van de winstverwachtingen van analisten dan voor het wel of niet behalen van de andere twee thresholds (Brown & Caylor, 2005). Redenen hiervoor zijn de grotere aandacht voor winstverwachtingen van analisten door de media, het groeiende aantal analisten en het groeiende aantal organisaties dat wordt gevolgd door analisten (Brown & Caylor, 2005).

Om te bepalen wat voor rol de drempelwaardenmotieven spelen tijdens een crisis, kan er enigszins worden gesteund op de bevindingen van Bartov, Givoly & Hayn (2002). Uit onderzoek van Bartov et al. (2002) blijkt dat indien een onderneming in financiële problemen een winst behaald die hoger of gelijk is aan de verwachtingen van analisten, door de markt meer wordt beloond dan wanneer een onderneming die niet in financiële problemen zit de winstverwachtingen behaald. Dit suggereert dat ondernemingen een sterker motief hebben om de winstverwachtingen te behalen als het financieel slecht gaat met de onderneming dan wanneer het financieel goed gaat. Onder de assumptie dat ondernemingen vaker financiële problemen hebben tijdens een crisis (Mankiw, 2010), zal er in

absolute zin vaker sprake zijn van een motief om aan income-increasing earnings management te doen tijdens crises. Een daling in de prestaties van ondernemingen door een crisis zou ze namelijk het motief geven om deze prestaties te camoufleren door middel van income-increasing earnings management (Choi, Kim & Lee, 2011).

Op basis van deze bevinding van Bartov et al. (2002) valt er echter weinig te zeggen over het relatieve gebruik van earnings management tijdens een crisis ten opzichte van een niet-crisisperiode. Oftewel, deze conclusie geeft geen antwoord op de vraag of een onderneming in financiële problemen tijdens een crisis sterkere motieven heeft tot earnings management dan een onderneming in financiële problemen tijdens een niet-crisisperiode. Op basis van de bevindingen van Conrad, Cornell &

Landsman (2002), en door deze te combineren met de bevindingen van Bartov et al. (2002), is het echter wel mogelijk om een uitspraak te doen over het relatieve gebruik van earnings management

(15)

tijdens een crisis. Uit onderzoek van Conrad et al. (2002) is namelijk gebleken dat tegenvallende winsten (earnings disappointments) tijdens goede tijden tot een negatievere reactie van investeerders leiden dan tegenvallende winsten tijdens slechte tijden. Met goede en slechte tijden wordt de staat van de markt bedoeld. Op basis van deze conclusie hebben managers een sterker motief voor income-increasing earnings management als de earnings van de onderneming laag zijn tijdens economisch goede tijden. Dit betekent dat er relatief gezien vaker sprake zal zijn van een motief voor income-increasing earnings management tijdens een niet-crisisperiode dan tijdens crises. Lage earnings van een onderneming tijdens economisch goede tijden (niet-crisis) hebben namelijk een negatievere impact op de aandelenprijs dan lage earnings van een onderneming tijdens slechte economische tijden (crisis) (Conrad et al., 2002). Deze laatste conclusie van Conrad et al. (2002) bevestigt als het ware dat er sprake is van een hogere markttolerantie voor verliezen tijdens een crisis; verliezen tijdens

economisch goede tijden worden minder getolereerd door de markt. Chia, Lapsley & Lee (2007) erkennen het bestaan van een hogere markttolerantie tijdens de Aziatische financiële crisis van 1997. Uit hun empirisch onderzoek bleek dat er in Singapore minder earnings management-activiteiten werden ondernomen door dienstverlenende ondernemingen tijdens de Aziatische financiële crisis (Chia et al., 2007). Markttolerantie is dus een demotiverende factor (disincentive) voor income-increasing earnings management tijdens crises en wordt in paragraaf 4.1 nog nader besproken. Naast tegenvallende winsten (earnings disappointments) is ook de reactie van investeerders op

winstverassingen (earnings surprises) onderzocht door Conrad et al. (2002) en Veronesi (1999). Daaruit blijkt dat investeerders een gematigde reactie hebben op goed nieuws in economisch slechte tijden. Goed nieuws tijdens slechte tijden verhoogt de verwachtingen over toekomstige dividenden, maar verhoogt eveneens de onzekerheid van investeerders en daardoor de discontovoet (Conrad et al., 2002; Veronesi, 1999). Ook dit leidt tot een zwakker motief voor income-increasing earnings

management tijdens een crisis.

Cohen & Zarowin (2007) komen in hun onderzoek naar het verband tussen income-increasing earnings management en economische condities tot een conclusie die consistent is met de hierboven genoemde verwachting op basis van Conrad et al. (2002). Uit een steekproef over in totaal 279.215 bedrijfskwartaal observaties in de periode 1984-2006 blijkt dat income-increasing earnings

management relatief minder werd geobserveerd tijdens perioden van economische crises dan tijdens economisch goede tijden (Cohen & Zarowin, 2007).

Een tegenovergesteld argument komt voort uit de enquête van Graham, Harvey & Rajgopal (2005). Een CFO legt uit dat organisaties juist motieven hebben om keuzes te maken die de winsten zullen verhogen (income-increasing earnings management) tijdens een crisis. De reden hiervoor is dat de accrual reversal van deze keuzes pas plaatsvindt op het moment dat de economie zich herstelt en de winsten weer hoger zullen zijn (Graham et al., 2005). Op die manier zal de accrual reversal minder pijnlijk zijn doordat de winsten uit zichzelf al hoger zullen zijn wanneer de economie zich herstelt. Daarnaast kan de accrual reversal dan plaatsvinden zonder dat het overduidelijk wordt voor

(16)

buitenstaanders dat er earnings management heeft plaatsgevonden (Graham et al., 2005). Dit argument heeft iets weg van de income smoothing-strategie. Managers kunnen een sterker motief hebben voor income smoothing tijdens een financiële crisis, zoals volgt uit een kenmerk van een financiële crisis. Zoals besproken in paragraaf 2.2 is men minder bereid om risicovolle financiële activa te houden tijdens een financiële crisis, maar in plaats daarvan willen investeerders niet-risicovolle activa houden; deze voorkeur wordt ook wel met de term flight to quality aangeduid (Hakkio & Keeton, 2009;

Trombetta & Imperatore, 2014). Ervan uitgaande dat organisaties met consistentere (smooth) winsten als minder risicovol worden beschouwd door investeerders, zullen organisaties met consistentere winsten dus superieure prestaties van de aandelenkoers vertonen tijdens een financiële crisis (Ahmed & McMartin, 2013). Dit geeft een sterker motief voor income smoothing tijdens een financiële crisis. Income smoothing kan echter zowel income-increasing als income-decreasing zijn. Doch zal deze in een crisisperiode voornamelijk income-increasing zijn vanwege de lagere earnings tijdens een crisis (Mankiw, 2010). Meer en strenger toezicht op (income-increasing) earnings management tijdens crises beperken managers echter in hun mogelijkheden hiervoor (Chia et al., 2007). De rol van toezicht tijdens een crisis komt later nog uitgebreid aan bod in paragraaf 5.1.

Ook uit een ander eerder genoemd kenmerk van financiële crises komt voort dat managers relatief gezien sterkere motieven hebben voor income-increasing earnings management tijdens een financiële crisis. Een kenmerk van financiële crises is namelijk een verhoogde onzekerheid over de intrinsieke waarde van activa (zoals aandelen). Als gevolg van deze verhoogde onzekerheid zal de marktprijs van dergelijke activa meer fluctueren doordat investeerders sterker zullen reageren op nieuwe informatie (Hakkio & Keeton, 2009). Doordat de marktprijzen van activa (en dus

aandelenprijzen) sterker reageren op nieuwe informatie tijdens een financiële crisis, bestaat er een sterker motief om positieve informatie te publiceren tijdens een financiële crisis. Managers hebben dan dus relatief gezien een sterker motief voor income-increasing earnings management om de informatie positiever te laten lijken tijdens een financiële crisis. Het motief voor earnings management kan nog sterker zijn vanwege de druk op managers om hun baan te behouden (job security) vanwege de ongunstige arbeidsmarkt tijdens een economische crisis (Healy & Wahlen, 1999; Mankiw, 2010).

De belangrijkste in deze paragraaf besproken motieven, theorieën of bevindingen en het effect daarvan op earnings management tijdens een crisis staan hierna nogmaals opgesomd in Tabel 3.1.

(17)

Tabel 3.1: Kapitaalmarktmotieven, theorieën of bevindingen uit paragraaf 3.1.1 en het effect daarvan op EM tijdens crises2

Naast de drie eerder genoemde drempelwaarden (te alle tijde een winst rapporteren, winst van een vorige vergelijkbare periode en winstverwachtingen van analisten) streven managers nog naar een andere drempelwaarde van de winst. Die drempelwaarde betreft de hoeveelheid winst vanaf waar de

2

Een motief voor meer earnings management in een bepaalde richting hoeft niet te betekenen dat er ook daadwerkelijk meer earnings management plaatsvindt. Bijvoorbeeld, meer income-increasing earnings management kan zich ook uiten via

minder income-decreasing earnings management. De totale hoeveelheid earnings management (ongeacht de richting), dus of

er meer of minder earnings management plaatsvindt tijdens een crisis, hoeft hier in dat geval dus niet altijd parallel aan te lopen. Deze opmerking is van overeenkomstige toepassing op de andere samenvattende tabellen (3.2, 3.3, 3.4, 3.5, 4.1, 5.1 en 6.1).

16

(18)

manager in aanmerking komt voor een bonus (Healy, 1985; Healy & Wahlen, 1999). De motieven rondom (bonus)compensatiecontracten van managers en de implicaties daarvan tijdens een crisis worden later apart behandeld in paragraaf 3.2.1.

Naast de in deze paragraaf besproken ‘ordinary’ kapitaalmarktmotieven, zijn er ook nog motieven voor earnings management voorafgaand aan ‘extraordinary’ kapitaalmarkttransacties. Deze zijn het onderwerp van de volgende paragraaf.

(19)

3.1.2 Extraordinary incentives

Zoals gezegd zijn extraordinary incentives de motieven voor earnings management rondom bepaalde specifieke of ‘buitengewone’ kapitaalmarkttransacties. Een tweetal extraordinary incentives en hun implicaties tijdens een crisis worden achtereenvolgens besproken. Ten eerste het motief voor earnings management voorafgaand aan een beursintroductie van een onderneming, ook wel een initial public offering (IPO) genoemd (paragraaf 3.1.2.1). Ten tweede het motief voor earnings management voorafgaand aan een management buyout (paragraaf 3.1.2.2).

3.1.2.1 Initial Public Offering (IPO)

Een eerste extraordinary incentive voor earnings management is die voorafgaand aan de

beursintroductie van een onderneming (initial public offering of IPO). Ten tijde van de IPO bestaan er geen marktbepaalde prijzen voor de IPO-aandelen (Friedlan, 1994). In plaats daarvan worden op accounting gebaseerde maatstaven (opgenomen in een prospectus) gebruikt om de aandelen te waarderen (Roosenboom, van der Goot & Mertens, 2003). Deze accountingmaatstaven helpen investeerders om te bepalen hoeveel zij bereid zijn te betalen voor de IPO-aandelen. Om zoveel mogelijk vermogen binnen te halen, hebben managers dan ten tijde van een beursintroductie een motief voor income-increasing earnings management (Roosenboom et al., 2003).

In de context van de Aziatische crisis onder IPO’s in Maleisië vinden Ahmad-Zaluki, Campbell & Goodacre (2011) bewijs dat er sprake is van een significante stijging in income-increasing earnings management voorafgaand aan IPO’s tijdens die crisis. Een reden hiervoor is het mogelijk maken om een IPO daadwerkelijk plaats te kunnen laten vinden in een financieel

problematische periode (Ahmad-Zaluki et al., 2011). Zoals ook al uit de kenmerken van een financiële crisis in paragraaf 2.2 naar voren kwam, is een crisis niet de meest gunstige periode voor een

aandelenuitgifte doordat investeerders hogere rendementen zullen eisen (Hakkio & Keeton, 2009). Het is echter niet zeker of deze resultaten uit Maleisië direct te generaliseren zijn naar een andere context. Het valt te beargumenteren dat des te langer een bedrijf bestaat, des te waarschijnlijker het is dat er sprake is van een solide business model met minder informatieasymmetrie wat wijst op een lagere behoefte en/of minder mogelijkheden voor earnings management (Ahmad-Zaluki et al., 2011). Dit suggereert dat er een negatieve relatie bestaat tussen earnings management en de leeftijd van een bedrijf (Ahmad-Zaluki et al., 2011). De gemiddelde leeftijd van de bedrijven in de steekproef in de context van de Aziatische crisis in Maleisië is 11 jaar. De gemiddelde leeftijd voordat

Nederlandse bedrijven naar de beurs gaan is echter 35 jaar (Roosenboom et al., 2003). In dat geval zijn de resultaten waarschijnlijk niet te generaliseren naar Nederland. De resultaten zijn op basis van dit criterium waarschijnlijk wel te generaliseren naar de Verenigde Staten. In de Verenigde Staten ligt het gemiddelde rond de 9 jaar (Teoh, Wong & Rao, 1998). Desondanks valt de generaliseerbaarheid te betwijfelen. Volgens Saleh & Ahmed (2005) zijn jaarrekeninggebruikers in Maleisië minder waarschijnlijk in staat om earnings management te doorzien vanwege een gebrek aan technische

(20)

kennis en het ontbreken van een ontwikkelde kapitaalmarkt. Daarnaast zijn organisaties in Maleisië veelal gekenmerkt door minder transparantie en governance (Saleh & Ahmed, 2005). Dit geeft managers in Maleisië meer motieven en/of mogelijkheden om earnings management toe te passen.

In tegenstelling tot Ahmad-Zaluki et al. (2011) komen Ball & Shivakumar (2008) tot de conclusie dat IPO-bedrijven geen gebruik maken van earnings management ten tijde van de IPO maar conservatief rapporteren. Zij schrijven dit toe aan de hogere eisen van jaarrekeninggebruikers die worden gesteld aan de kwaliteit van de rapportage met als gevolg meer toezicht en controle door accountants en anderen (Ball & Shivakumar, 2008). Toezicht (monitoring) beperkt dus de mogelijkheden voor earnings management. Een crisis gaat veelal gepaard met meer en strenger

toezicht door accountants, schuldeisers en andere stakeholders vanwege de hoge mate van onzekerheid en de ongunstige financiële situaties van organisaties (Chia et al., 2007). Er is al meer toezicht bij een IPO op zichzelf, maar er valt dus waarschijnlijk nog meer toezicht te verwachten bij een IPO tijdens een crisis. De rol van toezicht tijdens een crisis komt later nog uitgebreid aan bod in paragraaf 5.1.

De belangrijkste in deze paragraaf besproken motieven, theorieën of bevindingen omtrent IPO’s en het effect daarvan op earnings management tijdens een crisis zijn hierna nogmaals opgesomd in Tabel 3.2. In de volgende paragraaf 3.1.2.2 wordt verder ingegaan op earnings management rondom een tweede ‘extraordinary’ transactie: management buyouts.

Tabel 3.2: Motieven, theorieën of bevindingen omtrent IPOs uit paragraaf 3.1.2.1 en het effect daarvan op EM tijdens crises

(21)

3.1.2.2 Management Buyout (MBO)

Een tweede extraordinary incentive voor earnings management is die voor earnings management voorafgaand aan een management buyout (MBO). Een MBO is de overname van een onderneming (die meestal deel uitmaakt van een grotere groep) door het management die in die onderneming werkzaam is. De financiering vindt meestal plaats aan de hand van een gedeelte zelf ingebracht kapitaal, maar grotendeels door middel van durfkapitaal en vreemd vermogen (Wright & Robbie, 1996). Crises en recessies leiden tot een toename van het aantal MBO-transacties doordat organisaties geconfronteerd worden met de druk om te herstructureren (Wright, Robbie, Chiplin & Albrighton, 2000). Managers hebben de rol om aandeelhouders te vertegenwoordigen en dus de best mogelijke overnameprijs zien te vinden, maar uit eigen belang hebben zij het motief een zo laag mogelijke prijs te betalen. In dat geval hebben managers motieven om de earnings te verlagen om een minder gunstig beeld van de organisatie te geven om daarmee een lagere overnameprijs te kunnen bedingen (Perry & Williams, 1994).

DeAngelo (1986) onderzocht de hypothese van income-decreasing earnings management onder 64 Amerikaanse beursgenoteerde bedrijven die zich hadden voorgenomen een MBO-transactie te ondergaan. In haar onderzoek naar veranderingen in accruals is echter geen bewijs gevonden om de hypothese aan te nemen. Perry & Williams (1994) deden eenzelfde onderzoek onder 175 MBO-gevallen. Daaruit is gebleken dat voorafgaand aan een MBO de discretionary accruals wel negatief waren. Dit duidt dus wel op income-decreasing earnings management voorafgaand aan een MBO. Perry & Williams (1994) proberen het verschil tussen hun conclusie en die van DeAngelo (1986) te verklaren. Vergelijking van de datasets wijst erop dat de bedrijven in de twee datasets konden zijn blootgesteld aan verschillende economische omgevingen (wat deze exacte verschillen zijn, doen zij geen verdere uitspraak over). Bovendien is het mogelijk dat de bedrijven in DeAngelo’s steekproef onder strenger toezicht stonden dan de bedrijven uit de steekproef van Perry & Williams (1994) vanwege aanwijzingen dat deze bedrijven financiële problemen of slechte groeivooruitzichten hadden (Perry & Williams, 1994). Strenger toezicht limiteert namelijk de mogelijkheid voor het management om earnings management toe te passen (Chia et al., 2007). Toezicht (monitoring) beperkt dus de mogelijkheden voor earnings management. Zoals gezegd komt de rol van toezicht tijdens een crisis later nog uitgebreid aan bod in paragraaf 5.1.

Zoals zojuist al is aangegeven worden MBO’s voornamelijk gefinancierd met behulp van vreemd vermogen (leningen) (Wright & Robbie, 1996). De huidige marktomstandigheden hebben een invloed op het interestpercentage van deze leningen. Bovendien nemen de financieringskosten toe als de uitlener de kans groot acht dat de lening niet terug betaald zal worden, daardoor zal deze een hoger interestpercentage vragen (Mankiw, 2010). De uitlener wil namelijk vergoed worden voor het risico dat hij loopt. Managers hebben een motief om de financieringskosten te minimaliseren, door de perceptie van potentiële externe financiers over de waarde van de onderneming hoog te houden (Fischer & Louis, 2008). Door hogere gerapporteerde earnings zal de uitlener de kans minder groot

(22)

achten dat de lening niet terug zal worden betaald, waardoor het interestpercentage lager zal zijn. Om deze reden heeft het management van de organisatie een motief om income-increasing earnings management toe te passen (Fischer & Louis, 2008). Fischer & Louis (2008) nemen deze tweede financieringskostenhypothese aan: zij komen in hun onderzoek tot de conclusie dat managers die bij een MBO het meest gebruik maken van externe financiering geneigd zijn om minder negatieve abnormale accruals te rapporteren. Deze twee tegengestelde motieven kan ook de reden zijn waarom DeAngelo (1986) geen bewijs kon vinden dat er income-decreasing earnings management

voorafgaand aan een MBO plaatsvindt.

Het management heeft in dit geval dus twee motieven die vragen om een conflicterende handeling: de eerste vraagt naar income-decreasing en de tweede naar income-increasing earnings management. Het is echter waarschijnlijk dat managers tijdens een crisis een sterker motief hebben voor de financieringskostenhypothese; dus een sterker motief voor income-increasing earnings management. De redenering is als volgt. Zoals was besproken in paragraaf 2.2, is een toename van informatieasymmetrie tussen kredietverstrekkers en leners (of kopers en verkopers) van financiële activa een kenmerk van een financiële crisis (Hakkio & Keeton, 2009; Trombetta & Imperatore, 2014). Als gevolg van deze informatieasymmetrie zijn banken minder bereid om uit te lenen. Dit heeft als gevolg dat het interestpercentage op nieuwe leningen toeneemt of dat er een verhoging van de kredietvoorwaarden plaatsvindt die worden gesteld om voor een lening in aanmerking te komen (Hakkio & Keeton, 2009; Trombetta & Imperatore, 2014). Dit maakt het lastiger voor organisaties om aan leningen te komen en daarnaast wordt het vanwege de hogere rente duurder om te lenen tijdens een financiële crisis. Om tijdens een crisisperiode toch een lening te kunnen bewerkstelligen hebben managers in dat geval relatief meer baat bij positievere accountingcijfers. Dit hoeft echter niet te betekenen dat er ook daadwerkelijk income-increasing earnings management wordt gebruikt tijdens een crisis. Meer baat hebben bij positievere accountingcijfers kan ook betekenen dat managers ervoor kiezen om geen of minder income-decreasing earnings management toe te passen. Oftewel, dat zij minder negatieve abnormale accruals rapporteren tijdens een crisis dan onder normale economische condities. Doordat dit motief zich kan uiten via zowel een toename van income-increasing earnings management als een afname van income-decreasing earnings management, is de relatieve hoeveelheid earnings management (ongeacht de richting) tijdens een crisis ten opzichte van een normale periode lastig om a priori vast te stellen3. Er valt enkel een uitspraak te doen over het relatieve gebruik van de richting in earnings management: relatief meer income-increasing earnings management tijdens een crisis ten opzichte van een non-crisisperiode.

3

Factoren zoals strenger toezicht en een hoger risico op rechtszaken tijdens een crisis zijn wel factoren die zorgen voor minder earnings management tijdens een crisis, wat dus zou leiden tot relatief minder earnings management tijdens een crisis. Deze factoren worden besproken in respectievelijk paragraaf 5.1 en paragraaf 5.2.

21

(23)

De belangrijkste in deze paragraaf besproken motieven, theorieën of bevindingen omtrent management buyouts en het effect daarvan op earnings management tijdens een crisis zijn opgenomen in Tabel 3.3.

Tabel 3.3: Motieven, theorieën of bevindingen omtrent management buyouts uit paragraaf 3.1.2.2 en het effect daarvan op

EM tijdens crises

In de afgelopen paragrafen is ingegaan op de verschillende kapitaalmarktmotieven voor earnings management en hun implicaties tijdens crises. De volgende paragrafen gaan dieper in op de tweede categorie van motieven zoals beschreven in Healy & Wahlen (1999): de contractmotieven voor earnings management (en hun implicaties tijdens crises).

3.2 Contractmotieven

Een tweede categorie van motieven voor earnings management betreft de contractmotieven. Met betrekking tot contracten hebben managers ook motieven voor earnings management. Dit komt doordat de verschillende soorten contracten tussen de organisatie en haar stakeholders vaak regelingen bevatten waarin gebruik wordt gemaakt van accountingcijfers van de organisatie. Het eerste soort contract betreft de compensatiecontracten voor managers, waarbij de (bonus)compensatie van een manager veelal afhankelijk is van het winstcijfer van de organisatie (Healy, 1985; Healy & Wahlen,

(24)

1999). Het tweede soort contract is een leencontract. Leencontracten worden afgesloten tussen organisaties en haar schuldeisers om managers te limiteren in hun acties die positief zijn voor

aandeelhouders maar negatief zijn voor de schuldeisers (Healy & Wahlen 1999). Er zijn dan bepaalde voorwaarden aan de organisatie gesteld, vastgelegd in debt covenants. Op basis van de debt covenant-hypothese hebben managers het motief om keuzes te maken die de kans op schending van zo’n covenant minimaliseren (Dichev & Skinner, 2002). De volgende paragrafen gaan dieper in op de motieven voor earnings management bij deze twee contractsoorten en de rol daarvan tijdens een crisis. Als eerste de (bonus)compensatiecontracten voor managers in paragraaf 3.2.1. Vervolgens de

leencontracten (debt covenants en debt restructuring) in paragraaf 3.2.2. 3.2.1 (Bonus)compensatiecontracten voor managers

Zoals zojuist al werd aangegeven hangt de hoogte van de (bonus)compensatie voor managers vaak af van de hoogte van de winsten van de organisatie (Healy, 1985; Healy & Wahlen, 1999). Dit geeft de manager een motief voor income-increasing earnings management om zijn (bonus)compensatie te maximaliseren. Healy (1985) herkent echter dat managers met betrekking tot hun compensatie niet altijd enkel een motief hebben voor income-increasing earnings management. Managers kunnen met betrekking tot hun compensatie ook een motief hebben voor income-decreasing earnings management. Als de winsten bijvoorbeeld zo laag zijn dat de manager zelfs met toepassing van income-increasing earnings management de bonustarget niet weet te halen, dan kan een manager het motief hebben voor income-decreasing earnings management (Healy, 1985). Door de winsten van de huidige periode te verlagen is de kans groter dat de target in de toekomst wel wordt gehaald (vanwege de accrual reversal in de toekomst). Dit komt overeen met de big bath-strategie van earnings management. Daarnaast, wanneer de winsten van de huidige periode al hoog zijn en de bonustarget al is gehaald, heeft de manager ook het motief om de (voor dit doel te hoge) winsten te verlagen. Hierdoor wordt de kans groter dat de target in de toekomst ook wordt gehaald (Healy, 1985).

Empirisch onderzoek doorLin & Shih (2002) naar de relatie tussen earnings management en de groei van het reëel bbp ondersteunt de bonushypothese van Healy (1985). De steekproef bestaat uit gegevens van 513 organisaties in de periode 1989-1993 (inclusief een recessie in het derde kwartaal van 1990 tot en met het eerste kwartaal van 1991). Volgens Lin & Shih (2002) zou de theorie van Healy (1985) voorspellen dat er income-decreasing earnings management zou worden gebruikt tijdens kwartalen met zeer zwakke economische groei (oftewel crisis; wanneer de winsten over het algemeen laag zijn) of sterke economische groei (wanneer de winsten over het algemeen hoog zijn), en dat er vaker income-increasing earnings management zou worden gebruikt tijdens kwartalen met een gematigde groei van de economie. De empirische resultaten bevestigen deze voorspelling: voornamelijk negatieve accruals in kwartalen gekenmerkt door zeer zwakke groei (crisis) en zeer sterke groei van het reëel bbp, en positieve accruals in kwartalen met een gematigde bbp-groei.

(25)

De relatie heeft de vorm van een omgekeerde U. Figuur 3.1 geeft deze relatie tussen de richting van earnings management en economische groei schematisch weer.

Figuur 3.1: Relatie EM en economische groei volgens Lin & Shih (2002) o.b.v. bonushypothese Healy (1985)

De relatie tussen de richting van earnings management en economische groei zoals volgt uit empirisch onderzoek van Lin & Shih (2002) op basis van de bonushypothese van Healy (1985). Onder zwakke economische groei wordt ook

economische krimp verstaan, dit representeert een crisis.

Op basis van het onderzoek van Lin & Shih (2002) en de link met de bonushypothese is de verwachting dat er tijdens crises vooral gebruik wordt gemaakt van income-decreasing earnings management. Er is dus bewijs over de richting van earnings management tijdens een crisis (namelijk income-decreasing), maar niet zozeer over de relatieve hoeveelheid earnings management tijdens een crisis. Het is ook niet zeker of de resultaten van het onderzoek van Lin & Shih (2002) te generaliseren zijn naar andere economische crises. Zoals bij de bespreking van de kenmerken van een crisis ook al naar voren kwam, is geen enkele crisis exact hetzelfde als een andere crisis (Trombetta & Imperatore, 2014). Bij de recente crisis van 2008-2009 ontstond bijvoorbeeld een flinke kritiek op de bonussen van managers, voornamelijk van financiële instellingen (ook wel aangeduid als de ‘bonuscultuur’; Seager & Wearden, 2008).Het is mogelijk dat deze kritiek invloed heeft gehad op de motieven van managers voor earnings management rondom compensatiecontracten, en dus invloed op het gebruik van

earnings management rondom compensatiecontracten tijdens die crisis. Daarnaast zijn er ook onderzoeken verricht (in een context zonder crisis) met resultaten die niet consistent zijn met de bonushypothese van Healy (1985). Gaver, Gaver & Austin (1995) komen bijvoorbeeld tot resultaten die eerder consistent zijn met income smoothing dan met de bonushypothese van Healy (1985).

(26)

Holthausen, Larcker & Sloan (1995) vinden geen bewijs dat er income-decreasing earnings

management plaatsvindt wanneer de winsten onder de minimumtarget liggen, enkel wanneer de bonus al op een maximum zit.

Een ander argument over earnings management omtrent compensatiecontracten tijdens crises is er een op basis van relative performance evaluation: als managers worden gecompenseerd door de prestaties van de manager te vergelijken met de prestaties van anderen (Cohen & Zarowin, 2007). Er valt dan te beargumenteren dat managers ook een sterker motief hebben om positieve resultaten te laten zien wanneer andere organisaties goed presteren. In dat geval hebben managers een sterker motief voor income-increasing management als de economie als geheel goed presteert (Cohen & Zarowin, 2007). Het motief voor income-increasing earnings management tijdens een crisis is dan dus zwakker dan tijdens economisch goede tijden.

De belangrijkste in deze paragraaf besproken motieven, theorieën of bevindingen omtrent (bonus)compensatiecontracten en het effect daarvan op earnings management tijdens een crisis zijn hierna nogmaals opgesomd in Tabel 3.4.

Tabel 3.4: Motieven, theorieën of bevindingen omtrent (bonus)compensatiecontracten uit paragraaf 3.2.1 en het effect

daarvan op EM tijdens crises

(27)

De in deze paragraaf besproken (bonus)compensatiecontracten voor managers leveren een eerste contractmotief voor earnings management. Een tweede soort contract betreft de leencontracten. Het motief voor earnings management rondom leencontracten en hun implicaties tijdens crises is het onderwerp van de volgende paragraaf (3.2.2).

3.2.2 Leencontracten (debt covenants en debt restructuring)

Leencontracten worden afgesloten tussen organisaties en haar schuldeisers om managers te limiteren in hun acties die positief kunnen zijn voor aandeelhouders maar negatief zijn voor de schuldeisers (Healy & Wahlen 1999). Er zijn dan bepaalde voorwaarden aan de organisatie gesteld, vastgelegd in debt covenants. Voorbeelden van regelingen in convenanten zijn bepaalde eisen voor op accounting gebaseerde ratio’s (zoals debt-to-equity ratio), eisen voor een minimum aan werkkapitaal, maar bijvoorbeeld ook beperkingen op dividenduitkeringen of beperkingen op het aangaan van andere schulden (Sweeney, 1994). Schending van een debt covenant geeft de uitlener bijvoorbeeld de mogelijkheid om de looptijd van een schuld te verkorten of de schuld direct opeisbaar te maken (Sweeney, 1994). Op basis van de debt covenant-hypothese hebben managers motieven om keuzes te maken die de kans op schending van zo’n convenant minimaliseren (Dichev & Skinner, 2002). Dit zou dus duiden op een motief voor income-increasing earnings management. De resultaten van het

onderzoek van Sweeney (1994) ondersteunen deze covenant-hypothese van income-increasing earnings management tijdens een periode onder normale macro-economische omstandigheden. Volgens Johl, Jubb & Houghton (2003) is het in dat geval echter onwaarschijnlijk dat organisaties tijdens een crisis gebruik maken van income-increasing earnings management. Tijdens een crisis zijn schuldeisers en regelgevers zich er van bewust dat er eerder sprake zal zijn van financiële problemen, met als gevolg dat het waarschijnlijker is dat zij income-increasing earnings management kunnen doorzien (Johl et al., 2003). Als managers in dat geval een poging doen om de convenanten te omzeilen of anderzijds de financiële problemen te verbergen, dan kan dat ten koste gaan van hun geloofwaardigheid bij kredietverstrekkers. Dit schaadt de positie van de organisatie in het geval van eventuele debt restructuring (zie hierna) of bij het verkrijgen van nieuwe financiering (Johl et al., 2003). Organisaties hebben in dit geval een zwakker motief voor income-increasing earnings management tijdens crises.

Met betrekking tot leencontracten bestaat er bovendien een motief voor income-decreasing earnings management, namelijk income-decreasing earnings management voorafgaand aan de herziening van een leencontract (debt restructuring) als gevolg van het niet kunnen terugbetalen van de schuld of een schending van een debt covenant (Saleh & Ahmed, 2005). Organisaties hebben een motief voor income-decreasing earnings management om concessies te krijgen van schuldeisers (tijdens debt renegotiation en restructuring) zodat de organisatie haar financiële problemen te boven kan komen, iets wat voordelig is voor zowel de organisatie als de schuldeiser (Saleh & Ahmed, 2005). Leningverstrekkende banken hebben veelal de optie om concessies te weigeren om vervolgens de

(28)

liquidatie van bepaalde activa (onderpanden) te eisen, maar de neiging voor banken om dit te doen is lager tijdens een crisis doordat de realisatiewaarde van die activa tijdens een crisis of recessie

waarschijnlijk laag is (Shleifer & Vishny, 1992; Saleh & Ahmed, 2005). Managers hebben tijdens een crisis dan een sterker motief voor income-decreasing earnings management omdat zij zich ervan bewust zijn dat er sprake is van een crisis en dat de schuldeisers minder waarschijnlijk ingrijpende maatregelen of sancties zullen ondernemen vanwege die lagere realisatiewaarde van het onderpand tijdens een crisis (Saleh & Ahmed, 2005). Door de lagere realisatiewaarde van het onderpand tijdens een crisis zijn managers in staat om meer concessies af te dwingen door meer income-decreasing earnings management toe te passen. Dit gebruik van income-decreasing earnings management moet uiteraard plaatsvinden tot aan een bepaalde grens, namelijk de grens waarbij het voor de bank even gunstig is om concessies te doen als om het onderpand te liquideren. Als vanaf die grens de earnings nog lager worden gestuurd dan zal de bank overgaan op liquidatie van het onderpand. Zelfs als dit earnings management wordt ontdekt door de schuldeiser, zal dit waarschijnlijk worden gedoogd door de schuldeiser doordat zowel de schuldeiser als de organisatie baat hebben bij het overleven van de organisatie als gevolg van de herstructurering van de lening (Saleh & Ahmed, 2005). Consistent met deze bevindingen zijn de resultaten uit het onderzoek van Saleh & Ahmed (2005) onder Maleisische bedrijven tijdens de Aziatische financiële crisis van 1997. De resultaten laten significant negatieve discretionary accruals zien tijdens de onderhandelingen voorafgaand aan debt restructuring. Dit wijst op income-decreasing earnings management tijdens de crisis. Desalniettemin is het volgens hen mogelijk dat de hoogte van deze negatieve discretionary accruals werd beïnvloed door de accrual reversal als gevolg van income-increasing earnings management in de jaren hieraan voorafgaand (wellicht met het doel om schending van een debt covenant te voorkomen, zoals besproken aan het begin van deze paragraaf).

Onder dezelfde context, Maleisische bedrijven tijdens de Aziatische financiële crisis, vinden Ahmed, Godfrey & Saleh (2008) bovendien dat negatieve discretionary accruals van bedrijven tijdens onderhandelingen voorafgaand aan debt restructuring leiden tot een hogere marktwaarde van het eigen vermogen dan bedrijven met negatieve discretionary accruals die geen debt restructuring ondergaan. Deze resultaten suggereren dat investeerders een hogere waarde hechten aan de kans dat negatieve accruals zullen leiden tot concessies van schuldeisers (Ahmed et al., 2008). Een nadeel van beide streekproeven is dat de bevindingen wellicht niet te generaliseren zijn naar andere crises of landen. Zoals bij de bespreking van initial public offerings (IPO’s) in paragraaf 3.1.2.1 ook al werd aangegeven, zijn jaarrekeninggebruikers in Maleisië minder waarschijnlijk in staat om earnings management te doorzien vanwege een gebrek aan technische kennis en het ontbreken van

ontwikkelde kapitaalmarkt (Saleh & Ahmed, 2005). Daarnaast zijn organisaties in Maleisië veelal gekenmerkt door minder transparantie en governance (Saleh & Ahmed, 2005). Dit geeft managers in Maleisië een sterker motief en/of mogelijkheden om earnings management toe te passen.

(29)

De belangrijkste in deze paragraaf besproken motieven, theorieën of bevindingen omtrent leencontracten en het effect daarvan op earnings management tijdens een crisis zijn hierna nogmaals samengevat in Tabel 3.5. Naast motieven zijn er ook demotiverende factoren (disincentives) voor earnings management. Deze factoren en hun implicaties tijdens crises zijn het onderwerp van de hiernavolgende paragraaf 4.

Tabel 3.5: Motieven, theorieën of bevindingen omtrent leencontracten uit paragraaf 3.2.2 en het effect daarvan op EM

tijdens crises

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

SAMENVATTING: In dit onderzoek wordt de invloed onderzocht van de financiële crisis op de relatie tussen Earnings Management (EM) en Corporate Social Responsibility (CSR) in de

Op basis van deze resultaten kan er niet geconcludeerd worden dat ondernemingen negatieve abnormale kortlopende werkkapitaalaccruals toepassen in het tweede jaar dat

Daarnaast had Barton (2001) in zijn onderzoek de discretionaire accruals absoluut gemaakt. Uit Vergelijking 1 blijkt dat de controle variabele Big4 een negatieve

contracting perspectief). Uit het literatuuronderzoek is mij gebleken dat er verscheidene onderzoeken zijn gedaan naar het effect van de invoering van IFRS op de omvang van

Ook is het zo dat algemene ziekenhuizen en universitaire medische centra over de drie jaren meer resultaat verlagende earnings management hebben toegepast en

De Ontslagregeling bevat een uitzondering op dit artikel in zoverre dat de toestemming om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op te zeggen op grond van artikel 7:669 lid

Article citation: María-Laura Franco-García, Juan-Luis Sherwell and Aard Groen, (2013) "Private-public strategies for sustainable regional development (3rd Greening of

Company’s reaction to positive eWOM and its effect on brand attitude and virality, mediated by skepticism, trust in the brand and brand warmth.. Elisabeth Carolina van