• No results found

Tussen de regels door : over de invloed van institutionele en sociale regels op de hulpverlening aan spookjongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tussen de regels door : over de invloed van institutionele en sociale regels op de hulpverlening aan spookjongeren"

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tussen de regels door

Over de invloed van institutionele en sociale regels op de

hulpverlening aan spookjongeren

Veerle Pieters - 10534326

Masterscriptie

Culturele Antropologie – Applied track

GSSS

Universiteit van Amsterdam

Supervisor: Rob van Ginkel

Tweede lezers: Vincent de Rooij en Alex Strating

24637 woorden

28-06-2017 Amsterdam

Veerlepieters95@gmail.com

(2)
(3)

2

Plagiaat verklaring

Ik heb de UvA regels ten aanzien van fraude en plagiaat gelezen en begrepen [http://student.uva.nl/mcsa/az/item/plagiarism-and-fraud.html?f=plagiarism]. Ik verklaar dat dit geschreven werkstuk volledig mijn eigen werk is, dat ik alle bronnen die ik heb gebruikt zorgvuldig en correct heb aangegeven, en dat ik volgens de regels heb geciteerd. Ik heb dit werkstuk, in deze of gewijzigde versie, niet eerder ingediend voor een ander vak of als onderdeel van een ander werkstuk.

(4)
(5)

4

Abstract

In deze thesis wordt de invloed van regels op de werkwijze van hulpverleners en het verloop van het hulpverleningstraject aan spookjongeren in Amsterdam Nieuw-West beschreven. Er wordt hierbij verder ingegaan op de invloed van de vanuit de staat en gemeente opgelegde regels, op de invloed van het accepteren en afkeuren van specifiek gedrag van de jongeren en op hoe de hulpverleners zich opstellen tegenover deze institutionele en sociale regels. Aan de hand van interviews en participerende observatie binnen dit veld, wordt in deze thesis beargumenteerd dat de regels in de hulpverlening te beperkend zijn. Om de jongeren alsnog hulp te bieden moeten hulpverleners vindingrijkheid en flexibiliteit tonen. Dit blijkt het sleutelelement van succesvolle hulpverlening in een veld met beperkende regels. Daarnaast wordt laten zien dat hulpverleners door middel van een balans tussen een accepterende en directieve rol, als culturele gids fungeren om jongeren wegwijs te maken in de mainstream samenleving.

(6)
(7)

6

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 8

1.1 Achtergrond ... 9

1.2 Uitschrijven en herinschrijven ... 10

1.3 Hulpverlening, wie wil ze terug? ... 12

1.4 Toegang ... 13 1.5 Vragen ... 14 1.6 Antropologische relevantie ... 15 1.7 Methode ... 17 2. De context ... 18 2.1 De organisatie ... 18 2.2 De Pilot ... 19 3. Kritische raderen ... 21 3.1 Theorie ... 22 3.2 De spelregels ... 24 3.3 Regels in de praktijk ... 26

3.4 Hulpverlener als street-level bureaucraat ... 29

3.5 Kritiek of acceptatie ... 31

3.6 Conclusie ... 33

H4 Spelen met de regels ... 34

4.1 Mētis als smeermiddel ... 35

4.2 Ons kent ons en andere vormen van mētis in de hulpverlening ... 38

4.3 De macht en onmacht van de street-level bureaucraat ... 40

4.4 Onwil ... 42

4.5 Conclusie ... 43

H 5 De hulpverlener als culturele gids ... 45

5.1 Kapitaal ... 45

5.2 Overgang ... 48

5.3 Gebrekkig cultureel kapitaal in de praktijk ... 49

5.4 Cultural intermediary ... 51

5.5 Hulpverlener als brug tussen ‘twee’ culturen ... 52

5.6 Back en Front Region ... 55

5.7 Sekse ... 59

5.8 Conclusie ... 61

(8)

7

6.1 Institutionele regels ... 62

6.2 Gedragsregels... 65

6.3 Aanbeveling/waarschuwing ... 66

(9)

8

1. Inleiding

In de laatste paar jaar is er steeds meer aandacht voor ‘spookjongeren’. In kranten wordt er bijna maandelijks een artikel geplaatst en ook vanuit de gemeente zijn onderzoeken uitgevoerd naar deze doelgroep. De betekenis van het fenomeen wil echter nog wel eens verschillen. Hier ga ik uit van de definitie die door de gemeente en door de gemeente gestuurde hulpverleners wordt gehanteerd. Een spookjongere is een jongere, vrouw of man, van 18-27 jaar die is uitgeschreven bij de Basisregistratie Personen of burgerregister. Dit betekent dat haar of zijn persoonsgegevens, zoals naam, leeftijd, beroep en scholing, niet gekoppeld zijn aan een adres. De term spookjongere, met de huidige definitie, is relatief nieuw, maar het fenomeen bestaat al veel langer. Eerder stond de spookjongere bekend als bankhopper, dak- of thuisloze of systeemmijder. Een jongere zonder inschrijving bij de Basisregistratie Personen is buiten beeld van de gemeente, overheid, scholen, het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en onderwijs en leerplicht. Dit heeft kwalijke gevolgen. Voor veel zaken waar dagelijks gebruik van gemaakt wordt, is direct of indirect een burgerregistratie vereist. Het aanvragen van een nieuw identiteitsbewijs, een uitkering of een zorgverzekering kan niet zonder burgerregistratie. Ook inschrijven bij een opleiding of nieuwe baan gaat vaak niet of erg moeizaam zonder dit bureaucratische gegeven. Het lijkt onwaarschijnlijk dat je vrijwillig in een situatie als deze wil belanden. Toch hebben er in Amsterdam Nieuw-west in 2015 zeker 157 jongeren uitgeschreven gestaan.1 In heel Nederland zijn dit er nog veel meer. Verschillende gemeentes passen daarom verschillende manieren toe om de jongeren te helpen.

In deze scriptie zal ik ingaan op de hulp die in Amsterdam Nieuw-West aan deze doelgroep wordt aangeboden, meer specifiek vanuit de organisatie Streetcornerwork. Met deze organisatie worden de resultaten van dit onderzoek gedeeld. Ik sluit deze masterscriptie af met enkele aanbevelingen waardoor deze thesis van toegepaste aard is. In hoofdstuk 2 zet ik de context van mijn onderzoek uiteen en beschrijf ik de pilot Spookjongeren en de organisatie Streetcornerwork. Ik zal in hoofdstuk 3 verder ingaan op de regels die aan de hulpverlening van boven af worden opgelegd en beschrijven hoe deze invloed hebben op het gehele hulpverleningsproces aan de spookjongeren. Vervolgens richt ik me in hoofdstuk 4 specifiek op hoe de hulpverleners van Streetcornerwork met de regels spelen. Ik sluit in hoofdstuk 5 af door me te richten op het contact tussen de jongeren en hulpverleners en hoe dit invloed heeft op het slagen van de hulpverlening. Ook laat ik zien hoe de hulpverleners

1

(10)

9 balanceren tussen een accepterende en directieve rol jegens de jongeren. Uiteindelijk zal ik zo proberen mijn hoofdvraag te beantwoorden. Deze luidt als volgt: “Hoe beïnvloeden sociale en institutionele regels de werkwijze van hulpverleners bij het helpen van spookjongeren in Amsterdam Nieuw-West?”

In deze inleiding zal ik eerst iets verder uitweiden over specificaties van de doelgroep en de bijbehorende hulpverlening. Hierdoor ontstaat er een beter beeld van de problematiek in het veld en is de invalshoek van mijn scriptie beter te begrijpen. Hierna zal ik de antropologische relevantie van mijn onderzoek aantonen, door het onderwerp al kort in de literatuur in te bedden. Ik sluit af met het beschrijven van mijn vragen en ga dan ook verder in op de toegang tot de zorgverleners en de door mij gebruikte methodes.

1.1 Achtergrond

Om de motivaties van de jongeren en de aard van de hulpverlening te begrijpen, moet ik allereerst een schets geven van de afkomst van deze jongeren. Deze specifieke groep jongeren begeeft zich vooral in Nieuw-West, een stadsdeel gelegen buiten de ring van Amsterdam. Ze slapen hier niet altijd en komen soms uit een ander stadsdeel. Ze besteden hier echter wel grote delen van hun dag en zijn door deze affiniteit ook gevonden door hulpverlening. Een groot deel van de jongeren is daarnaast ook laagbegaafd en presteert op school slecht. Ze verzuim(d)en vaak en waren in plaats van in de schoolbanken meestal op straat te vinden. De meeste jongeren zijn van Marokkaanse komaf (53%), anderen van Nederlandse (18%) of Surinaamse (15%). De resterende 14% is verdeeld over meerdere verschillende etnische achtergronden (Bakker, Leenders & de Bood 2016).

Erg kenmerkend voor deze ongeregistreerde jongeren is het gebrek aan een sociaal netwerk. De jongeren hebben vaak geen (30%) of slecht contact met familie, die door hun migratieachtergrond toch al moeite hebben met meekomen in de maatschappij (Huiberts 2002; Pels 2003; de Jong 2007). Daarnaast hebben ze ‘foute’ vrienden die hen meesleuren in de criminele sector, of kampen met dezelfde problemen en daarom weinig oplossingen kunnen bieden (Bakker, Leenders & de Bood 2016).

(11)

10

1.2 Uitschrijven en herinschrijven

Uit een onderzoek vanuit Streetcornerwork, op een groep van 157 jongeren, bleek dat 40 procent van de jongeren door overheidsinstanties werd uitgeschreven.2 Hierbij worden instanties als Dienst uitvoering onderwijs (DUO) en Leerplicht bedoeld. Deze instanties schrijven de jongeren uit omdat het hen niet langer lukt om in contact te komen met desbetreffende jongeren. Het contact gaat veelal via brieven die worden gestuurd naar het adres waar de jongeren op dat moment zijn ingeschreven. Helaas openen de jongeren hun post zelden en worden dan zonder het zelf te weten uitgeschreven. Daarnaast gaat het bij deze jongeren vaak om tweede of derde uitschrijvingen. De jongeren hebben dan al via HVO-querido of de gemeente een tijdelijk briefadres mogen ontvangen, maar konden of wilden niet voldoen aan de voorwaarden die hierbij gesteld worden. Als resultaat werden de jongeren dan opnieuw uitgeschreven. Hoe meer gemeentelijke instanties worden gekoppeld aan Basisregistratie Personen, hoe meer kans er is op uitschrijving vanuit één van deze instanties (Bakker, Leenders & de Bood 2016).

Niet alleen instanties schrijven jongeren uit. 60 Procent van de uitschrijvingen wordt door de jongeren zelf, of hun ouders aangevraagd. Dit is volgens de jongeren zelf veelal om zo onvindbaar te worden voor verschillende instanties. Dit simplificeert het probleem echter. Er zijn altijd meerdere problemen die ten grondslag liggen aan een uitschrijving. In veel gevallen betreft dit schulden, schaamte, problemen met justitie en/of een slechte band met ouders of verzorgers. Veel jongeren wonen nog bij hun ouders in, terwijl zij hier niet ingeschreven staan. Dit gaat niet probleemloos. De jongeren begeven zich vaak in een financiële situatie die te wensen overlaat. Ze hebben al hoge schulden bij instanties of handschulden bij vrienden en familie. 45 Procent van de jongeren uit de pilot Spookjongeren had problematische schulden. Daarnaast is 10 procent van de jongeren in contact met politie. Ze hangen hele dagen op straat of op de bank in plaats van te werken of naar school te gaan (Kleijwegt 2014). Daarnaast hebben de jongeren vaak afstand genomen van de religie en cultuur van de ouders (Pels 2003; Kleijwegt 2014). De ouders krijgen zo het idee dat hun kinderen gefaald hebben. Na meerdere pogingen om de vrede te herstellen, lijkt de vaak beperkte leefruimte en de hoge druk op het gezinsinkomen de bovenhand te krijgen. Dit laatste vooral door de participatiewet die in 2015 in het leven is geroepen. Iedereen boven de 23 wordt nu geacht bij te dragen aan het inkomen van een huishouden. Mochten de ouders dan een uitkering hebben, dan worden ze hierin gekort zodra hun kinderen 23 worden. In

2

(12)

11 plaats van hun kinderen te vragen of ze bij kunnen dragen, heeft schaamte de overhand. Dit alles leidt uiteindelijk tot een uitschrijving van de jongeren. Dat wordt dan wel door de jongeren zelf gedaan, om zo klaar te zijn met het gezeur van ouders, dan wel door ouders die geen andere oplossing meer zien. Het komt daarnaast geregeld voor dat de ouders niet of onvoldoende capabel zijn om voor hun kind te zorgen. Dit gaat vaak samen met verstandelijke beperking of een GGZ-problematiek. Soms zijn de ouders zelfs volledig uit beeld (Bakker, Leenders & de Bood 2016).

In plaats van zich uit te schrijven, kan een jongere ook een eigen woning zoeken. Dit is echter in Amsterdam problematisch omdat er een gebrek aan goedkope huurwoningen is. Daarnaast zijn niet alle jongeren in staat op zichzelf te wonen en zouden daarom in een begeleid wonen traject moeten komen. Hier is echter hetzelfde gebrek en daarnaast zijn er lange wachtlijsten. Hierdoor blijven jongeren vaak hangen in hun eigen netwerk als het aankomt op huisvesting. Dit zet extra veel druk op deze relaties, waardoor er spanningen ontstaan. Door deze spanningen moeten de jongeren soms noodgedwongen het huis verlaten, zonder dat hier een alternatief voor is gevonden en kunnen ze niet meer op hun netwerk rekenen. Hierdoor komen de jongeren in een kwetsbare situatie terecht. Zo verblijven ze dan bijvoorbeeld op een plaats waar ze zich niet kunnen inschrijven of waar ze hun veiligheid riskeren. Vaak hoppen ze van adres naar adres (Bakker, Leenders & de Bood 2016).

Eenmaal uitgeschreven lijkt het leven in eerste instantie een stuk makkelijker. Doordat sociale instanties de jongeren niet meer kunnen vinden, lijken hun problemen tijdelijk verdwenen. Pas na verloop van tijd dienen complicaties zich aan. De jongeren kunnen geen kant op en leven van dag tot dag. Omdat werk krijgen vaak niet mogelijk is zonder adres, en een nieuwe opleiding ook niet gestart kan worden, zijn de jongeren gedwongen te leven van handschulden of van zwart werken. Ze verliezen overzicht op hun schulden omdat instanties hun hiervan niet meer op de hoogte kunnen houden, of de opeenstapeling van handschulden gewoonweg uit de hand loopt. Bij herinschrijving dienen de problemen zich pas echt aan. Doordat de jongeren uitgeschreven zijn, kunnen ze niet bewijzen enige regiobinding te hebben met de stad waarin ze zich begeven. Juist deze regiobinding is vereist voor toegang tot hulpverleningsinstanties. Zo komen ze bijvoorbeeld niet in aanmerking voor schuldhulpverlening of bepaalde woontrajecten. Ook ogenschijnlijk simpele dingen leveren complicaties op. De jongere heeft misschien wel jarenlang geen belastingaangifte gedaan en heeft daarnaast ook een leemte in haar of zijn curriculum vitae.

(13)

12

1.3 Hulpverlening, wie wil ze terug?

De groep uitgeschreven jongeren kampt niet alleen zelf met de problemen die het gevolg zijn van het gebrek aan een burgerregistratie. Ook de rijksoverheid en de gemeente ondervinden problemen. Deze jongeren betalen geen belasting, wat scheelt in de inkomsten van de staat. Omdat de jongeren daarnaast ook niet verzekerd zijn of een inkomstenbron hebben, kunnen ze bij ziekte eigen rekeningen niet betalen. De rekening wordt zo doorgeschoven naar de staat. Ook voor andere instanties kosten de jongeren veel geld. Zoals voorgenoemd hebben de meeste jongeren hoge schulden, deze stapelen zich ook op als de jongeren niet te vinden zijn. De instanties lopen een grote inkomstenbron mis. De jongeren kosten echter niet alleen geld. Ze hangen rond op straat, waardoor omwonenden overlast ervaren en zich soms onveilig voelen. Vanuit de staat en de gemeente bestaat er daarom de behoefte de jongeren weer in kaart te brengen en in te schrijven. Deze taak voeren verschillende hulpverleners al tijdenlang uit, want zoals genoemd, de groep bestaat al veel langer. De gemeente toonde desalniettemin pas in 2013 meer interesse voor de groep uitgeschreven jongeren. Vanaf toen werden er meerdere onderzoeken naar de doelgroep gestart. Streetcornerwork is een van de organisaties die zo’n onderzoek toebedeeld kreeg en daarnaast al jaren hulp biedt aan de doelgroep.

Streetcornerwork kan gezien worden als een doorverwijsorganisatie. Zij richt zich op

jongeren en verslaafden die door sociale en individuele problematiek de relatie met de samenleving of maatschappij dreigen te verliezen of al zijn verloren. Een deel van de medewerkers van Streetcornerwork zoekt op straat als veldwerkers contact met de doelgroepen. Het andere deel richt zich op doorverwezen cliënten, vanuit scholen, andere hulpverleners en de gemeente, of op jongeren en verslaafden die zelf contact zoeken via het contactformulier op hun website. Ik heb me in mijn thesis enkel gericht op de hulpverlening aan jongeren, en specifiek ongeregistreerde jongeren. Desalniettemin is de aard van de jongerenhulpverlening vaak dezelfde. Voor jongeren van 16 tot 23 jaar wordt vaak de Intensieve Preventieve Aanpak (IPA) gehanteerd. Dit is specifiek voor jongeren die niet schoolgaand en daarnaast ook werkloos zijn en van wie het gedrag dusdanig risico’s vertoont dat er gevaar is voor permanente uitsluiting van de samenleving. De werkwijze van IPA kenmerkt zich door het outreachend karakter.3 De doelgroep wordt benaderd in eigen leefomgeving door middel van een actieve contactlegging. De jongere wordt daarnaast gestimuleerd zelf mee te denken en actie te ondernemen.

3

(14)

13

1.4 Toegang

Ik kan niet ontkennen dat het verloop van mijn veldwerk anders ging dan van tevoren gehoopt. Ik ging met frisse moed en goede zin mijn veldwerkperiode in, maar werd na de eerste maand al op de feiten gewezen. Ik had gepland me in het veldwerk vooral op jongeren te richten. Via Streetcornerwork zou ik met de jongeren in contact worden gebracht. Dit zou lastig worden, maar een paar jongeren zouden me misschien wel willen spreken, werd me de eerste week van mijn veldwerk verteld. Een beeld begon zich te vormen. Ik zou life histories afnemen, de straten afstruinen samen met de jongeren en lange interviews afnemen met kopjes koffie en taart. Ik had niet verwacht dat ik ze makkelijk te spreken kreeg, en had me voorbereid op vooral afwijzingen. Toch beeldde ik me een handjevol jongeren in dat me langzaam maar zeker steeds meer ging vertrouwen. Naar aanleiding hiervan bedacht ik dat het verstandig zou zijn het leefgebied van de jongeren al te kennen voordat ik ze sprak. Ik stapte op mijn fiets en reed Nieuw-West in. Wanhopig zocht ik naar straatjongeren die me een idee konden geven hoe het er aan toe ging. Het feit dat het toen twee graden onder nul was, hielp natuurlijk niet mee. Ik kan nu met enige wrok stellen dat ik in een veldwerkdroomwereld leefde. Achteraf gezien erken ik hiervan de naïviteit ook wel en kan ik er stilletjes om lachen. Zeker nu ik het veld waarin de jongeren zich begeven beter heb leren kennen. De jongeren hebben geleerd te wantrouwen in plaats van te vertrouwen. Alles wat onbekend is of niet de impressie geeft hun eigenbelang goed te doen, wordt afgewezen. Een onderzoeker in opleiding van de universiteit die geïnteresseerd is in hun doen en laten, wordt dit ook.

Ik heb niet stil gezeten in de maand die het me kostte om te beseffen dat de jongeren me niet wilden spreken. Ik deed interviews met hulpverleners en had een meeloopdag. Dit was dusdanig interessant en informatief dat het een idee gaf voor een alternatieve invalshoek. Ik zou de focus veranderen van jongeren naar hulpverleners, en kon zo het thema van uitgeschreven jongeren behouden. Dit betekent wel dat de informatie die ik heb verzameld van een andere aard is. De eerste hand ervaringen van de jongeren zijn vervangen door beschrijvingen van de hulpverleners. Daarvoor in de plaats had ik toegang tot de eerste hand ervaringen van de hulpverleners zelf. Desalniettemin betekent dit wel dat het beeld op de hulpverlening nogal eenzijdig is. Ik kan geen uitspraken doen over wat jongeren denken en voelen. Ik kan alleen uitgaan van de informatie die de hulpverleners met mij deelden. De focus van mijn thesis ligt dan ook niet op de ervaring van de jongeren, maar kan eerder gezien worden als een beschrijving en analyse van de hulpverlening en een gedeeltelijk beeld van hoe de jongeren worden geplaatst in de maatschappij. De verhalen die ik hier aan de hand van

(15)

14 de informatie van hulpverleners vertel, of ze nu waar zijn of niet, geven weer hoe de jongeren worden gezien en behandeld.

Na het veranderen van mijn focus kreeg ik nog steeds niet heel gemakkelijk toegang tot het veld. Ik denk dat de drukte vanaf de kant van de medewerkers mijn grootste probleem vormde. Omdat mijn aanwezigheid op kantoor dan niet gewenst was, kon ik alleen langskomen als ze het van te voren konden inplannen. Dit resulteerde erin dat ik maximaal drie afspraken in de week had. Soms zelfs minder. Daarnaast moesten de medewerkers altijd erg lang nadenken als ik ze vroeg of ik een dag mee kon lopen of misschien bij een gesprek met een jongere kon bijzitten. Dit was nogal kenmerkend voor de aard van mijn onderzoeksgroep. Hulpverlening voor thuis- en dakloze jongeren is erg gevoelig voor uitval. De jongeren moesten dus voorzichtig worden benaderd. Het verzamelen van genoeg vertrouwen kon maanden duren, en die zou ik, door mijn aanwezigheid, zo maar kunnen verpesten. Mijn hoofdinformant dacht daar gelukkig wel iets anders over. Zij liet me veel gemakkelijker bijzitten en vroeg pas een paar minuten voor het gesprek toestemming van de jongeren. Daardoor stemden ze eigenlijk altijd in.

1.5 Vragen

Ik heb mijn vragen tijdens het onderzoek een paar keer veranderd. Dit mede doordat ik ook de invalshoek van mijn onderzoek halverwege heb veranderd. Ik ging begin januari het veld in met de volgende hoofdvraag: “Welke rol hebben schulden in het de- en herregistreren van jongeren?” De focus lag hierbij op schuld als hoofdoorzaak van uitschrijving. Daarnaast focuste ik me voornamelijk op de jongeren zelf en hoopte ik de vraag te beantwoorden met antwoorden van de jongeren en van de Streetconerwork medewerkers. Omdat ik helaas niet in contact kon komen met de jongeren, maar ik het onderwerp wel dusdanig interessant vond om ermee door te gaan, moest ik de vraag ietwat veranderen. Na het leren kennen van het zeer complexe hulpverleningsveld omtrent deze jongeren, kwam ik op de volgende hoofdvraag:

“Hoe beïnvloeden sociale en institutionele regels de werkwijze van hulpverleners bij het helpen van spookjongeren in Amsterdam Nieuw-West?”

Met het beantwoorden van deze vraag wil ik weergeven hoe de hulpverlener een zekere mate van creativiteit moet toepassen om binnen de regels, spookjongeren terug te kunnen begeleiden naar een ingeschreven bestaan. Met institutionele regels bedoel ik hier de regels

(16)

15 die vanuit de gemeente en de Rijksoverheid zijn opgelegd en waaraan de hulpverleners zich moeten houden. Met sociale regels bedoel ik in deze scriptie gedragsregels, zoals op tijd komen, niet schelden en mensen aankijken als je tegen hen praat, die stilzwijgend zijn geaccepteerd door werkgevers en overheidsambtenaren in de Nederlandse maatschappij.

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, beantwoord ik per hoofdstuk een deelvraag. Deze luiden als volgt:

1. Hoe heeft institutionele regelgeving invloed op hulpverlening van uitgeschreven jongeren?

2. Hoe speelt de hulpverlener met de beperkende regels in de hulpverlening aan uitgeschreven jongeren?

3. Wat is de invloed van het al dan niet hanteren van sociale/maatschappelijke regels op het proces van herinschrijven?

In de volgende paragraaf bespreek ik gedeeltelijk hoe ik deze vragen in de hoofdstukken wil beantwoorden. De literatuur bespreek ik verder per hoofdstuk uitgebreider.

1.6 Antropologische relevantie

Over hulpverlening aan jongeren zijn weinig antropologische artikelen geschreven. Wel wordt er geschreven over probleemjongeren en illegale burgers. Omdat ik de jongeren zelf niet kon bereiken sluit mijn onderzoek niet aan bij deze literatuur. Ik zal daarentegen proberen een begin te maken met het onderzoek over deze specifieke vorm van hulpverlening. De hulpverlening, zowel algemeen als specifiek aan spookjongeren, is onderhevig aan veel verschillende factoren. De aard van het politieke bestuur heeft een grote invloed op de regels die hulpverleners moeten volgen. Daarnaast heeft de problematiek van de doelgroep ook invloed op de manier waarop hulpverleners te werk moeten gaan. Budget en samenwerking tussen organisaties hebben bovendien ook nog invloed. De regels die worden opgesteld voor de hulpverlening worden echter van boven af, weliswaar met enige inspraak van de organisatie zelf, opgelegd. Daarin wordt niet altijd rekening gehouden met de complexiteit van de praktijk. De handvaten die de hulpverlening geboden worden, zijn te gebrekkig om alle jongeren te helpen. In het geval van deze complexe groep jongeren is het daarnaast zo dat

(17)

16 vaker de uitzondering geldt dan de regel, waardoor het grootste gedeelte niet geholpen kan worden.

Deze bureaucratische complexiteit en het gat tussen praktijk en regels worden in de antropologische en sociologische literatuur uitgebreid besproken. Max Weber heeft hier in het bijzonder veel over geschreven. Hij verdiepte zich hierbij in de specificaties van de ambtenaar en de voor- en nadelen van bureaucratie binnen het politieke systeem. Door Webers gedachtegoed over bureaucratie te gebruiken in het derde hoofdstuk van deze scriptie hoop ik aan te tonen dat in de hulpverlening het overmatig vastleggen in regels vaak ten nadele komt van de aangeboden hulp. Hoewel bureaucratie voor veel efficiëntie en duidelijkheid zorgt, is het in sommige gevallen juist inefficiënt. Ik zal daarvoor ook de kritiek die op het bureaucratisch ideaaltype van Weber wordt gegeven, naast mijn data leggen. Daarnaast vergelijk ik de hulpverlener aan de hand van het werk van Michael Lipsky met en nieuw type bureaucraat. Dit is de street-level bureaucraat. Zodoende laat ik zien dat in de praktijk Webers ideaaltype onhaalbaar is en ook niet haalbaar zou moeten zijn.

In hoofdstuk vier ontkracht ik vervolgens Webers angst door aan te tonen dat hulpverleners reflexiviteit en creativiteit tonen in hun ambt. Hiervoor gebruik ik James Scotts

mētis, of praktische kennis, en zijn vergelijking met techne, harde regels. Dit kan ook wel

gezien worden als antwoord op het probleem uit hoofdstuk twee. Ik laat zien hoe hulpverleners hun praktijkkennis gebruiken om soms om de regels heen te kunnen werken. Hierbij is het belangrijk te beseffen dat er in de institutionele regelgeving nog steeds te weinig rekening wordt gehouden met mētis van de hulpverleners.

In hoofdstuk vijf wil ik de nadruk leggen op een andere set aan regels, namelijk sociale regels of gedragsregels. Ik gebruik hier de kapitalen van Pierre Bourdieu om te laten zien dat de spookjongeren andere gedragsregels hanteren dan in de mainstream maatschappij wordt gedaan. Dit komt mede door hun structurele omgeving. Vervolgens laat ik zien dat de hulpverlener van Streetcornerwork hier als cultural intermediary of culturele gids fungeert. De hulpverlener leert de jongeren bepaalde regels aan die hun kunnen helpen tijdens het ingeschreven bestaan.

Door mijn empirische data aan deze theorie te koppelen probeer ik in deze thesis duidelijk te maken dat de hulpverlening aan spookjongeren complex is en meer aandacht behoeft. Ik pleit voor meer ruimte voor mētis in de institutionele regelgeving en structurele veranderingen in de opvoeding van jongeren die het risico lopen uitgeschreven te geraken.

(18)

17

1.7 Methode

Ik heb op verschillende manieren onderzoek gedaan en heb zo mijn data op meerdere manieren kunnen checken. Zo heb ik interviews gehouden met medewerkers van de GGD,

Streetcornerwork en het jongerenpunt en heb ik korte gesprekken gehad met een medewerker

van schuldhulpverlening PuurZuid. Bij Streetcornerwork heb ik meerdere interviews en meeloopdagen gehad. De meeloopdagen waren allemaal bij dezelfde medewerker op een van de kantoren in Nieuw-West. Hierbij raakte ik ook in gesprek met een paar andere medewerkers die een andere doelgroep hadden. De interviews waren met vijf verschillende medewerkers van Streetcornerwork, van wie er drie actief waren tijdens de pilot Spookjongeren. Daarnaast heb ik een krantenanalyse gedaan om inzicht te krijgen in de aandacht die spookjongeren door de jaren heen hebben gekregen en hoe het beeld van hen door de jaren is veranderd. Ook heb ik aan de hand van een ‘sociale kaart’ alle hulpverleners met elkaar vergeleken in hoe zij zichzelf ‘verkopen’ en hoe de jongeren met hun in contact kunnen komen.

De interviews verliepen over het algemeen goed en ik haalde er veel informatie uit. Daarnaast wilden de meeste hulpverleners, als ik lang genoeg had gevraagd, met me praten. Ik kon vaak al na het interview een paar dagen transcriberen en analyseren, wat me beter voorbereidde voor komende interviews. Ik kon door de analyse tussendoor, makkelijker inspelen op wat interessant en relevant bleek. Dat ik tijd had om tussendoor te analyseren en transcriberen betekende wel dat ik minder data heb kunnen verzamelen dan ik wilde. Daarnaast moest ik vaak heel lang wachten op antwoord van medewerkers waardoor ik maar weinig afspraken kon maken. Ze waren vaak niet bereikbaar omdat de winterperiode het drukste is in de hulpverlening van dak- en thuisloze jongeren.

Door de toegepaste aard van mijn thesis, moet ik ervoor zorgen dat de resultaten ook van waarde zijn voor de organisatie Streetcornerwork. Ik kreeg echter geen specifiek onderzoeksdoel. Het is daarom aan mij om de resultaten die ik heb vergaard ook relevant te maken voor de organisatie. Ik zal mijn thesis daarom afsluiten met een aanbeveling en waarschuwing.

(19)

18

2. De context

2.1 De organisatie

Zoals hierboven aangegeven bestaat het team van Streetcornerwork onder andere uit veldwerkers en IPA medewerkers. Hiertussen verschilt vooral het eerste contact. De veldwerkers spreken de jongeren op straat aan. Zij zijn dan ook onderdeel van het straatbeeld. Bij veldwerkers is het daarom belangrijk dat zij een afspiegeling vormen van dit straatbeeld. De veldwerkers hebben daarom vaak dezelfde nationaliteit als de jongeren op straat. De hulpverlening begint in tegenstelling tot de IPA-medewerkers niet meteen na het eerste contact. De veldwerkers beginnen met een vriendelijk knikje, een praatje of een potje voetbal. Pas als de jongeren gewend zijn aan de medewerkers, beginnen ze met praten over de problemen waar de jongeren mee kampen. Met vragen als “Hoe gaat het thuis?”, “Hoe gaat het op school?” en “Heb je een plek om te slapen vanavond?” gist de hulpverlener daar de hulpvraag van de jongere. Pas als de jongere zelf aangeeft hulp nodig te hebben begint het daadwerkelijke traject. Dit echter alleen als de hulpverlener oplossingen heeft voor de hulpvraag. Als er een traject wordt ingegaan zonder een einddoel voor ogen te hebben wordt er ook niet begonnen. Want dan zijn de weken of soms maanden van vertrouwen opbouwen, verspilde tijd geweest.

De IPA-medewerker komt op een andere manier in aanraking met de jongeren. De jongeren worden via scholen, andere hulpverleners en werk doorverwezen naar

Streetcornerwork. De IPA’ers hoeven daarom geen afspiegeling te zijn van de jongeren. Na

de doorverwijzing volgt meteen al een intakegesprek. Dit gesprek en de daaropvolgende hulpverlening is hetzelfde als bij de veldwerkers. Deze laatste hebben echter al weken of maanden aan een vertrouwensband gewerkt, die bij de IPA’ers nog vanaf nul opgebouwd

(20)

19 moet worden. Zo komen de medewerkers na zes maanden in het traject nog wel eens achter iets, wat ze liever veel eerder geweten hadden.

De hulpverleningsgesprekken vinden plaats op de kantoren van Streetcornerwork, op straat of in cafés en koffiezaken. Deze laatste drie vooral om een iets informelere sfeer te krijgen tijdens de gesprekken. Ik ben zelf in vijf kantoren van Streetcornerwork geweest. De inrichting is simpel. Er zijn witte muren en linoleumvloeren. Er staan bureaus met hierop computers voor de medewerkers en er is vaak een grote centrale tafel waaraan geluncht of vergaderd kan worden. Daarnaast zijn er in ieder kantoor losse kamers die afgesloten zijn van de andere ruimtes. Hierin vinden de intakegesprekken en vervolggesprekken plaats. De kantoren zijn vaak gevestigd in de buurt van andere hulpverleners, zoals bijvoorbeeld PuurZuid en Hvo-querido.

De organisatie wordt door de overheid gesubsidieerd en kan daarom jongeren met een hulpvraag gratis hulp bieden. Tijdens een hulpverleningstraject kunnen de jongeren via de organisatie terecht bij andere hulpverleners die zich specialiseren in specifieke hulpvragen.

2.2 De Pilot

Halverwege 2014 heeft het stadsdeel Nieuw-West Jaap Noorda en Co opdracht gegeven een

quickscan te maken naar het fenomeen spookjongeren. Uit deze quickscan kwam een

schrikbarend hoog aantal spookjongeren naar boven. Er werd geconstateerd dat er minimaal tussen de 400 en 700 spookjongeren en maximaal 2914 aanwezig waren in Nieuw-West. Dit maximum werd geschat aan de hand van de aanwezige probleemjongeren in het stadsdeel.4 Naar aanleiding van deze quickscan werd er door de gemeenteraad aan het college van B&W gevraagd extra in te zetten op het aanpakken van de problematiek van desbetreffende spookjongeren. Er werd zo in november 2014 aan Streetcornerwork toebedeeld onderzoek te doen naar het aanpakken van de problematiek en de aard en omvang hiervan. Dit werd begin 2015 de pilot Spookjongeren, waarbij in iets meer dan een jaar de zorgbehoevende spookjongeren in kaart werden gebracht en samen met de gemeente werd gewerkt aan een systeem waarin meer ruimte en opties voor de jongeren werden gecreëerd. De gegevens die uit het rapport van Streetcornerwork zijn gebleken, waren gebaseerd op informatie over hun doelgroep uit eigen registratie, gesprekken met medewerkers en verdiepend onderzoek van 66 casussen. In de pilot zijn er 157 jongeren bereikt van wie 81 het traject hebben afgerond. 76

4 Noorda en Co (2014). Spookjongeren. Quickscan naar uitgeschreven jongeren in Amsterdam

(21)

20 jongeren waren op 1 januari 2016 nog actief als spookjongere. Alle gegevens die ik in de thesis over de achtergrond vermeld, zijn gebaseerd op deze 157 spookjongeren en de gesprekken die ik met de medewerkers heb gevoerd.

Tijdens de pilot waren er twee IPA’ers en zes veldwerkers actief. Zij probeerden via flyers, posters, stickers, een spooktelefoon waarop de jongeren zich konden aanmelden en de jongeren zelf, in contact te komen met onbekende spookjongeren. Doordat ze op meerdere manieren de hand probeerden te reiken naar spookjongeren, was er uiteindelijk een behoorlijk aantal in kaart gebracht. Aan het eind van de pilot zijn er meerdere aanbevelingen gedaan. Zo stelt Streetcornerwork voor minder sociale zaken, zoals uitkeringen en verzekeringen, aan een Basisregistratie Personen te verbinden. Dit vormt nu een poort naar sociale zekerheid en zorg, maar zou eigenlijk een platte registratie moeten zijn. Op deze manier zouden de jongeren minder ver van huis zijn als ze uitgeschreven raken en daarnaast zouden ze door minder organisaties uitgeschreven kunnen worden. Daarnaast is het volgens Streetcornerwork belangrijk te voorkomen dat jongeren zich uitschrijven door het bij de stadsloketten en jongerenpunten onmogelijk te maken. Er moet ook vanuit de jongerenpunten goed opgelet worden welke jongeren zich uitschrijven en deze hulp bieden wanneer nodig. Bovendien vindt de organisatie dat er betere toegang moet zijn tot briefadressen (Leenders, Bakker en de Bood 2016). Een jaar na het uitbrengen van dit rapport is er nu vanuit de gemeente strenger toezicht op het uitschrijven. Bij stadsloketten wordt hierop strenger gecontroleerd. Desalniettemin lijkt er af en toe nog een jongere doorheen te glippen.

(22)

21

3. Kritische raderen

“No machinery in the world functions so precisely as this apparatus of men and, moreover, so cheaply… Rational calculation … reduces every worker to a cog in this bureaucratic machine and, seeing himself in this light, he will merely ask how to transform himself into a somewhat bigger cog … The passion for bureaucratization drives us to despair” (Weber 1921/1968:liii In: Ritzer 2011: 130).

Ritzer verzamelt hier in een citaat Webers visie op de ‘ijzeren kooi’. Hij beschrijft daarmee Webers grootste angst, waarbij arbeiders gedachteloze raderen van een machine van regels worden. Hieronder zal ik deze visie bekritiseren aan de hand van mijn etnografisch onderzoek. In dit hoofdstuk leg ik de nadruk op de organisatorische structuur die achter de hulpverlening aan ongeregistreerde jongeren ligt. Hierin spelen de vanuit het statelijk apparaat opgelegde regels een belangrijke rol. Ik zal hier laten zien hoe bepaalde strikte regelgeving de hulpverlening beïnvloedt. Net als Max Weber zal ik beargumenteren dat bureaucratie, hier: de strikte regelgeving in het hulpverleningsveld, de hulpverleners tot kleine raderen van zijn grote machine reduceert, maar daarnaast zal ik ook laten zien dat dit niet gedachteloos gaat. Daarvoor zal ik allereerst beschrijven welke regels van toepassing zijn binnen de hulpverlening en hoe deze de hulpverlening beïnvloeden. Om het effect van die regels te analyseren, zal ik eerst het bredere theoretische debat omtrent deze regels weergeven. Hiervoor zal ik verder ingaan op Webers conceptie van bureaucratie en zal ik aansluitend een toelichting geven over de kenmerken van street-level bureaucratie van politicoloog Michael

(23)

22 Lipsky. Hierbij wijd ik ook uit over Webers angst voor de ‘ijzeren kooi’ in combinatie met de rol van de street-level bureaucraat. Tot slot laat ik aan de hand van empirische data zien hoe dit in mijn onderzoeksveld kan worden begrepen.

3.1 Theorie

Max Weber heeft veel artikelen gewijd aan bureaucratie (Weber 1968; Weber 2012 [1917]; Weber 2015 [1921]). Voor hem was dit instituut het ultieme voorbeeld van de rationalisering van de moderne maatschappij. Hij prees het om zijn efficiënte, precieze en rendabele aard. Bureaucratie kan ook wel gezien worden als ambtenarenapparaat waarbij regels, procedures, een strakke hiërarchische verdeling en een wijdverspreide verdeling van taken, de organisatie kenmerken. Het bureaucratische apparaat berust op de noodzaak om institutionele activiteiten te reguleren volgens wetten en regels aan de hand van geschreven documenten (Senigaglia 2011: 56).

Ook in de hulpverlening zijn er voorgeschreven regels om de taken van de medewerkers vast te leggen. Aan de hand van Webers uitleg zal ik laten zien wat het nut, maar ook in zekere mate het beperkende is van een bureaucratische indeling van de samenleving. Daarnaast zal ik aan de hand van Webers ideaalbeelden laten zien waarom de indeling beperkend kan zijn.

Max Weber geeft in zijn essay ‘Bureaucracy’, in het boek Rationalism and Modern

Society: New Translations on Politics, Bureaucracy, and Social Stratification (Waters &

Waters 2015) een ideaaltypische definitie van dit begrip. Hij definieert het aan de hand van meerdere principes. De principes die hij hierbij noemt, komen neer op de volgende eigenschappen: duidelijkheid, precisie, uniformiteit, controle door middel van hiërarchie en transparantie (Weber 2015 [1921]: 5-7). De principes gelden echter voor een ideaaltypische vorm van bureaucratie, welke in de werkelijkheid niet bestaat. Toch zijn er enkele principes die door de aard van bureaucratie toch na worden geleefd. Regels zorgen voor precisie en uniformiteit. In de praktijk blijken deze echter onduidelijk en is er weinig transparantie of controle op het naleven van de regels. De hulpverleners uit mijn onderzoek beschreven de regels vaak als complex en onduidelijk. Zeker voor hun doelgroep waren de regels onbegrijpelijk. Hoewel misschien niet alle principes perfect zouden worden nageleefd, zag Weber de bureaucratie toch als onoverkoombaar eindstadium van de moderne maatschappij.

De ambtenaar heeft volgens Weber in een bureaucratie de nobele taak de vanuit de politiek opgelegde regels op te volgen. Aan de functieomschrijving van de ambtenaar verbond Weber om die reden ook een flink aantal eisen, waaronder gehoorzaamheid die alleen aan het

(24)

23 ambt verbonden is, een vaste hiërarchische indeling waardoor de ambtenaar onderhevig is aan supervisie, een vaste set aan competenties die door examens zijn verzekerd en bij contractueel vastgelegde werkomstandigheden. Hierdoor is de ambtenaar preciezer, gedisciplineerder, betrouwbaarder en strikter (Senigaglia 2011: 56). In de praktijk blijkt de ambtenaar minder precies en worden de taken niet altijd gecontroleerd. Vanuit Webers perspectief zou dit te verklaren zijn doordat de ambtenaren vaak niet enkel gehoorzaam zijn aan het ambt. Daarnaast is de ambtenaar die Weber beschrijft, niet dezelfde als de hulpverleners van mijn onderzoek. Weber zag de bureaucraat eerder als hooggeplaatste ambtenaar achter een bureau, die vooral schriftelijk te werk ging. De hulpverlener zit zelden achter een bureau, maar begeeft zich vaker op straat of in een informele setting met haar of zijn cliënten. De bureaucraat die Weber beschrijft zal ik in de loop van mijn thesis beschrijven als bureau-bureaucraat en de hulpverlener beschrijf ik als street-level bureau-bureaucraat of straat-bureau-bureaucraat. Op deze laatste term zal ik later in dit hoofdstuk verder ingaan.

Hoewel Weber bureaucratie in zijn publicaties meermaals prijst, zag hij ook een groot nadeel. Hij vreesde voor gedachteloze routine in het uitvoeren van ambtelijke taken. Dit noemde hij de ‘Stahlhartes Gehäuse’ of de ‘ijzeren kooi’. In dit doemscenario was alle creativiteit uit het ambt verdwenen en werden de ambtenaren slechts gedreven door ingesleten gedachteloze routine. Hoewel dit bij sommige ambten voor efficiëntie kan zorgen, is dit bij andere ambten nadelig. Hij had echter hoop dat sommige ambtenaren deze bureaucratisering in zekere mate konden weerstaan. In de efficiëntie en regulering van hun beroep, pasten deze ambtenaren enige creativiteit toe. Desalniettemin was voor Weber het einde zowel duidelijk als angstaanjagend. George Ritzer beschrijft in zijn boek Sociological Theory (2011 [1983]) Webers angstbeeld. Voor de meeste ambtenaren zou efficiëntie samengaan met vervreemding. Weber geloofde dat de wereld gemechaniseerd en geroutiniseerd zou worden. Ambtenaren zouden dan kleine perfecte raderen in de bureaucratische machine vormen (Ritzer 2011 [1983]: 633).

Hoewel dit gezien de ontwikkelingen in zijn tijd een wezenlijk schrikbeeld vormde, kan toch gesteld worden dat het niet tot een ijzeren kooi is gekomen. Om dit te verklaren verwijs ik hier naar de street-level bureaucraat. Politicoloog Michael Lipsky heeft zich in zijn academische carrière gedeeltelijk gewijd aan street-level bureaucrats. Hij definieerde ze als publieke dienstverleners die direct moeten interacteren met burgers om hun werk te kunnen uitvoeren en de burgers vervolgens toegang verlenen tot overheidsinstanties en hen diensten verlenen binnen deze instanties (Lipsky 2010 [1980]: 3).

(25)

24 De maatschappelijk hulpverlener is typisch zo’n voorbeeld van een street-level bureaucraat. Zij of hij komt in direct contact met inwoners en overheidsambtenaren of bureau-bureaucraten. Dit brengt hen in een lastige positie. Ze moeten constant rekening houden met de eisen van de ontvangers van de zorg om zo effectiviteit en responsie te vergroten. Daarnaast moeten ook de eisen van de overheidsinstanties nageleefd worden om zo de werkzaamheid en het rendement hoog te houden. Zo zijn ze continu tussen twee groepen verscheurd (Lipsky 2010 [1980]: 4). Dit wordt nog extra bemoeilijkt doordat de regels van bovenaf vaak gemaakt worden met het idee van een uniforme groep. Dit sluit de vele uitzonderingen en persoonlijke verhalen in de hulpverlening uit. Een verschil tussen een bureaucraat zoals Weber deze beschreef en zoals Lipsky deze duidt, is dat de street-level bureaucraat direct gevolgen ervaart van haar of zijn beslissing. De woede, frustratie en blijdschap van burgers worden direct aan haar of hem gepresenteerd. Daarnaast is de

street-level bureaucraat ook gevoelig voor overredingen van burgers (ibid.: 9). Juist dit gegeven

zorgt ervoor dat de street-level bureaucraat nooit de regels van bovenaf exact kan naleven. Dit betekent ook dat de hulpverlener als bureaucraat nooit een perfect functionerend radertje zal zijn in de machine van regels. De creativiteit waarin Weber hoop zag, komt bij street-level bureaucraten veelvuldig voor. Toch blijft het feit dat regels van bovenaf nageleefd moeten worden en de bureaucraten zich binnen deze machine moeten bewegen.

Anthony Giddens stelde daarnaast ook dat een individu reflexiviteit toont op zijn eigen acties, en op instituties binnen een maatschappij (Giddens 1984: 3). Een hulpverlener zou hierdoor nooit gedachteloos regels kunnen naleven. Een individu kan volgens Giddens namelijk meestal uitleggen waarom zij of hij een bepaalde actie heeft uitgevoerd. Weber ging echter uit van een gehoorzame ambtenaar die de taken vaak gedachteloos zou uitvoeren. Dit bovendien omdat hij er van uitging dat de ambtenaar tijdens zijn ambt volledige aandacht en gehoorzaamheid zou hebben voor zijn taken. Hierdoor zouden persoonlijke emoties en meningen van de ambtenaar niet belemmerend werken. De hulpverlener toont echter wel reflexiviteit en daarnaast zijn persoonlijke emoties vaak in haar of zijn taken vermengd. Ook al leven de hulpverleners de regels meestal na, ze zullen altijd reflexief blijven over hun taken.

3.2 De spelregels

In de theoretische inbedding van dit hoofdstuk heb ik eerst gekeken naar de grondlegger in theorie over bureaucratie. Weber stelt dat regels complexe zaken simplificeren en daarnaast ook zorgen voor uniformiteit. Ik zal echter beargumenteren dat uniformiteit en simplificering

(26)

25 de hulpverlening aan spookjongeren niet ten goede komen. Het grootste deel van de maatschappelijke hulpverlening in Nederland wordt vanuit de overheid gesubsidieerd. Op deze manier kan de kwaliteit en toegankelijkheid worden gegarandeerd. Streetcornerwork wordt ook door de gemeente gefinancierd. De organisatie moet daarom voldoen aan bepaalde eisen en regelgeving. Zo moet er voldoende positieve uitstroom, of met andere woorden, een goed slagingspercentage zijn. Dit is echter lastig in het geval van de hulpverlening aan spookjongeren. Dit komt mede door de wetten die nageleefd moeten worden in combinatie met het benodigde maatwerk. Iedere cliënt van Streetcornerwork, dus ook iedere spookjongere, heeft te maken met andere problemen en zit in een andere situatie. Hiermee moet vanuit de hulpverlening rekening gehouden worden. De regels zorgen er echter voor dat iedere jongere in principe op dezelfde manier behandeld moet worden.

Er zijn drie regels die de hulpverlening aan spookjongeren in het bijzonder bemoeilijken. Allereerst speelt bij het uitschrijven de kostendelersnorm een grote rol.

De kostendelersnorm betekent dat als u een woning deelt met meer volwassenen, uw bijstandsuitkering daarop wordt aangepast. Hoe meer volwassen personen in uw huis wonen, hoe lager uw uitkering. De reden hiervoor is dat als er meer personen in uw woning wonen, u de woonkosten kunt delen. 5

Hierop zijn enkele uitzonderingen. Allereerst wordt een persoon pas als volwasse gerekend als zij of hij de leeftijd heeft bereikt van 23 jaar. Daarnaast hoeven studenten, mits zij recht hebben op studiefinanciering of tegemoetkoming in studiekosten, ook niet te worden meegerekend. Commerciële huurders tellen vanzelfsprekend evenmin mee. Veel jongeren die het risico lopen spookjongere te worden, studeren niet, en zijn in sommige gevallen ook werkloos. Als een jongere dan ouder is dan 23 jaar en nog bij zijn ouders woont, kan dit er voor zorgen dat de ouders minder uitkering krijgen. Zo komen ze financieel niet rond. Voor sommige ouders is dit een reden hun dochter of zoon uit te schrijven van het adres om zo niets op hun uitkering te hoeven inleveren. Dit wordt door veel overheidsinstellingen gezien als fraude. Er wordt namelijk meer geld ontvangen dan waar de personen recht op hebben. Hoewel sommigen bewust frauderen, hebben anderen geen keus of in ieder geval, het idee dat ze geen keus hebben. Dit zorgt er daarnaast ook voor, dat als de jongere eenmaal is

5

(27)

26 uitgeschreven, de jongere buiten het eigen netwerk hulp moet zoeken. Dit terwijl de overheid juist stimuleert zoveel mogelijk problemen binnen het eigen netwerk op te lossen.

Ook schuldsanering kan van invloed zijn op het uitschrijven van jongeren. Doordat schuldeisers hoge aanmaningen mogen inzetten bij wanbetalers, komt het in veel gevallen voor dat de jongeren hun schulden niet kunnen afbetalen. De hoge schulden kunnen verlammend werken, waardoor sommigen zich hals over kop uitschrijven om zo deze lastige situatie te ontvluchten. Bij het herinschrijven is het dan lastig om de jongeren aan een woonadres te helpen doordat ze financieel instabiel zijn. Juist een woonadres zou hun de mogelijkheid geven hun situatie op orde te krijgen. Door middel van dit adres kunnen zij onder andere solliciteren, een DigiD aanvragen, zorgverzekering regelen, een uitkering aanvragen, een overzicht krijgen in hun financiële situatie en solliciteren voor begeleid wonen. Er bestaat wel de mogelijkheid aanvraag te doen voor een briefadres. Op dit adres is het individu niet woonachtig, maar is er alleen bereikbaar voor overheidsinstellingen. De eisen hiervoor zijn echter in zekere mate beperkend. Een briefadres is namelijk slechts bedoeld voor schippers, individuen in een penitentiaire inrichting, individuen in een psychiatrische inrichting, individuen in een blijf-van-mijn-lijfhuis, of dak- en thuislozen. Het wordt in het geval van de spookjongeren alleen verstrekt als de jongere kan aantonen dat hij per week op geen of meer dan twee verschillende adressen verblijft. In de praktijk komt dit bij de spookjongeren zelden voor. Zij verblijven vaak illegaal bij ouders of vrienden. Zo komen de jongeren in een spreekwoordelijk vagevuur terecht, waar ze zonder hulp niet uit kunnen komen.

Tijdens de hiervoor beschreven pilot, was er ruimte gecreëerd om een tijdelijk postadres te verkrijgen, voor maximaal zes maanden, als jongeren niet voldeden aan de bovengenoemde voorwaarden. Zo kregen jongeren die op minder dan twee adressen per week verbleven de kans om alsnog een tijdelijk postadres te krijgen. Met dit postadres zijn de jongeren weer bereikbaar voor instanties en kunnen zij ook in aanmerking komen voor voorzieningen als schuldhulpverlening of de zorgtafel van de GGD (Leenders, Bakker & de Bood 2016). In sommige gevallen is de hulpvraag echter zo groot dat zes maanden niet voldoende is om een jongere zelfredzaam te maken.

3.3 Regels in de praktijk

Nu de belangrijkste regels uit het veld nader zijn toegelicht, wil ik aan de hand van empirische data laten zien welke uitwerkingen deze hebben in de praktijk en hoe de hulpverleners en jongeren hiermee omgaan. Hierbij zal ik theorie verder met empirie verbinden.

(28)

27 Volgens de wet kan een jongere, of de ouder of voogd van een jongere, zich uitschrijven van haar of zijn adres bij het stadsdeelkantoor van haar of zijn stadsdeel mits er een nieuw woonadres bekend is. Aan dit woonadres is namelijk direct de basisregistratie van de jongere verbonden. Als het woonadres onbekend is, is de basisregistratie dat ook. Omdat er altijd een nieuwe bestemming moet worden aangegeven, is een spookjongere bij wet onmogelijk. Zo zegt L., werkzaam bij de briefadresverstrekker van de gemeente; “ (…) maar hier is dus eigenlijk geen beleid op, want het is eigenlijk iets buiten de wet.” Hoe kunnen er dan toch meer dan honderd spookjongeren in alleen al Amsterdam Nieuw-West rondlopen? Het antwoord is tweeledig. In een groot deel van de gevallen worden jongeren uitgeschreven via instanties die zijn verbonden aan haar of zijn basisregistratie. Deze instanties moeten een publieke of maatschappelijke taak hebben. Als ze niet in contact kunnen komen met de jongeren, dit contact gaat veelal middels brieven, kunnen zij een verzoek tot uitschrijving aanvragen. Dit is bij 40% van de jongeren het geval.6 Als tweede kunnen we hiervoor terugverwijzen naar Weber en de eisen die hij verbindt aan het bureaucratisch ambt. Hieronder laat ik zien dat op het stadsdeelkantoor en binnen de hulpverlening niet wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden.

Cristine Senigaglia geeft in haar kritische artikel over Max Weber aan dat hij stelde dat een ambtenaar goed moet worden opgeleid en zo zijn taken volledig zou beheersen (Senigaglia, 2011: 56). Hoewel ambtenaren in stadsdeelkantoren zeker een bepaalde mate van training hebben gevolgd om zo hun ambt te kunnen vervullen, lijkt het er op dat sommige ambtenaren niet alle regels die bij hun taken behoren kennen en de taken zelf niet volledig beheersen. In een interview praat ik met medewerker L., een blonde vrouw achterin de 40 met Amsterdams accent, van de gemeente, die daar tijdelijke briefadressen verstrekt. Ze vertelt me dat sommige medewerkers niet alle processen kennen. Zo geeft ze een voorbeeld over een relatief nieuwe collega op haar afdeling. Hij constateerde dat hij een jongere hielp die in aanmerking kwam voor een briefadres. Dit legde hij aan haar voor, waarop zij kritisch reageerde.

“En dan zei ik van heb je hier naar gevraagd, daar naar gevraagd en dan was het oh nee daar heb ik eigenlijk niet bij stilgestaan. Dus dan leren ze gewoon vanzelf, van goh wanneer kan ik nou terecht en wat moet ik allemaal weten, voordat ik zo’n aanvraag

6

(29)

28 doe. En ook dat ie op een gegeven moment zelf zei, nou ik denk dat ik nog eens een keer uitleg nodig heb.” 7

In dit geval is er geen kwaad geschied, omdat hij zijn werk liet controleren. De regels zijn op deze manier vooralsnog gevolgd. Toch blijkt hieruit dat veel regels en processen onbekend zijn. Ook medewerkers van Streetcornerwork ondervonden dit in de praktijk. In een interview met G., een licht getinte brede man, die actief was tijdens de pilot, kwam de inconsistentie van de beleidsvoering naar boven:

“In Zuid-Oost kon je niet zomaar uitschrijven” “Hmh”

“Dan had je echt een geldige reden nodig. Dan had je zelfs, als je naar het buitenland ging ook echt een geldig adres nodig voor in het buitenland. Maar in Nieuw-West kon je je gewoon uitschrijven. Dan kon je zeggen, ja ik wil me uitschrijven, nja, dan werd het ook gewoon gelijk gedaan. Terwijl in principe, alle stadsloketten hebben gewoon hetzelfde beleid.”

“Maar hoe kan dat dan zo, verschillen?”

*grinnikend* “Mensen waren vaak niet op de hoogte van hun eigen beleid.”

Doordat het beleid bij het uitschrijven niet wordt nageleefd, ontstaat er een situatie die in sommige gevallen onoplosbaar is. Vaak beperken andere regels de jongeren om zich weer opnieuw in te schrijven. En dit terwijl ze in de eerste plaats al niet uitgeschreven hoorden te staan.

Daarnaast blijken de bestaande regels soms discriminerend jegens bepaalde jongeren. De regels zijn vaak gemaakt met het idee van een uniforme groep terwijl de jongeren juist behoorlijk verschillen in hun problematiek.

“Die participatiewet is echt gericht op groepen die niet willen, maar eh niet gericht op groepen die niet kunnen.”

“Ja precies”

“En eh dat is eigenlijk wat we nu ook merken in de praktijk dat de overheid daar met de participatiewet daar best wel één lijn in heeft doorgetrokken.”

7

(30)

29 Veldwerker van Streetcornerwork en tevens Jurist B., een Noord-Afrikaanse man met vriendelijke lach, laat zien dat de regels slechts een gedeelte van de spookjongeren aanspreken. Veel jongeren worden ten onrechte aan dezelfde regels gehouden.

Weber beargumenteert dat bureaucratie ook in zekere mate toegankelijk moet zijn. De taken van een ambtenaar moeten daarom gebaseerd zijn op begrijpelijke regels (Weber 2015 [1921]: 7). De regels zijn in de praktijk vaak helemaal niet zo begrijpelijk. Bepaalde definities zijn bijvoorbeeld onduidelijk. Zo bespreken vier collega’s van Streetcornerwork tijdens de lunch het verschil tussen postadres, briefadres en woonadres. Zelfs werknemers die al meerdere jaren bij Streetcornerwork werken, geven aan dat de definities voor hen onduidelijk zijn. Volgens hun komt dit vooral doordat de termen door elkaar worden gebruikt in beleidsstukken. N., een gezellig drukke vrouw met donker haar en bril, tevens mijn hoofdrespondent, geeft daarnaast aan zeker in aanloop van de pilot weinig overzicht te hebben in de regels die golden omtrent uitgeschreven jongeren. Maar niet alleen de werknemers hebben moeite met het begrijpen en overzien van de regels. De jongeren zelf begrijpen zelden wat de regels betekenen.

3.4 Hulpverlener als street-level bureaucraat

In bovenstaande citaten wordt al duidelijk dat de hulpverleners op verschillende aspecten van de hulpverlening kritiek hebben. Hier zal ik daarover nog iets verder uitwijden. Daarnaast zal ik ook laten zien dat niet iedere hulpverlener kritiek levert. Eerst zal ik echter aantonen dat de hulpverleners in dit veld gezien kunnen worden als street-level bureaucraten.

Een street-level bureaucraat komt in direct contact met haar of zijn cliënten en probeert daarbij zowel cliënt als opdrachtgever tevreden te stellen. De medewerkers van

Streetcornerwork komen duidelijk in direct contact met hun cliënten. De hulpverlening gaat

face-to-face, waarbij de hulpverleners met de jongeren afspreken op kantoor, in een cafeetje of gewoon op straat. Daarnaast zijn ze telefonisch voor hen bereikbaar. Dit kan via whatsapp, sms, of door te bellen. Het contact is vrij informeel. Het is niet ongebruikelijk, soms zelfs vereiste, dat ze persoonlijke verhalen horen die hen emotioneel betrokken maken bij de jongeren. Het contact is daarnaast vaak bemoedigend jegens de jongeren. De hulpverlener

(31)

30 probeert het (zelf)vertrouwen van de jongeren weer op te bouwen door ze te stimuleren samen aan hun problemen te werken.

Net als Lipsky aangeeft worden de hulpverleners soms ook gemanipuleerd door de jongeren en ervaren ze de reacties van hun cliënten via direct contact. Zo vertellen G. en S., een blonde vrouwelijke en tengere IPA’er, over een meisje dat van hulpverlener naar hulpverlener ging, om zo gedaan te krijgen wat ze wilde. Als een hulpverlener spaak liep op de regels, wilde ze een andere. Als het hulpverleningstraject faalde, gaf ze de schuld aan de hulpverlener. Dit laat de lastige positie van de hulpverleners als street-level bureaucraat goed zien. De hulpverlener probeert binnen de regels de cliënt te helpen. Als dit binnen de regels niet kan, krijgt zij of hij de schuld en wordt woede en frustratie naar hen geuit. De jongeren tonen echter ook dankbaarheid naar de hulpverleners. Zo sturen ze emoticons van kusgezichtjes en hartjes naar hun hulpverlener. G. geeft aan dit soms lastig te vinden. Soms is de emotionele betrokkenheid te hevig, waardoor objectiviteit niet gewaarborgd kan worden. Soms raken de medewerkers te emotioneel betrokken. Een medewerker van de GGD zegt hierover in een interview:

“Je hebt soms overbetrokken hulpverleners en die gaan we dan ook wat helpen. Met afstand en nabijheid.”

“Ja dus daar wordt dan ook advies op gegeven?” “Ja zeker.”

De medewerker ziet dit tijdens intakegesprekken met de jongere en hulpverlener. Hij geeft aan dat door het intieme contact tussen beide, de hulpverlener soms niet meer ziet dat de jongere niet meewerkt en geen recht heeft op bepaalde hulp. Lipsky gaf al aan dat een straatbureaucraat soms door haar of zijn cliënten bewerkt kan worden. Dit lijkt in de praktijk volgens deze medewerker ook te gebeuren.

S. geeft aan dat ze een jongere als cliënt had die ze graag zelf had geadopteerd, omdat zijn situatie zo heftig en ingrijpend was. Ze zegt daarover wel dat dit uiteraard geen optie is. Door het intieme contact tussen medewerker en jongere is het soms moeilijk afstand te bewaren en objectief naar een situatie te kijken. S., en andere medewerkers geven aan dat ze door samen te overleggen, proberen toch objectief te blijven. Als de medewerkers ergens over twijfelen, of emotioneel belast zijn door een gesprek, kaarten ze hun zorgen bij andere collega’s aan. Deze collega’s hebben verstand van het hulpverleningsgebied, maar kennen de jongeren niet persoonlijk. Zo kunnen ze objectief naar de casus kijken. Ook de manager kan

(32)

31 hun helpen om weer op de regels terug te grijpen en de emoties niet de overhand te geven. Daarnaast geven S. en G. ook aan na een werkdag op hun eigen manier te ontladen. Zo speelt G. voetbal en zet S. haar telefoon uit en haar gedachten op nul. Hierdoor kunnen ze hun privésituaties scheiden van hun werk. Zo kunnen ze ook de emoties van hun werk zo goed mogelijk proberen achter zich te laten.

Net als de street-level bureaucraten van Lipsky komen de hulpverleners direct in contact met hun cliënten, waarbij ze ook meteen de reacties ervaren. Ze moeten daarnaast voldoen aan eisen en regels van de overheid. Door het directe contact blijkt het desalniettemin moeilijk regels te waarborgen. Ik zal in het volgende hoofdstuk verder ingaan op de creativiteit die de hulpverleners net als Lipsky’s street-level bureaucraten toepassen. Eerst zal ik kort ingaan op de kritiek die sommigen op de regels hebben, terwijl anderen ze voetstoots lijken te aanvaarden.

3.5 Kritiek of acceptatie

De hulpverleners leveren veel kritiek op bestaande regels. Na de pilot spookjongeren kregen ze ook de optie een paar aanbevelingen voor het beleid te maken. Zo konden ze hun creativiteit en kritiek doorgeven aan beleidsmakers. Toch bleek dit een ideaalbeeld. B. geeft aan: “Voor mijn gevoel duurt het best wel lang voordat ze helemaal in de… , in alle stadsdelen geïmplementeerd worden op de juiste manier.” Vooral “de juiste manier” is hier van belang. Wanneer er nota wordt genomen van de kritiek van de hulpverleners, betekent dit nog niet dat het op de juiste manier wordt geïmplementeerd. Desalniettemin geeft dit wel het idee dat de hulpverleners zekere macht kunnen uitoefenen. Dit kan er ook voor zorgen dat de hulpverleners het idee hebben dat ze invloed kunnen uitoefenen op het beleid en het zo beter opvolgen. Zo zegt een medewerker, T., van de zorgtafel GGD:

“Maar we hebben ook een heel duidelijke beleids- eehm, beïnvloedende taak. Beleidmakers moeten het doen, met datgene wat de ambtenaren aanbrengen” “Ja”

“En de ambtenaren zijn wij. Dus dat is grappig.”

Hoewel de gegevens waarop beleid gebaseerd wordt, inderdaad uit de praktijk komen, kunnen deze echter zo geïnterpreteerd worden als beleidsmakers het beste uitkomt. Het kan daarom zijn dat regels in de praktijk minder goed werken, terwijl ze wel hierop zijn gebaseerd.

(33)

32 Of bureaucratische regels ten gunste komen van de hulpverlening is daarom afhankelijk van aan wie je het vraagt en of deze persoon overtuigd is van haar of zijn invloed op beleid. De medewerkers van de verschillende organisaties hebben hier andere meningen over. Over het algemeen blijken de medewerkers van Streetcornerwork vrij kritisch ten opzichte van de bureaucratie, hoewel ook zij erkennen dat regels belangrijk blijven. Bij de GGD zorgtafel denken ze hier echter anders over. In een gesprek met T., bleek al snel dat de regels bij de GGD strikt worden nageleefd en daarnaast ook eerlijk bevonden. De man tegenover me vertelt me met een strenge blik over hoe het aanmeldproces bij de GGD gaat. Hij zucht veel gedurende het gesprek, wat me het gevoel gaf weer een klein kind te zijn, dat de regels even uitgelegd moet krijgen. Over niet meewerkende jongeren, die volgens hem de hele dag blowen zegt hij het volgende:

“En dat zijn soms vrij ehm, nou ja, kernachtige eh strikte voorwaarden waar iemand aan moet voldoen. En als ie daar niet aan voldoet dan gaat dan moet ie zichzelf maar een tijdje redden. Tot er de nood gevoeld wordt om iets aan de onderliggende problematiek te gaan doen.”

Hij legt uit:

“Voor eh een opvangtraject. Dat zijn opvangtrajecten die kosten grofweg tussen de dertig en de veertig duizend euro per jaar.”

“Ja”

“En als mensen dan dingen doen die dat eh eh ehm ja de succeskansen ernstig belemmeren, dan gaan we het niet doen.”

“Nee begrijpelijk.”

“Ja dat vind ik wel. Ja d’r zullen heel veel mensen zijn die daar moeite mee hebben, maar ik vind dit een zeer te verantwoorden eh eh positionering. Zeker ook in het voordeel van die van die jongeren. Die moeten gewoon denk ik, bij tijd en wijlen te horen krijgen, dat al dat geblow eh eh, zeer in hun nadeel werkt”

T. ziet de bureaucratie zeker niet als belemmering. Het is voor hem een handvat in de hulpverlening aan de ongeregistreerde jongeren. Ook bij een medewerker van de gemeente, L., blijkt dit. Zij geeft aan de regels strak te volgen, maar vindt dit niet altijd even goed te verantwoorden als T. dat vindt. Ze heeft soms medelijden met de jongeren, maar juist de

(34)

33 regels helpen haar hiervan te distantiëren. Het blijkt kortom dat de bureaucratie niet altijd streng wordt bekritiseerd, maar per werknemer verschilt.

3.6 Conclusie

Nu rest de vraag: Wat is de invloed van institutionele regels op de hulpverlening aan spookjongeren? Zoals Weber al stelde: bureaucratie zorgt voor uniformiteit en efficiëntie, maar juist omdat de regels voor uniformiteit zorgen, zorgen ze er voor dat de hulpverlener en spookjongere vast komen te zitten. De regels scheren de jongeren over één kam, waardoor het nodige maatwerk in de hulpverlening soms erg lastig is. De medewerkers van

Streetcornerwork worden hierdoor in sterke mate in hun werk beperkt. Daarnaast zijn de

regels soms onbegrijpelijk terwijl Weber juist zoveel waarde hechtte aan de duidelijkheid van de regels. Hoewel de hulpverleners zich aan de regels moeten houden, betekent dit niet dat ze geen kritiek leveren. De medewerkers geven kritiek op de regels en geven aan ze soms onduidelijk te vinden. Door de onduidelijkheid worden niet alle regels in de praktijk altijd nageleefd. Daarnaast kunnen de regels niet altijd na worden geleefd omdat de hulpverlener en de huidige bureau-bureaucratische ambtenaren niet aan de eisen van Webers ideale ambtenaar voldoen. In dit hoofdstuk maak ik onderscheid tussen Webers bureau-bureaucraat en Lipsky’s straat-bureaucraat. Ik heb beargumenteerd dat de hulpverlener kan worden geclassificeerd als straat-bureaucraat. Zij of hij komt in direct contact met de cliënt en is daarbij onderhevig aan de emotionele invloed van de cliënt. Dit betekent dat de hulpverlener en de cliënt een te emotionele band kunnen opbouwen, maar ook dat de cliënt de hulpverlener kan ompraten of overreden op een andere manier. Dit betekent in het geval van de medewerkers van

Streetcornerwork dat zij soms ook een te emotionele band met de jongeren opbouwen en

daarom niet objectief de regels naleven. Om dit te voorkomen overleggen ze met collega’s en scheiden ze hun privéleven van hun werk. Dit betekent echter niet dat er nooit een subjectieve beslissing wordt genomen.

De werknemers van Streetcornerwork moeten voldoen aan regels die de hulpverlening op meerdere manieren belemmeren. Ze worden gedwongen tot rad in Webers bureaucratische machine. Desalniettemin tonen ze reflectie, creativiteit en emotionele verbinding met hun cliënten. Hierdoor zijn ze uiteindelijk niet te reduceren tot gedachteloze ambtenaar die de bureaucratische regels bij wijze van roeping naleeft. In het volgende hoofdstuk zal ik laten zien dat de bureaucratische machine ondanks haar beperkende regels niet vastloopt, maar dat de hulpverleners tactieken hebben om de machine soepel te laten werken.

(35)

34

H4 Spelen met de regels

“By themselves, the simplified rules can never generate a functioning community, city, or economy. Formal order, to be more explicit, is always and to some considerable degree parasitic on informal processes, which the formal scheme does not recognize, without which it could not exist, and which it alone cannot create or maintain” (Scott 1998: 310).

In het vorige hoofdstuk beargumenteerde ik dat een bureaucratische indeling van de hulpverlening aan spookjongeren eerder beperkend dan bemoedigend werkt. Ik vergeleek de hulpverleners met raderen in een ietwat vastgeroeste machine van regels. In dit hoofdstuk zal ik laten zien hoe regels de praktische kennis van hulpverleners negeren, maar daarnaast ook hoe hulpverleners diezelfde praktische kennis inzetten om de regels te omzeilen of te ‘vergeten’. Zo zal ik beargumenteren dat de praktische kennis kan werken als smeermiddel

(36)

35 om de raderen soepel te kunnen laten bewegen. Daarmee zal ik, zoals aangekondigd, laten zien hoe hulpverleners praktische kennis gebruiken om jongeren binnen de, soms opgerekte, regels te helpen. Hiermee wil ik daarnaast laten zien hoe hulpverleners verschillende motieven hebben om hun agency in te zetten voor de jongeren. De regels negeren verschillen binnen de groep uitgeschreven jongeren en druisen in tegen ervaringen uit de praktijk. De hulpverleners van Streetcornerwork ondervinden daardoor veel obstakels in het hulpverleningsproces. Desalniettemin weten ze alsnog jongeren binnen de regels te begeleiden. Ik zal hieronder beargumenteren dat ze dankzij het inzetten en delen van praktische kennis de regels in de hulpverlening gedeeltelijk kunnen omzeilen zonder ze daadwerkelijk te breken. Zo worden de hulpverleners geen tegendraadse vastgeroeste raderen die de machine willen afbreken, maar zetten ze hun eigen kennis en middelen in om binnen de machine soepel te laten draaien.

4.1 Mētis als smeermiddel

Praktische kennis wordt door James Scott (1998) ook wel mētis genoemd. In zijn boek Seeing

like a state. How certain schemes to improve human condition have failed (1998) licht hij

deze nader toe. Met de term techne bedoelt Scott hier harde en vaak universele regels. Techne is daardoor het best inzetbaar voor activiteiten die een duidelijk doel hebben. Er moet daarnaast een kwantitatief meetbaar einde zijn van deze activiteit om techne te kunnen inzetten (Scott 1998: 322). Over mētis zegt Scott het volgende: “Broadly understood, mētis represents a wide array of practical skills and acquired intelligence in responding to a constantly changing natural and human environment” (ibid.: 313). In deze thesis betreft het alleen de sociale omgeving. Mētis kan alleen ontwikkeld worden als er kennis is van deze sociale omgeving. Dit betekent ook dat deze praktische kennis vaak niet te generaliseren is. Ze is lokaal ingebed en daarom afhankelijk van lokale politieke structuren. Mētis geeft inzicht over één fenomeen op één bepaalde plek, en niet in het algemeen (ibid.: 312). De kennis is accuraat voor en over één bepaalde situatie in één specifieke omgeving. Volgens Scott is

mētis dan ook precies zo economisch en accuraat als het hoort te zijn om het voor de hand

liggende probleem te adresseren (ibid.: 313).

Deze praktische kennis, mētis, is niet in ieder geval of voor ieder beroep even belangrijk en nuttig. Mētis is in het bijzonder nodig bij taken waarvoor je je moet engageren. Een hooggeplaatste bureaucraat of ‘bureau-bureaucraat’ handelt voorspelbare en geroutineerde zaken af. Deze zaken zijn voornamelijk van te voren tot in het kleinste detail in

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door het gebruik van deze technologie veranderde ons begrip van de betekenis van een ongeboren leven en van de ervaring van een zwangerschap waardoor ook een nieuw ethisch

• Leidt de ervaring van deze situatie en de evaluatie van de handeling/beslissing tot een nieuwe positie tov het gebruik van sociale media. • Leidt de ervaring van deze situatie

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder d teneinde ten behoeve van hobbymatig gebruik binnen

De dichter Paul Haimon droeg Oote onder veel hilariteit voor, begeleid door een jazzbandje, en was waarschijnlijk zo onder de indruk van zijn eigen succes dat hij het

Ook hier zien wij dus een poging tot objectivering van de poëzie, maar anders dan Andreus slaagt Vinkenoog er toch niet in, zijn procédé poëtisch aanvaardbaar te maken; het geheel

Bovenstaande opsomming van cijfers geven aan dat de meest kwetsbaren de eerste slachtoffers zijn van armoede en sociale uitsluiting en dat dit nog meer geldt in een periode

[r]

Ik weet in dit alles mijn Jezus steeds bij mij.(Jezus) Liefdevol en zonder stop.. trekt Hij