• No results found

H 5 De hulpverlener als culturele gids

5.6 Back en Front Region

De hulpverleners lieten tijdens mijn veldwerk twee kanten zien. De kant van betrokken hulpverlener die de kant van de jongere kiest en een kant die ik het best kan omschrijven als grappende of bespottende ambtenaar. Deze eerste rol kwam naar boven tijdens gesprekken met de jongeren en tijdens professionele gesprekken met mij over de jongeren. Hierbij werd vooral serieus gesproken over de kansen en mogelijkheden van jongeren en werd hun leed serieus besproken. De tweede rol werd soms zichtbaar wanneer de hulpverlener en ik wat verder in een interview waren, maar werd vooral tijdens de lunchgesprekken en soms tijdens het werken zonder de jongeren zichtbaar. De hulpverleners maakten dan grappen over de intelligentie en keuzes van de jongeren. Ik zal dit aan de hand Erving Goffmans theorieën over performance en back en front region nader toelichten. Hierna zal ik een aantal empirische voorbeelden van mijn veldwerk geven.

In The presentation of self in everyday life (1959) beargumenteert Goffman dat individuen een bepaald karakter of een bepaalde rol performen afhankelijk van de situatie waarin zij zich begeven. Hiermee wordt geïmpliceerd dat individuen het gedrag vertonen dat door hun publiek in die situatie gewenst is. Dit betekent verder dat individuen verschillende

performances kunnen geven en in elke performance een ander karakter kunnen aannemen.

Goffman stelt daarnaast dat de performer die rol alleen voor het desbetreffende publiek aanneemt in de front region. Dit kan worden ingebeeld als een podium waarop de acteur zijn rol vertoont. In een praktischere zin kan een vergelijking gemaakt worden met een dokterskantoor. De dokter toont interesse in zijn patiënt en neemt de klachten serieus. Hij gedraagt zich in de behandelkamer zoals de patiënt dat graag wil en neemt ook een voorbeeldrol aan. De behandelkamer, als er een patiënt aanwezig is, vormt dan de front region

56 (Goffman 1959: 32). De dokter kan in zijn desbetreffende doktersrol dan uitspreken wat hij echt vindt in de back region, wat in dit geval bijvoorbeeld de lunchtafel kan zijn. Het publiek kan hier niet komen. Hier, zo stelt Goffman¸ doet de performer zijn rekwisieten en kostuums af en kan hij genieten van zijn eigen secret pleasures. Hij kan hier met collega’s bijvoorbeeld grappen maken over een hysterische patiënt. De back region is een plaats waar de performer kan ontladen, maar zich ook kan voorbereiden voor zijn volgende performance (ibid.: 116).

Goffman maakt onderscheid in soorten performances, waaronder de cynical

performance. Hierbij liegen of misleiden de performers hun publiek voor eigen gewin of voor

het algemene goed. Goffman geeft hiervan meerdere voorbeelden. Zo kan ik de doktersvergelijking ook hier toepassen. De dokter kan een patiënt bijvoorbeeld met een placebo voorliegen als de patiënt valse klachten heeft, als hij denkt dat hij daarmee de patiënt gerust kan stellen. De patiënt kan daarnaast ook de dokter misleiden door zijn klachten te overdrijven om zo interessanter en duidelijker te kunnen zijn voor de dokter (Goffman 1959: 29).

Bij de hulpverleners is dit gedrag ook terug te herkennen. In de empirische voorbeelden in dit hoofdstuk en in vorige hoofdstukken wordt vooral de front region rol van de hulpverleners duidelijk. Ze zijn begripvol, doen alles om de jongeren te helpen, winnen hun vertrouwen en leren ze om te kunnen overleven in het dagelijks leven. Daarnaast geven ze vooral ook het goede voorbeeld. Tijdens de hulpverleningsgesprekken kijken ze de jongeren aan en tonen ze veel empathie. Iets wat de jongeren vaak niet doen, maar tijdens het hulpverleningstraject wel kunnen oppikken. Op een meeloopdag vertelt N. aan één van haar cliënten dat ze een glaasje wijn voor het slapengaan heeft genomen tegen de pijn voor haar keelontsteking. Ze plakt er vluchtig achteraan dat ze bijna nooit drinkt en dit een uitzondering is. Later geeft ze aan dat het goede voorbeeld geven belangrijk is. De jongeren zien hun hulpverlener vaak als voorbeeldfiguur.

Veldwerker B. geeft aan dat hij de jongeren pas helpt als hij meerdere oplossingen klaar heeft staan (zie ook hoofdstuk 4). Zo kan hij als een plan in het water valt, vervolgens een volgend plan starten. Het kost veel moeite een jongere zover te krijgen toe te geven dat zij of hij hulp nodig heeft. Het kost B. weken en soms maanden om de jongeren te overtuigen. Als de hulpverlening dan meteen spaak loopt, zal de jongere alle hoop en al het vertrouwen in de hulpverlening verloren hebben. Door zich in goed in de back region goed voor te bereiden en meerdere plannen klaar te hebben staan, kan B. het vertrouwen van de jongeren behouden. Door zich voor te bereiden, zet hij in de front region een goede performance neer.

57 De hulpverleners stellen zich anders op in de back region. De persoonlijke, niet- professionele, meningen over de jongeren komen boven tafel tijdens lunchpauzes en interviews. Ze staan soms lijnrecht tegenover hoe de hulpverleners zich naar de jongeren opstellen. Na een telefoontje met een meisje dat N. beschreef als ‘lastig’, kijkt ze me vol frustratie aan. Ze geeft aan dat ze op dit soort momenten probeert rustig te blijven, maar dat dit meisje het bloed onder haar nagels vandaan haalt. Ze weigert alle soorten hulpverlening en haalt naar iedereen uit. Tijdens het telefoongesprek was de mening van N. over het meisje niet te merken. Ze was begripvol jegens de keuzes van het meisje. Ook de andere hulpverleners beschrijven jongeren waar ze mee botsten. Tijdens de hulpverlening wordt dit verborgen, maar in gesprekken met mij of collega’s komen de frustraties naar boven. Soms gaat het zo ver dat er om de jongeren wordt gelachen. S. en G. vertellen me lachend over hoe jongeren spreekwoorden door elkaar halen of foutief gebruiken. “Dan moet je niet lachen, maar eigenlijk is dat heel aandoenlijk.” Er wordt niets kwaads mee bedoeld, maar toch blijkt hier dat de hulpverleners de jongeren soms als dom of onbeholpen zien en vooral ook deze mening verbergen voor de jongeren zelf.

Goffman stelt dat in de back region de ware mening naar voren komt. Hier mag echter wat nuance aangebracht worden. De hulpverleners hebben eerder twee meningen die per context verschillen. Met de jongeren tonen ze compassie en hebben ze een verlangen de jongeren zo goed mogelijk te helpen. Deze compassie nemen ze ook na het werk mee naar huis. De hulpverleners blijven bepaalde gevoelens en ideeën die ze op de front stage

performen, ook buiten het werk houden. De front region vloeit over in de back region, terwijl

de meningen van de back region niet vertoond worden op de front region. Toch is ook hier een fluïde grens te herkennen. Hoewel een hulpverlener een jongere nooit dom in het gezicht zal noemen, kan de mening indirect alsnog terecht komen in de front region. In deze regio wordt, naast het vrij uitspreken van meningen, ook voorbereid op de performance in de front

region. Hierdoor kan het zijn dat de meningen van de hulpverleners doorschemeren in de

benadering van de jongeren. Hierbij wil ik terugverwijzen naar het voorbeeld over het foldertje over laagbegaafdheid en het gebruik van makkelijke woorden en vermijden van spreekwoorden. De jongeren worden met makkelijke woorden aangesproken, omdat er in de

back region wordt gesproken over hun laagbegaafdheid. Dit is niet per se slecht, maar er moet

wel bewustzijn over zijn. In de praktijk blijkt dat de jongeren de moeilijke woorden en processen niet begrijpen. Het is daarom handig om het als hulpverlener makkelijker te maken voor de jongeren. De lage intelligentie moet echter niet als minderwaardig worden gezien. Dit

58 kan resulteren in een oneerlijke of denigrerende behandeling. In de praktijk was zo’n benadering echter niet terug te zien.

Ook naar opdrachtgevers is een vergelijkbare situatie te herkennen. Hiervoor is het belangrijk eerst iets meer toelichting te geven over de performance theorie van Giddens. Twee aspecten zijn hierbij van belang. Allereerst is het belangrijk te beseffen dat performance niet alleen in individueel verband opgaat, maar dezelfde theorieën ook zijn te verbinden aan een team van individuen. Een individu handelt dan op een bepaalde manier om zo op de juiste manier deel te nemen aan een gehele groepsperformance (Giddens 1959: 85). Daarnaast kan een individu als zij of hij alleen is, desalniettemin handelen alsof er een publiek is. Het individu associeert bepaalde morele standaarden met een bepaald publiek en kan ook als desbetreffend publiek niet aanwezig is, vooralsnog handelen naar die standaarden. Zelfs als zij of hij het er zelf niet mee eens is (Giddens 1959: 87).

De hulpverleners handelen in de gesprekken met de jongeren volgens de regels die zijn opgesteld door de gemeente Amsterdam. Toch wordt er soms wel uitgesproken dat de regels een tikkeltje belachelijk zijn. Zo drukt R., een hulpverlener van een woninginstantie, naar een jongere uit dat hoe stom ook, de regels gewoon gevolgd moeten worden. Hij vervolgt: “Het gaat er nu om, heel bureaucratisch eigenlijk, dat jij ingeschreven staat”. Er is hier iets opmerkelijks aan de hand. Wat hier boven de front region wordt genoemd, is nu in zekere mate een back region waar de ware mening van de hulpverlener over het beleid naar boven komt. De hulpverleners hebben het met de jongeren over de ‘stomme regeltjes’ die helaas nu eenmaal moeten worden nageleefd. De medewerkers onderling hebben het ook over hoe de regels soms beperkend werken of hoe onbegrijpelijk ze soms zijn. In de interviews wordt dit ook duidelijk. De eerste paar interviews begon ik met informeren naar hoe de regels binnen dit veld werken. De hulpverleners gaven dan een vaak vermoeide uitdrukking. De uitleg voelde aan als een vaste riedel of mantra die ze steeds weer moesten opdreunen. Als we het daarna hadden over waar hulpverlening vast liep, of wat de knelpunten waren in het veld, klonken de hulpverleners gepassioneerd en tegelijkertijd gefrustreerd. Hun stemmen werden luider en hun meningen minder genuanceerd. De riedels werden preken en wensen over hoe het anders zou kunnen. Over hoe de front region in dit geval is vormgegeven, kan ik geen uitspraak doen.

59