• No results found

H 5 De hulpverlener als culturele gids

6.1 Institutionele regels

In deze thesis heb ik een begin gemaakt met het antropologisch analyseren van de hulpverlening aan spookjongeren. Hierbij heb ik geprobeerd een beeld te schetsen van de positie waarin hulpverleners verkeren. De focus heb ik gelegd op hoe hulpverleners met de regels in het veld omgaan. Ik zal in deze conclusie mijn hoofdvraag beantwoorden. Deze luidt: “Hoe beïnvloeden sociale en institutionele regels de werkwijze van hulpverleners van spookjongeren in Amsterdam Nieuw-West?” In de bovenstaande hoofdstukken heb ik deze vraag ontleed en zo per hoofdstuk een deel beantwoord.

Na in hoofdstuk 1 en 2 de context van de hulpverlening aan spookjongeren iets verder uit een te hebben gezet, heb ik me in hoofdstuk 3 op het eerste gedeelte van de vraag gericht. Ik analyseer hier hoe institutionele regels de hulpverlening beïnvloeden. Daarvoor vergelijk ik

63 eerst het bureaucratisch ideaalbeeld van Max Weber met de huidige realiteit in de hulpverlening. Weber stelt dat bureaucratie voor efficiëntie, uniformiteit en duidelijkheid zorgt. Dit omdat processen op papier vastgelegd worden en zo precies volgens de regels kunnen verlopen. Daarnaast stelt hij dat een ambtenaar of bureaucraat de plicht heeft de vanuit de politiek opgelegde regels te volgen. De ambtenaar moet daarom zijn privéleven en werk goed van elkaar scheiden. De ambtenaar moet met volledige aandacht en precisie haar of zijn ambt uitoefenen. In de hulpverlening is echter gebleken dat de uniformiteit die door de regels wordt gecreëerd helemaal niet wenselijk is. Iedere jongere lijdt namelijk onder een andere problematiek en heeft behoefte aan een andere oplossing. De hulpverlening aan deze jongeren is altijd maatwerk. Daarnaast zijn de regels vaak onduidelijk en worden door menselijke fouten soms niet nageleefd. Dit is dan ook één van de oorzaken waarom er steeds opnieuw spookjongeren bijkomen.

Het lijkt erop dat de voordelen van bureaucratie zoals Weber deze beschrijft, voor de hulpverlening aan spookjongeren niet opgaan. Dit komt mede doordat de bureaucraat in de hulpverlening van een ander type is dan de bureaucraat die Weber schetst. Naar Webers bureaucraat verwijs ik daarom als ‘bureau-bureaucraat’. De hulpverlener classificeer ik aan de hand van Michael Lipsky als street-level bureaucrat of ‘straatbureaucraat’. Deze komt, anders dan de bureaubureaucraat, in direct contact met haar of zijn cliënten. Hierdoor ervaart de straatbureaucraat meteen de reacties van de cliënten. De hulpverlener moet regels volgen die opgelegd zijn vanuit de staat en gemeente, maar probeert ook zo goed mogelijk te voorzien in de behoeften van de jongeren. Dit laatste zorgt ervoor dat de hulpverlener de emoties niet buiten het ambt kan houden. Het directe en intensieve contact en de meelijwekkende verhalen van de jongeren, zorgen ervoor dat de hulpverleners niet volledig objectief hun werk kunnen doen. Dit zorgt er mede voor dat Webers grootste angst nooit uit zou kunnen komen.

De angst van Weber noemde hij zelf de Stalhartes Gehäuse. Hiermee visualiseerde hij de ambtenaar opgesloten in een kooi van regels, die zij of hij gedwongen moest opvolgen. Beter beschreef hij het aan de hand van de machine van regels, waar de ambtenaar een gedachteloos rad was. Als rad had de ambtenaar maar één doel, een groter en efficiënter rad worden. In de hulpverlening visualiseer ik me de machine van regels als vastgeroest. De raderen proberen knerpend rond te draaien. Zonder smeermiddel is er echter geen beginnen aan. De regels zijn voor veel van de raderen te beperkend. Hoewel de regels een leidraad geven in de hulpverlening en er voor zorgen dat iedere jongere gelijk wordt behandeld, ben ik van mening dat de regels het hulpverleningstraject enkel vertragen en in sommige gevallen doen vastlopen. De institutionele regels maken de hulpverlening uniform, maar zorgen er

64 daarmee ook voor dat veel spookjongeren niet door de hulpverleners geholpen kunnen worden.

Deze beperkende regels zorgen er echter wel voor dat de hulpverleners een smeermiddel moeten vinden. Zij zetten praktische kennis in om regels te omzeilen en te ‘vergeten’. Dit behandel ik uitgebreid in hoofdstuk 4. Hiermee poog ik het antwoord op het eerste deel van de hoofdvraag zo goed mogelijk aan te vullen. Aan de hand van de term mētis van James Scott laat ik zien dat ook de hulpverlening aan spookjongeren praktische en lokale kennis behoeft. Mētis voor de hulpverleners omvat het zo goed mogelijk kennen van het veld van regels. Want, zoals Anthony Giddens al met de structuration theory beargumenteerde, hoe beter de regels bekend zijn, hoe makkelijker ze te veranderen of in dit geval te omzeilen zijn. Daarnaast is het voor de hulpverleners belangrijk om een goed sociaal netwerk te hebben waarmee ze hun kennis kunnen delen. In dit netwerk kunnen ook social credits worden opgebouwd, die ervoor zorgen dat de hulpverleners bepaalde voorwaarden of wachtrijen mogen vermijden. Met deze mētis lukt het de hulpverleners regels ofwel te omzeilen door een ander pad te kiezen, ofwel door een deel van de regels te omzeilen door onder anderen gedeelten van de regels te ‘vergeten’. De hulpverlener kan op deze manier voorkomen dat de jongere niet geholpen kan worden doordat zij of hij niet aan alle voorwaarden voldoet. Met deze vorm van mētis kunnen de hulpverleners binnen de beperkende regels alsnog een oplossing vinden voor de problemen van de jongeren. De raderen worden met mētis gesmeerd. Er wordt niet voor iedere jongere evenveel mētis ingezet. Of de hulpverlener haar of zijn social credits inzet en veel extra moeite doet, hangt af van hoeveel sympathie de hulpverlener met de jongere voelt. Dit hangt af van hoeveel moeite de jongere zelf doet en van de klik tussen hulpverlener en jongere.

Naast de praktische kennis kunnen de hulpverleners nog op een andere manier macht uitoefenen binnen de regels. Doordat ze te classificeren zijn als straatbureaucraten en als gevolg hiervan in direct contact komen met hun cliënten, kunnen de hulpverleners er ook voor kiezen wie ze wel of niet helpen. Dit is echter niet een geheel vrijwillige uitoefening van macht. In sommige gevallen is er voor de jongeren geen oplossing te vinden en moeten de hulpverleners de jongeren afwijzen om te voorkomen dat ze huiverig worden jegens de hulpverlening. Hoewel de hulpverleners bij voorbaat kunnen kiezen de jongeren niet te helpen als zij het idee hebben geen oplossingen te hebben, is hier ook een sterke mate van onmacht in te herkennen. De hulpverleners kunnen immers de jongeren niet helpen doordat de regels hiervoor te beperkend zijn. Daarnaast kunnen de strenge regels ook de jongeren bij voorbaat

65 of tijdens een traject afschrikken doordat het proces te vermoeiend voor hen is. Ook op deze manier zorgen de strenge regels dus voor het niet kunnen helpen van alle jongeren.

De invloed van institutionele regels op de hulpverlening is negatief. Het scheert de jongeren over één kam, waardoor maatwerk niet volledig kan worden uitgeoefend. Het zorgt er echter wel voor dat de hulpverleners hun creativiteit gebruiken om een regel gedeeltelijk of compleet te omzeilen. Hoeveel moeite een hulpverlener voor een jongere doet, hangt vervolgens af van sympathie. Om dit te plaatsen in de vergelijking van Weber, stel ik hier dat de bureaucratische regels in de hulpverlening een machine vormen, waarin de hulpverleners als vastgeroeste, maar kritische raderen proberen rond te draaien. Hiervoor gebruiken ze praktische kennis van het veld als smeermiddel.