• No results found

Vaders en seksuele opvoeding : over verschillen in waarneming, opvoedgedrag en beleving tussen vaders van zonen en vaders van dochters van acht tot dertien jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vaders en seksuele opvoeding : over verschillen in waarneming, opvoedgedrag en beleving tussen vaders van zonen en vaders van dochters van acht tot dertien jaar"

Copied!
86
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Afdeling Pedagogiek en Onderwijskunde

VADERS EN SEKSUELE OPVOEDING

Over verschillen in waarneming, opvoedgedrag en beleving tussen vaders van zonen en vaders van dochters van acht tot dertien jaar

Master Opvoedingsondersteuning Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Student: R.J. Nijssen (0301639) Begeleiding: mw. Dr. C. Zwiep Tweede beoordelaar: Dr. F. van Rooij Instelling & begeleiding: Vader Kennis Centrum (VKC) – Dhr. M. Barto Amsterdam, juni 2014

(2)

2

VOORWOORD

‘Praat met je kind over seks, voordat internet dat doet’, zo luidt de nieuwe reclamecampagne van SIRE, die eind april van dit jaar gelanceerd werd (Stichting Ideële Reclame, 2014). Deze campagne is erop gericht om ouders bewust te maken van het feit dat kinderen op allerlei manieren – met name via internet – geconfronteerd worden met seksualiteit en dat begeleiding daarin van groot belang is. Toen deze campagne gelanceerd werd, was dit onderzoek al in volle gang, maar het bevestigde voor mij nogmaals dat seksuele opvoeding een belangrijk en actueel onderwerp is. Ouders hebben een primaire taak in de begeleiding van hun kind bij de seksuele ontwikkeling, het proces waarbij kinderen van jongs af aan aspecten van seksualiteit in hun leven leren te integreren. Door middel van seksuele opvoeding kunnen ouders hun kinderen normen en waarden, informatie en vaardigheden bijbrengen en zo een correct en positief beeld meegeven over seksualiteit. Als er in onderzoek over ‘ouders’ wordt gesproken, worden daar meestal héél veel moeders mee bedoeld en slechts enkele vaders. Vaders zijn vaak lastiger te bereiken voor onderzoek dan moeders, maar door de toegenomen vaderbetrokkenheid bij de opvoeding, is onderzoek naar vaders des te belangrijk. Vaders zijn belangrijk. Seksuele opvoeding is belangrijk. En juist daarom was het voor mij een eer om een onderzoek uit te mogen voeren naar vaders en seksuele opvoeding.

Dit onderzoek was uiteraard niet mogelijk geweest zonder de hulp en medewerking van anderen. Allereerst dank ik alle vaders die de tijd hebben genomen om de vragenlijst in te vullen en hun visies op de seksuele opvoeding met ons hebben willen delen. Zonder jullie was er geen onderzoek geweest. Ook alle scholen, instellingen en organisaties die de link naar de vragenlijst wilden delen, heel veel dank. Het Vader Kennis Centrum dank ik voor de mogelijkheid die zij hebben geboden om dit onderzoek uit te voeren. Mijn lieve collega’s, Lieke en Tessa, wat was het fijn om dit samen met jullie te kunnen doen; ik ga de koffietjes, overlegmomenten en ‘peptalks’ missen! Mijn scriptiebegeleidster, Channah, dank ik voor haar betrokkenheid en aanstekelijke belangstelling voor dit onderwerp. Ook ben ik dankbaar voor de ruimte die ik kreeg om mijn eigen proces door te maken. Mijn lieve vriendinnen, bedankt dat jullie er altijd voor me waren, terwijl ik er heel vaak niet voor jullie kon zijn. Mijn liefste ouders en broers, mijn rotsen in de branding! En – last but not least – mijn allerliefste, Jochum. Zonder jouw liefde, vertrouwen en oneindige steun had ik dit nooit tot een goed einde kunnen brengen.

(3)

3

ABSTRACT

FATHERS AND SEX EDUCATION. About the differences in observation, educational behavior and perception between fathers of sons and fathers of daughters between the age of eight and thirteen.

As part of their general growth, all children – from the day they’re born – go through various phases of sexual development. Parents orchestrate this sexual awareness process through sex education. Research has been mostly focusing on the part of the mother in all of this. This research has mapped the vision of ninety fathers in coherence to the sexual development of their children between the age of eight and thirteen. Three domains – sexual growth, sexual education and perception – as well as the need of support were researched. Fathers become aware of the sexual growth of their child by noticing sexual behavior from the child, and questions in accordance to the matter. Fathers accept the sexual curiosity of their child and their reactions to the inquiry showed that they offer a degree of parental support and control, fitting a authorative style of parenting. Even though it’s a minority, there are still fathers who never or rarely talk to their children about sexuality, and don’t feel responsible for the sex education of their child. There are hardly any differences to be found between the parental behavior of fathers of sons, and fathers of daughters. Fathers have a need for support in the guise of both information and advice. This they’d like to receive through a website with expert information. Support programs have to focus on the awareness of the importance of a father’s contribution to the sexual growth of their children, and most of all that of sons.

(4)

4 INHOUDSOPGAVE VOORWOORD 2 ABSTRACT 3 1. INLEIDING 6 2. THEORETSICHE ACHTERGROND 10

2.1. De (seksuele) ontwikkeling en opvoeding als interactiemodel 10

2.2. De seksuele ontwikkeling 11

2.3. De seksuele opvoeding 14

2.4. De bijdrage van vaders aan de (seksuele) opvoeding 17 2.5. De invloed van de sekse van het kind op de seksuele opvoeding 19 2.6. Beleving en behoefte aan (opvoedings)ondersteuning 20

3. METHODE 21 3.1. Onderzoeksdesign 21 3.2. Werving 21 3.3. Steekproef 21 3.4. Meetinstrument 23 3.5. Analyse 27 3.6. Ethische aspecten 28 4. RESULTATEN 29 4.1. Seksuele ontwikkeling 29

4.1.1. Seksueel getint gedrag 29

4.1.2. Vragen over seksualiteit 31

4.2. Seksuele opvoeding 34

4.2.1. Opvoedingsdoelen 34

4.2.2. Reactie op gedrag 35

4.2.3. Communicatie 37

4.2.4. Verschillen in opvoeding van jongens en meisjes 38

(5)

5

4.3.1. Beleving 41

4.3.2. Vragen over seksuele ontwikkeling en opvoeding 41

4.3.3. Behoefte aan ondersteuning 42

5. DISCUSSIE 45

5.1. Overzicht bevindingen 45

5.2. Bevindingen nader bekeken 46

5.3. Beperkingen 52

5.4. Aanbevelingen 53

5.5. Conclusie 53

LITERATUURLIJST 55

BIJLAGEN 62

Bijlage A: Nederlandse samenvatting 62

(6)

6

1. INLEIDING

De combinatie van kinderen en seksualiteit is voor velen tegenstrijdig. Het beeld van het ‘onschuldige kind’ gekoppeld aan het volwassen beeld van seksualiteit strookt niet met elkaar (De Graaf & Rademakers, 2006; Stone & Ingham, & Gibbins, 2013). Toch is er bij kinderen – als onderdeel van hun algemene ontwikkeling – sprake van een seksuele ontwikkeling (Van der Doef, 2010). Deze seksuele ontwikkeling uit zich doordat kinderen seksueel (getint) gedrag vertonen en vragen stellen over seksualiteit (Van der Doef, 2010; Zwiep, 2008).

De seksuele ontwikkeling kan het beste beschreven worden als het proces dat leidt tot en vorm geeft aan de latere volwassen seksualiteit (De Graaf & Rademakers, 2009). Kinderen leren vanaf de geboorte verschillende aspecten van seksualiteit, zoals intimiteit en lichamelijkheid in hun leven te integreren. Ook de vorming van de gender-identiteit – de biologische en psychische differentiatie van man en vrouw – vindt plaats binnen het proces van de seksuele ontwikkeling (Bancroft, 2009). Een positieve en gezonde seksuele ontwikkeling van kinderen is belangrijk en kan ervoor zorgen dat kinderen een positief beeld ontwikkelen met betrekking tot seksualiteit, op latere leeftijd seksueel actief worden, meer plezier aan seks beleven en minder risicogedrag vertonen (De Graaf, Vanwesenbeeck, Woertman, & Meeus, 2009; DiIorio, Pluhar, & Belcher, 2003).

Ouders hebben een belangrijke rol bij de seksuele ontwikkeling van hun kinderen; door seksuele opvoeding ondersteunen opvoeders kinderen bij het seksuele ontwikkelingsproces. Seksuele opvoeding is meer dan seksuele voorlichting (Klaï, 2004). Ouders dragen niet alleen kennis over, maar ook waarden en normen over allerlei aan seksualiteit gerelateerde thema’s zoals, fysieke ontwikkeling, voortplanting, seksueel gedrag, relaties en seksuele gevoelens (Lefkowitz & Stoppa, 2006). Steeds meer ouders zien het belang van de seksuele opvoeding van kinderen en hun aandeel daarin (Vermeire, 2005).

Nederland staat bekend om zijn open en pragmatische houding ten aanzien van seksualiteit van jongeren (Parker, Wellings, & Lazerus, 2009; De Graaf, 2013). De culturele context waarbinnen de seksuele opvoeding plaatsvindt lijkt dan ook bepalend (De Graaf, 2007; Friedrich, Sandfort, Oostveen, & Cohen-Kettenis, 2000). Uit onderzoek blijkt dat Nederlandse en Zweedse ouders meer seksueel getint gedrag bij hun kind waarnemen, dan Amerikaanse ouders (De Graaf & Rademakers, 2007; Larsson & Svedin, 2002; Schalet, 2000). Het is echter onduidelijk of deze verschillen toe te schrijven zijn aan het gedrag of aan de perceptie van ouders (De Graaf & Rademakers, 2007). Ook is gebleken dat Amerikaanse ouders – in vergelijking met Nederlandse – vaak terughoudend zijn en een angstige

(7)

7 benadering hebben als het gaat om het bespreken van seksualiteit met hun kind (Schalet, 2000; Shtarkshal, Santelli, & Hirsch, 2007). Het is belangrijk deze culturele verschillen in ons achterhoofd te houden bij de interpretatie van de literatuur over seksuele ontwikkeling en opvoeding.

Naast de culturele context die van invloed is op de seksuele ontwikkeling en opvoeding, lijkt ook het geslacht van zowel ouder als kind een rol te spelen. Uit onderzoek blijkt dat zowel vaders als moeders zich verantwoordelijk voelen voor de seksuele opvoeding van hun kinderen, maar in de praktijk zijn het met name de moeders die de taak van de seksuele opvoeding op zich nemen (Kirkman, Rosenthal, & Feldman, 2002). Het lijkt dan ook logisch dat veel onderzoek naar seksuele opvoeding en ontwikkeling zich tot nu toe met name heeft gericht op de bijdrage van moeders (Van Lee & Mouthaan, 2007; Zwiep, 2008). Vaders zijn de laatste jaren echter steeds meer betrokken geraakt bij de algemene opvoeding van hun kinderen. Deze vaderbetrokkenheid komt onder andere voort uit de hogere deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt (Lamb, 2004). Een goede verandering zo lijkt het, aangezien een hoge vaderbetrokkenheid een positief effect heeft op de ontwikkeling van kinderen (Lamb, 2004; Van Dijken & Tavecchio, 1998; Wilson & Prior, 2010). Over vaders en hun bijdrage aan de seksuele opvoeding is echter nog zeer weinig bekend (Wilson, Dalberth & Koo, 2010). Helemaal als het gaat over vaders van jonge kinderen in de basisschoolleeftijd (DiIorio, Pluhar, & Belcher, 2003). Uit buitenlands – veelal Amerikaans – onderzoek is bekend dat vaders een andere bijdrage kunnen leveren aan de seksuele opvoeding, vanuit een ander (mannelijk) oogpunt en een ander voorbeeld vormen voor kinderen dan moeders (Wilson, Dalberth, & Koo, 2010). Ook is gebleken dat ouders geneigd zijn eerder met hun kinderen van hetzelfde geslacht te spreken (Byers, Sears, & Weaver, 2008). Moeders spreken eerder met dochters dan met zonen. Met name jongens zouden dus baat kunnen hebben bij een hogere vaderbetrokkenheid op het gebied van seksuele opvoeding (Lehr, Demi, DiIorio, & Facteau, 2005).

Niet alleen voor kinderen kan de vaderbetrokkenheid bij de seksuele opvoeding van belang zijn, maar ook voor moeders. Zo komt in een onderzoek onder allochtone moeders naar voren dat zij behoefte hebben aan meer betrokkenheid van vaders bij de seksuele opvoeding (Van Lee & Mouthaan, 2007). Een mogelijke reden waarom vaders zich vaak nog afzijdig lijken te houden kan zijn omdat zij het moeilijk vinden. Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat vaders graag willen bijdragen aan de seksuele opvoeding van hun kinderen, maar dat ze dit vaak lastig vinden en niet goed weten hoe ze dat kunnen doen (Wilson & Koo, 2010). Ook in Belgisch onderzoek van Vermeire (2005) geven zowel vaders als moeders aan de

(8)

8 seksuele opvoeding vaak lastig te vinden en behoefte te hebben aan gerichte ondersteuning hierbij.

Probleemstelling en onderzoeksvragen

Ouders leveren een belangrijke bijdrage aan de seksuele ontwikkeling van kinderen. We weten dat moeders daarin over het algemeen een primaire taak verzorgen. Door de toenemende betrokkenheid van vaders bij de opvoeding van hun kinderen is de verwachting dat vaders ook een steeds belangrijker aandeel in de seksuele opvoeding hebben gekregen. Er is echter nog weinig bekend over de bijdrage van vaders aan de seksuele ontwikkeling en opvoeding in Nederland. Door de visies van vaders op de ontwikkeling en opvoeding van kinderen met dit onderzoek in kaart te brengen, willen wij bijdragen aan de kennis op het gebied van seksuele ontwikkeling en opvoeding van jonge kinderen en de bijdrage van vaders hieraan. Daarnaast kan dit onderzoek de kennis over vaderschap en vaderbetrokkenheid vergroten. Door ook te kijken naar wat vaders eventueel lastig vinden aan de seksuele opvoeding en op welke punten ze ondersteuning kunnen gebruiken, kunnen vaders gerichte (opvoedings)ondersteuning krijgen op dit gebied. Dit kan op zijn beurt weer bijdragen aan het optimaliseren van een positieve seksuele opvoeding van kinderen, zodat zij een gezonde seksuele basis leggen voor hun verdere leven.

Om het onderzoek enigszins af te bakenen, zullen wij ons richten op vaders van kinderen in de leeftijd van acht tot dertien jaar. Het onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van de volgende onderzoeksvraag:

Wat is de visie van vaders op de seksuele ontwikkeling en opvoeding van hun kind in de leeftijd van 8 tot 13 jaar?

Deze hoofdvraag zal beantwoord worden aan de hand van een aantal subvragen, die zijn onderverdeeld in drie verschillende thema’s, namelijk: de seksuele ontwikkeling, de seksuele opvoeding en als laatste de beleving van de seksuele opvoeding en de behoefte aan opvoedingsondersteuning.

A. De seksuele ontwikkeling

 Welk seksueel getint gedrag bemerken vaders bij hun kind?  Welke vragen over seksualiteit krijgen vaders van hun kind?  Hoe vaak komen het gedrag en de vragen van hun kind voor?

(9)

9

B. De seksuele opvoeding

 Welke opvoedingsdoelen hebben vaders in de seksuele opvoeding?

 Hoe reageren vaders op seksueel getint gedrag en/of vragen van hun kind?  In hoeverre communiceren vaders met hun kinderen over seksualiteit?

 Zijn er verschillen tussen de seksuele opvoeding van zonen en dochters? Zo ja, welke?

C. De beleving van de seksuele opvoeding en de behoefte aan opvoedingsondersteuning

 Hoe ervaren vaders de seksuele ontwikkeling en opvoeding?

 In welke mate hebben vaders vragen over de seksuele ontwikkeling en/of opvoeding van hun kind?

 Hebben vaders behoefte aan ondersteuning bij de seksuele opvoeding? Zo ja, waarbij en in welke vorm?

Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Vader Kennis Centrum (VKC), dat zich richt op het verzamelen en verspreiden van kennis over vaderschap. Op deze manier wil het VKC vaderschap promoten en het belang van vaders binnen de opvoeding kenbaar maken (www.vaderkenniscentrum.nl).

Parallel aan dit onderzoek werden er voor het VKC twee andere onderzoeken uitgevoerd met een overeenkomstige vraagstelling, maar gericht op vaders met kinderen in een andere leeftijdscategorie. Zo werd in één onderzoek de bijdrage van vaders aan de seksuele ontwikkeling en opvoeding van jonge kinderen tussen 0 en 6 jaar onderzocht (Van de Kerkhof, 2014). Het andere onderzoek onderzocht vaders met kinderen in de leeftijd van 4 tot 8 jaar (Van Heesch, 2014).

In de volgende hoofdstukken wordt dit onderzoek verder uitgewerkt en antwoord gegeven op de onderzoeksvragen. Allereerst wordt er een kader geschept aan de hand van belangrijke literatuur en theorieën over dit onderwerp, dat een houvast zal bieden bij het beantwoorden van de vragen (Hoofdstuk 2: Theoretisch kader). Hierna beschrijven we de onderzoeksmethode die gebruikt werd (Hoofdstuk 3: Methode). In het daaropvolgende hoofdstuk zullen de onderzoeksvragen worden beantwoord (Hoofdstuk 4: Resultaten). In het laatste hoofdstuk wordt kritisch ingegaan op de resultaten en worden er aanbevelingen gedaan voor toekomstig onderzoek (Hoofdstuk 5: Discussie).

(10)

10

2. THEORETISCHE ACHTERGROND

In het volgende stuk wordt een overzicht gegeven van verschillende theorieën en bevindingen uit literatuur die een kader zullen scheppen voor dit onderzoek. Achtereenvolgens zullen de volgende onderwerpen worden behandeld: de ontwikkeling en opvoeding als interactiemodel, de (seksuele) ontwikkeling van kinderen van acht tot dertien jaar, de seksuele opvoeding, de bijdrage van vaders aan de opvoeding, de invloed van de sekse van het kind op de seksuele opvoeding en tot slot gaan we kort in op de beleving van de seksuele opvoeding door opvoeders en de behoefte aan ondersteuning daarbij.

2.1. De (seksuele) ontwikkeling en opvoeding als interactiemodel

In dit onderzoek wordt de seksuele ontwikkeling en de seksuele opvoeding gezien als onderdeel van de bredere ontwikkeling en opvoeding (Zwiep, 2008). Algemeen geldende ontwikkelingsmodellen kunnen daarom ook toegepast worden op de seksuele ontwikkeling en opvoeding. Ontwikkeling en opvoeding zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, doordat ze elkaar voortdurend beïnvloeden (Hermanns, 2007). Ze worden gezien als processen die zich afspelen in een bredere sociale context die beïnvloed worden door verschillende factoren en tot stand komen door interactie. Deze interactie kan goed worden uitgelegd aan de hand van twee ontwikkelingsmodellen: het biolologisch-ecologisch model van Bronfenbrenner (1979) en het transactionele model van Sameroff en Chandler (1975).

In het ecologisch-biologisch model wordt er van uit gegaan dat een kind opgroeit en zich ontwikkelt in interactie met de omgeving en daarin zelf een belangrijke rol speelt. Volgens dit model zijn psychologische-, biologische- en sociale processen van invloed op de ontwikkeling van kinderen. Daarbij zijn vier omgevingssystemen belangrijk: het micro-, meso-, exo- en macrosysteem. Voor dit onderzoek is het microsysteem van belang. Binnen het microsysteem vinden de activiteiten van het kind plaats en de relaties met zijn directe omgeving (opvoeder) in een bepaalde setting (gezin/school), zoals ook de seksuele opvoeding van vaders (Bronfenbrenner, 1979). Hoewel in ons onderzoek de focus ligt op de bijdrage van vaders aan de seksuele opvoeding, is het belangrijk dat we ons ervan bewust zijn dat ook andere factoren van invloed zijn; denk bijvoorbeeld aan de invloed van leeftijdsgenootjes, religie, maar ook de media (Nikken, 2009; Regnerus, 2005; Shtarkshal, Santelli, & Hirsch, 2007).

Het model van Bronfenbrenner vertoont overeenkomsten met het tweede ontwikkelingsmodel, het transactionele model, dat we in dit onderzoek als kader gebruiken. In

(11)

11 dit model wordt het ontwikkelingsproces van kinderen beschreven als een interactief en dynamisch proces, waarbij de interactie tussen het kind en zijn omgeving centraal staat (Sameroff & Chandler, 1975; Sameroff, 2009). Daarbij kunnen kind-, opvoeder- en omgevingsfactoren elkaar zowel positief beïnvloeden (in de vorm van protectieve factoren) als negatief (in de vorm van risicofactoren) (Hermanns, 2007). Wanneer er sprake is van een opeenstapeling van risicofactoren kan de balans tussen de draaglast (dat wat ouders te dragen krijgen) en de draagkracht (dat wat ouders aankunnen) verstoord raken, wat een negatieve invloed kan hebben op de ontwikkeling en opvoeding (Bakker, Bakker, Van Dijke, & Terpstra, 1998). Opvoedingsondersteuning kan het evenwicht tussen draaglast en draagkracht herstellen en daarmee de opvoedingsituatie verbeteren. Het is gericht op de (hulp)vraag vanuit de opvoeder en kan bestaan uit voorlichting, advies en hulp (Blokland, 2010). Opvoedingsondersteuning kunnen we zien als een omgevingsfactor in het mesosysteem die de opvoeder en daarmee ook het kind (microsysteem) beïnvloedt (Bakker et al., 1998).

Naast de hierboven beschreven modellen liggen er ook verschillende leertheorieën ten grondslag aan de (seksuele) ontwikkeling en opvoeding. Zo speelt de sociale leertheorie een belangrijke rol. Deze theorie gaat uit van het principe dat leren een proces is van observatie en imitatie – ook wel modeling genoemd – en conditionering. Bij conditionering leren kinderen door de positieve en negatieve gevolgen van hun gedrag (Bandura, 1971).

De genoemde modellen en theorieën scheppen een kader voor de verdere verdieping van de seksuele ontwikkeling van kinderen; kinderen ontwikkelen zich (seksueel) in interactie met hun omgeving en door middel van sociale (leer)processen.

2.2. De seksuele ontwikkeling

Voor dit onderzoek hanteren we de definitie van De Graaf en Rademakers (2009). Dit betekent dat we met de seksuele ontwikkeling het proces bedoelen dat leidt tot en vorm geeft aan de latere seksualiteit. De factoren die van invloed zijn op de seksuele ontwikkeling zijn door Bancroft (2009) samengevoegd in een ‘bio-psycho-sociaal’ model van seksualiteit (zie figuur 1). Daarin worden drie lijnen onderscheiden: 1) de biologische en psychische differentiatie van man of vrouw (gender-identiteit); 2) het lichamelijk bewustzijn en de responsiviteit bij seksualiteit; 3) het vermogen om intieme relaties aan te gaan.

Naast de drie bovengenoemde componenten van seksualiteit, maakt Bancroft onderscheid tussen verschillende levensfasen (prenataal, kindertijd, adolescentie, volwassenheid). Nog voor de geboorte begint de seksuele ontwikkeling, aangezien dan het geslacht van het kind bepaald wordt. De drie lijnen ontwikkelen zich tot en met de kindertijd

(12)

12 onafhankelijk van elkaar en beginnen in de adolescentie te interacteren. Pas in de fase van volwassenheid zijn de lijnen echt met elkaar verbonden. Op alle drie de componenten van seksualiteit zijn biologische, psychische en sociale factoren van invloed (Bancroft, 2009). Samenvattend kunnen we stellen dat de seksuele ontwikkeling een onderdeel vormt van de bredere lichamelijke en psychosociale ontwikkeling en plaatsvindt in een bepaalde culturele context (De Graaf & Rademakers, 2009).

Figuur 1. Uit: Bancroft, J. (2009) Human sexuality and its problems. Elsevier Health

Sciences.

De laatste jaren wordt er steeds vaker onderzoek gedaan naar de seksuele ontwikkeling van kinderen. In eerste instantie gebeurde dat door de groeiende belangstelling voor seksueel misbruik en gedragingen die daar kenmerkend voor kunnen zijn. Al snel werd duidelijk dat ook kinderen die geen seksueel misbruik hebben meegemaakt seksueel getint gedrag kunnen vertonen. Om afwijkend gedrag aan te kunnen tonen is kennis van gedrag dat ‘normaal’ is bij kinderen evenzo belangrijk (De Graaf & Rademakers, 2007). In onderzoek naar de seksuele ontwikkeling van kinderen, kunnen drie verschillende methoden onderscheiden worden: 1) bij

observatieonderzoek wordt ouders gevraagd het gedrag van hun kind te observeren; 2) bij retrospectief onderzoek worden jongeren en/of volwassenen gevraagd naar wat zij zich nog

kunnen herinneren van toen zij kind waren; 3) af en toe worden kinderen zelf geïnterviewd bij onderzoek naar seksuele ontwikkeling. Deze laatste methode is vaak lastig toe te passen, zeker als het om jonge kinderen gaat. Ook retrospectief onderzoek heeft zijn beperkingen, aangezien het om herinneringen gaat die vertekend kunnen zijn. Veruit de meest gebruikte methode voor onderzoek naar de seksuele ontwikkeling van kinderen is observaties door ouders. Een nadeel hiervan is dat alleen zichtbaar gedrag kan worden waargenomen, terwijl seksueel getint gedrag ook vaak verborgen van ouders plaatsvindt, zeker bij oudere kinderen (De Graaf & Rademakers, 2007).

(13)

13 De seksuele ontwikkeling van kinderen uit zich doordat kinderen seksueel (getint) gedrag vertonen en vragen stellen over seksualiteit (Van der Doef, 2010; Zwiep, 2008). Kinderen maken op allerlei domeinen van de ontwikkeling verschillende fasen door (zoals bijvoorbeeld bij de motorische- of de taalontwikkeling). Ook bij de seksuele ontwikkeling doorlopen kinderen verschillende ontwikkelingsfasen, die sterk samenhangen met leeftijd (Delfos, 2009). Zo is in de baby- en peuterfase het verkennen en exploreren van het eigen lichaam en belangrijk onderdeel. Later verandert dit in de kleuterfase in seksueel getint spel, zoals ‘doktertje spelen’ en het nabootsen van een zwangerschap of bevalling (Friedrich, Grambsch, Broughton, Kuiper, & Beilke, 1991; Larsson & Svedin, 2002). Vanaf het zesde jaar ontwikkelen kinderen schaamtegevoelens, waardoor seksueel (getint) gedrag vanaf dan minder zichtbaar wordt (Friedrich et al., 1991; De Graaf & Rademakers, 2007).

Kinderen van acht tot dertien jaar gaan langzaam richting puberteit en deze periode wordt ook wel aangeduid als pre-puberale fase; ergens in deze leeftijdsfase zal de puberteit starten (De Graaf & Rademakers, 2007; Delfos, 2009). Er gebeurt veel gedurende deze periode en er zullen dan ook grote verschillen zijn op het gebied van seksuele ontwikkeling tussen kinderen van acht- en kinderen van twaalf jaar. De omgang met leeftijdsgenootjes wordt gedurende deze periode steeds belangrijker. Door schaamtegevoelens die kinderen op deze leeftijd hebben is gedrag minder zichtbaar, dit wil echter niet zeggen dat kinderen vanaf dan niet meer bezig zijn met seksualiteit, integendeel: vanaf het achtste levensjaar neemt de interesse in seksualiteit sterk toe (Friedrich et al., 1991; Roos, 2013). Gedrag met betrekking tot verliefd zijn en verkering hebben, flirtend praten, informatie zoeken over seksualiteit en vragen stellen, komt op deze leeftijd veel voor (De Graaf & Rademakers, 2007; Friedrich et al., 1991; Roos, 2013).

Vanaf deze leeftijd ontstaan ook duidelijke fysieke verschillen tussen jongens en meisjes (Delfos, 2009). Meisjes ondergaan lichamelijk veranderingen van de puberteit eerder dan jongens; de groeispurt van meisjes vindt rond het elfde levensjaar plaats, die van jongens rond hun dertiende. Door de ontwikkeling van geslachtshormonen kunnen kinderen te maken krijgen met stemmingswisselingen. Meisjes krijgen in deze periode hun eerste menstruatie en jongens hun eerste zaadlozing (Bancroft, 2009; Delfos, 2009). Ook in het seksueel (getinte) gedrag dat jongens en meisjes vertonen zijn verschillen. Jongens lijken iets actiever in het experimenteren en ontdekken dan meisjes; jongens zoeken vaker naar seksueel getinte informatie (porno, plaatjes etc.). Ook zijn zij actiever in het ontdekken van hun eigen lichaam en masturberen ze vaker dan meisjes. Daarnaast hebben jongens vaker positieve ervaringen

(14)

14 met seksuele gevoelens dan meisjes; meisjes voelen zich eerder schuldig over seksueel getint gedrag (Friedrich et al., 1991; Larsson & Svedin, 2002).

Voorheen werden verschillen in gedrag tussen jongens en meisjes vaak toegeschreven aan biologische factoren (nature), maar tegenwoordig wordt ook de invloed van buitenaf op de ontwikkeling van kinderen niet onderschat (nurture) (Fagot, 1995). De ontwikkeling van de gender-identiteit vormt – zoals eerder beschreven – ook onderdeel van de seksuele ontwikkeling (Bancroft, 2009). Er wordt gesproken over ‘sekse’ wanneer we het hebben over biologisch bepaalde verschillen (geslacht) en over ‘gender’ wanneer het gaat over cultureel en sociaal bepaalde verschillen tussen meisjes (Fagot, 1995). Door interactie met de omgeving wordt de seksuele ontwikkeling beïnvloedt (Friedrich te al., 1991). Een belangrijk proces voortkomend uit deze interactie is de ontwikkeling van seksuele scripts, wat uitgelegd kan worden aan de hand van de ‘sexual script theory’ van Gagnon en Simon (1999). Vanuit deze theorie wordt de seksuele ontwikkeling beschreven als een sociaal leerproces. Kinderen ontwikkelen seksuele scripts door interactie met de omgeving binnen een bepaalde maatschappelijke en culturele context. Dit gebeurt al vanaf jonge leeftijd door het observeren van volwassenen, het opdoen van kennis en ervaringen en het ontwikkelen van vaardigheden (Zwiep, 2008). De individuele betekenisgeving van seksualiteit staat daarbij centraal. Deze kan voor jongens anders zijn dan voor meisjes. Gagnon en Simon (1999) onderscheiden drie niveaus waarop seksuele scripts zich ontwikkelen. Op cultureel niveau worden richtlijnen geboden voor hoe men zich binnen een bepaalde samenleving of cultuur seksueel behoort te gedragen. Het interpersoonlijk niveau geeft richting aan hoe mensen omgaan met ontmoetingen en relaties op seksueel gebied. Op het intrapsychische niveau worden persoonlijke verwachtingen, ervaringen en belevingen van seksualiteit getoetst aan de sociale betekenissen en waarden van de andere twee niveaus (Gagnon & Simon, 1999). De seksuele scripts die kinderen ontwikkelen worden toegepast in hun latere seksuele contacten en relaties. Door ervaringen kunnen scripts worden bijgesteld en aangepast; seksuele scripts zijn dynamisch en daarmee nooit echt afgerond (De Graaf & Rademakers, 2009; Zwiep, 2008). De opvoeding is van grote invloed op de ontwikkeling van seksuele scripts en een gezonde seksuele ontwikkeling.

2.3. De seksuele opvoeding

In de seksuele opvoeding ondersteunen opvoeders kinderen bij hun seksuele ontwikkeling (Klaï, 2004). Opvoeders hebben een grote invloed op de ontwikkeling van kinderen en dus ook op de seksuele ontwikkeling. Zoals eerder beschreven in dit hoofdstuk vatten we de

(15)

15 seksuele opvoeding op als interactiemodel, wat betekent dat het gezien wordt als een wederkerig proces tussen het kind en zijn ouders en plaats vindt binnen verschillende sociale contexten (Bronfenbrenner, 1979). Algemene aspecten van de opvoeding zijn ook van invloed op de seksuele opvoeding.

Hermanns (2007) beschrijft de opvoeding als alle manieren waarop in de omgang met kinderen een beïnvloeding beoogd wordt of onbedoeld ontstaat, die van invloed is op de ontwikkeling en het functioneren van het kind. Deze bewuste en onbewuste beïnvloeding wordt ook wel intentionele- en functionele opvoeding genoemd (Schoorl in Blokland, 2010). Met de functionele opvoeding wordt de dagelijkse omgang tussen ouders en kinderen bedoeld. Bij de intentionele opvoeding zijn ouders bewust bezig met opvoeden; ouders denken in dit geval na over opvoedingsdoelen, -voorwaarden en -middelen (Zwiep, 2008). Dit kan verder uitgelegd worden aan de hand van het model van Darling en Steinberg (1993). Zij ontwikkelden een model waarin drie belangrijke aspecten van opvoeden onderscheiden worden, namelijk: de doelstelling van ouders bij de opvoeding, de gehanteerde

opvoedingsstrategieën en de opvoedingsstijl. Hieronder leggen we deze drie aspecten verder

uit en geven we aan hoe deze betrekking hebben op de seksuele opvoeding.

Ouders hebben vaak specifieke doelen voor ogen bij de opvoeding van hun kind. Opvoedingsdoelen met betrekking tot de seksuele opvoeding kunnen worden onderverdeeld in: waarden, vaardigheden en informatie (Vermeire, 2005; WHO, 2010). Voorbeelden van wat ouders kinderen op het gebied van seksualiteit willen meegeven zijn: dat ze leren respectvol te zijn naar zichzelf en anderen, een positief gevoel rond lichamelijkheid en seksualiteit ontwikkelen, in staat zijn hun wensen en grenzen aan te geven op dit gebied en voldoende kennis hebben juiste beslissingen te maken (Vermeire, 2005; Zwiep, 2008).

Met opvoedingsstrategieën duiden Darling en Steinberg (1993) op het gedrag van ouders waarmee ze hun kind willen beïnvloeden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee verschillende strategieën, te weten, ouderlijke steun en controle (Maccoby, 1994). Bij beiden speelt communicatie een belangrijke rol. Ouders bieden hun kind ondersteuning door bijvoorbeeld affectie, acceptatie, warmte en responsiviteit te tonen. Onder ouderlijke controle verstaan we het stellen van grenzen, het bieden van structuur en houvast, toezicht houden op wat kinderen doen en het corrigeren van gedrag. Uit onderzoek is gebleken dat de mate van steun en controle invloed hebben op de latere beleving van seksualiteit (De Graaf, Vanwesenbeeck, Woertman, & Meeus, 2009). Een ondersteunend gezinsklimaat (warmte, liefde, steun, betrokkenheid, communicatie) hangt samen met een latere leeftijd van de eerste geslachtsgemeenschap, minder sekspartners en een positievere beleving van seksualiteit (De

(16)

16 Graaf, 2007; Jaccard, Dittus, & Gordon, 1996). Voor de dimensie controle is dat minder eenduidig. Voldoende controle heeft ook een positief effect, terwijl te veel controle een averechts effect kan hebben (De Graaf, 2007).

Op basis van de mate waarin ouders steun en controle bieden kunnen we de bovengenoemde opvoedingsstrategieën indelen in vier opvoedingsstijlen. We onderscheiden de autoritaire-, permissieve-, afwezige- en autoritatieve opvoedingsstijl (Baumrind, 1996). Bij de laatste stijl is sprake van een juiste balans tussen steun en controle, waardoor kinderen zich optimaal kunnen ontwikkelen. Hierbij wordt emotionele ondersteuning en betrokkenheid gecombineerd met een sensitieve vorm van disciplinering en duidelijke regels (Blokland, 2010). Uit onderzoek is gebleken dat een autoritatieve opvoedingsstijl voorspellend is voor een gezonde algemene ontwikkeling van kinderen en dus ook voor de seksuele ontwikkeling (Klaï, 2004, Vermeire, 2005; Zwiep, 2008).

Een ander belangrijk aspect dat van invloed is op de seksuele opvoeding zijn attitudes. Seksuele attitudes van ouders kunnen zich zowel verbaal als non-verbaal uiten. Non-verbale uiting is bijvoorbeeld de manier waarop ouders omgaan met lichamelijkheid en naaktheid. Daarnaast kunnen ouders directe – verbale – boodschappen aan hun kind overbrengen door met hun kind te praten over hoe ze over seksualiteit denken en wat ze bijvoorbeeld van het gedrag van hun kind vinden (De Graaf, 2007). De omgang van ouders met lichamelijkheid (hun houding) kan bepalend zijn voor de waarneming van seksueel getint gedrag bij hun kind; ouders die een permissieve houding aannemen ten aanzien van bijvoorbeeld naaktheid en seksuele nieuwsgierigheid van het kind, nemen meer gedrag waar bij hun kind (Friedrich et al. 1991). Ook de eigen seksuele opvoeding die ouders zelf als kind hebben gehad is van invloed op hoe zij hun eigen kinderen seksueel opvoeden. Vaak zijn ouders van nu opgegroeid in een tijd waarin seksualiteit taboe was (Vermeire, 2005). Ouders die tevreden zijn over hun eigen genoten seksuele opvoeding zullen hun kinderen op dezelfde manier willen opvoeden, terwijl ouders die dat niet zijn de seksuele opvoeding van hun kind anders willen aanpakken. Het probleem bij de laatst genoemde ouders is echter dat ze niet weten hoe ze dat het beste kunnen doen, aangezien ze niet het goede voorbeeld hebben gehad (Raffaelli, Bogenschneider & Flood, 1998; Vermeire, 2005).

De ontwikkeling van kinderen van acht tot dertien jaar vindt voor een groot deel – naast school – in de thuisomgeving plaats (Delfos, 2009). Ouders kunnen dus een belangrijke rol spelen in de seksuele ontwikkeling van hun kinderen. Onderzoek naar de seksuele ontwikkeling en seksuele opvoeding heeft zich tot nu toe voornamelijk gericht op de rol van

(17)

17 de moeder daarin (Zwiep, 2008; Van Lee & Mouthaan, 2007). De visie van vaders op de seksuele ontwikkeling en –opvoeding blijft onderbelicht.

2.4. De bijdrage van vaders aan de (seksuele) opvoeding

Zoals reeds aangegeven weten we nog weinig over de bijdrage van vaders aan de seksuele opvoeding. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat vaders in het algemeen lange tijd buiten beschouwing werden gelaten in onderzoek en beschouwingen over de opvoeding en het ouderschap (Van Dijken & Tavecchio, 1998). Moeders werden lange tijd als belangrijkste opvoedfiguur gezien en waren bovendien makkelijker te bereiken voor onderzoek (Gelles in Van Dijken & Tavecchio, 1998). Door de groeiende arbeidsparticipatie van vrouwen aan de arbeidsmarkt, zijn de vanzelfsprekende taakverdelingen tussen mannen en vrouwen veranderd (De Hoog, Harthoorn, & Servage, 2011; Lamb, 2004). Sinds de jaren tachtig is er daardoor steeds meer aandacht voor de pedagogische rol van vaders en is duidelijk geworden dat vaders een essentiële bijdrage leveren aan de ontwikkeling van kinderen (Lamb, 2004; Van Dijken & Tavecchio, 1998).

Vaders brengen gemiddeld nog steeds minder tijd door met hun kind dan moeders (Bucx, 2011). Uit Nederlands onderzoek naar vaderschap komt naar voren dat 90% van de ouders de zorg voor de kinderen een gezamenlijke verantwoordelijkheid vinden (De Hoog, Harthoorn, & Servage, 2011). Eén derde van de vaders heeft een vast(e) dag(deel) om voor de kinderen te zorgen en slechts 1% van alle vaders heeft de fulltime zorg over de kinderen. Als we kijken naar de gemiddelde uren die vaders en moeders aan zorg besteden, dan besteden vaders 10,1 uur en moeders 23,5 uur per week aan de zorg voor kinderen. Moeders zorgen dus nog steeds beduidend meer voor kinderen dan vaders, maar de verdeling is al lang niet meer zo scheef als voorheen (Bucx, 2011; De Hoog, Harthoorn, & Servage, 2011).

Ondanks dat vaders vaak minder tijd met hun kinderen doorbrengen dan moeders kunnen zij met hun aanwezigheid een positieve invloed uitoefenen op de ontwikkeling van hun kinderen (Lamb, 2004; Golombok, 2000; Wilson & Prior 2010). Volgens Lamb (2004) gaat het dan ook niet zozeer om de hoeveel tijd die vaders met hun kinderen doorbrengen, maar meer om wat ze in die tijd doen. De bijdrage van vaders kan verschillen van die van moeders. Zo hebben volgens Paquette (2004) moeders een meer verzorgende rol en spelen vaders een belangrijke rol bij het ‘wereldwijs’ maken van hun kinderen. Ook in het artikel van Van Dijken en Tavecchio (1998) komt naar voren dat de vader het kind introduceert in de buitenwereld, zodat het kan kennismaken met de culturele en maatschappelijke regels en normen. Daarnaast zijn vaders meer betrokken bij spelactiviteiten met hun kinderen dan

(18)

18 moeders (Lamb, 2004; Paquette, 2004). Vaders zouden jonge kinderen bovendien aanzetten tot autonomie en exploratie en zouden meer prestatiegericht zijn in hun opvattingen over opvoeding (Van Dijken & Tavecchio, 1998; Paquette, 2004). Ook zijn vaders in hun communicatie met kinderen vaak directer dan moeders; zij refereren meer naar dingen die eerder gebeurd zijn of vragen meer naar verklaringen (Lamb, 2004). Naast deze verschillen zijn er ook overeenkomsten tussen vaders en moeders. Het zijn niet zozeer de geslachtsgerelateerde kenmerken die van invloed zijn op de ontwikkeling van kinderen maar de ouderkenmerken (Lamb, 2004; Golombok; 2000). Ouderlijke warmte, verzorging en intimiteit correleren volgens Lamb (2004) positief met de ontwikkeling van kinderen; het maakt daarin niet uit of het om een moeder of een vader gaat. Vaders en moeders vullen elkaar aan.

Over de bijdrage van vaders aan de algemene opvoeding is dus al het een en ander bekend, maar wat betreft de seksuele opvoeding ontbreekt nog veel kennis. Wel lijkt het erop dat ook hier de taken voor de seksuele opvoeding niet gelijk verdeeld zijn en dat moeders daar in de praktijk meer voor verantwoordelijk zijn (Kirkman, Rosenthal, & Feldman, 2002; Rosenthal & Feldman, 1999). Omdat vaders minder tijd doorbrengen met hun kind zou hun bijdrage aan de seksuele opvoeding daarom minder effectief zijn dan die van moeders (Wilson & Koo, 2010). We hebben hierboven echter kunnen lezen dat tijd niet het belangrijkste is, maar vooral wat vaders in de tijd die ze hebben met hun kinderen doen (vrij naar Lamb, 2004). In ander onderzoek wordt een verklaring gezocht in verschillen in communicatievaardigheden van vaders en moeders; moeders zijn vaak communicatief sterker, waar vaders meer moeite hebben met praten (Kirkman, Rosenthal, & Feldman, 2002). Ditzelfde onderzoek geeft als andere mogelijke verklaring dat vaders zich vaak ongemakkelijk voelen om met hun kinderen over seksualiteit te praten (Kirkman, Rosenthal, & Feldman, 2002). Uit een Nederlands onderzoek onder vaders en adolescenten wordt dezelfde reden genoemd, maar daarnaast geven vaders daarin ook aan zich niet bemoeien met het opvoedingsdomein van seksualiteit omdat zij respect hebben voor het privéleven van hun kind (Ravesloot, 1998). Waarschijnlijk speelt de leeftijd van de kinderen hierin een rol. In ditzelfde onderzoek ervaren de jongeren de vaders zelf als restrictieve, autoritaire opvoeders, of als afstandelijk en passief (Ravesloot, 1998). De eigen opvoeding van deze vaders zou hier een rol kunnen spelen. Zo blijkt uit andere onderzoeken dat vaders die zelf met hun ouders positief hebben kunnen communiceren over seksualiteit dat ook eerder met hun eigen kind zullen doen. Vaders die met hun kind over seksualiteit praten doen dat eerder met oudere kinderen (Lefkowitz & Stoppa, 2006; Wright, 2009). Ook uit ander onderzoek komt naar

(19)

19 voren dat zowel moeders als vaders eerder met oudere kinderen dan met jongere over seksualiteit spreken (Byers, Sears & Weaver, 2008). Niet alleen leeftijd van het kind is bepalend voor de mate van seksuele opvoeding, maar ook het geslacht lijkt een rol te spelen.

2.5. De invloed van de sekse van het kind op de seksuele opvoeding

Hoe de (seksuele) opvoeding eruit ziet wordt niet alleen beïnvloed door het geslacht van de ouder, maar ook door het geslacht van het kind; jongens en meisjes lokken een andere seksuele opvoeding uit en krijgen andere boodschappen mee over seksualiteit (Wilson & Koo, 2010).

Allereerst is er een duidelijk verschil in de mate waarmee er met zonen en dochters over seksualiteit gesproken wordt. Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat er in het algemeen met dochters meer wordt gecommuniceerd over seksualiteit dan met zonen (Zie o.a. Byers, Sears & Weaver, 2008; DiIorio, Kelley, & Hockenberry-Eaton, 1999; Rosenthal & Feldman, 1999). Moeders spreken meer dan vaders met kinderen en doen dat significant meer met hun dochter dan met hun zoon (DiIorio, Kelley, & Hockenberry-Eaton, 1999). Een reden hiervoor kan zijn dat moeders zich eerder met hun dochter identificeren. Andersom zouden vaders zich beter met hun zoon kunnen identificeren en daardoor makkelijker met zonen over seksualiteit kunnen spreken dan met dochters (DiIorio, Kelley, & Hockenberry-Eaton, 1999; DiIorio, Pluhar, & Belcher, 2003; Wilson & Koo, 2010). Aangezien vaders echter minder aan seksuele opvoeding doen en moeders meer praten met dochters, zijn het vooral de jongens die weinig seksuele opvoeding krijgen (DiIorio, Pluhar, & Belcher, 2003). Een andere mogelijke oorzaak waarom er meer met meisjes wordt gepraat dan met jongens is dat de fysieke veranderingen bij meisjes eerder zichtbaar zijn (borstontwikkeling, menstruatie etc.) (DiIorio, Kelley, & Hockenberry-Eaton, 1999; Wilson & Koo, 2010).

Naast verschillen in de mate van communicatie krijgen jongens en meisjes ook andere boodschappen mee over seksualiteit. Voor meisjes zijn boodschappen over seksualiteit eerder waarschuwend dan voor jongens (DiIorio, Kelley, & Hockenberry-Eaton, 1999; Klaï, 2004). Vaders zijn meer beschermend naar dochters dan naar zoons (Wilson & Koo, 2010). Vaders willen dochters graag het morele aspect van seksualiteit bijbrengen en vinden zichzelf hier zelfs geschikter voor dan moeders, zo blijkt uit een Amerikaans onderzoek (Wilson, Dalberth, & Koo, 2010). Vaak gebeurt dit vanuit angst en willen ze hun dochters beschermen tegen dingen te doen tegen hun wil (Wilson, Dalberth, & Koo, 2010; Wright, 2009). Ook uit Nederlands onderzoek naar vaders en jongeren komt naar voren dat vaders traditionele en seksespecifieke opvattingen of opvoedingsdoelen hebben over seksualiteit: dochters moeten

(20)

20 in de ogen van vaders hun grenzen niet laten overschrijden en zonen moeten juist leren de grenzen van anderen te respecteren (Ravesloot, 1998). Die beschermende houding naar dochters verklaard mogelijk ook waarom vaders in sommige gevallen proactiever zijn als het aankomt op de seksuele opvoeding van dochters (Wilson, Dalberth, & Koo, 2010). Tegelijkertijd geven vaders in hetzelfde onderzoek aan dat ze de seksuele opvoeding van dochters lastiger vinden dan die van zoons (Wilson, Dalberth, & Koo, 2010).

2.6. Beleving van seksuele opvoeding en behoefte aan (opvoedings)ondersteuning

Uit onderzoek komt naar voren dat de seksuele opvoeding en seksualiteit van kinderen voor zowel vaders als moeders vaak nog steeds een lastig onderwerp is. Schaamte, gebrek aan kennis, niet weten hoe het aan te pakken en moeilijkheden in de communicatie lijken daar de oorzaken van te zijn (Dilorio, Puhar, & Belcher, 2003; Vermeire, 2005). Uit Belgisch onderzoek blijkt dat ouders geen grote problemen ervaren met betrekking tot de seksuele opvoeding, maar wel vaak vragen en onzekerheden hebben. Deze hebben te maken met wat er het beste wanneer (op welke leeftijd) besproken kan worden en hoe ouders dat het beste kunnen aanpakken (Vermeire, 2005). Ouders richten zich vaak op hun eigen netwerk voor het uitwisselen van ervaringen. Voor vragen en onzekerheden richten zij zich eerder op laagdrempelige professionele ondersteuning om zo de juiste informatie en eventueel het juiste advies over de seksuele opvoeding te krijgen (Vermeire, 2005). Door de toegenomen vaderbetrokkenheid krijgen steeds meer vaders te maken met opvoedvragen en -onzekerheden, wat maakt dat vaders een belangrijke doelgroep zijn geworden om rekening mee te houden in de opvoedingondersteuning (De Hoog, Harthoorn, & Servage, 2011).

In dit hoofdstuk is een kader geschetst dat sturing geeft aan het beantwoorden van de onderzoeksvragen. In hoofdstuk 3 zal de methode besproken worden die gehanteerd is voor dit onderzoek.

(21)

21

3. METHODE

In dit hoofdstuk bespreken we hoe dit onderzoek is uitgevoerd. Achtereenvolgend worden het onderzoeksdesign, de procedure, de steekproef, het meetinstrument, de analyse en ten slotte de ethische aspecten besproken.

3.1. Onderzoeksdesign

Dit onderzoek betreft een kwantitatieve survey. Voor deze kwantitatieve vorm is gekozen om zo veel mogelijk vaders te kunnen betrekken bij het onderzoek. Vaders hebben in de periode van 3 februari tot en met 15 april 2014 eenmalig een digitale vragenlijst ingevuld wat circa 20 minuten duurde. Zij vulden de vragenlijst in over één van hun kinderen in de leeftijd van 8 tot 13 jaar. Het betreft een exploratief onderzoek en is beschrijvend van aard.

3.2. Werving

Om zo veel mogelijk vaders te benaderen en een zo heterogeen mogelijke steekproef te verkrijgen, zijn er door heel Nederland in zowel steden als dorpen scholen, kinderdagverblijven en instellingen benaderd met een email. Bij het uitblijven van een reactie is er na twee weken telefonisch contact opgenomen. Uiteindelijk werkten in totaal 5 Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s), 1 GGD, 9 scholen en 10 kinderopvangorganisaties mee. Dit gebeurde onder andere door een bericht in de nieuwsbrief of op de website te plaatsen met een link naar de vragenlijst. Ook werd er op 6 vader- of opvoedgerelateerde websites een link naar de vragenlijst geplaatst (o.a. oudersonline.nl en weekvandelentekriebels.nl).

3.3. Steekproef

De steekproef van dit onderzoek is erg homogeen. Er is sprake van een gelegenheidssteekproef die is ontstaan op basis van zelfselectie (Bryman, 2008). Hoewel we met de werving hebben geprobeerd zoveel mogelijk vaders te bereiken, zijn het voornamelijk hoogopgeleide vaders die hebben meegedaan die mogelijk al meer geïnteresseerd zijn in het onderwerp. We komen hier in de discussie op terug.

In totaal hebben 90 vaders van kinderen tussen de 8 en 13 jaar de vragenlijst volledig ingevuld. De grootste groep vaders is tussen de 41 en de 50 jaar oud (61.1%). Bijna een kwart is jonger dan 40 jaar (24.4%) en 14.4% van de vaders is ouder dan 50. Van alle vaders is 2.2% laag-, 21.1% midden- en 76.7% hoogopgeleid. Van de vaders werkt 70% meer dan 32 uur, 24.4% werkt parttime (12-32 uur) en een klein gedeelte heeft momenteel geen werk (5.6%).

(22)

22 De meeste vaders wonen in een traditionele gezinssamenstelling (86.7%). De minderheid is alleenstaand met co-ouderschap (6.7%) of leeft in een nieuw samengesteld gezin (5.5%). Eén vader heeft in zijn eentje de verantwoordelijkheid voor de zorg van de kinderen. Daarnaast geven zes vaders aan een partner van het mannelijke geslacht te hebben. Bijna alle vaders geven aan een Nederlandse culturele achtergrond te hebben (93.3%). Zes vaders hebben een andere culturele achtergrond en zijn Turks, Surinaams, Afrikaans, Duits, Belgisch en Zwitsers. Driekwart van de vaders heeft geen belijdende geloofsovertuiging. Van de vaders die aangeven gelovig te zijn is de meerderheid (65.2%) Rooms-Katholiek en het overige gedeelte heeft een Protestant-Christelijke (13.1%), gereformeerde (13.1%), islamitische (4.3%) of kabbalistische (4.3%) geloofsovertuiging. De 90 respondenten zijn verdeeld over negen provincies, waarvan de twee grootste groepen woonachtig zijn in Noord-Holland (42.2%) en Noord-Brabant (20%). De provincies Zuid-Holland (12%), Utrecht (6.7%), Gelderland (6.7%), Friesland (4.4%), Limburg (4.4%) en Overijssel (3.3%), zijn het minst vertegenwoordigd. Bijna driekwart van deze vaders geeft aan in een stad te wonen (74.4%), de rest woont in een dorp.

De vaders hebben gemiddeld 2.23 kinderen (SD = 0.9, range = 1-5). De meeste vaders vulden de vragenlijst in voor hun oudste kind (71.1%). 18.9% deed dat voor zijn tweede kind, 6.7% voor zijn derde kind en twee vaders vulden de vragenlijst in voor hun vierde kind. Van de 90 kinderen (leeftijd M = 10.26, SD = 1.39) is 44.4% een jongen (n = 40, leeftijd M = 10.5,

SD = 1.46) en 55.6% een meisje (n = 50, leeftijd M = 10.07, SD = 1.32). In dit onderzoek

wordt bij sommige toetsen gekeken of de leeftijd van het kind van invloed is op de resultaten. Kinderen zijn dan onderverdeeld in jongere kinderen (8-10 jaar, n = 37) en oudere kinderen (10-13 jaar, n = 53). Voor deze verdeling is gekozen omdat de pre-pruberale fase van kinderen rond het tiende levensjaar begint (zie theoretisch kader). Het aantal kinderen per sekse en leeftijd zijn weergegeven in tabel 1.

Tabel 1. Aantale kinderen per sekse en leeftijd Sekse Jongen Meisje Totaal Totaal 90 (100%) 13 (14.4%) 24 (26.7%) 37 (41.1%) 27 (30.0%) 26 (28.8%) 53 (58.9%) 40 (44.4%) 50 (55.5%) Leeftijd 8-10 jaar 10-13 jaar

(23)

23

3.4. Meetinstrument

De vragenlijst die voor dit onderzoek gebruikt is, is ontwikkeld op basis van literatuuronderzoek en bestaande vragenlijsten die over seksuele opvoeding (Friedriech et al., 1991; Klaï, 2005; Roos, 2013; Vermeire, 2005; Zwiep, 2008). Daarnaast is voorafgaand aan het ontwikkelen van de vragenlijst een pilot gehouden, bestaande uit negen interviews met vaders van kinderen in de leeftijd van nul tot dertien jaar. Deze pilot had tot doel een bijdrage te leveren aan de instrumentontwikkeling (Bryman, 2008). De vragenlijst is ontwikkeld voor vaders van kinderen van nul tot dertien jaar. Voor twee andere onderzoeken – die in dezelfde periode zijn uitgevoerd – is dezelfde vragenlijst gebruikt (Van de Kerkhof, 2014; Van Heesch, 2014). Zoals in de inleiding reeds vermeld is zijn deze onderzoeken gericht op vaders van jongere kinderen (o-6 jaar en 4-8 jaar). De vragenlijst bestaat uit vier onderdelen of thema’s waar vragen over gesteld worden, te weten: 1) algemene gegevens, 2) seksuele ontwikkeling, 3) seksuele opvoeding en 4) beleving en behoefte aan ondersteuning. We bespreken hieronder de inhoud van onderdelen apart.

1). Algemene gegevens, zoals leeftijd, opleidingsniveau, gezinssituatie, geslacht partner, gemiddeld aantal uur werk per week, culturele achtergrond, provincie, postcode (enkel de cijfers), belijdende geloofsovertuiging, hoeveel kinderen er in het gezin wonen, over welk kind de vragenlijst is ingevuld (eerste, tweede enz.), sekse van het kind, leeftijd kind.

2). Seksuele ontwikkeling: hier wordt vaders gevraagd welk seksueel getint gedrag ze wel eens hebben waargenomen bij hun kind en over welke onderwerpen ze vragen van hun kind hebben gehad. De vraag naar seksueel getint gedrag bestaat uit 21 items, waarbij vaders op een 5-punts-schaal kunnen aangeven hoe vaak (1= nooit, 5=dagelijks) ze in het afgelopen half jaar het gedrag bij hun kind hebben bemerkt (Cronbach’s alpha = .85). Voorbeelden van de items voor gedrag zijn: ‘mijn kind zit regelmatig met zijn/haar hand in de broek’, ‘mijn kind is geïnteresseerd in leeftijdsgenootjes van de andere sekse’, ‘mijn kind heeft schaamtegevoelens’ en ‘mijn kind benoemt onderwerpen rondom seksualiteit’. Het onderdeel ‘vragen’ bestaat uit 18 items van onderwerpen waar vaders van hun kinderen vragen over kunnen krijgen (Cronbach’s alpha = .94). Voorbeelden van onderwerpen van vragen zijn: ‘zwangerschap en geboorte’, ‘verliefdheid’, ‘geslachtsgemeenschap’ en ‘lichamelijke ontwikkeling’.

3). Seksuele opvoeding: dit thema is onderverdeeld in opvoedingsdoelen, reactie op seksueel getint gedrag, communicatie tussen vader en kind en de eigen genoten seksuele opvoeding.

(24)

24 Bij de vraag naar opvoedingsdoelen krijgen vaders 12 stellingen voorgelegd, die gaan over wat ze hun kind in de seksuele opvoeding willen meegeven. Deze stellingen zijn gebaseerd op onderzoek van Vermeire (2005), waarin onderscheid gemaakt wordt tussen opvoedingsdoelen met betrekking tot waarden, vaardigheden en informatie. Op basis van die verdeling en op basis van de antwoorden die ouders in dat onderzoek hebben gegeven zijn de 12 stellingen ontwikkeld. Voorbeelden zijn: Ik wil.. ‘mijn kind stimuleren zichzelf en anderen te respecteren’ (= een waarde), ‘mijn kind open en eerlijk leren praten over seksualiteit’ (= vaardigheid) en ‘mijn kind meegeven dat niet iedereen goede bedoelingen heeft rondom seksualiteit’ (= kennis). Met behulp van een 4-punts-schaal kunnen vaders aangeven in hoeverre de stelling van toepassing is (1 = helemaal van toepassing, 4 = helemaal niet van toepassing). Vervolgens wordt gevraagd om van de 12 stelling de 3 stellingen te kiezen die het meest belangrijk worden gevonden. Deze moeten vervolgens in een top drie geplaatst worden (1 = meest belangrijk). Er wordt ook gevraagd aan te geven welke stelling het minst belangrijk wordt gevonden. Om inzicht te krijgen in of vaders anders denken over de seksuele opvoeding van jongens en meisjes wordt bij dit onderdeel de volgende stelling voorgelegd: ‘de seksuele opvoeding van een zoon is anders dan die van een dochter’. Hier kan met een 4-punts-schaal op geantwoord worden (1 = helemaal van toepassing, 4 = helemaal niet van toepassing). Vaders die hier antwoorden dat de stelling ‘meer van toepassing’ of ‘helemaal van toepassing’ is kunnen hun antwoord verder toelichten door middel van een open antwoordcategorie.

Om te kijken hoe de reactie van vaders is op seksueel getint gedrag worden 6 stellingen voorgelegd, waarbij met behulp van een 4-punts-schaal kan worden aangegeven in welke mate de reactie plaatsvindt ( 1 = zelden/nooit, 4 = dagelijks). Wanneer een kind (nog) geen seksueel getint gedrag vertoond, kan dat worden aangegeven met de optie ‘niet van toepassing’. Voorbeelden van deze stellingen zijn: ‘ik negeer seksueel getint gedrag van mijn kind’ en ‘ik geef duidelijke grenzen aan op het gebied van seksueel getint gedrag van mijn kind’.

De volgende 6 vragen/stellingen gaan over communicatie. De eerste stelling luidt: ‘ik praat met mijn kind over seksualiteit’, waarbij op een 5-punts-schaal kan worden aangegeven of- en in welke mate dat gebeurt (1 = zelden/nooit, 5 = altijd). De tweede (vervolg)vraag is: ‘als u met uw kind over seksualiteit praat, wie begint er dan over?’, waarbij kan worden gekozen uit ‘altijd ikzelf’(=1), ‘meestal ikzelf’ (=2), ‘meestal mijn kind’ (=3), ‘altijd mijn kind’ (=4) of de optie ‘anders’ ( = 5). Als vaders hier de optie ‘we praten hier niet over’ kiezen slaan ze de volgende vraag over (via ROUTEN). Bij de volgende vraag wordt namelijk

(25)

25 gevraagd welke redenen de respondent heeft om met zijn kind over onderwerpen rondom seksualiteit te praten. Daarbij kunnen meerdere van de acht mogelijke antwoorden gekozen worden, zoals bijvoorbeeld: ‘mijn kind heeft recht op informatie over seksualiteit’, ‘ik wil mijn kind waarschuwen voor de risico’s omtrent seksualiteit’ of ‘ik vind dat mijn kind toe is aan informatie over seksualiteit’. Er is hier ook een optie ‘anders, namelijk..’ die vaders kunnen invullen. Bij de vierde vraag over communicatie (die weer gesteld is aan alle vaders) wordt gevraagd welke redenen vaders hebben om niet met hun kind over seksualiteit te praten. Ook hier kunnen vaders meerdere antwoorden kiezen zoals bijvoorbeeld: ‘ik heb te weinig kennis over het onderwerp’, ‘ik vind sommige onderwerpen privé’, ‘ik vind mijn kind nog te jong om over seksualiteit te praten’ of ‘ik heb hier geen reden voor’. Ook hier is een optie ‘anders, namelijk..’ die vaders kunnen invullen. Op de voorlaatste stelling bij dit onderdeel kunnen vaders op een 4-punts-schaal aangeven in hoeverre zij eerlijk antwoord geven op vragen van hun kind (1 = zelden/nooit, 4 = altijd). Ook kan hier gekozen worden voor de optie: ‘mijn kind stelt geen vragen over seksualiteit’ en in dat geval krijgen ze de laatste vraag over communicatie niet. Die vraag luidt namelijk: ‘als u geen (eerlijk) antwoord geeft, wat is dan de reden?’. Voorbeelden van mogelijk antwoorden waaruit gekozen kan worden zijn: ‘ik weet zelf het antwoord niet’, ‘ik ben bang om mijn kind aan te zetten tot seksueel gedrag’ of ‘de vraag van mijn kind komt op een verkeerd moment’. Er is hier ook een optie ‘anders, namelijk..’ die vaders kunnen invullen.

De volgende 7 vragen van dit thema gaan over de eigen genoten seksuele opvoeding. Deze vragen worden geanalyseerd in een ander onderzoek (van de Kerkhof, 2014) en komen in dit onderzoek niet aan de orde.

4). Beleving en behoefte aan ondersteuning: bij dit onderdeel worden allereerst vragen

gesteld over de beleving van de seksuele opvoeding tot nu toe en vervolgens over de eventuele behoefte aan ondersteuning daarbij.

Bij de eerste vraag van dit onderdeel kunnen vaders aangeven in welke mate zij vinden dat de seksuele opvoeding hun taak is ( 1 = helemaal mijn taak, 4 = helemaal niet mijn taak). Vervolgens wordt de vraag gesteld wie er nog meer verantwoordelijk wordt gevonden voor de seksuele opvoeding, waarbij gekozen kan worden uit meerdere opties zoals bijvoorbeeld: mijn huidige/ex-partner, de school of de oppas. Er is hier ook een optie ‘anders, namelijk..’ die kan worden ingevuld. De volgende vraag luidt: ‘Hoe beleeft u de seksuele opvoeding tot nu toe?’. Op een 4-punts-schaal kunnen vaders hier antwoorden ( 1 = zeer moeilijk, 4 = zeer makkelijk). Om te achterhalen of er verschil is tussen hoe vaders van zonen en vaders van dochters de seksuele opvoeding ervaren is hier aanvullend de vraag gesteld of vaders denken

(26)

26 dat de seksuele opvoeding van een zoon makkelijker is dan die van een dochter ( 1 = helemaal niet, 4 = helemaal wel). Vervolgens worden 9 onderwerpen voorgelegd met de vraag of de respondenten willen aangeven of ze daarover wel eens vragen hebben (meerdere antwoorden zijn hier mogelijk). Voorbeelden van onderwerpen zijn: ‘hoe ik op vragen van mijn kind kan reageren’, ‘of seksueel getint gedrag van mijn kind bij de ontwikkeling hoort’ en ‘hoe ik mijn kind begeleid bij internetgebruik’. De optie ‘anders, namelijk..’ kan hier ook worden ingevuld. Vaders kunnen hier ook aangeven als ze géén vragen over de seksuele opvoeding hebben, dan hoeven ze de volgende twee vragen niet te beantwoorden. In de daaropvolgende vraag wordt vaders namelijk gevraagd hoe vaak ze in het afgelopen jaar vragen hebben gehad over de seksuele ontwikkeling en/of opvoeding van hun kind (1 = minder dan 1 keer per maand, 4 = dagelijks). De respondent krijgt hierna de mogelijkheid om met behulp van een open antwoord nog een ander voorbeeld te geven van een vraag die hij heeft over de seksuele ontwikkeling of opvoeding van zijn kind heeft. De vraag ‘maakt u zich wel eens zorgen over de seksuele ontwikkeling van uw kind’ wordt weer aan alle vaders voorgelegd. Met een 5-punts-schaal kan worden aangegeven in welke mate dat van toepassing is ( 1 = nooit, 5 = dagelijks). Vaders kunnen hierna - als zij zich wel eens zorgen maken - eventueel toelichten waarover zij zich zorgen maken.

De laatste vragen gaan over de eventuele behoefte aan ondersteuning in de vorm van informatie en/of advies (naar Vermeire, 2005). Op een 5-punts-schaal kan worden aangegeven in welke mate aan beide vormen behoefte is (1 = nooit, 5 = dagelijks). Vaders die zowel bij informatie als bij advies ‘nooit’ hebben ingevuld, krijgen de volgende vragen niet en zijn klaar met het invullen van de vragenlijst. De andere vaders kunnen voor zowel informatie als advies invullen via welke weg ze dat zouden willen ontvangen. Daarbij kan gekozen worden uit meerdere opties, zoals bijvoorbeeld: familie/vrienden, via school (leerkracht), via school (ouderavond) en via deskundige (opvoedkundige, psycholoog, seksuoloog). De optie ‘anders, namelijk..’ kan hier ook worden ingevuld. Bij de laatste vraag kunnen vaders voor zowel informatie als advies aangeven in welke vorm dat zouden willen ontvangen. Ook daar kunnen meerdere antwoorden gekozen worden, zoals bijvoorbeeld: mondeling, folders, boeken, televisie en website met deskundige informatie. Ook is een optie ‘anders, namelijk..’.

Vaders hebben aan het einde van de vragenlijst de mogelijkheid om aan te geven hoe ze het vonden om de vragenlijst in te vullen (open antwoord).

(27)

27

3.5. Analyse

De analyse is uitgevoerd met behulp van Statistic Package for Social Studies (SPSS) versie 22. Voor het beantwoorden van de vragen zijn discriptieve analyses uitgevoerd. Hieronder bespreken we specifiek voor elk onderdeel hoe de gegevens zijn geanalyseerd.

De seksuele ontwikkeling: Voor zowel het onderdeel gedrag als vragen zijn allereerst

de frequenties berekend. Hieruit bleek dat vaders gedrag en vragen in de meeste gevallen ‘minder dan één keer per maand’ waarnemen. In de berekeningen zijn daarom ook deze rapportages meegenomen. Dit betekent dat de frequentiepercentages die in de resultaten zijn weergegeven laten zien of gedrag of vragen zijn waargenomen (ongeacht de mate daarvan). De frequenties zijn eerst voor de totale groep (n = 90) berekend en vervolgens ook apart voor jongens en meisjes en voor de twee leeftijdsgroepen (8-10 jaar en 10-13 jaar). Om de verschillen tussen jongens en meisjes en tussen de leeftijdsgroepen te toetsen is er op itemniveau de Chi-kwadraattoets (χ2) uitgevoerd. De effectgroottes zijn hier berekend door middel van Cramérs V bij de Chi-kwadraattoetsen. Voor zowel gedrag als vragen is zijn de somscores berekend om aan te geven hoeveel gedragingen en onderwerpen er gemiddeld worden gerapporteerd en om de gemiddelden met elkaar te vergelijken van sekse en leeftijd. Aanvullend is voor alle demografische kenmerken onderzocht of deze een rol spelen bij de mate waarin gedrag en/of vragen worden waargenomen. Sommige variabelen zijn hieraan voorafgaand eerst gehercodeerd. Dit is gedaan wanneer de groepen erg ongelijk verdeeld waren of uit weinig respondenten bestonden. Zo is bijvoorbeeld de variabele ‘geloof’ verdeeld in twee groepen (gelovige en niet-gelovige). Verschillen zijn met behulp van de Mann-Whitney U-toets (wanneer de splitsingsvariabele uit twee onafhankelijke steekproeven bestaat, bijvoorbeeld wel of geen geloof) of met de Kruskal-Wallistoets (wanneer de splitsingsvariabele uit meer dan twee onafhankelijke steekproeven bestaat, bijvoorbeeld leeftijdsgroepen van vaders). Voor de vergelijkingstoetsen die zijn uitgevoerd is achteraf (post-hoc) een poweranalyse uitgevoerd. De power wordt in veel gevallen vooraf berekend voor om te bepalen hoe groot de steekproef moet zijn om een effect in de populatie op te kunnen pikken met het onderzoek. Voor dit onderzoek is vooraf ingezet op een hoog aantal respondenten, maar gezien de tijd en de doelgroep wisten we dat het lastig zou worden zoveel respondenten bereiken. Door achteraf de power te berekenen kunnen we toch iets zeggen over de kans dat een werkelijk effect in de populatie met deze studie wordt gevonden (Faul, Erdfelder, Lang & Buchner, 2007).

De seksuele opvoeding: Voor alle vragen van dit onderdeel zijn de frequenties

(28)

28 konden kiezen als meest belangrijk, zijn de stellingen eerst gehercodeerd ( 1 = wel gekozen, 0 = niet gekozen). De percentages voor alle stellingen zijn vervolgens berekend om te kijken hoeveel vaders de stelling in de top drie hebben gekozen. Ook hier is onderzocht met behulp van de Chi-kwadraattoets of er verschillen zijn tussen jongens en meisjes en tussen de leeftijdsgroepen. Ook is deze toets gebruikt om te onderzoeken of er verschillen zijn voor andere (demografische) kenmerken. Voor de vragen die op ordinaal niveau zijn gemeten en waarbij er gevraagd is de mate waarin iets voor komt (bijvoorbeeld bij reactie op gedrag) of van toepassing is (in geval van stellingen) is er gebruik gemaakt van de Mann-Whitney U-toets of de Kruskal-WallisU-toets om verschillen aan te tonen. De antwoorden die vaders hebben ingevuld bij de (open)vraag naar wat er anders is aan de seksuele opvoeding van een zoon of van een dochter zijn onderzocht op veelgenoemde thema’s.

Beleving en behoefte aan ondersteuning: Wederom zijn ook hier alle frequenties

berekend. Aanvullend is er voor alle vragen getoetst op verschillen tussen jongens en meisjes, jonge en oudere kinderen en andere demografische kenmerken. Ook dit werd gedaan met behulp van de Mann-Whitney U-toets of de Kruskal-Wallistoets.

3.6. Ethische aspecten

Deelname aan het onderzoek was geheel vrijwillig en de gegevens zijn anoniem behandeld. Alvorens met de vragenlijst te kunnen starten, kregen vaders een duidelijk beschrijving van het onderzoek te lezen. Daarin werd duidelijk uitgelegd wat het doel was van het onderzoek en wat de procedure zou zijn. Vervolgens werd er een toestemmingsverklaring (informed consent) getoond, waarmee vaders konden aangeven akkoord te gaan met het onderzoek en het gebruik van de gegevens. Pas nadat vaders hiermee akkoord waren gegaan, kon er gestart worden met het invullen van de vragenlijst.

(29)

29

4. RESULTATEN

In dit hoofdstuk worden de resultaten besproken van het onderzoek. Hierbij wordt de volgorde aangehouden van de thema’s waarin de onderzoeksvragen zijn gesteld. Dit betekent dat allereerst de resultaten worden besproken van de seksuele ontwikkeling, vervolgens die van de seksuele opvoeding en ten slotte zullen de resultaten van het onderdeel beleving en de behoefte aan (opvoedings)ondersteuning aan bod komen.

4.1. Seksuele ontwikkeling

In de vragenlijst is bij dit thema onderscheid gemaakt tussen seksueel getint gedrag en vragen die vaders van hun kinderen krijgen over seksualiteit.

4.1.1. Seksueel getint gedrag

Er is een grote variatie in waarnemingen van de 21 verschillende seksuele gedragingen (Tabel 2). Een aantal gedragingen wordt duidelijk door meer vaders bemerkt dan sommige andere vormen van seksueel getint gedrag. Het benoemen van onderwerpen rondom seksualiteit, het onderzoeken van zijn/haar lichaam, het stellen van vragen over seksualiteit en geïnteresseerd zijn in leeftijdsgenootjes van de andere sekse worden door vaders het meeste waargenomen en zijn respectievelijk bij 83.3%, 81.1%, 76.7% en 73.3% van de kinderen gerapporteerd. Het hebben van schaamtegevoelens, nieuwsgierig zijn naar het lichaam van volwassenen en het fijn vinden om bloot te zijn, worden alle drie door 70% van de vaders bemerkt. Gedragingen die het minst door vaders worden bemerkt zijn: ‘loopt rond in (verkleed)kleren van de andere sekse’ (17.8%), ‘speelt seksueel getint fantasiespel met poppen of knuffels’ (7.8%), ‘speelt doktertje zonder kleren aan’ (4.4%) en ‘zoekt naar porno op internet’ (4.4%).

Er zijn een aantal significante verschillen gevonden voor gedragingen die door vaders van dochters en vaders van zonen worden gerapporteerd. Zo gaan meisjes vaker met andere kinderen in bad, χ2 (1, n = 90) = 5.512, p = < 0.01, Cramérs V = 0.247 en dansen meisjes vaker uitdagend/verleidelijk dan jongens, χ2 (1, n = 90) = 7.146, p = < 0.01, Cramérs V = 0.282. Jongens daarentegen zitten eerder dan meisjes ‘regelmatig met hun hand in hun broek’: χ2

(1, n = 90) = 4.688, p = < 0.05, Cramérs V = 0.228. Er werden nog andere verschillen gevonden in het gerapporteerde gedrag van jongens en meisjes, maar deze zijn niet significant. Zo bemerken vaders van zonen vaker dat hun kind masturbeert (45%) dan vaders van meisjes (28%). Bij meisjes wordt vaker waargenomen dat ze met andere kinderen in bad gaan (74%) dan bij jongens (50%). Ook zijn meisjes vaker wel eens verliefd geweest (74%)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De resultaten geven wel een beeld van deze groep vaders, maar zijn niet zonder meer toepasbaar voor ‘de’ autochtone vader.. Daarvoor is meer onderzoek naar deze

Via activiteiten voor vaders werd getracht de band tussen vader en kind te behouden tijdens detentie en wilde ik ervoor zorgen dat de vaders hun vaderrol op zich konden nemen..

Naast kennis over de rol van vaders bij de opvoeding is het voor een effectief ondersteunend aanbod van belang te weten in hoeverre risico- en moeilijk bereikbare vaders

Zo hebben zij allemaal een slechte relatie met hun vader: Sam neemt zijn vader niet serieus en heeft het gevoel dat zijn vader niets begrijpt van zijn leven, Eus’ vader is

Belangrijk is dat in dit toonaangevende werk over de Russische nationale identiteit een gebrek aan historische continuïteit gestalte wordt gegeven als een gebrek aan

Reflections. Essentials of learning for instruction. Hinsdale, Dryden Press. The conditions of learning. London, Holt, Rinehart &amp; Winston. The conditions of

In the main part, the tutorial took a closer look at four different settings to discuss important aspects in the huge space of compositional verification: (1.) Maximal models for

Van lokale bestuurders zijn zulke rigoureuze maatregelen niet te verwachten, omdat ze niet worden afgerekend op wat ze voor de regio doen, maar voor hun gemeente.. Dat